Paper: Europese integratie & waardelijk onbehagen
Juni 2005
Europese integratie & waardelijk onbehagen
Hoofdstuk één: Introductie naar stand van zaken binnen de Europese Unie
1.1 Voorwoord
Dit paper is het resultaat van een vier weken durende samenwerking met betrekking tot het onderwerp de toekomst van de Europese Unie. In het kader van de practicum periode op de Economische Faculteit hebben wij een paper geschreven over zowel economie als ethiek. Na veel denkwerk over een onderwerp dat zich leent voor zowel economische als ethische aspecten zijn we tot het aspect van integratie in de unie gekomen. Veel informatie is direct afkomstig van deze organisatie zelf en diverse rapporten van de overheid.
Wij hopen dat door een analyse van de economische integratie op Europees niveau en een ontleding van morele aspecten dat deze delen samen voor de lezer een consequent geheel vormen. De delen an sich zijn te bestuderen, echter zou net als bij de Europese Unie de som der delen minder omvatten dan het geheel. Hij hopen hiermee een bijdrage te kunnen leveren aan het hedendaagse debat over de Europese Unie.
1.2 Inleiding
Zestig jaar geleden kon Europa eindelijk opgelucht ademhalen toen zij bevrijd werden na 5 lange jaren van leed. Na een tweede oorlog die eeuw leek Europa tot op het bot verbrokkend te zijn. De verliezers en de winaars besloten zich te verenigen om een derde Europese oorlog te doen voorkomen. Dit proces heeft geleid tot wat heden ten dagen de Europese Unie betiteld mag worden. Vijfentwintig landen vieren samen de winst van de Europese eenwording, of zijn er ruim zestig jaar na de oorlog opnieuw verliezers ontstaan?
Sinds een aantal jaar gaat het bergafwaarts met de Nederlandse economie. De hoge groei waar we tot in 2002 van genoten is volledig verdwenen. Sindsdien stapelen de problemen zich op. Banen verdwijnen als sneeuw voor de zon, stromend in de richting van het oosten. Het weinige werk dat nog te vinden is moet, tegen bevroren lonen, tot op oudere leeftijd worden volgehouden. Ondertussen komen de Polen zelf de laatste graantjes hier in Nederland weg pikken met een oneerlijk laag loon. Maar aan onze banen alleen hebben ze natuurlijk niet genoeg, het sociale systeem en de sociale inburgeringregelingen zijn volledig uitgebuit en moeten op slot. Het korten en de hercontrole van de WAO, de stijgende lasten en achterblijvende inkomsten, de nieuwe WW, de mogelijke afschaffing van de VUT, zijn alle tekenen van het verval van het eens zo vanzelfsprekende sociale stelsel. De Nederlander kan door de politiek niet langer wijsgemaakt worden dat het outsourcen van banen gunstig is voor onze welvaart. Nederland wordt volledig uitgekleed.
De integratie heeft Nederland altijd veel welvaart en rijkdom geschonken maar nu lijkt diezelfde integratie zich tegen ons gekeerd te hebben. Maar niet alleen tegen ons, ook in Frankrijk krijgen mensen het steeds meer benauwd door het verlies aan banen en sociale zekerheid. De burgers hebben daarom, niet geheel onlogisch, massaal ‘nee’ tegen de verdere integratie zegt tijdens het referendum. Uit de eerste onderzoeken in ons land bleek de burger tegen een Verdrag van de Grondwet voor Europa om vier hoofdredenen. De Europese Unie doet te veel, is te duur en gaat te snel. De bemoeizucht veroorzaakt onbehagen. De trein reist voort en dit was het moment waarop de burger de noodrem luidde.
Natuurlijk, maar dat is slechts één kant van het verhaal zult u denken. Kijk maar naar landen als Ierland, Spanje en Polen, gaat het niet met die landen geweldig juist dankzij de Europese integratie? En dan te bedenken waar Nederland zou zijn geweest zonder de EU! Het probleem is volgens vele intellectuelen niet dat er te veel integratie is maar juist te weinig. Dus wordt aan de burgers verkocht dat de oplossing voor hun problemen, die vermeend veroorzaakt te worden door de grote mate van integratie, meer Europese integratie is. En zo is een belachelijke paradox ontstaan bij de burgers die zich volledig verdwaald en verloren voelen. Hierbij stellen wij ons dan ook de vraag welke landen de winnaars zijn van de Europese integratie. Als er überhaupt over verliezers gesproken kan worden, of over tijdelijke, hoe dient dan de integratie er in de toekomst uit te zien?
1.3 Probleemstelling
De burgers hebben de afgelopen decennia het organisme dat zich tegenwoordig voordoet als Europese Unie zien groeien en bewegen. Tegenwoordig is de Europese Unie een verzameling van niet aaneengesloten landen die alle democratische waarden accepteren en gezamenlijk streven naar vrede en welvaart. Dit vraagt om een goed functionerende rechtsstaat. Integratie binnen de unie is een breed concept dat gaat over het meer delen van bevoegdheden aan het supranationale niveau.
