Sponsor of prijs nodig? Zelf sponsor worden?
Arkefly: Aruba

maandag 10 maart 2008

Werkstuk Levensbeschouwing Kinderarbeid

Kinderarbeid:

Inleiding:

Over de hele wereld verspreid zijn er maar liefst 250 miljoen kinderen onder de 14 jaar die gedwongen worden te werken. Die niet naar school gaan, maar iedere dag weer vaak zwaar, smerig en gevaarlijk werk moeten doen. Per dag komen er zo’n 80.000 werkende kinderen bij.

We hebben het onderwerp kinderarbeid en de Rechten van het Kind gekozen. Niet alleen omdat het vroeger een belangrijk twistpunt was, maar ook omdat het vandaag de dag nog steeds bestaat. In de gehele wereld worden nog steeds kinderen voor zeer lage lonen in slechte omstandigheden aan het werk gezet. We vinden dat dit niet langer toegelaten mag worden in onze hedendaagse maatschappij. Daarom hebben we voor ons werkstuk ook dit onderwerp gekozen.

Wat is kinderarbeid:

Onder kinderarbeid verstaan we, dat kinderen onder de leeftijd van 15 jaar, niet (meer) naar school gaan, en in plaats daarvan hele dagen werken om voor het gezinsinkomen te zorgen.

In ontwikkelingslanden hebben veel mensen op het platteland een stukje grond. Daarop verbouwen ze groente en dergelijke. Een deel wordt gebruikt door het gezin zelf. De rest verkopen ze op de markt, om nog wat extra geld te verdienen.
De kinderen in zo’n gezin helpen al wanneer ze vijf of zes jaar oud zijn, met het bewerken van het land. Ze ploegen, zaaien, oogsten en doen ander zwaar werk.
Ook werken een heleboel meisjes in arme landen als huishoudster. Deze meisjes moeten schoonmaken, water halen, koken, op jongere broertjes en zusjes passen en soms ook nog voor het vee zorgen. Wanneer deze meisjes dertien jaar zijn werken ze zo’n 7 of 8 uur per dag.

Meestal leven deze kinderen in slechte omstandigheden. Vaak hebben ze geen eigen slaapplaats. Het eten is vaak slecht, ze worden geslagen en uitgescholden. Ze staan er helemaal alleen voor, ze krijgen geen steun van hun ouders of andere familieleden.

Naar de gezondheid van werkende kinderen wordt nauwelijks gekeken. De bazen hebben graag dat kinderen voor hen werken, want die kosten minder dan volwassenen. En kinderen protesteren nooit. Als de kinderen wat overkomt vinden de bazen dat geen probleem, want er staan toch nog genoeg andere kinderen klaar.
De kinderen die werken, hebben geen goed leven, ze werken hele dagen in vieze fabrieken. Ze worden geslagen en brandmerken op hun lichaam zijn heel gewoon.
De politie in de landen waar kinderarbeid voorkomt, doet hier niks aan. Ze krijgen veel geld van de bazen van de kinderarbeiders, in ruil voor dat ze hen geen straffen uitdelen.
De politie in deze landen chanteert ook jonge kinderen die op straat spullen willen verkopen. De kinderen moeten hen geld betalen, en in ruil daar voor mogen ze verder met verkopen. Doen ze dat niet dan moeten ze ermee stoppen.

Ook zijn er heel veel kinderen die op straat werken. Deze helpen hun ouders met de verkoop van allerlei producten, zoals groente en fruit. Andere kinderen hebben geen ouders of zien ze nooit. Ze zorgen voor zichzelf, soms alleen, maar meestal in groepjes.

Met het doen van allerlei klusjes proberen ze te overleven. Ze passen op auto’s, poetsen schoenen en ze zoeken op vuilnisbelten naar bruikbare dingen. Ook zijn er kinderen die de hele dag bedelen om geld en eten, of ze verkopen kranten en kauwgom.

Deze straatkinderen komen ook makkelijk aan de drugs, ze gaan lijm snuiven. Omdat de straatkinderen niet beschermd worden, lopen ze nogal wat risico.

Oorzaken van kinderarbeid:

Armoede:
De belangrijkste oorzaak van kinderarbeid is armoede. Sommige gezinnen zijn zo arm, dat zij amper kunnen leven van het inkomen dat de ouders verdienen. De kinderen moeten dan meewerken om elke dag weer wat te eten te hebben.
Sommige kinderen worden verkocht door hun ouders, zodat die hun schulden af kunnen betalen. In plaats van geld, geven ouders hun kinderen mee aan de schuldeiser zodat ze kunnen werken. Maar de kinderen verdienen meestal zo weinig dat ze de schulden nooit af kunnen betalen.

Bevolkingsgroei:
Volgens Unicef wordt bevolkingsgroei in deze eeuw de hoofdzaak van de armoede in de Derde Wereldlanden. Teveel mensen op een plek waar te weinig eten is. Volgens de VN daalt het geboortecijfer als er meer meisjes naar school zouden gaan.

Veranderd productieproces:
In de ontwikkelingslanden is de concurrentie tussen kleine bedrijfjes vaak moordend. Om te kunnen overleven proberen ze de prijs van hun artikelen zo laag mogelijk te houden. Voor veel bedrijven in arme landen is het erg aanlokkelijk om kinderen in dienst te nemen, die hoef je namelijk niet zoveel loon te betalen. De keuze voor kinderarbeid is dan makkelijk gemaakt.
De oorzaak hiervan ligt voor een deel in de rijkere gebieden, zoals Europa. Wij willen graag zo min mogelijk betalen en vergeten dan graag dat kinderhandjes de spullen gemaakt hebben.

De vicieuze cirkel:
Bijna iedereen is het erover eens dat kinderarbeid een slechte zaak is. Maar het probleem is niet makkelijk op te lossen. Kun je ouders verbieden om hun kinderen te laten werken als ze zelf geen geld hebben om eten van te kopen? Kun je bedrijven verbieden om kinderen in dienst te nemen als dat betekent dat ze failliet gaan?
Kinderarbeid is niet alleen een gevolg van de armoede, het houdt die armoede ook in stand. Doordat kinderen minder verdienen dan volwassenen, is het voor de volwassenen nog moeilijker om een baan te vinden.

Gevolgen van kinderarbeid:

Kinderen die moeten werken, lopen een achterstand op ten opzichte van hun leeftijdgenoten die naar school gaan. Ze leren geen vak en blijven meestal hun hele leven ongeschoold werk doen. Dat werk verdient stukken minder dan werk waar je voor gestudeerd hebt. De kans is groot dat ze later niet genoeg zullen verdienen. Dus zullen hun kinderen ook weer moeten werken om genoeg te kunnen eten. Als er aan de situatie niks verandert, kan dit generatie op generatie door gaan. Daarnaast lopen de kinderen vaak lichamelijk en geestelijk schade op door het zware werk wat ze van jongs af aan moeten doen, zodat de toekomst van een hele generatie kinderen door kinderarbeid kan worden verpest.

Waar komt kinderarbeid voor:

Op de hele wereld zijn er nu zo’n 250 miljoen werkende kinderen. Veel mensen denken dat kinderarbeid alleen in derdewereldlanden voorkomt, daar komt wel het meeste voor (95%),
Maar er zijn dan nog ongeveer 12,5 miljoen kinderen over die ergens anders werken.

Azië:
In Azië werken er ‘maar’ 1 op de 14 kinderen. Maar omdat er zo veel mensen in dit werelddeel wonen, komen we toch uit op ongeveer 125 miljoen kindarbeiders. Daarom zijn er in dit werelddeel de meeste kindarbeiders. Van dat aantal wonen er zo’n 50 miljoen in India. Maar ook werken er veel in Pakistan en Bangladesh. Deze kinderen werken vaak in fabrieken, bijvoorbeeld als tapijtknoper of leerbewerker.

Afrika:
Relatief gezien komt in Afrika kinderarbeid het meest voor, hier werken 1 op de 3 kinderen. Meestal op het land of in de huishouding; een vorm van kinderarbeid die voor buitenstaanders niet zo zichtbaar is. Daardoor kunnen regeringen ontkennen dat er kinderarbeid in hun land voorkomt. En dat is precies wat Nigeria en Ghana bijvoorbeeld doen. In totaal telt Afrika zo’n 80 tot 90 miljoen werkende kinderen.

Latijns-Amerika:
Ook regeringen van landen uit Latijns-Amerika ontkennen vaak dat er kinderarbeid is of zeggen dat het veel minder ernstig is dan in werkelijkheid het geval is. Volgens schattingen van organisaties van de Verenigde Naties werkt 1 op de 6 kinderen, in totaal zo’n 15 miljoen kinderen. Deze kinderen werken vaak in de huishouding, op het land of in de straatverkoop.

Verenigde Staten:
Men zou niet verwachten dat er hier kinderarbeid voorkomt, maar toch zijn er maar liefst 250.000 kinderen die jonger dan 12 jaar in de landbouw werken. Meestal zijn dit kinderen van arme immigranten, vaak uit Latijns Amerika, die zich onlangs legaal of illegaal in de Verenigde Staten gevestigd hebben.

West-Europa:
In maar liefst vier landen die lid zijn van de Europese unie komt kinderarbeid voor. Niet in Nederland of België gelukkig, maar wel in de armere landen zoals Griekenland, Portugal, Italië en Spanje. Maar ook in Engeland is kinderarbeid geen uitzondering. In Spanje wordt het aantal werkende kinderen op honderdduizend geschat. In Portugal tussen de 90.000 en 150.000. In Italië had men het tot voor kort over ongeveer honderdduizend kindarbeiders. Vooral van de streek rond Napels is bekend dat er vele duizenden kinderen werken in ateliers waar merkkleding wordt gemaakt, ook voor Nederland. In februari 1998 kwamen er echter andere cijfers naar buiten, waaruit bleek dat in heel Zuid- Italië zo’n 300.000 kinderen werken; niet alleen in ateliers, maar ook in cafés, winkels en garages.

Oost-Europa:
Na 1989 is het communisme verdwenen, dat heeft niet de welvaart gebracht waarop de meeste mensen hoopten. Alle nieuwe regeringen kampen met grote tekorten en bezuinigen op zaken als onderwijs en kinderopvang. Veel families voelen zich gedwongen om hun kinderen uit werken te sturen. Het aantal kindarbeiders groeit in dit deel van de wereld sterk, bijvoorbeeld in Rusland.

Vormen van kinderarbeid:

In ontwikkelingslanden hebben veel mensen op het platteland een klein stukje grond. Daarop verbouwen ze groenten en dergelijke. Een deel is voor het levensonderhoud van het gezin. De rest wordt op de markt verkocht voor wat extra inkomen. Hun kinderen helpen al als ze 5 of 6 jaar zijn bij het bewerken van het land. Ze ploegen, zaaien, oogsten en doen ander zwaar werk.
Ook werken talloze jonge meisjes in arme landen in het huishouden. Ze moeten schoonmaken, water halen, koken, op jongere broertjes en zusjes passen en soms ook voor het vee zorgen. Tegen de tijd dat deze meisjes 13 zijn, maken ze werkdagen van 7 tot 8 uur. Meestal leven deze kinderen in slechte omstandigheden. Vaak hebben ze geen eigen slaapplaats. Het eten is vaak slecht, ze krijgen veel slaag en worden uitgescholden. Ze staan helemaal op zichzelf zonder steun en liefde van ouders of familieleden.
Meisjes krijgen vaak minder betaald dan jongens. Ze krijgen minder kans om onderwijs te volgen en worden vaak seksueel lastig gevallen door hun werkgevers. Het komt regelmatig voor dat meisjes al op jonge leeftijd worden uitgehuwelijkt.

Ook op het land werken miljoenen kinderen, ze werken in de sisal-, thee-, suikerriet-, of tabaksplantages. Maar ook in de westerse landen moeten kinderen meewerken op het land om fruit en groenten aan te planten of te oogsten. Ze hebben geen voorzieningen, en geen geschikte werkkleding. Dit werk is behalve zwaar ook gevaarlijk. Kinderen moeten maar al te vaak groenten oogsten, waar de giftige bestrijdingsmiddelen nog vanaf druipen. De landbouwchemicaliën maken kinderen ziek: huidziekten, oogaandoeningen en ademhalingsproblemen komen veel voor.
Soms ‘verhuren’ de ouders de kinderen aan fabriekseigenaars, zodat ze in een fabriek kunnen werken en genoeg geld voor het gezin kunnen verdienen. Voorbeelden zijn metaalbewerking, mijnbouw, kledingindustrie of steenhouwerijen. De kinderen werken altijd tussen wolken van stof, die ze luchtaandoeningen kan bezorgen. Ze moeten honderden kilometers van huis wonen en werken in dezelfde ruimte. Soms zijn ze vastgeketend om ontsnappen te voorkomen.