De VU-filosoof Verbrugge ziet dat de huidige westerse samenleving gekenmerkt kan worden door haar cultuurverlies. “Cultuurverlies is een totaalverlies aan betekenis der dingen en aan waarden. De samenleving richt zich niet langer op zedelijke ontwikkeling.” Hij doelt hiermee op de maximale decentralisatie en subsidiariteit die de verscheidende culturen centraal dienen te stellen. De Europese integratie gaat te ver en lidstaten dienen niet teveel regelgeving uit handen te geven aan de grotere gemeenschap. Ook noemt hij vaak dat de collectieve geest van Europa gelegen is in het christendom. Hij volgt Nietzsche door te spreken over de dood van God. Volgens Nietzsche kent de laatste mens hierdoor geen doelen meer. Het leven is geen uitdaging en de mens neigt naar een reflecterende blik achterwaarts. De mens vervalt zodoende in ressentiment gericht op de ander. Het leven is niet uitdagend. De mens moet zichzelf overwinnen en de blik voorwaarts naar zichzelf richten. Zo kan een ethisch verantwoord wezen ontstaan (Schaap, 2001). Verbrugge verbindt het opstellen van het Verdrag van de Grondwet voor Europa direct aan het overlijden van God. Hierin wordt namelijk het christendom zelf niet meer erkent als bron van gemeenschap waar het fundament van samenwerking ooit was gelegen. Europa is een samenraapsel van culturen met een gezamenlijk religieus en bezielend verleden, maar zonder bezielde toekomstvisie. De abstracte principes van de liberale vrijheden en de mensenrechten kunnen niet de gemeenschappelijke ziel van de cultuur in Europa zijn.
Centrale onderzoeksvraag in dit paper zal gaan over de integratie van de huidige lidstaten binnen de Europese Unie. Daarbij wordt zowel naar economische indicatoren als naar gevoelens van de burgers gekeken. Onze hoofdvraag luidt:
Hoe is de huidige situatie in de Europese Unie te verklaren op het gebied van integratie en wat betekent dit mogelijk voor de toekomst?
Er zal worden gekeken over de morele consequenties af te leiden zijn vanuit een economische visie op het instrument Europese Unie. De vraag is of het werkelijk zo is dat er geen doelen in de unie te vinden zijn en of er winnaars en verliezer van integratie zijn. Om hierop een geconstrueerd antwoord te geven is er een literatuurstudie verricht samen met betogende elementen op ethische kwesties. Om tot een oplossingsrichting te komen stellen wij het ABCD op, waarin vier deelvragen ons houvast bieden naar een structureel antwoord.
De eerste deelvraag gaat over de bureaucratische Europese Unie. Om te weten waar de integratiemodus vandaan komt is het van belang te weten hoe de unie is ontstaan en in welke context de integratie gezien dient te worden, vandaar de eerste deelvraag:
A. Wat zijn de historische ontwikkelingen geweest in Europa die hebben geleid tot de Europese Unie?
Omdat er een nadere analyse plaats zal vinden over de economische stand van zaken in de Europese Unie richt de logische volgende vraag zich op wat er voor een integratie is op dit deelgebied. Zo is de tweede deelvraag voor dit onderzoek:
B. Hoe is in economisch opzicht de integratie van de lidstaten verlopen?
Deze economische integratie brengt morele aspecten met zich mee. De ontwikkeling van verscheidende landen beïnvloed het beleid van de Europese Unie en vice versa. Het is absoluut niet vanzelfsprekend dat de economische integratie voor alle landen evenveel voorspoed zal meebrengen. De burger merkt Europa, en hoe?! De derde deelvraag is dan ook:
C. Wat zijn de gevolgen van de economische integratie voor het huidige sentiment in Europa?
De organisatie van Europa in de vorm van de Europese Unie is meer dan slechts een economisch instrument. Het politieke spectrum brengt het beleid van de unie direct bij de burger. De burger is niet allen de rede voor het oprichten van de Europese Unie, maar zij zijn nog steeds het belangrijkste component van de Unie. Het zijn wij die de Unie maken tot wat zij is. Hier liggen bepaalde waarden aan ten grondslag. Deze zullen nader onderzocht worden. De laatste deelvraag richt zich op de de burger en haar waarden, én de Europese Unie. De vierde deelvraag luidt:
D. Hoe is het gesteld met de gemeenschappelijke Europese waarden en hoe ziet de toekomst er uit?
Het paper behandelt zodoende elke deelvraag in een apart hoofdstuk en zal dit voorzien van een korte inleiding en conclusie, waarmee wij voort kunnen in beantwoording van de hoofdvraag in hoofdstuk zes.
Hoofdstuk twee: Europese context integratie
In dit hoofdstuk zal worden behandeld waar historisch de wortels liggen voor de Europese Unie. Er wordt gezocht naar een antwoord op de vraag naar wat integratie is en waar integratie kortweg plaatsvindt binnen de Europese context.