In India, Pakistan en andere landen knopen kinderen van 6 jaar urenlang tapijten. Zij kunnen beter fijne knoopjes leggen dan volwassenen.
In Egypte worden kinderen midden in de nacht gewekt om bloemblaadjes te gaan plukken. Die worden gebruikt om parfum te maken. De kinderen moeten ze voor zonsopgang plukken, want dan zit de dauw er nog op en ruiken de blaadjes beter.
In Indonesië en de Filippijnen moeten jongens van 10 tot 15 jaar zonder uitrusting tot op grote diepte duiken. Jaarlijks verdrinken er tientallen van hen. Wie het overleeft, riskeert ernstige problemen aan zijn longen.
In Pakistan naaien duizenden kinderen met de hand leren lapjes aan elkaar om voetballen te maken. In India hakken kinderen stenen voor asfaltwegen. In Tanzania plukken kinderen de hele dag koffiebonen.

Naar de gezondheid van werkende kinderen wordt nauwelijks gekeken. De bazen hebben graag dat kinderen voor hen werken, want die kosten minder dan volwassenen. En de kinderen protesteren nooit. Als de kinderen wat overkomt vinden de bazen dat geen probleem, want er staan toch genoeg anderen klaar.

De kinderen die werken hebben geen goed leven, integendeel, ze werken 14 uur per dag in duistere holen. Ze worden geslagen en brandmerken op hun lichaam zijn heel gewoon.
De politie in deze landen doen hier ook niks aan. Ze delen (als ze flink worden betaald) geen straffen uit aan de bazen van de kinderarbeiders. Bovendien chanteren ze jonge verkopers; pas als die smeergeld betalen mogen ze hun handel houden.

Er werken ook nog miljoenen kinderen op straat. Zij hebben geen officiële baan. Er zijn kinderen die hun ouders helpen met de verkoop van allerlei producten, zoals groente en fruit. Anderen hebben geen ouders meer of zien ze nooit. Dat zijn de straatkinderen, die letterlijk op straat leven. Ze zorgen voor zichzelf; soms alleen, maar meestal in groepjes. Met het doen van allerlei klussen proberen ze te overleven. Ze ‘passen’ op auto’s, poetsen schoenen, zoeken op de vuilnisbelt naar bruikbare dingen, bedelen of verkopen kranten en kauwgom. Deze kinderen komen ook makkelijk aan de drugs, ze gaan lijm snuiven etc. Omdat de straatkinderen niet worden beschermd, lopen ze nogal wat risico. Zowel jongens als meisjes komen regelmatig in de prostitutie terecht.

In Zuidoost- Azië komen honderdduizenden kinderen terecht in de prostitutie. Thailand en de Filippijnen zijn daardoor berucht en veel westerse pedofielen gaan precies daarvoor naar deze landen. In Thailand bijvoorbeeld trokken de voorbije jaren gewetenloze mensen naar de arme dorpen. Daar kochten ze kinderen, die zich dan in Bangkok en in andere steden moesten prostitueren! De laatste tijd probeert de Thaise regering dat tegen te gaan. Maar de misdadigers vinden een oplossing: ze gingen kinderen kopen in de buurlanden Birma of Cambodja.

De verklaring waarom de ouders van de kinderen dit hun kinderen aan laten doen is simpel: armoede. De ouders zien geen andere uitweg dan hun kinderen mee te laten verdienen.
In heel veel gevallen weten de ouders niet eens dat hun kinderen terechtkomen in de
prostitutie. Ze denken dat ze gewoon ergens gaan werken.

We zien nu ook een stijgende kinderprostitutie in Vietnam en Cambodja. Pedofielen worden bang voor de strenge straffen die bijvoorbeeld Thailand en de Filippijnen beginnen toe te passen. Daarom zoeken ze andere landen op.

Kinderarbeid in Nederland:

Nederland vroeger:
150 jaar geleden was ook in Nederland kinderarbeid heel gewoon. Kinderen werkten op het land en in fabrieken. In 1859 werkten zo'n 450.000 kinderen tussen de 6 en 11 jaar in de industrie. De Nederlandse regering wilde dat veranderen. Er werden allerlei onderzoeken gedaan en rapporten geschreven. In 1874 werd de eerste wet tegen kinderarbeid aangenomen door de Tweede Kamer: het Kinderwetje-Van Houten.
In deze wet stond dat kinderen onder de twaalf niet mochten werken. Kinderarbeid in de landbouw en werken in de huishouding werden nog steeds toegestaan. Later kwamen er wetten bij die kinderen nog beter beschermden tegen kinderarbeid.

Nederland nu:
Sinds 1996 is er in Nederland een Arbeidstijdenwet. Kinderarbeid is nog steeds verboden, maar er zijn wel uitzonderingen. Kinderen van 13 en 14 jaar mogen nu weer beperkt werken, maximaal 12 uur per week. Kinderen mogen dan klusjes rond het huis en in de buurt doen, zoals oppassen bij familie of kennissen, folders rondbrengen en auto's wassen. Op vrije dagen mogen ze eenvoudig werk doen in een bedrijf. Ook mogen ze hun ouders helpen als die een boerderij of een winkel hebben. Vanaf twaalf jaar mogen kinderen alleen werken onder toezicht van een volwassene, het mag geen zwaar werk zijn. Kinderen tot en met 15 jaar mogen in principe niet op zondag werken. Vanaf 15 jaar mogen kinderen een ochtendkrant bezorgen.

Voor 16 en 17-jarigen gelden minder strenge regels. Zij mogen op zondag werken, maar dan moeten ze wel zaterdag vrij hebben. Ook door de week mogen ze werken, maar het werk moet zo zijn ingedeeld dat ze wel gewoon naar school kunnen gaan. Want tot hun achttiende zijn Nederlandse kinderen (gedeeltelijk) leerplichtig; tijdens hun werk hebben ze bovendien meer recht op bescherming dan hun oudere collega’s.

Maximum arbeidstijd 12 jarigen (onder toezicht):
Schooldag 2 uur
Niet-schooldag 7 uur
Vakantiedag 7 uur

Maximum arbeidstijd 13+14 jarigen:
Schooldag 2 uur
Niet-schooldag 6 uur
Vakantiedag 7 uur

Maximum arbeidstijd 15 jarigen:
Schooldag 2 uur
Niet-schooldag 8 uur
Vakantiedag 8 uur

Organisaties tegen kinderarbeid:

Veel hulporganisaties doen hun best om kinderarbeid wereldwijd te laten verbieden en producten die door kinderen gemaakt zijn te boycotten. Jammer genoeg is het probleem niet zo makkelijk op te lossen. Sommige goedbedoelde initiatieven hebben rampzalige gevolgen voor de kinderen en hun families. In Bangladesh bijvoorbeeld werd kinderarbeid verboden. Maar zonder het gewenste effect, de kinderen gingen niet naar school, maar gingen illegaal werk doen, zoals drugssmokkel of prostitutie. En dat is natuurlijk logisch, want die kinderen werkten juist omdat ze zo arm zijn. Geen werk betekent dan geen geld om van te leven en al helemaal geen geld om de schoolboeken van te betalen. Hun situatie werd er dus alleen maar slechter op.

Novib:

Novib is een organisatie die kinderarbeid preventief tegengaat. Dat betekent dat ze zorgen dat ze voorkomen dat kinderen aan het werk gaan. Ze proberen dit door het bouwen van scholen en de families te steunen met geld zodat de kinderen ook naar die school toe kunnen. Deze manier word de Novib methode genoemd.

Wat Novib ook belangrijk vind is reclame maken tegen kinderarbeid. Hierdoor weten veel mensen wat kinderarbeid is. Zo krijgt een organisatie als Novib meer leden en dus kunnen ze meer kinderen helpen.

Unicef:

De belangrijkste taak van Unicef is het informeren van mensen en kinderen op school. Dit doen ze in Nederland maar ook in landen waar veel kinderarbeid voorkomt. Daar willen ze mee bereiken dat de mensen in die landen ook gaan begrijpen dat kinderarbeid niet goed is. Ook maakt Unicef programma's voor kinderen om hen te helpen met het naar school gaan.

FNV:

FNV steunt projecten die kinderarbeid tegengaan over de hele wereld. Ook maken zij reclame met de boodschap "STOP KINDERARBEID."

Save the Children:
Deze ontwikkelingsorganisatie verrichtte een onderzoek onder kinderen die werkten in de Pakistaanse voetbalindustrie. Uit dit onderzoek bleek dat de kinderen geen probleem hadden met het werk op zich. De kinderen en hun ouders vertelden dat het echte probleem het gebrek was aan scholingskansen. School kost geld, en werken levert geld op.

Bovendien doe je door werken praktische ervaring op, terwijl de dingen die je op school leert vaak pas veel later te gebruiken zijn.
Save the Children probeert iets te doen met deze informatie. Samen met andere organisaties hebben ze een programma ontwikkeld om kinderen een alternatief te bieden voor hun harde en onbetaalde werk. In plaats van het werk te verbieden, werken de organisaties samen om de kinderen en hun gezinnen trainingen, spaarkredieten en vervangende bronnen van inkomsten te geven. Op die manier wordt kinderarbeid dus niet uitgeroeid, maar worden de mensen die onder kinderarbeid lijden geholpen.

Rugmark:
In India werken naar schatting zo’n 300.000 kinderen in de tapijtindustrie. Ook in Pakistan, Nepal, Bangladesh, Marokko en Iran werken veel kinderen als wever, zowel jongens als meisjes. Volgens de Indiase wet mogen kinderen niet in de tapijtindustrie werken. Maar die wetten worden niet gecontroleerd. De kinderen maken lange dagen, hun ogen worden verpest door het stof en hun rug door de slechte zithouding. De verdiensten zijn heel laag. Ook komt gedwongen arbeid voor: de kinderen worden behandeld als slaven en soms zelfs vastgebonden.
Rugmark is een voorbeeld van een manier zoals het wel moet. Het is een merknaam voor de tapijtindustrie in India en Nepal. Fabrikanten mogen het merk gebruiken als ze hun werknemers een fatsoenlijk loon betalen en geen gebruik maken van kinderarbeid.
Rugmark zorgt ook voor scholing van de kinderen. In India zijn scholen opgericht die betaald worden door het Rugmark. Het geld voor de scholen komt van de importeurs van tapijten in Europa en de Verenigde Staten. Die betalen één procent van de totale importwaarde aan de Rugmark-organisatie.

De Rechten van het Kind:

Ook kinderen hebben rechten. November is de maand van de rechten van het kind. Dit omdat in november 1989 wereldleiders belangrijke afspraken gemaakt hebben over de kinderen van de wereld. Deze afspraken staan in het kinderrechten verdrag.

Het maakt niet uit waar je bent geboren. Kinderen uit China hebben dezelfde rechten als kinderen uit Amerika. Kinderen uit Groningen hebben dezelfde rechten als kinderen uit Rotterdam. Kinderrechten zijn bestemd voor alle kinderen op de hele wereld.

Kinderen die moeten werken onder ongezonde en gevaarlijke omstandigheden moeten geholpen worden. In de wereld werken 250 miljoen kinderen op het land, op straat, in fabrieken of in de huishouding. Zij moeten tijd krijgen om te spelen en naar school te gaan.

Op school leer je belangrijke dingen als lezen, rekenen en schrijven. Als je dat allemaal niet leert kunnen mensen je gemakkelijk voor de gek houden. Ook is het moeilijk leuk werk te vinden wanneer je later groot bent. In de wereld gaan ongeveer 125 miljoen kinderen niet naar school omdat ze bijvoorbeeld geen geld hebben. Toch hebben deze kinderen ook recht op onderwijs. Alle kinderen op de wereld moeten naar school kunnen.

Recht op voedsel:
Kinderen hebben recht op gezond en voldoende voedsel. In gezond eten zitten vitaminen. Die zorgen ervoor dat je kunt groeien. Ze beschermen je ook tegen ziekten. Zonder voedsel zul je ziek worden. Om dit te voorkomen moet je geholpen worden. Dit moet de regering doen. De regering is verantwoordelijk voor de rechten van een kind. Dat staat in het verdrag van de rechten van het kind. Ieder kind op de wereld heeft recht op leven!