2.1 Historisch overzicht van de Europese Unie
De Europese Unie heeft haar wortels in het oprichten van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS), die in 1952 is opgericht. Doel was om vrede in het toekomstige Europa te kunnen garanderen door middel van gezamenlijke instituties. Na een groot succes van deze samenwerking besluiten de deelnemende landen ook economisch samen te gaan werken. In 1957 wordt daarom de Europese Economische Gemeenschap (EEG) opgericht, evenals de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (EURATOM). Doel was nu om onderlinge handelsbelemmeringen op te heffen en een gemeenschappelijke markt in te stellen. Hier zijn dan ook de eerste tekenen van integratie te zien (Houtman-De Smedt en Cuyvers, 1999). Met de jaren kwam ook het succes van de EEG naar voren, en zij breidde haar beslissingsgebieden uit. Verder kwamen er nieuwe landen bij als Engeland, Ierland, Spanje en Portugal.
In 1986 werd de keuze voor een gemeenschappelijke markt bekrachtigd door de ondertekening van de Europese Akte, die tot doel heeft om hindernissen van regelgevende en fiscale aard af te schaffen. In 1992 gaat de samenwerking nog verder door in het verdrag van Maastricht de EEG om te dopen in de Europese Unie (EU). De deelnemende landen hebben nu niet alleen tot doel om economisch samen te werken, maar ook op het gebied van Buitenlandbeleid, Justitie en Binnenlandse veiligheid, en het creëren van de EMU: een gemeenschappelijke Europese Monetaire Unie. De EMU is in 1999 ingevoerd, de gemeenschappelijke munt, de Euro, in 2002. De verdragen van Amsterdam en Nice boden verdere houvast aan een veranderend Europa en garanderen de toenemende integratie van de lidstaten (Europese Commissie, 2005).
2.2 Definitie integratie
Gezien vanuit de Europese context bestaat integratie uit een breed concept aan maatregelen om meer bevoegdheden aan een hoger, supranationaal niveau te schuiven. Integratie is het harmoniseren van delen tot een geheel. Het is een doelbewust proces dat gesteund wordt door convergerende trends. De Europese Unie tot een groot, functionerend geheel maken waar de landen meer elkaar in verschillende opzichten gelijken betekent integratie. Integratie is dus zowel een institutioneel middel als het samengaan van diverse zaken van de lidstaten. Het is meer dan coöperatie tussen landen door middel van het afstemmen van zaken op elkaar. Integratie betreft een toekomstvisie en is op zoekt naar het grootste gemeenschappelijke nut. Individuele belangen van nationale staten zouden ondergeschikt moeten zijn aan het integrerende geheel van de Europese Unie.
2.3 Integratie in de Europese context
Eén van de doelen van de Europese Unie is dus het instellen en perfectioneren van een interne vrije markt. Om deze markt te kunnen garanderen, is er op veel gebieden harmonisatie nodig; het instellen van gelijke marktcondities voor alle lidstaten. Zo valt hier te denken aan dingen als belastingharmonisatie, sociale zekerheid, milieunormen, veiligheidsnormen, eisen aan voedselkwaliteit enzovoort. Een belangrijke poot in het beleid van de Europese Unie is het stelstel van Structuurfondsen die ervoor moeten zorgen dat achterlopende gebieden binnen de Europese Unie extra financiële steun krijgen om zich te verbeteren. Zo zijn er fondsen voor werkgelegenheid, zwakke economische sectoren, en om de infrastructuur binnen een gebied te verbeteren.
De Europese Unie is opgericht ter bevordering van economische samenwerking en integratie. Het onderliggende doel hierbij is het garanderen van vrede, vrijheid en welvaart. In Artikel 6, lid 1 van de Europese Unie staat omschreven: “De Unie is gegrondvest op de beginselen van vrijheid, democratie, eerbiediging van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en van de rechtsstaat, welke beginselen de lidstaten gemeen hebben.” Vrijheid en de rechtsstaat zijn hierin de twee centrale begrippen die ook de basis vormen van een vrije markt. Zonder waarborging van privaat bezit en de mogelijkheid vrijwillige keuzes te maken is het niet mogelijk een gemeenschappelijke interne markt te vestigen gebaseerd op het kapitalistische gedachtegoed.
Concreet kan er dus over de volgende doelstellingen worden gesproken:
• Het voorkomen van oorlog, zorgen voor stabiliteit en vrede.
• Welvaartcreatie, het bewerkstelligen van ontwikkeling en welzijn.
• Gemeenschappelijke interne markt, het komen tot harmonisatie.
2.4 Conclusie
In 60 jaar tijd is de Europese Unie snel geëvolueerd van een klein samenwerkingsverband om de vrede tussen Duitsland en Frankrijk te kunnen garanderen naar een veelomvattend bolwerk van lidstaten, die zich op veel meer gebieden bemoeit met het beleid van de deelnemende landen, om op die manier tot een goed werkende interne markt te kunnen komen.