Recht op onderwijs:
In Nederland ben je tot je 16e leerplichtig. Dat betekent dat je naar school moet. De regering vindt onderwijs belangrijk. Ieder kind moet zich ontwikkelen. Daarom is het onderwijs hier bijna gratis. Nog niet in alle landen is onderwijs verplicht. Soms moeten heel jonge kinderen al werken. Werkgevers die dit toelaten zijn strafbaar.

Recht op gezondheid:
De regering geeft veel geld uit aan gezondheidszorg. Hierdoor kan iedereen hulp krijgen. Je krijgt bijvoorbeeld informatie om ziekten te voorkomen. Voor kiespijn mag je naar de tandarts. En je krijgt medicijnen als je ziek bent. In Nederland heb je recht op medische zorg. Het maakt niet uit of je arm of rijk bent. De gezondheidszorg is niet overal goed geregeld. Overal op de wereld sterven nog kinderen.

Recht van spelen:
Ieder kind heeft recht op vrije tijd. Maar soms is er geen speelplaats in de buurt. Of geen ruimte om te voetballen of verstoppertje te spelen. Hier mag je tegen protesteren. Dit kun je doen bij de gemeente. Je hebt recht op speelruimte! De gemeente is verplicht voor speelruimte te zorgen. Dit hoeft niet in de straat te zijn. Maar de speelruimte moet wel in de buurt zijn. Ieder kind mag hier gebruik van maken.

Recht op bescherming van arbeid:
Ieder kind heeft recht op een gezonde ontwikkeling. De Nederlandse regering verbiedt kinderarbeid. Dat is niet in ieder land zo. De VN schat dat ongeveer 250 miljoen kinderen werken. Vooral in continenten als Azië in Afrika. Vaak zijn de arbeidsomstandigheden slecht. UNICEF probeert hier iets aan te veranderen. Ze maken bijvoorbeeld afspraken met de fabrikanten. Afspraken over veiligheid, contracten en goede opleidingsmogelijkheden.

Recht op bescherming tegen mishandeling of verwaarlozing:
In Nederland heb je recht op bescherming. Ouders moeten goed voor hun kinderen zorgen. Dat staat in het verdrag. Ook wanneer de ouders het zelf moeilijk hebben. Soms lukt het ouders niet goed voor hun kind te zorgen. Dan moet de regering deze kinderen beschermen.

Recht op bescherming van seksueel misbruik en geweld:
Seks kan leuk zijn. Misschien zelfs wel spannend. Maar volwassenen mogen niet met kinderen vrijen. Ook niet als kinderen dit toelaten. Seks is verboden wanneer er sprake is van machtsongelijkheid. Zelfs volwassenen mogen niet altijd seks hebben. De regels overtreden is dus strafbaar.

Recht op bescherming in gewapende conflicten:
In meer dan 30 landen worden kindsoldaten gebruikt. Het gaat om ongeveer 300.000 kinderen. Zowel jongens als meisjes worden gerekruteerd voor legers en rebellengroepen. Vooral in landen waar een burgeroorlog heerst. Sommige kinderen sluiten zich vrijwillig aan. Veel vaker worden kinderen gedwongen. Ze worden ontvoerd uit vluchtelingen kampen en van het platteland. In het verdrag zijn afspraken over oorlog en kinderen gemaakt. Kinderen onder de 15 jaar mogen niet worden gerekruteerd. Dit moet de regering proberen te voorkomen. In oorlogstijd vallen slachtoffers. Soms raken kinderen hun hele familie kwijt. Of kinderen raken gewond. De regering moet deze kinderen verzorgen. In Nederland mogen kinderen niet in het leger. Ook niet vrijwillig! Ieder kind heeft recht op bescherming. Helaas worden kinderrechten in veel landen nog geschonden. Organisaties zoals UNICEF en Amnesty International proberen hier wat aan te doen.

Recht op je eigen mening:
In Nederland heeft ieder kind vrijheid van meningsuiting. Ieder kind mag dus een eigen mening hebben. Ze mogen deze ook uitdragen.

Recht op vrijheid van geloof:
Er zijn veel godsdiensten op de wereld. Meestal geloof je in de godsdienst die je hebt geleerd. Van je ouders, je familie en op school. Maar... je komt ook in aanraking met andere godsdiensten. Andere gedachten. Hierdoor kun je gaan nadenken over je eigen geloof. Dat is je goed recht! Ieder kind heeft vrijheid van gedachten, geweten en godsdienst. Je bent vrij om je eigen keuzes te maken. Ouders moeten hun kind hierin begeleiden. Bijna alle landen van de VN eerbiedigen dit recht. Alleen Islamitische landen zoals Marokko en Algerije hebben hier bezwaar tegen. Zij kennen dit recht niet toe. Kinderen in deze landen hebben geen vrijheid van religie.

Recht op vrienden:
De meeste kinderen hebben vrienden. Ze zijn grappig, gezellig of lekker gek. Je voelt je bij ze thuis. Daarom is het leuk om samen dingen te doen. Soms hebben ouders een andere smaak. Vinden ze je vrienden niet geschikt. En verbieden ze ieder contact. Dat mogen ze niet! Want ieder kind heeft het recht op eigen vrienden. Je mag ze dus zelf kiezen.

Recht op informatie:
In Nederland heeft ieder kind recht op toegang tot informatie. Informatie die handig of nuttig is voor kinderen. De regering moet zorgen dat je op verschillende manieren toegang tot deze informatie hebt. Dat staat in het verdrag. Denk maar eens aan de krant, de bibliotheek en het journaal. Natuurlijk bieden school, televisie, radio en internet veel informatie. Kinderen mogen ook niet te eenzijdig worden geconformeerd. Je moet een eigen mening kunnen ontwikkelen. Ieder kind heeft dus recht op betrouwbare informatie. Toch is niet alle informatie geschikt. Er zijn zaken die je nog niet begrijpt. Je wordt er misschien wel angstig van. Of je raakt er van in de war... Daarom neemt de regering maatregelen. Die beschermen je tegen informatie die schadelijk is voor je ontwikkeling. Je hebt dus recht op informatie, maar je wordt er ook tegen beschermd!

Recht op speciale zorg:
Ieder kind heeft het recht om mee te doen in de samenleving. Soms zijn kinderen lichamelijk of geestelijk gehandicapt. Deze kinderen hebben speciale zorg nodig. De regering moet hiervoor zorgen. Denk maar eens aan speciale scholen of gezinsvervangende tehuizen. Hier leren kinderen om zo zelfstandig mogelijk te functioneren. Zo krijgen ze de kans om mee te doen in de samenleving. En leiden daardoor een volwaardig leven. Natuurlijk zorgt een handicap voor beperkingen. Sommige dingen kan je gewoon niet. Toch moet de regering proberen zoveel mogelijk beperkingen weg te nemen.

Recht op contact met je ouders:
In Nederland heeft ieder kind recht om bij zijn ouders op te groeien. Dat wordt natuurlijk moeilijk als ouders gaan scheiden. Sinds 1 januari 1998 is er daarom een nieuwe wet. Na een scheiding blijven ouders samen het gezag over de kinderen houden. Dat betekent dat beide ouders samen verantwoordelijk zijn. Voor de verzorging en opvoeding. Ze moeten samen belangrijke beslissingen nemen én elkaar op de hoogte houden. Soms hebben ouders samen nog veel problemen. Meestal zijn hun kinderen daar de dupe van. Hun kinderen raken verwikkeld in ruzies. Vaak moeten ze lange tijd één van de ouders missen. Om kinderen hiertegen te beschermen is in het verdrag een afspraak gemaakt. Kinderen hebben recht op contact met beide ouders! Ouders zijn dus verplicht hier goede afspraken over te maken. Sommige ouders komen er echter samen niet uit. Zij kunnen dan hulp aan de rechter vragen. Deze hulp bestaat uit het regelen van het ouderlijk gezag. Voor een rechter is zo'n belangrijke beslissing niet makkelijk. Daarom kan hij zich laten adviseren door de Raad voor de Kinderbescherming. Een raadsonderzoeker doet dan onderzoek naar de thuissituatie. Hij brengt daarover verslag uit aan de rechter. Ook houdt de rechter rekening met de mening van de kinderen. Kinderen vanaf 12 jaar moeten voor een gesprek worden uitgenodigd. Hij kan dit ook bij jongere kinderen doen. Maar hij is dit niet verplicht. De rechter bepaalt uiteindelijk wie het ouderlijk gezag krijgt. Ook de omgangsregeling voor de andere ouder wordt dan vastgelegd.

Recht op speciale bescherming:
Over de hele wereld zijn 20 miljoen mensen op de vlucht. In 1951 hebben veel landen hierover een belangrijke afspraak gemaakt. Als het land van herkomst gevaarlijk is mag je in een ander land wonen. Vluchtelingen moeten worden beschermd! Vluchteling worden kan iedereen overkomen. In Nederland waren in 2001 bijna 7000 alleenstaande minderjarige asielzoekers. Ze zijn gevlucht voor oorlog of politieke vervolging. Ze werden verwaarloosd of liepen gevaar. Veel kinderen worden door familie naar andere landen gestuurd. In de hoop op een betere toekomst. De Nederlandse regering is verplicht deze kinderen op te vangen. Kinderen die de vluchtelingenstatus hebben óf wensen krijgen speciale bescherming geboden. Dit gebeurt door bevoegde instanties. Slachtoffers van gewapende conflicten krijgen dus hulp. Want ieder kind heeft recht op een veilig leven!

Recht op speciale zorg bij strafbare feiten:
In Nederland kunnen kinderen vanaf 12 jaar veroordeeld worden. Dat gebeurt wanneer je een strafbaar feit begaat. Want kinderen hebben plichten. Je hebt de plicht om je aan de Nederlandse wet te houden. Maar je hebt ook rechten. Zelfs wanneer je iets strafbaars hebt gedaan. Ieder kind heeft recht op een respectvolle behandeling. Er moet rekening met je leeftijd worden gehouden. Bovendien heeft ieder kind het recht op 'herintegratie in de samenleving'. Wat betekent dat je de kans moet krijgen om jezelf te verbeteren. Natuurlijk heeft iedereen recht op juridische of andere bijstand voor zijn verdediging. Daar mag je dus om vragen.

Geschiedenis van de Rechten van het Kind:

Na de Tweede Wereldoorlog werd de VN (Verenigde Naties) opgericht. De VN is een organisatie van politici uit verschillende landen. Bijna alle landen zijn lid. De VN praat over wereldproblemen. Zo proberen de landen problemen op te lossen. Proberen ze een oorlog tussen de landen te voorkomen. De VN is dus opgericht om vrede en veiligheid te waarborgen! In 1948 legde de VN de rechten van de mens vast. Hierin staan alle rechten en plichten van volwassenen. Op 20 November 1989 gebeurde er iets unieks. Kinderen kregen een eigen verdrag. Heel veel landen hebben het verdrag ondertekend. Hierdoor zijn de regeringen verplicht kinderen te beschermen. Kinderen kregen extra rechten en plichten die volwassenen niet hebben. UNICEF is een onderafdeling van de VN. Zij houden zich met deze kinderzaken bezig. UNICEF probeert het leven van kinderen te verbeteren. Waar ook in de wereld. Want veel kinderen hebben deze hulp hard nodig.


De rechten van het Kind in Nederland:

Ook Nederland heeft het Verdrag van de Rechten van het Kind ondertekend. Daarnaast heeft Nederland ook eigen regels en rechten voor kinderen opgesteld. Dit is niet zo bijzonder, want elk land heeft zo zijn/haar eigen ‘rechtsysteem’ en Nederland dus ook.

Dus naast alle rechten uit het Verdrag gelden speciaal in Nederland de volgende rechten & regels voor kinderen:

Als je 12 jaar bent:
- Je mag naar films voor 12 jaar en ouder.
- De rechter moet naar jouw mening luisteren als er problemen thuis zijn.
- Je kunt voor de rechter komen als je de wet overtreedt.
- Je kunt je eigen paspoort aanvragen.
- Je moet een identiteitsbewijs kunnen tonen als je ‘zwart’ rijdt in trein, tram of bus.