Verdere integratie is een doelstelling op zich geworden, naast vrede, welvaart en een gemeenschappelijke interne markt. Deze drie doelen zullen indirect regelmatig terug te vinden zijn in dit paper. Het idee is dat integratie deze doelen kan bevorderen. Het eerste doel is steeds verder op de achtergrond geraakt in een tijd waarin de huidige generatie dit lijkt te zijn vergeten. De vraag blijft of de Europese Unie zich nog meer met politieke zaken bezig gaat houden, zoals belastingharmonisatie, sociale zekerheid en veiligheidsbeleid.
Hoofdstuk drie: Economische integratie
Zoals al te bezien was in het vorige hoofdstuk is economische integratie de motor voor de Europese Unie. In dit hoofdstuk zal een nadere analyse plaatsvinden over de economische integratie van de Europese Unie. Gekeken wordt naar de convergentie, de euro en de bijkomende instituties voor harmonisatie in Europa.
3.1 Economische integratie
De integratie van de economieën binnen de lidstaten van de Europese Unie is een doel op zich geworden. Met het wegvallen van barrières en de toename van verschillende mogelijkheden binnen de informatie- en communicatietechnologie is de stap naar een harmonieus geheel wellicht vergemakkelijkt. De economische integratie vormt een continu proces dat stapsgewijs voortschrijdt hoe paradoxaal dit moge klinken. Het samensmelten van de afzetmarkt zal concurrentie bevorderen. De technologische vooruitgang en de dalende transportkosten die hiervan deels het gevolg zijn kunnen niet enkel bijdragen aan de integratie van de economieën. Hiervoor zijn institutionele aanpassingen noodzakelijk om zo tot welvaartsverbeteringen te komen (Pelkmans, 2001).
De eerste noodzakelijke veranderingen voor integratie zijn institutioneel al gelegen binnen het feit van bestaan van de Europese Unie zelf. Deze organisatie is voor economen niet meer dan een instrument dat beleid kan opdingen aan de lidstaten die zich vrijwillig hebben aangesloten tot de unie. Binnen de Europese Unie is een vrijhandelsgebied afgekondigd wat inhoudt dat er een vrij verkeer van goederen en diensten bestaat. Al snel volgde zoals reeds vermeld het instellen van een gemeenschappelijk handelsbeleid en kwam er een gemeenschappelijke markt tot stand waar de instellingen ervoor zorgde dat er een harmonieus gezamenlijk beleid van marktordening in stand werd gebracht. Economische integratie kan betrekking hebben op zowel het samenvoegen van de markt als op het integreren van het beleid. Het optreden van convergentie binnen de Europese markt vormt een sterke aanleiding te denken dat de harmonisatie en daarmee de integratie van de economie goed verloopt.
Er bestaat voor een institutie een scheiding tussen de overeenstemming en de uitvoering of besturing van het beleid of doel. Sinds het opstellen van het Verdrag van de Grondwet voor Europa komt binnen de Europese Unie steeds meer de nadruk te liggen op de beleidsmatige en politieke kant van integratie. Ook dit feit kan beschouwd worden als bewijs van convergentie binnen de Europese economieën. Krugman en Obstfeld (2003) stellen dat de economische integratie helpt de politieke doelstellingen te bewerkstelligen. In dit stuk zal de gemeenschappelijke markt en de convergentie tussen de verschillende economieën van de Europese lidstaten centraal komen te staan. Het paradepaardje, dat veelal gecommuniceerd wordt naar het buitenland, is het tot stand komen van een monetaire unie. Hiervoor geldt dat er dan binnen de Europese Unie gesproken wordt over de euro. Een gezamenlijke munt vereist veel van de mate van integratie tussen de lidstaten, vandaar dat ook niet alle lidstaten de euro hebben, bovendien heerst er afkeur bij de bevolking van de betrokken lidstaten, maar ook hierover later meer.
3.2 Convergentie
Absolute convergentie houdt in dat lidstaten die armer zijn, sneller groeien dan de rijke lidstaten. Het tot stand brengen van een gezamenlijke markt dient volgens de theorie ter bevordering van de welvaart van de lidstaten. Arme lidstaten convergeren dus wanneer deze meer profijt weten te halen uit de Europese Unie. Dit betekent in strikte zin niet dat de rijke landen dus last of kosten hebben van convergentie, integendeel. De rijke landen kunnen ook meer afzetten en het idee is dat er meer intranationale handel ontstaat binnen de Europese Unie. Er bestaat altijd nog de mogelijkheid dat wanneer er sprake is van convergentie dit fenomeen los staat van de integratie of harmonisatie van de economieën. Echter zou het logischer zijn dat convergentie een gevolg is van de harmonisatie. Integratie is een middel voor convergentie. Voor de burger van verschillende lidstaten betekent dit proces dat de lidstaten qua fundering van de economie meer op elkaar gaan lijken. Dit heeft spill-over effecten. Het betekent dat namelijk de institutionele besturing van de economieën op elkaar afgestemd dienen te worden. Economische integratie is pas in 1976 een prominent onderwerp binnen de economische en politieke wetenschap geworden nadat Fritz Machlup hier uitgebreid onderzoek naar deed. Integratie van regio´s naar een interne markt komen voort uit institutionalisme. Binnen de Europese Unie moet een gezamenlijke markt coördinatie problemen, marktfalen en andere obstakels voor economische coöperatie voorkomen (Gilpin, 2002). Haken en ogen zijn direct waarneembaar volgens de nieuw politieke benadering. Allereerst worden niet-lidstaten van deze geïntegreerde regio´s geschaad. Ten tweede zijn er binnen die regio´s winnaars en verliezers van integratie aan te wijzen. Herdistributie van inkomens is het meest kenmerkende hiervan.