Als je 13 jaar bent:
- Je mag door de week:
> licht vakantiewerk doen;
> twee uur per dag kranten bezorgen - niet voor 6 uur ‘s morgens en niet na 7 uur ‘s avonds en niet onder schooltijd;
> stage lopen voor school; alleen tussen 7 uur ‘s morgens en 6 uur ‘s avonds;
> optreden voor TV, in films, shows, modeshows, reclamefilmpjes, cd-opnames.
- Je mag op zaterdag:
> in winkels, koffiehuizen, hotels, pensions, verpleeg-, verzorgings-, en kinderbeschermingsinrichtingen werken tussen 7 uur ‘s morgens en 7 uur ‘s avonds;
> kranten bezorgen tussen 6 uur ‘s morgens en 7 uur ‘s avonds.
> optreden als artiest.
> niet langer dan 8 uur werken.

Als je 14 jaar bent:
- Je kunt een vergunning aanvragen voor een 27 MC-zender.
- Je hebt het recht om mee te praten over verdere behandeling als je heel erg ziek bent.
- Je hebt het recht ingelicht te worden over wat er medisch met je aan de hand is.
- Je krijgt je persoonlijke ‘fiscaal nummer’ toegestuurd van de belastingendienst.

Als je 15 jaar bent:
- Jouw stem is bepalend in geval van adoptie.

Als je 16 jaar bent:
- De leerplicht voor vijf dagen in de week loopt af.
- Je mag maximaal 24 uur per week werken, want je moet nog twee dagen per week naar school.
- Je mag brommer rijden.
- Je mag een tractor besturen.
- Je mag gaan oefenen voor een vliegbrevet.
- Je mag naar films voor 16 jaar en ouder.
- Je mag een testament maken.
- Je kunt een eigen zaak/winkel beginnen als je daarvoor toestemming krijgt van de rechter.
- Je kunt lid worden van een omroepbeweging.
- Je kunt alimentatie of wezenpensioen op je eigen rekening ontvangen.
- Je kunt lid worden van de medezeggenschapsraad op school.
- Je mag parachutespringen.
- Je beslist zelfstandig over alle medische behandelingen.
- Je kunt aansprakelijk gesteld worden voor schade die jij aanricht.

Als je 17 jaar bent:
- Je mag vijf dagen per week werken.
- Je mag nu een motorschip in havens en kanalen besturen.

Als je 18 jaar bent:
- Je bent meerderjarig!
- Er is geen leerplicht meer, je hoeft niet meer naar school.
- Je mag een bankrekening openen zonder toestemming van je ouders.
- Je kunt studiefinanciering aanvragen.
- Je mag gaan stemmen op een politieke partij.
- Je kunt gekozen worden in bijvoorbeeld de gemeenteraad.
- Je kunt zelf een proces aanvragen.
- Iemand anders kan een proces tegen jou aanspannen.
- Je mag je rijbewijs gaan halen.
- Je mag ook ‘s nachts werken.
- Je kunt gaan trouwen zonder toestemming van je ouders.
- Je kan een uitkering aanvragen.
- Je kan een vestigingsvergunning aanvragen.
- Je mag een eigen bedrijf beginnen.
- Je mag je inschrijven als woningzoekende en een eigen huis of woonruimte huren of kopen.

Kinderrechtswinkel:

Wat doet de kinderrechtswinkel precies?
· Zee leggen uit welke wetten en regels er precies zijn en wat dat in jou geval kan betekenen.
· Ze kunnen met of voor jou een brief schrijven aan bijvoorbeeld je school , de politie, de kinderrechter, je gezinsvoogd of werkgever om jouw probleem uit te leggen en duidelijk te maken wat jij ervan vindt.
· Ze kunnen je helpen om, als dat volgens de wet mogelijk is, jouw probleem voor te leggen aan de rechter
· Ze geven ook voorlichting over rechten als je bijvoorbeeld een werkstuk voor school moet maken
· Bij vragen die niets te maken hebben met rechten en wetten verwijzen ze je naar instanties die je daar wel mee kunnen helpen.
Hoe kun je ons bereiken?
· Bellen: Wanneer je ze tijdens het spreekuur belt, krijg je een medewerker van de kinderrechtswinkel aan de telefoon. Buiten spreekuurtijden kun je je vraag inspreken op het antwoordapparaat. Als je wilt dat we je terugbellen, vergeet dan niet je naam en telefoonnummer in te spreken. Als je niet wil dat ze je thuis bellen, geef je een ander telefoonnummer door.
· Langskomen: Je kan tijdens een spreekuur altijd binnenlopen. Je hoeft hiervoor geen afspraak te maken.
· Schrijven: Als je ze een brief stuurt, krijg je altijd antwoord. Wil je hun brief op een ander adres dan waar je woont ontvangen, schrijf dat er dan bij.

Indeling Rechten van het Kind:

De rechten kunnen in 5 groepen verdeeld worden:
(de artikelnummers staan tussen haakjes erachter)

A. ALGEMEEN
- niet discriminerend (2)
- belang van een kind (3)
- rol van ouders (5, 18)
- recht op een menswaardig leven en ontwikkeling (6, 27)
- recht op je eigen naam en nationaliteit (7)
- recht op eigen identiteit (8)
- geen scheiding tussen kinderen en ouders(9, 10)

B. VOORZIENINGEN
- voedsel en gezondheidszorg (24)
- onderwijs (28, 29)
- speelmogelijkheden (31)
- sociale zekerheid (26)

C. BESCHERMING
- tegen mishandeling (19)
- tegen verwaarlozing (39)
- tegen marteling (37)
- tegen handel in kinderen (35)
- tegen kinderarbeid (32)
- tegen sexueel misbruik (34)
- tegen drugmisbruik (33)

D. DEELNAME AAN DE SAMENLEVING
- mee mogen praten (12)
- vrijheid van meningsuiting (13)
- vrijheid van godsdienst (14)
- vrijheid om een eigen club of vereniging op te richten (15)
- recht op (goede) informatie (ook via tv en boeken) (17)

E. SPECIALE ZORG
- voor geestelijk of lichamelijk gehandicapte kinderen (23)
- voor kinderen zonder familie (20)
- voor adoptiekinderen (21)
- voor kinderen in kindertehuizen en jongerenopvang (25)
- voor kinderen in gevangenissen (37)
- voor kinderen die met de politie te maken hebben (40)
- voor vluchtelingenkinderen (22)
- voor kinderen uit minderheidsgroepen (31)
- voor kinderen in oorlogsituaties (38)

Bijlage: Verdrag inzake de Rechten van het Kind:

New York, 20 november 1989
Tractatenblad 1990, 46 en Tractatenblad 1990, 170

Preambule

De Staten die partij zijn bij dit Verdrag,

Overwegende dat, in overeenstemming met de in het Handvest van de Verenigde Naties verkondigde beginselen, erkenning van de waardigheid inherent aan, alsmede van de gelijke en onvervreemdbare rechten van, alle leden van de mensengemeenschap de grondslag is voor vrijheid, gerechtigheid en vrede in de wereld,

Indachtig dat de volkeren van de Verenigde Naties in het Handvest hun vertrouwen in de fundamentele rechten van de mens en in de waardigheid en de waarde van de mens opnieuw hebben bevestigd en hebben besloten sociale vooruitgang en een hogere levensstandaard in groter vrijheid te bevorderen,

Erkennende dat de Verenigde Naties in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en in de Internationale Verdragen inzake de Rechten van de Mens hebben verkondigd en zijn overeengekomen dat een ieder recht heeft op alle rechten en vrijheden die daarin worden beschreven, zonder onderscheid van welke aard ook, zoals naar ras, huidskleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale of sociale afkomst, eigendom, geboorte of andere status,

Eraan herinnerende dat de Verenigde Naties in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens hebben verkondigd dat kinderen recht hebben op bijzondere zorg en bijstand,

Ervan overtuigd dat aan het gezin, als de kern van de samenleving en de natuurlijke omgeving voor de ontplooiing en het welzijn van al haar leden en van kinderen in het bijzonder, de nodige bescherming en bijstand dient te worden verleend opdat het zijn verantwoordelijkheden binnen de gemeenschap volledig kan dragen,

Erkennende dat het kind, voor de volledige en harmonische ontplooiing van zijn of haar persoonlijkheid, dient op te groeien in een gezinsomgeving, in een sfeer van geluk, liefde en begrip,

Overwegende dat het kind volledig dient te worden voorbereid op het leiden van een zelfstandig leven in de samenleving, en dient te worden opgevoed in de geest van de in het Handvest van de Verenigde Naties verkondigde idealen, en in het bijzonder in de geest van vrede, waardigheid, verdraagzaamheid, vrijheid, gelijkheid en solidariteit,

30
Indachtig dat de noodzaak van het verlenen van bijzondere zorg aan het kind is vermeld in de Verklaring van Genève inzake de Rechten van het Kind van 1924 en in de Verklaring van de Rechten van het Kind, aangenomen door de Algemene Vergadering op 20 november 1959 en is erkend in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, in het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (met name in de artikelen 23 en 24), in het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten (met name in artikel 10) en in de statuten en desbetreffende akten van gespecialiseerde organisaties en internationale organisaties die zich bezighouden met het welzijn van kinderen,

Indachtig dat, zoals aangegeven in de Verklaring van de Rechten van het Kind, ,,het kind op grond van zijn lichamelijke en geestelijke onrijpheid bijzondere bescherming en zorg nodig heeft, met inbegrip van geëigende wettelijke bescherming, zowel voor als na zijn geboorte'',

Herinnerende aan de bepalingen van de Verklaring inzake Sociale en Juridische Beginselen betreffende de Bescherming en het Welzijn van Kinderen, in het bijzonder met betrekking tot Plaatsing in een Pleeggezin en Adoptie, zowel Nationaal als Internationaal; de Standaard Minimumregels van de Verenigde Naties voor de Toepassing van het Recht op Jongeren (de Beijingregels); en de Verklaring inzake de Bescherming van Vrouwen en Kinderen in Noodsituaties en Gewapende Conflicten,

Erkennende dat er, in alle landen van de wereld, kinderen zijn die in uitzonderlijk moeilijke omstandigheden leven, en dat deze kinderen bijzondere aandacht behoeven,

Op passende wijze rekening houdend met het belang van de tradities en culturele waarde die ieder volk hecht aan de bescherming en de harmonische ontwikkeling van het kind,

Het belang erkennende van internationale samenwerking ter verbetering van de levensomstandigheden van kinderen in ieder land, in het bijzonder in de ontwikkelingslanden,

Zijn het volgende overeengekomen:

DEEL I

Artikel 1
Voor de toepassing van dit Verdrag wordt onder een kind verstaan ieder mens jonger dan achttien jaar, tenzij volgens het op het kind van toepassing zijnde recht de meerderjarigheid eerder wordt bereikt.

Artikel 2
1. De Staten die partij zijn bij dit Verdrag, eerbiedigen en waarborgen de in het Verdrag beschreven rechten voor ieder kind onder hun rechtsbevoegdheid zonder discriminatie van welke aard ook, ongeacht ras, huidskleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale, etnische of maatschappelijke afkomst, welstand, handicap, geboorte of andere omstandigheid van het kind of van zijn of haar ouder of wettige voogd.

2. De Staten die partij zijn, nemen alle passende maatregelen om te waarborgen dat het kind wordt beschermd tegen alle vormen van discriminatie of bestraffing op grond van de omstandigheden of de activiteiten van, de meningen geuit door of de overtuigingen van de ouders, wettige voogden of familieleden van het kind.

Artikel 3
1. Bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, vormen de belangen van het kind de eerste overweging.
2. De Staten die partij zijn, verbinden zich ertoe het kind te verzekeren van de bescherming en de zorg die nodig zijn voor zijn of haar welzijn, rekening houdend met de rechten en plichten van zijn of haar ouders, wettige voogden of anderen die wettelijk verantwoordelijk voor het kind zijn, en nemen hiertoe alle passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen.
3. De Staten die partij zijn, waarborgen dat de instellingen, diensten en voorzieningen die verantwoordelijk zijn voor de zorg voor of de bescherming van kinderen voldoen aan de door de bevoegde autoriteiten vastgestelde normen, met name ten aanzien van de veiligheid, de gezondheid, het aantal personeelsleden en hun geschiktheid, alsmede bevoegd toezicht.