3.3 Optimum currency area
Een al eerder aangestipte vorm van economische integratie is zonder twijfel de invoering van de euro geweest. Ook voor de bevolking van de twaalf deelnemende landen bestempelde dit hoe ver de Europese integratie is voortgeschreden. Sinds 1999 is er een Europese wisselkoers eenheid (ecu) in de praktijk doorgevoerd zoals de euro in het Verdrag van Maastricht wordt betiteld. Er kan uiteraard niet zonder vereisten een gezamenlijke munt worden ingevoerd. De optimum currency area theorie van Mundell (1961) stelt drie kernvoorwaarden voor het komen tot een gezamenlijke munt. Zoals al gezegd is er een monetaire unie tot stand gekomen waarmee het rentebeleid of wisselkoersveranderingen niet meer soeverein geregeld kunnen worden door de twaalf aaneengesloten lidstaten. Met de komst van de euro zijn deze verantwoordelijkheden van de individuele lidstaten overgedragen aan Europese Centrale Bank (ECB). Volgens de optimum currency area theorie lijkt de Europese munt niet aan alle voorwaarden volledig te voldoen. Dit zijn (1) flexibele lonen en prijzen en integratie van handel, (2) mobiliteit van productiefactoren en (3) gelijkheid van structuur en het bestaan van overkoepelend orgaan ter verdeling van budgetten.
3.3.1 Flexibiliteit en handelsintegratie
Ten eerste dient er sprake te zijn van flexibele lonen en prijzen. Hiermee zijn de nationale economieën snel in staat asymmetrische schokken op te vangen door dit aanpassingsvermogen. Vaak hebben nationale economieën nog niet een harmonieus prijsbeleid ten opzichte van minimumprijzen of het minimum loon. Ook sociale vangnetten, vakbonden en CAO’s belemmeren de vrije marktwerking. Voor Blachard en Wolfers (2000) is werkgelegenheid de richtsnoer voor verdere economische ontwikkeling. Hun onderzoek richt zich op de invloed van instituties en schokken op de economische ontwikkeling. Voor hen is het dan ook niet opvallend dat sinds 1960 de Europese werkloosheid almaar toegenomen is, dit valt wellicht te wijten aan de afname van totale factorproductiviteitsgroei. Tweede punt dat zij voor deze trend geven is de stand van de rente. Zij zijn optimistisch over de verdere ontwikkeling van de werkloosheid in Europa vanwege de verdere integratie. Toch mag intuïtief gesteld worden dat de trend die naar vormen komt met betrekking tot de groeiende werkloosheid de burger zorgen kan opwekken. Daarbij komt dat het gelijktrekken van bijvoorbeeld de verschillende gradaties van verzorgingsstaten binnen de Europese Unie een vereiste is volgens de optimum currency area theorie. Het kan namelijk niet zo zijn dat een bepaalde werknemer in Duitsland voor tien euro per uur aan de slag kan, terwijl in Nederland het minimumloon van de werkgever verlangt deze werknemer ten minste twintig euro te betalen. Op deze manier zal er immers nooit een gemeenschappelijke markt tot stand komen. Dit eerste punt dat hier beschouwd wordt als sociaal beleid is een eerste mankement in de integratie van de Europese lidstaten.
De handel tussen de lidstaten onderling blijkt heel belangrijk te zijn. Zo is de intra-nationale handel tussen 1990 en 2000 bijna in waarde verdubbeld en in een lidstaat als Ierland bijna verviervoudigd. Dit patroon maakt het aannemelijk dat de lidstaten naar elkaar toe groeien en verder harmoniseren op het gebied van productiestructuren. Ook in tabel 3.1 is af te lezen dat de handel tussen de lidstaten zeer hoog is. Ten minste, dit betekent dat wat er door een lidstaat geëxporteerd wordt, dat voor het gemiddelde Europese Unie land er 61,8% van de export van goederen in 2001 naar een ander EU-lidstaat vloeide.