Artikel 4
De Staten die partij zijn, nemen alle passende wettelijke, bestuurlijke en andere maatregelen om de in dit Verdrag erkende rechten te verwezenlijken. Ten aanzien van economische, sociale en culturele rechten nemen de Staten die Partij zijn deze maatregelen in de ruimste mate waarin de hun ter beschikking staande middelen dit toelaten en, indien nodig, in het kader van internationale samenwerking.

Artikel 5
De Staten die partij zijn, eerbiedigen de verantwoordelijkheden, rechten en plichten van de ouders of, indien van toepassing, van de leden van de familie in ruimere zin of de gemeenschap al naar gelang het plaatselijk gebruik, van wettige voogden of anderen die wettelijk verantwoordelijk zijn voor het kind, voor het voorzien in passende leiding en begeleiding bij de uitoefening door het kind van de in dit Verdrag erkende rechten, op een wijze die verenigbaar is met de zich ontwikkelende vermogens van het kind.

Artikel 6
1. De Staten die partij zijn, erkennen dat ieder kind het inherente recht op leven heeft.
2. De Staten die partij zijn, waarborgen in de ruimst mogelijke mate de mogelijkheden tot overleven en de ontwikkeling van het kind.

Artikel 7
1. Het kind wordt onmiddellijk na de geboorte ingeschreven en heeft vanaf de geboorte het recht op een naam, het recht een nationaliteit te verwerven en, voor zover mogelijk, het recht zijn of haar ouders te kennen en door hen te worden verzorgd.
2. De Staten die partij zijn, waarborgen de verwezenlijking van deze rechten in overeenstemming met hun nationale recht en hun verplichtingen krachtens de desbetreffende internationale akten op dit gebied, in het bijzonder wanneer het kind anders staatloos zou zijn.

Artikel 8
1. De Staten die partij zijn, verbinden zich tot eerbiediging van het recht van het kind zijn of haar identiteit te behouden, met inbegrip van nationaliteit, naam en familiebetrekkingen zoals wettelijk erkend, zonder onrechtmatige inmenging.
2. Wanneer een kind op niet rechtmatige wijze wordt beroofd van enige of alle bestanddelen van zijn of haar identiteit, verlenen de Staten die partij zijn passende bijstand en bescherming, teneinde zijn identiteit snel te herstellen.

Artikel 9
1. De Staten die partij zijn, waarborgen dat een kind niet wordt gescheiden van zijn of haar ouders tegen hun wil, tenzij de bevoegde autoriteiten, onder voorbehoud van de mogelijkheid van rechterlijke toetsing, in overeenstemming met het toepasselijke recht en de toepasselijke procedures, beslissen dat deze scheiding noodzakelijk is in het belang van het kind. Een dergelijke beslissing kan noodzakelijk zijn in een bepaald geval, zoals wanneer er sprake is van misbruik of verwaarlozing van het kind door de ouders, of wanneer de ouders gescheiden leven en er een beslissing moet worden genomen ten aanzien van de verblijfplaats van het kind.
2. In procedures ingevolge het eerste lid van dit artikel dienen alle betrokken partijen de gelegenheid te krijgen aan de procedures deel te nemen en hun standpunten naar voren te brengen.
3. De Staten die partij zijn, eerbiedigen het recht van het kind dat van een ouder of beide ouders is gescheiden, op regelmatige basis persoonlijke betrekkingen en rechtstreeks contact met beide ouders te onderhouden, tenzij dit in strijd is met het belang van het kind.
4. Indien een dergelijke scheiding voortvloeit uit een maatregel genomen door een Staat die partij is, zoals de inhechtenisneming, gevangenneming, verbanning, deportatie, of uit een maatregel het overlijden ten gevolge hebbend (met inbegrip van overlijden, door welke oorzaak ook, terwijl de betrokkene door de Staat in bewaring wordt gehouden) van een ouder of beide ouders of van het kind, verstrekt die Staat, op verzoek, aan de ouders, aan het kind of, indien van toepassing, aan een ander familielid van het kind de noodzakelijke inlichtingen over waar het afwezige lid van het gezin zich bevindt of waar de afwezige leden van het gezin zich bevinden, tenzij het verstrekken van die inlichtingen het welzijn van het kind zou schaden. De Staten die partij zijn, waarborgen voorts dat het indienen van een dergelijk verzoek op zich geen nadelige gevolgen heeft voor de betrokkene(n).

Artikel 10
1. In overeenstemming met de verplichting van de Staten die partij zijn krachtens artikel 9, eerste lid, worden aanvragen van een kind of van zijn ouders om een Staat die partij is, voor gezinshereniging binnen te gaan of te verlaten, door de Staten die partij zijn met welwillendheid, menselijkheid en spoed behandeld. De Staten die partij zijn, waarborgen voorts dat het indienen van een dergelijke aanvraag geen nadelige gevolgen heeft voor de aanvragers en hun familieleden.
2. Een kind van wie de ouders in verschillende Staten verblijven, heeft het recht op regelmatige basis, behalve in uitzonderlijke omstandigheden, persoonlijke betrekkingen en rechtstreekse contacten met beide ouders te onderhouden. Hiertoe, en in overeenstemming met de verplichting van de Staten die partij zijn krachtens artikel 9, tweede lid, eerbiedigen de Staten die partij zijn het recht van het kind en van zijn of haar ouders welk land ook, met inbegrip van het eigen land, te verlaten, en het eigen land binnen te gaan. Het recht welk land ook te verlaten is slechts onderworpen aan de beperkingen die bij de wet zijn voorzien en die nodig zijn ter bescherming van de nationale veiligheid, de openbare orde, de volksgezondheid of de goede zeden, of van de rechten en vrijheden van anderen, en verenigbaar zijn met de andere in dit Verdrag erkende rechten.

Artikel 11
1. De Staten die partij zijn, nemen maatregelen ter bestrijding van de ongeoorloofde overbrenging van kinderen naar en het niet doen terugkeren van kinderen uit het buitenland.
2. Hiertoe bevorderen de Staten die partij zijn het sluiten van bilaterale of multilaterale overeenkomsten of het toetreden tot bestaande overeenkomsten.

Artikel 12
1. De Staten die partij zijn, verzekeren het kind dat in staat is zijn of haar eigen mening te vormen, het recht die mening vrijelijk te uiten in alle aangelegenheden die het kind betreffen, waarbij aan de mening van het kind passend belang wordt gehecht in overeenstemming met zijn of haar leeftijd en rijpheid.
2. Hiertoe wordt het kind met name in de gelegenheid gesteld te worden gehoord in iedere gerechtelijke en bestuurlijke procedure die het kind betreft, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van een vertegenwoordiger of een daarvoor geschikte instelling, op een wijze die verenigbaar is met de procedureregels van het nationale recht.

Artikel 13
1. Het kind heeft het recht op vrijheid van meningsuiting; dit recht omvat mede de vrijheid inlichtingen en denkbeelden van welke aard ook te vergaren, te ontvangen en door te geven, ongeacht landsgrenzen, hetzij mondeling, hetzij in geschreven of gedrukte vorm, in de vorm van kunst, of met behulp van andere media naar zijn of haar keuze.
2. De uitoefening van dit recht kan aan bepaalde beperkingen worden gebonden, doch alleen aan de beperkingen die bij de wet zijn voorzien en die nodig zijn:
a. voor de eerbiediging van de rechten of de goede naam van anderen; of
b. ter bescherming van de nationale veiligheid of van de openbare orde, de volksgezondheid of de goede zeden.

Artikel 14
1. De Staten die partij zijn, eerbiedigen het recht van het kind op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst.
2. De Staten die partij zijn, eerbiedigen de rechten en plichten van de ouders en, indien van toepassing, van de wettige voogden, om het kind te leiden in de uitoefening van zijn of haar recht op een wijze die verenigbaar is met de zich ontwikkelende vermogens van het kind.
3. De vrijheid van een ieder zijn godsdienst of levensovertuiging tot uiting te brengen kan slechts in die mate worden beperkt als wordt voorgeschreven door de wet en noodzakelijk is ter bescherming van de openbare veiligheid, de openbare orde, de volksgezondheid of de goede zeden, of van de fundamentele rechten en vrijheden van anderen.

Artikel 15
1. De Staten die partij zijn, erkennen de rechten van het kind op vrijheid van vereniging en vrijheid van vreedzame vergadering.
2. De uitoefening van deze rechten kan aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die welke in overeenstemming met de wet worden opgelegd en die in een democratische samenleving geboden zijn in het belang van de nationale veiligheid of de openbare veiligheid, de openbare orde, de bescherming van de volksgezondheid of de goede zeden, of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

Artikel 16
1. Geen enkel kind mag worden onderworpen aan willekeurige of onrechtmatige inmenging in zijn of haar privéleven, in zijn of haar gezinsleven, zijn of haar woning of zijn of haar correspondentie, noch aan enige onrechtmatige aantasting van zijn of haar eer en goede naam.
2. Het kind heeft recht op bescherming door de wet tegen zodanige inmenging of aantasting.

Artikel 17
De Staten die partij zijn, erkennen de belangrijke functie van de massamedia en waarborgen dat het kind toegang heeft tot informatie en materiaal uit een verscheidenheid van nationale en internationale bronnen, in het bijzonder informatie en materiaal gericht op het bevorderen van zijn of haar sociale, psychische en morele welzijn en zijn of haar lichamelijke en geestelijke gezondheid. Hiertoe dienen de Staten die partij zijn:
a. de massamedia aan te moedigen informatie en materiaal te verspreiden die tot sociaal en cultureel nut zijn voor het kind en in overeenstemming zijn met de strekking van artikel 29;
b. internationale samenwerking aan te moedigen bij de vervaardiging, uitwisseling en verspreiding van dergelijke informatie en materiaal uit een verscheidenheid van culturele, nationale en internationale bronnen;
c. de vervaardiging en verspreiding van kinderboeken aan te moedigen;
d. de massamedia aan te moedigen in het bijzonder rekening te houden met de behoeften op het gebied van de taal van het kind dat tot een minderheid of tot de oorspronkelijke bevolking behoort;
e. de ontwikkeling aan te moedigen van passende richtlijnen voor de bescherming van het kind tegen informatie en materiaal die schadelijk zijn voor zijn of haar welzijn, indachtig de bepalingen van de artikelen 13 en 18.

Artikel 18
1. De Staten die partij zijn, doen alles wat in hun vermogen ligt om de erkenning te verzekeren van het beginsel dat beide ouders de gezamenlijke verantwoordelijkheid dragen voor de opvoeding en de ontwikkeling van het kind. Ouders of, al naar gelang het geval, wettige voogden, hebben de eerste verantwoordelijkheid voor de opvoeding en de ontwikkeling van het kind. Het belang van het kind is hun allereerste zorg.
2. Om de toepassing van de in dit Verdrag genoemde rechten te waarborgen en te bevorderen, verlenen de Staten die partij zijn passende bijstand aan ouders en wettige voogden bij de uitoefening van hun verantwoordelijkheden die de opvoeding van het kind betreffen, en waarborgen zij de ontwikkeling van instellingen, voorzieningen en diensten voor kinderzorg.
3. De Staten die partij zijn, nemen alle passende maatregelen om te waarborgen dat kinderen van werkende ouders recht hebben op gebruikmaking van diensten en voorzieningen voor kinderzorg waarvoor zij in aanmerking komen.

Artikel 19
1. De Staten die partij zijn, nemen alle passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen en maatregelen op sociaal en opvoedkundig gebied om het kind te beschermen tegen alle vormen van lichamelijk of geestelijk geweld, letsel of misbruik, lichamelijke of geestelijke verwaarlozing of nalatige behandeling, mishandeling of exploitatie, met inbegrip van sexueel misbruik, terwijl het kind onder de hoede is van de ouder(s), wettige voogd(en) of iemand anders die de zorg voor het kind heeft.
2. Deze maatregelen ter bescherming dienen, indien van toepassing, doeltreffende procedures te omvatten voor de invoering van sociale programma's om te voorzien in de nodige ondersteuning van het kind en van degenen die de zorg voor het kind hebben, alsmede procedures voor andere vormen van voorkoming van en voor opsporing, melding, verwijzing, onderzoek, behandeling en follow-up van gevallen van kindermishandeling zoals hierboven beschreven, en, indien van toepassing, voor inschakeling van rechterlijke instanties.