Tabel 3.1. Export van goederen van lidstaten naar andere lidstaten, 2001 (Eurostat, 2005)
Krugman en Obstfeld (2003) komen met andere gegevens die een heel ander patroon laten zien. Het argument is namelijk dat kleine landen veel exporteren. Kijk naar landen als België, Luxemburg, Nederland en Portugal die allemaal ver boven het gemiddelde liggen. Wat er namelijk aan de hand lijkt te zijn is dat het grootste gedeelte van het bruto nationaal inkomen in eigen land blijft. De cijfers die Krugman en Obstfeld hierop dus aandragen zijn percentages van diezelfde intra-lidstaten handel, maar dan als percentage van het gemiddelde Europese Unie nationaal inkomen. Dit is te zien in Grafiek 3.1. Van 1986 tot 1988 bedroeg dat ongeveer 14,5%. In de periode daarna zakt het van 15,5% terug naar 13,0% in 1993. Daarna is de trend weer opwaarts naar ruim 15,5% in 1998. Wat dit volgens hen aantoont is dat er helemaal niet veel handel tussen de lidstaten is. 10 tot 20 procent van de output van een lidstaat wordt dus verhandeld naar een ander land binnen de Europese Unie. Dit is wellicht inderdaad te weinig om te spreken over een hoge mate van integratie. Wanneer er veel handel onderling plaatsvindt, wat dus ook het geval is, ontstaat er een wederzijdse afhankelijkheid tussen de lidstaten. Deze relationele verhouding kan enerzijds tot genoegen leiden bij de bevolking, anderzijds een bron van onbehagen vormen. Dit laatste zal beperkt blijven aangezien veel van het inkomen simpelweg in eigen land blijft. Toch dienen hier ook spill-over effecten meegerekend te worden. Als het slecht in Duistland gaat waait de wind in Nederland uit oostelijke richting. De Duitse conjunctuur is richtinggevend voor de Nederlandse economie. Verdere integratie zal betekenen dat de keten in Europa verder aaneengeschakeld zal worden. De burger heeft geen vat op wat en waarom alles gebeurt.
Grafiek 3.1: Intra-Europese Unie handel gemeten als % BBP (uit Krugman en Obstfeld, 2003)
Onderzoek van de OESO gaat in op de mate van regulering van de productmarkten in de Europese Unie. De mate van vrijheid kan namelijk de slagvaardigheid en dynamica van de economie verhogen. Uit tabel 3.2 blijkt dat productmarkten in de Verenigde Staten gemiddeld genomen vrijer zijn dan in Europa. De Verenigde Staten worden hier als benchmark genomen omdat dit ook gebeurt in de akkoorden van Lissabon. Hiermee is de flexibiliteit in de Unie dus te gering om op te gaan voor een ideaal gebied om een gemeenschappelijke munt te vestigen. In een ander licht bezien is door regelgeving op diezelfde markt juist sprake van een sterke mate van integratie. Ondanks dat de markt dan niet vrij is van regulering, betekent dit niet dat ze convergeren. De Europese Unie is sterk bemoeizuchtig vanuit haar ideaal om de burgers te beschermen. Daarom worden er eisen gesteld aan de productie van goederen en diensten binnen de gemeenschap.
Tabel 3.2: mate van regulering Europa en Verenigde Staten (uit Swank e.a., 2003)
Een andere manier om naar de mate van handelsintegratie te kijken is door prijzen te vergelijken. Dit is een veel minder zichtbaar proces voor de burger. Een dynamische economie is in staat snel en effectief onevenwichtige schokken te laten verdwijnen. Als er een gemeenschappelijke markt bestaat is het logisch dat er een prijs voor een homogeen product of dienst zal bestaan wanneer het een verhandelbaar goed betreft. Een eigenschap van een geïntegreerde economie is zodoende dat op de lange termijn er “de wet van één prijs” geldt. Onderzoek van Rogers (2001) (In Swank e.a. 2003) toont het beeld dat er sprake is van het ontstaan van één prijs. Het afgelopen decennium heeft prijsconvergentie zich voorgedaan. Probleem hierbij is volgens hem wel dat dit proces zich enkel bij verhandelbare goederen zich voordoet en dat er nog altijd grote verschillen in prijzen zijn voor diensten als de kapper of de tuinman. Bij de niet-verhandelbare goederen zijn juist toenemende prijsverschillen waar te nemen. Hierdoor kan er niet van prijsconvergentie gesproken worden. Een andere wel convergerende factor zijn de BTW-tarieven. Binnen de eurozone zijn de verschillen namelijk verkleind. Dit heeft uiteraard positieve invloed op de convergentie. Of dit ook door burgers als positief wordt ervaren is wederom sterk de vraag. In Nederland zijn de BTW-tarieven zodoende verhoogd. Of mensen hier gelukkig van worden kunnen zijzelf niet direct bepalen. Dit zijn kwesties die de portemonnee direct treffen. Ook een mogelijke verlaging treft de burger in positieve zin direct, maar ook hier geldt dat er ook nadelen aan kleven en dat de voordelen slechts marginaal zijn voor de burger.