Artikel 20
1. Een kind dat tijdelijk of blijvend het verblijf in het gezin waartoe het behoort, moet missen, of dat men in zijn of haar eigen belang niet kan toestaan in het gezin te blijven, heeft recht op bijzondere bescherming en bijstand van staatswege.
2. De Staten die partij zijn, waarborgen, in overeenstemming met hun nationale recht, een andere vorm van zorg voor dat kind.
3. Deze zorg kan, onder andere, plaatsing in een pleeggezin omvatten, kafalah volgens het Islamitische recht, adoptie, of, indien noodzakelijk, plaatsing in geschikte instellingen voor kinderzorg. Bij het overwegen van oplossingen wordt op passende wijze rekening gehouden met de wenselijkheid van continuïteit in de opvoeding van het kind en met de etnische, godsdienstige en culturele achtergrond van het kind en met zijn of haar achtergrond wat betreft de taal.

Artikel 21
De Staten die partij zijn en die de methode van adoptie erkennen en/of toestaan, waarborgen dat het belang van het kind daarbij de voornaamste overweging is, en:
a. waarborgen dat de adoptie van een kind slechts wordt toegestaan mits daartoe bevoegde autoriteiten, in overeenstemming met de van toepassing zijnde wetten en procedures en op grond van alle van belang zijnde en betrouwbare gegevens, bepalen dat de adoptie kan worden toegestaan gelet op de verhoudingen van het kind met zijn of haar ouders, familieleden en wettige voogden, en mits, indien vereist, de betrokkenen, na volledig te zijn ingelicht, op grond van de adviezen die noodzakelijk worden geacht, daarmee hebben ingestemd;
b. erkennen dat interlandelijke adoptie kan worden overwogen als andere oplossing voor de zorg voor het kind, indien het kind niet in een pleeg- of adoptiegezin kan worden geplaatst en op geen enkele andere passende wijze kan worden verzorgd in het land van zijn of haar herkomst;
c. verzekeren dat voor het kind dat bij een interlandelijke adoptie is betrokken waarborgen en normen gelden die gelijkwaardig zijn aan die welke bestaan bij adoptie in het eigen land;
d. nemen alle passende maatregelen om te waarborgen dat, in het geval van interlandelijke adoptie, de plaatsing niet leidt tot ongepast geldelijk voordeel voor de betrokkenen;
e. bevorderen, wanneer passend, de verwezenlijking van de doeleinden van dit artikel door het aangaan van bilaterale of multilaterale regelingen of overeenkomsten, en spannen zich in om, in het kader daarvan, te waarborgen dat de plaatsing van het kind in een ander land wordt uitgevoerd door bevoegde autoriteiten of instellingen.

Artikel 22
1. De Staten die partij zijn, nemen passende maatregelen om te waarborgen dat een kind dat de vluchtelingenstatus wil verkrijgen of dat in overeenstemming met het toepasselijke internationale of nationale recht en de toepasselijke procedures als vluchteling wordt beschouwd, ongeacht of het al dan niet door zijn of haar ouders of door iemand anders wordt begeleid, passende bescherming en humanitaire bijstand krijgt bij het genot van de van toepassing zijnde rechten beschreven in dit Verdrag en in andere internationale akten inzake de rechten van de mens of humanitaire akten waarbij de bedoelde Staten partij zijn.
2. Hiertoe verlenen de Staten die partij zijn, naar zij passend achten, hun medewerking aan alle inspanningen van de Verenigde Naties en andere bevoegde intergouvernementele organisaties of niet-gouvernementele organisaties die met de Verenigde Naties samenwerken, om dat kind te beschermen en bij te staan en de ouders of andere gezinsleden op te sporen van een kind dat vluchteling is, teneinde de nodige inlichtingen te verkrijgen voor hereniging van het kind met het gezin waartoe het behoort. In gevallen waarin geen ouders of andere familieleden kunnen worden gevonden, wordt aan het kind dezelfde bescherming verleend als aan ieder ander kind dat om welke reden ook, blijvend of tijdelijk het leven in een gezin moet ontberen, zoals beschreven in dit Verdrag.

Artikel 23
1. De Staten die partij zijn, erkennen dat een geestelijk of lichamelijk gehandicapt kind een volwaardig en behoorlijk leven dient te hebben, in omstandigheden die de waardigheid van het kind verzekeren, zijn zelfstandigheid bevorderen en zijn actieve deelneming aan het gemeenschapsleven vergemakkelijken.
2. De Staten die partij zijn, erkennen het recht van het gehandicapte kind op bijzondere zorg, en stimuleren en waarborgen dat aan het daarvoor in aanmerking komende kind en degenen die verantwoordelijk zijn voor zijn of haar verzorging, afhankelijk van de beschikbare middelen, de bijstand wordt verleend die is aangevraagd en die passend is gezien de gesteldheid van het kind en de omstandigheden van de ouders of anderen die voor het kind zorgen.
3. Onder erkenning van de bijzondere behoeften van het gehandicapte kind, dient de in overeenstemming met het tweede lid geboden bijstand, wanneer mogelijk, gratis te worden verleend, rekening houdend met de financiële middelen van de ouders of anderen die voor het kind zorgen. Deze bijstand dient erop gericht te zijn te waarborgen dat het gehandicapte kind daadwerkelijk toegang heeft tot onderwijs, opleiding, voorzieningen voor gezondheidszorg en revalidatie, voorbereiding voor een beroep, en recreatiemogelijkheden, op een wijze die ertoe bijdraagt dat het kind een zo volledig mogelijke integratie in de maatschappij en persoonlijke ontwikkeling bereikt, met inbegrip van zijn of haar culturele en intellectuele ontwikkeling.
4. De Staten die partij zijn, bevorderen, in de geest van internationale samenwerking, de uitwisseling van passende informatie op het gebied van preventieve gezondheidszorg en van medische en psychologische behandeling van, en behandeling van functionele stoornissen bij, gehandicapte kinderen, met inbegrip van de verspreiding van en de toegang tot informatie betreffende revalidatiemethoden, onderwijs en beroepsopleidingen, met als doel de Staten die partij zijn, in staat te stellen hun vermogens en vaardigheden te verbeteren en hun ervaring op deze gebieden te verruimen. Wat dit betreft wordt in het bijzonder rekening gehouden met de behoeften van ontwikkelingslanden.

Artikel 24
1. De Staten die partij zijn, erkennen het recht van het kind op het genot van de grootst mogelijke mate van gezondheid en op voorzieningen voor de behandeling van ziekte en het herstel van de gezondheid. De Staten die partij zijn, streven ernaar te waarborgen dat geen enkel kind zijn of haar recht op toegang tot deze voorzieningen voor gezondheidszorg wordt onthouden.
2. De Staten die partij zijn, streven de volledige verwezenlijking van dit recht na en nemen passende maatregelen, met name:
a. om baby- en kindersterfte te verminderen;
b. om de verlening van de nodige medische hulp en gezondheidszorg aan alle kinderen te waarborgen, met nadruk op de ontwikkeling van de eerste-lijnsgezondheidszorg;
c. om ziekte, ondervoeding en slechte voeding te bestrijden, mede binnen het kader van de eerste-lijnsgezondheidszorg, door onder andere het toepassen van gemakkelijk beschikbare technologie en door het voorzien in voedsel met voldoende voedingswaarde en zuiver drinkwater, de gevaren en risico's van milieuverontreiniging in aanmerking nemend;
d. om passende pre- en postnatale gezondheidszorg voor moeders te waarborgen;
e. om te waarborgen dat alle geledingen van de samenleving, met name ouders en kinderen, worden voorgelicht over, toegang hebben tot onderwijs over, en worden gesteund in het gebruik van de fundamentele kennis van de gezondheid van en de voeding van kinderen, de voordelen van borstvoeding, hygiëne en sanitaire voorzieningen en het voorkomen van ongevallen;
f. om preventieve gezondheidszorg, begeleiding voor ouders, en voorzieningen voor en voorlichting over gezinsplanning te ontwikkelen.
3. De Staten die partij zijn, nemen alle doeltreffende en passende maatregelen teneinde traditionele gebruiken die schadelijk zijn voor de gezondheid van kinderen af te schaffen.
4. De Staten die partij zijn, verbinden zich ertoe internationale samenwerking te bevorderen en aan te moedigen teneinde geleidelijk de algehele verwezenlijking van het in dit artikel erkende recht te bewerkstelligen. Wat dit betreft wordt in het bijzonder rekening gehouden met de behoeften van ontwikkelingslanden.

Artikel 25
De Staten die partij zijn, erkennen het recht van een kind dat door de bevoegde autoriteiten uit huis is geplaatst ter verzorging, bescherming of behandeling in verband met zijn of haar lichamelijke of geestelijke gezondheid, op een periodieke evaluatie van de behandeling die het kind krijgt en van alle andere omstandigheden die verband houden met zijn of haar plaatsing.

Artikel 26
1. De Staten die partij zijn, erkennen voor ieder kind het recht de voordelen te genieten van voorzieningen voor sociale zekerheid, met inbegrip van sociale verzekering, en nemen de nodige maatregelen om de algehele verwezenlijking van dit recht te bewerkstelligen in overeenstemming met hun nationale recht.
2. De voordelen dienen, indien van toepassing, te worden verleend, waarbij rekening wordt gehouden met de middelen en de omstandigheden van het kind en de personen die verantwoordelijk zijn voor zijn of haar onderhoud, alsmede iedere andere overweging die van belang is voor de beoordeling van een verzoek daartoe dat door of namens het kind wordt ingediend.

Artikel 27
1. De Staten die partij zijn, erkennen het recht van ieder kind op een levensstandaard die toereikend is voor de lichamelijke, geestelijke, intellectuele, zedelijke en maatschappelijke ontwikkeling van het kind.
2. De ouder(s) of anderen die verantwoordelijk zijn voor het kind, hebben de primaire verantwoordelijkheid voor het waarborgen, naar vermogen en binnen de grenzen van hun financiële mogelijkheden, van de levensomstandigheden die nodig zijn voor de ontwikkeling van het kind.
3. De Staten die partij zijn, nemen, in overeenstemming met de nationale omstandigheden en met de middelen die hun ten dienste staan, passende maatregelen om ouders en anderen die verantwoordelijk zijn voor het kind te helpen dit recht te verwezenlijken, en voorzien, indien de behoefte daaraan bestaat, in programma's voor materiële bijstand en ondersteuning, met name wat betreft voeding, kleding en huisvesting.
4. De Staten die partij zijn, nemen alle passende maatregelen om het verhaal te waarborgen van uitkeringen tot onderhoud van het kind door de ouders of andere personen die de financiële verantwoordelijkheid voor het kind dragen, zowel binnen de Staat die partij is als vanuit het buitenland. Met name voor gevallen waarin degene die de financiële verantwoordelijkheid voor het kind draagt, in een andere Staat woont dan die van het kind, bevorderen de Staten die partij zijn de toetreding tot internationale overeenkomsten of het sluiten van dergelijke overeenkomsten, alsmede het treffen van andere passende regelingen.

Artikel 28
1. De Staten die partij zijn, erkennen het recht van het kind op onderwijs, en teneinde dit recht geleidelijk en op basis van gelijke kansen te verwezenlijken, verbinden zij zich er met name toe:
a. primair onderwijs verplicht te stellen en voor iedereen gratis beschikbaar te stellen;
b. de ontwikkeling van verschillende vormen van voortgezet onderwijs aan te moedigen, met inbegrip van algemeen onderwijs en beroepsonderwijs, deze vormen voor ieder kind beschikbaar te stellen en toegankelijk te maken, en passende maatregelen te nemen zoals de invoering van gratis onderwijs en het bieden van financiële bijstand indien noodzakelijk;
c. met behulp van alle passende middelen hoger onderwijs toegankelijk te maken voor een ieder naar gelang zijn capaciteiten;
d. informatie over en begeleiding bij onderwijs- en beroepskeuze voor alle kinderen beschikbaar te stellen en toegankelijk te maken;
e. maatregelen te nemen om regelmatig schoolbezoek te bevorderen en het aantal kinderen dat de school vroegtijdig verlaat, te verminderen.
2. De Staten die partij zijn, nemen alle passende maatregelen om te verzekeren dat de wijze van handhaving van de discipline op scholen verenigbaar is met de menselijke waardigheid van het kind en in overeenstemming is met dit Verdrag.
3. De Staten die partij zijn, bevorderen en stimuleren internationale samenwerking in aangelegenheden die verband houden met onderwijs, met name teneinde bij te dragen tot de uitbanning van onwetendheid en analfabetisme in de gehele wereld, en de toegankelijkheid van wetenschappelijke en technische kennis en moderne onderwijsmethoden te vergroten. In dit opzicht wordt met name rekening gehouden met de behoeften van de ontwikkelingslanden.