3.3.2 Mobiliteit van productiefactoren
Ten tweede dient er voor een optimale eurozone sprake te zijn van een hoge mate van mobiliteit tussen de productiefactoren als kapitaal en arbeid (Swank e.a. 2003). Er dient bijvoorbeeld gedacht te worden aan het aanwezig zijn van migratiestromen in tijden van werkloosheid. Arbeidsmobiliteit betreft hier de beweeglijkheid van mensen tussen banen, tussen regio’s binnen een land, en tussen landen. Ook een fenomeen als outsourcing is een kracht ter bevordering van de mobiliteit. Vijftig jaar geleden leek het ondenkbaar dat fabrieken zouden worden verplaatst naar landen als Spanje, Portugal of Polen. De economische integratie heeft dit proces wellicht bevorderd. De grootste barrière voor dit proces van mobiliteit ligt voor Europa in het feit van het bestaan van verschillende subculturen en nationale staten met elk haar eigen taal. Dit vormt een belemmering voor de verplaatsing van productiefactoren voor een efficiënter allocatie.
Een belangrijke factor voor mobiliteit is de hoogte van het inkomen. Wanneer een Spanjaard in Nederland voor hetzelfde werk meer kan verdienen zal hij geneigd zijn te verhuizen naar Nederland. Echter kan mobiliteit belemmerd worden door convergentie van de lonen als zodanig. De convergentie van het bruto binnenlands product per hoofd van de bevolking is in grafiek 3.2 duidelijk waarneembaar. In de studie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (2003) is aangetoond dat de landen met een lager inkomen in 1980 sneller groeien dan de landen met een hoog inkomen. Enkel Griekenland is sterk achtergebleven. Luxemburg is ook een uitzondering omdat dit land in de categorie met een hoog inkomen valt in 1980 en ondanks dat toch een sterke groei weet te handhaven waardoor het nu het rijkste land is geworden binnen de Europese Unie. Wanneer ook Ierland buiten beschouwing wordt gelaten, een land met een gigantische groei, dan wordt het convergerende verband sterk bevestigd door een lineaire regressie met een r-squared van 0,88. Conclusie is hier dus dat er wel een sterke mate van integratie waarneembaar is maar niet op het gebied van mobiliteit, juist vanwege de convergentie van de lonen. Mensen hebben de mogelijkheid om vrij te reizen. Dit is juist een gevoelig punt voor de burgers. Zij zien direct dat hun banen worden ingenomen door goedkopere arbeidskrachten uit het buitenland. Juist convergentie van de inkomens zou deze onvrede stoppen.
Grafiek 3.2. Convergentie bruto binnenlands product van 15 EU-lidstaten (uit Swank e.a., 2003)
Een andere factor die invloed heeft op de mate van mobiliteit is de mate van gediversificeerdheid van de sectoren in een land. Wanneer alle landen in de Europese Unie een hoge mate van specialisatie hebben, kunnen schokken in de economie grote regionale verschillen veroorzaken waardoor mensen sneller verhuizen. Ook wanneer er grote gelijkheid is in de aanwezigheid van verschillende sectoren kan hoge mobiliteit worden verwacht doordat mensen met een bepaald beroep in elke lidstaat aan de slag kunnen. In tabel 3.3 is af te lezen dat er grote verschillen zijn in gediversificeerdheid van de aanwezige sectoren. De specialisatiegraad is dus gering. Ook in vergelijking met de Verenigde Staten is de specialisatie gering in de Europese Unie.
Tabel 3.3: Mate van specialisatie als Krugman-index (uit Swank e.a., 2003)
Kort kan tevens worden toegevoegd dat de uitbreiding in 2004 van vijftien naar vijfentwintig lidstaten economisch gezien veel gevolgen met zich mee brengt. Pelkmans (2004) ziet het als een grote kans. Een groter gebied van vrijhandel zou de mate van specialisatie ook kunnen doen veranderen, net als in de Verenigde Staten. Ook kan de betalingspositie van de rijke landen verder onderdrukt worden.
3.3.3 Federalisme
Als laatste is er volgens Mundell de eis van een budgettair beleid voor een optimale currency area voor de Europese munt. Een federale staat kan dit in sterke mate bevorderen, maar er kan hierbij ook gedacht worden aan het bestaan van structuurfondsen binnen de Europese Unie, nog afgezien van de eurolanden. In dit geval hebben individuele landen dus geen zeggenschap meer over de beslissingen van het hogere orgaan. Dit is deels het geval voor de Europese Centrale Bank die officieel onafhankelijk opereert. Dit is een vereiste voor het goed functionele van de euro, los van politieke druk.
3.3.4 Afweging
Gilpin (2004) is bang dat met de oprichting van het Europese Monetaire Stelsel en de euro het bestaande internationale monetaire stelsel in gevaar komt. Er is echter weinig overeenstemming volgens hem over de implicaties van deze nieuwe munt. Het gaat om de vraag over de euro de nieuwe standaard gaat worden. Voor de invoering van de euro was de dollar verreweg de meest dominante valuta. Tussen de 40 tot 60 procent van alle internationale financiële transacties werden verhandeld in dollars. Ook is de dollar al decennia lang de belangrijkste reserve munt voor centrale banken. In 1996 maakte de dollar twee derde deel uit van alle reservemiddelen voor buitenlandse valuta. De mate van de opkomst van de euro zal afhangen van de gecreëerde integreerde markt en haar efficiëntie. Hiermee kan de EMU voordelen wegkapen van de Verenigde Staten door de euro als nieuwe standaard te doen gelden. Zo zullen euro-landen in staat zijn goedkoper eigen euro´s te lenen uit het buitenland waar de euro een reservemunt is. Volgens Gilpin zijn de schattingen op het moment dat er 265 miljard aan dollars door niet-Amerikanen wordt gehouden in de portemonnee. Het niet in omloop zijn op de markt van deze dollars staat gelijk aan een interest vrije som voor de Verenigde Staten van ongeveer 13 miljard aan jaarlijkse rente betalingen. Ook immateriële voordelen kunnen door de euro overwaaien van de Verenigde Staten naar de euro-landen vanwege de prestige die een belangrijke munt met zich meebrengt. Bovendien zal een sterke munt inflatie voor haar landen indammen. Vanwege de trend dat er minder verschillende valuta komen en er steeds meer landen overgaan op ofwel “dollarisation” of op de euro is de suggestie van de mogelijkheid voor regionale blokvorming iets dat hij niet achterwege wilt laten. Hierdoor zouden grote handelsconflicten kunnen ontstaan waar niemand bij gebaat is.
3.3.5 Conclusie eurozone
De invoering van de euro binnen de twaalf deelnemende landen van de Europese Unie is een grote stap voorwaarts in de richting van diepere integratie. Ondanks dat niet aan de voorwaarden voor een gemeenschappelijke munt lijkt voldoen kan men spreken van een goed functionerende munt. Er bestaat met dit type van integratie wel het gevaar van splitsing binnen de Europese Unie. Gilpin (2004) wijst indirect op dit feit door te stellen dat landen die zich niet aansluiten nadelen zullen ondervinden. Daarnaast betekent deze vorm van integratie dat lidstaten een deel van haar middelen uit handen geven voor stabilisatie van de eigen economie. Omdat de federatie en structuurfondsen nog niet optimaal gedijen zal dit mogelijk een bron van onbehagen kunnen zijn.
3.4 Stabiliteits- en groeipact
Dit alles gezegd over het parade-paardje de euro. Maar wat was dan de basis om tot de invoering van deze munt te komen? De beleidsmakers en politici waren ook niet gek en waren zich ervan bewust dat er een hoge mate van integratie nodig was voor een gezamenlijke munt. De toelatingseisen voor de munt werden vastgelegd in de convergentiecriteria. Hiermee zouden indicator als inflatie, wisselkoers, de staatsschuld en het begrotingstekort van de Europese landen gelijkgetrokken worden. Over dit laatste punt is veel te doen geweest omdat de assumptie is dat de conjunctuur in de lidstaten sterk gelijk zou liggen. Met deze afspraak kunnen individuele lidstaten in tijden van nood niet een impuls aan de economie geven door veel uitgaven te doen. De afspraken over de begrotingen van de lidstaten ontnemen de mogelijkheid om verstoringen op te vangen in regio´s. Daar staat dus tegenover dat er structuurfondsen binnen de Europese Unie zijn opgericht. Door deze afspraak is het ook vanzelfsprekend niet opvallend dat er inderdaad convergentie de afgelopen decennia heeft voortgedaan. De verschillen in begrotingssaldo zijn weergegeven in grafiek 3.3 Duidelijk moge het patroon van convergentie zijn.
Grafiek 3.3: Convergerende begrotingssaldi (uit Swank e.a., 2003)
Hiermee is gegeven dat de lidstaten dezelfde begrotingsstrategie zijn gaan handhaven. Het idee achter het stabiliteit en groeipact is dat landen structurele hervormingen binnen de eigen economie zullen ondernemen om aan de eisen te voldoen.
3.5 De Lissabon-strategie
Het idee van de Lissabon-strategie is dat in 2010 “Europa de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie in de wereld wordt, waarbij een duurzame economische groei leidt tot meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang.” (Rijksvoorlichtingsdienst, 2002-2004) Hierbij is vooral bedoeld dat de Europese Unie de strijd aan moet gaan met de Verenigde Staten, één van de meest ontwikkelde landen van de wereld.
3.5.1 Doelstelling
De benchmark Verenigde Staten is bewust gekozen omdat in vele opzichte dit de enige logische vergelijking zou kunnen opleveren. Het land heeft nagenoeg een zelfde inwonersaantal en een zelfde grote economie. Bovendien doet zij het momenteel beter dan de Europese Unie en is daarmee een redelijk iets om tegen op te kijken. Enkele belangrijke doelstellingen die aan de orde komen binnen Lissabon zijn dat er binnen de Unie een arbeidsparticipatiegraad van circa 70% als minimum moet worden nagestreefd. Hoe meer mensen