Artikel 29
1. De Staten die partij zijn, komen overeen dat het onderwijs aan het kind dient te zijn gericht op:
a. de zo volledig mogelijke ontplooiing van de persoonlijkheid, talenten en geestelijke en lichamelijke vermogens van het kind;
b. het bijbrengen van eerbied voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en voor de in het Handvest van de Verenigde Naties vastgelegde beginselen;
c. het bijbrengen van eerbied voor de ouders van het kind, voor zijn of haar eigen culturele identiteit, taal en waarden, voor de nationale waarden van het land waar het kind woont, het land waar het is geboren, en voor andere beschavingen dan de zijne of hare;
d. de voorbereiding van het kind op een verantwoord leven in een vrije samenleving, in de geest van begrip, vrede, verdraagzaamheid, gelijkheid van geslachten, en vriendschap tussen alle volken, etnische, nationale en godsdienstige groepen en personen behorend tot de oorspronkelijke bevolking;
e. het bijbrengen van eerbied voor de natuurlijke omgeving.
2. Geen enkel gedeelte van dit artikel of van artikel 28 mag zo worden uitgelegd dat het de vrijheid aantast van individuele personen en rechtspersonen, onderwijsinstellingen op te richten en daaraan leiding te geven, evenwel altijd met inachtneming van de in het eerste lid van dit artikel vervatte beginselen, en van het vereiste dat het aan die instellingen gegeven onderwijs voldoet aan de door de Staat vastgestelde minimumnormen.

Artikel 30
In die Staten waarin etnische of godsdienstige minderheden, taalminderheden of personen behorend tot de oorspronkelijke bevolking voorkomen, wordt het kind dat daartoe behoort niet het recht ontzegd te zamen met andere leden van zijn of haar groep zijn of haar cultuur te beleven, zijn of haar eigen godsdienst te belijden en ernaar te leven, of zich van zijn of haar eigen taal te bedienen.

Artikel 31
1. De Staten die partij zijn, erkennen het recht van het kind op rust en vrije tijd, op deelneming aan spel en recreatieve bezigheden passend bij de leeftijd van het kind, en op vrije deelneming aan het culturele en artistieke leven.
2. De Staten die partij zijn, eerbiedigen het recht van het kind volledig deel te nemen aan het culturele en artistieke leven, bevorderen de verwezenlijking van dit recht, en stimuleren het bieden van passende en voor ieder gelijke kansen op culturele, artistieke en recreatieve bezigheden en vrijetijdsbesteding.

Artikel 32
1. De Staten die partij zijn, erkennen het recht van het kind te worden beschermd tegen economische exploitatie en tegen het verrichten van werk dat naar alle waarschijnlijkheid gevaarlijk is of de opvoeding van het kind zal hinderen, of schadelijk zal zijn voor de gezondheid of de lichamelijke, geestelijke, intellectuele, zedelijke of maatschappelijke ontwikkeling van het kind.
2. De Staten die partij zijn, nemen wettelijke, bestuurlijke en sociale maatregelen en maatregelen op onderwijsterrein om de toepassing van dit artikel te waarborgen. Hiertoe, en de desbetreffende bepalingen van andere internationale akten in acht nemend, verbinden de Staten die partij zijn zich er in het bijzonder toe:
a. een minimum leeftijd of minimumleeftijden voor toelating tot betaald werk voor te schrijven;
b. voorschriften te geven voor een passende regeling van werktijden en arbeidsvoorwaarden;
c. passende straffen of andere maatregelen voor te schrijven ter waarborging van de daadwerkelijke uitvoering van dit artikel.

Artikel 33
De Staten die partij zijn, nemen alle passende maatregelen, met inbegrip van wettelijke, bestuurlijke en sociale maatregelen en maatregelen op onderwijsterrein, om kinderen te beschermen tegen het illegale gebruik van verdovende middelen en psychotrope stoffen zoals omschreven in de desbetreffende internationale verdragen, en om inschakeling van kinderen bij de illegale produktie van en de sluikhandel in deze middelen en stoffen te voorkomen.

Artikel 34
De Staten die partij zijn, verbinden zich ertoe het kind te beschermen tegen alle vormen van sexuele exploitatie en sexueel misbruik. Hiertoe nemen de Staten die partij zijn met name alle passende nationale, bilaterale en multilaterale maatregelen om te voorkomen dat:
a. een kind ertoe wordt aangespoord of gedwongen deel te nemen aan onwettige sexuele activiteiten;
b. kinderen worden geëxploiteerd in de prostitutie of andere onwettige sexuele praktijken;
c. kinderen worden geëxploiteerd in pornografische voorstellingen en pornografisch materiaal.

Artikel 35
De Staten die partij zijn, nemen alle passende nationale, bilaterale en multilaterale maatregelen ter voorkoming van de ontvoering of de verkoop van of van de handel in kinderen voor welk doel ook of in welke vorm ook.

Artikel 36
De Staten die partij zijn, beschermen het kind tegen alle andere vormen van exploitatie die schadelijk zijn voor enig aspect van het welzijn van het kind.

Artikel 37
De Staten die partij zijn, waarborgen dat:
a. geen enkel kind wordt onderworpen aan foltering of aan een andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing. Doodstraf noch levenslange gevangenisstraf zonder de mogelijkheid van vrijlating wordt opgelegd voor strafbare feiten gepleegd door personen jonger dan achttien jaar;
b. geen enkel kind op onwettige of willekeurige wijze van zijn of haar vrijheid wordt beroofd. De aanhouding, inhechtenisneming of gevangenneming van een kind geschiedt overeenkomstig de wet en wordt slechts gehanteerd als uiterste maatregel en voor de kortst mogelijke passende duur;
c. ieder kind dat van zijn of haar vrijheid is beroofd, wordt behandeld met menselijkheid en met eerbied voor de waardigheid inherent aan de menselijke persoon, en zodanig dat rekening wordt gehouden met de behoeften van een persoon van zijn of haar leeftijd. Met name wordt ieder kind dat van zijn of haar vrijheid is beroofd, gescheiden van volwassenen tenzij het in het belang van het kind wordt geacht dit niet te doen, en heeft ieder kind het recht contact met zijn of haar familie te onderhouden door middel van correspondentie en bezoeken, behalve in uitzonderlijke omstandigheden;
d. ieder kind dat van zijn of haar vrijheid is beroofd het recht heeft onverwijld te beschikken over juridische en andere passende bijstand, alsmede het recht de wettigheid van zijn vrijheidsberoving te betwisten ten overstaan van een rechter of een andere bevoegde, onafhankelijke en onpartijdige autoriteit, en op een onverwijlde beslissing ten aanzien van dat beroep.

Artikel 38
1. De Staten die partij zijn, verbinden zich ertoe eerbied te hebben voor en de eerbiediging te waarborgen van tijdens gewapende conflicten op hen van toepassing zijnde regels van internationaal humanitair recht die betrekking hebben op kinderen.
2. De Staten die partij zijn, nemen alle uitvoerbare maatregelen om te waarborgen dat personen jonger dan vijftien jaar niet rechtstreeks deelnemen aan vijandelijkheden.
3. De Staten die partij zijn, onthouden zich ervan personen jonger dan vijftien jaar in hun strijdkrachten op te nemen of in te lijven. Bij het opnemen of inlijven van personen die de leeftijd van vijftien jaar hebben bereikt, maar niet de leeftijd van achttien jaar, streven de Staten die partij zijn ernaar voorrang te geven aan diegenen die het oudste zijn.
4. In overeenstemming met hun verplichtingen krachtens het internationale humanitaire recht om de burgerbevolking te beschermen in gewapende conflicten, nemen de Staten die partij zijn alle uitvoerbare maatregelen ter waarborging van de bescherming en de verzorging van kinderen die worden getroffen door een gewapend conflict.

Artikel 39
De Staten die partij zijn, nemen alle passende maatregelen ter bevordering van het lichamelijk en geestelijk herstel en de herintegratie in de maatschappij van een kind dat het slachtoffer is van: welke vorm ook van verwaarlozing, exploitatie of misbruik; foltering of welke andere vorm ook van wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing; of gewapende conflicten. Dit herstel en deze herintegratie vinden plaats in een omgeving die bevorderlijk is voor de gezondheid, het zelfrespect en de waardigheid van het kind.

Artikel 40
1. De Staten die partij zijn, erkennen het recht van ieder kind dat wordt verdacht van, vervolgd wegens of veroordeeld terzake van het begaan van een strafbaar feit, op een wijze van behandeling die geen afbreuk doet aan het gevoel van waardigheid en eigenwaarde van het kind, die de eerbied van het kind voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van anderen vergroot, en waarbij rekening wordt gehouden met de leeftijd van het kind en met de wenselijkheid van het bevorderen van de herintegratie van het kind en van de aanvaarding door het kind van een opbouwende rol in de samenleving.
2. Hiertoe, en met inachtneming van de desbetreffende bepalingen van internationale akten, waarborgen de Staten die partij zijn met name dat:
a. geen enkel kind wordt verdacht van, vervolgd wegens of veroordeeld terzake van het begaan van een strafbaar feit op grond van enig handelen of nalaten dat niet volgens het nationale of internationale recht verboden was op het tijdstip van handelen of nalaten;
b. ieder kind dat wordt verdacht van of vervolgd wegens het begaan van een strafbaar feit, ten minste de volgende garanties heeft:
(i) dat het voor onschuldig wordt gehouden tot zijn of haar schuld volgens de wet is bewezen;
(ii) dat het onverwijld en rechtstreeks in kennis wordt gesteld van de tegen hem of haar ingebrachte beschuldigingen, indien van toepassing door tussenkomst van zijn of haar ouders of wettige voogd, en dat het juridische of andere passende bijstand krijgt in de voorbereiding en het voeren van zijn of haar verdediging;
(iii) dat de aangelegenheid zonder vertraging wordt beslist door een bevoegde, onafhankelijke en onpartijdige autoriteit of rechterlijke instantie in een eerlijke behandeling overeenkomstig de wet, in aanwezigheid van een rechtskundige of anderszins deskundige raadsman of -vrouw, en, tenzij dit wordt geacht niet in het belang van het kind te zijn, met name gezien zijn of haar leeftijd of omstandigheden, in aanwezigheid van zijn of haar ouders of wettige voogden;
(iv) dat het er niet toe wordt gedwongen een getuigenis af te leggen of schuld te bekennen; dat het getuigen à charge kan ondervragen of doen ondervragen en dat het de deelneming en ondervraging van getuigen à décharge op gelijke voorwaarden kan doen geschieden;
(v) indien het schuldig wordt geacht aan het begaan van een strafbaar feit, dat dit oordeel en iedere maatregel die dientengevolge wordt opgelegd, opnieuw wordt beoordeeld door een hogere bevoegde, onafhankelijke en onpartijdige autoriteit of rechterlijke instantie overeenkomstig de wet;
(vi) dat het kind kosteloze bijstand krijgt van een tolk indien het de gebruikte taal niet verstaat of spreekt;
(vii) dat zijn of haar privéleven volledig wordt geëerbiedigd tijdens alle stadia van het proces.
3. De Staten die partij zijn, streven ernaar de totstandkoming te bevorderen van wetten, procedures, autoriteiten en instellingen die in het bijzonder bedoeld zijn voor kinderen die worden verdacht van, vervolgd wegens of veroordeeld terzake van het begaan van een strafbaar feit, en, in het bijzonder:
a. de vaststelling van een minimumleeftijd onder welke kinderen niet in staat worden geacht een strafbaar feit te begaan;
b. de invoering, wanneer passend en wenselijk, van maatregelen voor de handelwijze ten aanzien van deze kinderen zonder dat men zijn toevlucht neemt tot gerechtelijke stappen, mits de rechten van de mens en de wettelijke garanties volledig worden geëerbiedigd.
4. Een verscheidenheid van regelingen, zoals rechterlijke bevelen voor zorg, begeleiding en toezicht; adviezen; jeugdreclassering; pleegzorg; programma's voor onderwijs en beroepsopleiding en andere alternatieven voor institutionele zorg dient beschikbaar te zijn om te verzekeren dat de handelwijze ten aanzien van kinderen hun welzijn niet schaadt en in de juiste verhouding staat zowel tot hun omstandigheden als tot het strafbare feit.

Artikel 41
Geen enkele bepaling van dit Verdrag tast bepalingen aan die meer bijdragen tot de verwezenlijking van de rechten van het kind en die zijn vervat in:
a. het recht van een Staat die partij is; of
b. het in die Staat geldende internationale recht.

DEEL II

Artikel 42
De Staten die partij zijn, verbinden zich ertoe de beginselen en de bepalingen van dit Verdrag op passende en doeltreffende wijze algemeen bekend te maken, zowel aan volwassenen als aan kinderen.

Artikel 43
1. Ter beoordeling van de voortgang die de Staten die partij zijn, boeken bij het nakomen van de in dit Verdrag aangegane verplichtingen, wordt een Comité voor de Rechten van het Kind ingesteld, dat de hieronder te noemen functies uitoefent.
2. Het Comité bestaat uit tien deskundigen van hoog zedelijk aanzien en met erkende bekwaamheid op het gebied dat dit Verdrag bestrijkt. De leden van het Comité worden door de Staten die partij zijn, gekozen uit hun onderdanen, en treden op in hun persoonlijke hoedanigheid, waarbij aandacht wordt geschonken aan een evenredige geografische verdeling, alsmede aan de vertegenwoordiging van de voornaamste rechtsstelsels.
3. De leden van het Comité worden bij geheime stemming gekozen van een lijst van personen die zijn voorgedragen door de Staten die partij zijn. Iedere Staat die partij is, mag een persoon voordragen, die onderdaan van die Staat is.
4. De eerste verkiezing van het Comité wordt niet later gehouden dan zes maanden na de datum van inwerkingtreding van dit verdrag, en daarna iedere twee jaar. Ten minste vier maanden vóór de datum waarop een verkiezing plaatsvindt, richt de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties aan de Staten die partij zijn een schriftelijk verzoek hun voordrachten binnen twee maanden in te dienen. De Secretaris-Generaal stelt vervolgens een alfabetische lijst op van alle aldus voorgedragen personen, onder aanduiding van de Staten die partij zijn die hen hebben voorgedragen, en legt deze voor aan de Staten die partij zijn bij dit Verdrag.
5. De verkiezingen worden gehouden tijdens vergaderingen van de Staten die partij zijn, belegd door de Secretaris-Generaal, ten hoofdkantore van de Verenigde Naties. Tijdens die vergaderingen, waarvoor twee derde van de Staten die partij zijn het quorum vormen, zijn degenen die in het Comité worden gekozen die voorgedragen personen die het grootste aantal stemmen op zich verenigen alsmede een absolute meerderheid van stemmen van de aanwezige vertegenwoordigers van de Staten die partij zijn en die hun stem uitbrengen.
6. De leden van het Comité worden gekozen voor een ambtstermijn van vier jaar. Zij zijn herkiesbaar indien zij opnieuw worden voorgedragen. De ambtstermijn van vijf van de leden die bij de eerste verkiezing zijn gekozen, loopt na twee jaar af; onmiddellijk na de eerste verkiezing worden deze vijf leden bij loting aangewezen door de Voorzitter van de vergadering.
7. Indien een lid van het Comité overlijdt of aftreedt of verklaart om welke andere reden ook niet langer de taken van het Comité te kunnen vervullen, benoemt de Staat die partij is die het lid heeft voorgedragen een andere deskundige die onderdaan van die Staat is om de taken te vervullen gedurende het resterende gedeelte van de ambtstermijn, onder voorbehoud van de goedkeuring van het Comité.
8. Het Comité stelt zijn eigen huishoudelijk reglement vast.
9. Het Comité kiest zijn functionarissen voor een ambtstermijn van twee jaar.
10. De vergaderingen van het Comité worden in de regel gehouden ten hoofdkantore van de Verenigde Naties of op iedere andere geschikte plaats, te bepalen door het Comité. Het Comité komt in de regel eens per jaar bijeen. De duur van de vergaderingen van het Comité wordt vastgesteld en, indien noodzakelijk, herzien door een vergadering van de Staten die partij zijn bij dit Verdrag, onder voorbehoud van de goedkeuring van de Algemene Vergadering.
11. De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties stelt de nodige medewerkers en faciliteiten beschikbaar voor de doeltreffende uitoefening van de functies van het Comité krachtens dit Verdrag.
12. Met de goedkeuring van de Algemene Vergadering ontvangen de leden van het krachtens dit Verdrag ingesteld Comité emolumenten uit de middelen van de Verenigde Naties op door de Algemene Vergadering vast te stellen voorwaarden.

Artikel 44
1. De Staten die partij zijn, nemen de verplichting op zich aan het Comité, door tussenkomst van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties, verslag uit te brengen over de door hen genomen maatregelen die uitvoering geven aan de in dit Verdrag erkende rechten, alsmede over de vooruitgang die is geboekt ten aanzien van het genot van die rechten:
a. binnen twee jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag voor de betrokken Staat die partij is;
b. vervolgens iedere vijf jaar.
2. In de krachtens dit artikel opgestelde rapporten dienen de factoren en eventuele moeilijkheden te worden aangegeven die van invloed zijn op de nakoming van de verplichtingen krachtens dit Verdrag. De rapporten bevatten ook voldoende gegevens om het Comité een goed inzicht te verschaffen in de toepassing van het Verdrag in het desbetreffende land.
3. Een Staat die partij is die een uitvoerig eerste rapport aan het Comité heeft overgelegd, behoeft in de volgende rapporten die deze Staat in overeenstemming met het eerste lid, letter b, overlegt, basisgegevens die eerder zijn verstrekt, niet te herhalen.
4. Het Comité kan Staten die partij zijn verzoeken om nadere gegevens die verband houden met de toepassing van het Verdrag.
5. Het Comité legt aan de Algemene Vergadering, door tussenkomst van de Economische en Sociale Raad, iedere twee jaar rapporten over aangaande zijn werkzaamheden.
6. De Staten die partij zijn, dragen er zorg voor dat hun rapporten algemeen beschikbaar zijn in hun land.

Artikel 45
Teneinde de daadwerkelijke toepassing van het Verdrag te bevorderen en internationale samenwerking op het gebied dat het Verdrag bestrijkt, aan te moedigen:
a. hebben de gespecialiseerde organisaties, het Kinderfonds van de Verenigde Naties en andere organen van de Verenigde Naties het recht vertegenwoordigd te zijn bij het overleg over de toepassing van die bepalingen van dit Verdrag welke binnen de werkingssfeer van hun mandaat vallen. Het Comité kan de gespecialiseerde organisaties, het Kinderfonds van de Verenigde Naties en andere bevoegde instellingen die zij passend acht, uitnodigen deskundig advies te geven over de toepassing van het Verdrag op gebieden die binnen de werkingssfeer van hun onderscheiden mandaat vallen. Het Comité kan de gespecialiseerde organisaties, het Kinderfonds van de Verenigde Naties en andere organen van de Verenigde Naties uitnodigen rapporten over te leggen over de toepassing van het Verdrag op gebieden waarop zij werkzaam zijn;
b. doet het Comité, naar hij passend acht, aan de gespecialiseerde organisaties, het Kinderfonds van de Verenigde Naties en andere bevoegde instellingen, alle rapporten van Staten die partij zijn, toekomen die een verzoek bevatten om, of waaruit een behoefte blijkt aan, technisch advies of technische ondersteuning, vergezeld van eventuele opmerkingen en suggesties van het Comité aangaande deze verzoeken of deze gebleken behoefte;
c. kan het Comité aan de Algemene Vergadering aanbevelen de Secretaris-Generaal te verzoeken namens het Comité onderzoeken te doen naar specifieke thema's die verband houden met de rechten van het kind;
d. kan het Comité suggesties en algemene aanbevelingen doen gebaseerd op de ingevolge de artikel 44 en 45 van dit Verdrag ontvangen gegevens. Deze suggesties en algemene aanbevelingen worden aan iedere betrokken Staat die partij is, toegezonden, en medegedeeld aan de Algemene Vergadering, vergezeld van eventuele commentaren van de Staten die partij zijn.

DEEL III

Artikel 46
Dit Verdrag staat open voor ondertekening door alle Staten.

Artikel 47
Dit Verdrag dient te worden bekrachtigd. De akten van bekrachtiging worden nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.

Artikel 48
Dit Verdrag blijft open voor toetreding door iedere Staat. De akten van toetreding worden nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.

Artikel 49
1. Dit Verdrag treedt in werking op de dertigste dag die volgt op de datum van nederlegging bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties van de twintigste akte van bekrachtiging of toetreding.
2. Voor iedere Staat die dit Verdrag bekrachtigd of ertoe toetreedt na de nederlegging van de twintigste akte van bekrachtiging of toetreding, treedt het Verdrag in werking op de dertigste dag na de nederlegging door die Staat van zijn akte van bekrachtiging of toetreding.

Artikel 50
1. Iedere Staat die partij is, kan een wijziging voorstellen en deze indienen bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties. De Secretaris-Generaal deelt de voorgestelde wijziging vervolgens mede aan de Staten die partij zijn, met het verzoek hem te berichten of zij een conferentie van Staten die partij zijn, verlangen teneinde de voorstellen te bestuderen en in stemming te brengen. Indien, binnen vier maanden na de datum van deze mededeling, ten minste een derde van de Staten die partij zijn een dergelijke conferentie verlangt, roept de Secretaris-Generaal de vergadering onder auspiciën van de Verenigde Naties bijeen. Iedere wijziging die door een meerderheid van de ter conferentie aanwezige de Staten die partij zijn en die hun stem uitbrengen, wordt aangenomen, wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de Algemene Vergadering.
2. Een wijziging die in overeenstemming met het eerste lid van dit artikel wordt aangenomen, treedt in werking wanneer zij is goedgekeurd door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties en is aanvaard door een meerderheid van twee derde van de Staten die partij zijn.
3. Wanneer een wijziging in werking treedt, is zij bindend voor de Staten die partij zijn die haar hebben aanvaard, terwijl de andere Staten die partij zijn gebonden zullen blijven door de bepalingen van dit Verdrag en door iedere voorgaande wijziging die zij hebben aanvaard.

Artikel 51
1. De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties ontvangt de teksten van de voorbehouden die de Staten op het tijdstip van bekrachtiging of toetreding maken, en stuurt deze rond aan alle Staten.
2. Een voorbehoud dat niet verenigbaar is met doel en strekking van dit Verdrag is niet toegestaan.
3. Een voorbehoud kan te allen tijde worden ingetrokken door een daartoe strekkende mededeling gericht aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties, die vervolgens alle Staten hiervan in kennis stelt. Deze mededeling wordt van kracht op de datum van ontvangst door de Secretaris-Generaal.

Artikel 52
Een Staat die partij is, kan dit Verdrag opzeggen door een schriftelijke mededeling aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties. De opzegging wordt van kracht een jaar na de datum van ontvangst van de mededeling door de Secretaris-Generaal.

Artikel 53
De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties wordt aangewezen als de depositaris van dit Verdrag.

Artikel 54
Het oorspronkelijke exemplaar van dit Verdrag, waarvan de Arabische, de Chinese, de Engelse, de Franse, de Russische en de Spaanse tekst gelijkelijk authentiek zijn, wordt nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondertekenende gevolmachtigden, daartoe behoorlijk gemachtigd door hun onderscheiden Regeringen, dit Verdrag hebben ondertekend.

Conclusie & Eigen mening:

De werkomstandigheden van deze kinderen zijn zeer slecht en ze werken ook nog eens tegen zeer lage lonen. Onder andere hierdoor zijn we tot de conclusie gekomen dat kinderarbeid verboden moet worden. Tevens concludeerden wij dat de mensen die verantwoordelijk zijn voor kinderarbeid ervoor zorgen dat er nog steeds kinderarbeid is. Als men deze mensen zou dwingen te stoppen met kinderarbeid zou het in grote mate uit de wereld verdwijnen.

Wat wel verrassend was voor ons, is dat niet alleen in Derde wereldlanden kinderarbeid voorkomt. Ook in toch wel goed ontwikkelde Europese landen komt nog steeds kinderarbeid voor. Daarom concludeerden we ook dat er niet alleen in de Derde wereld veel moet gebeuren voordat kinderarbeid is verdwenen.

Er moet nog heel wat gebeuren voordat men kan spreken over een wereld zonder kinderarbeid…

Geen opmerkingen: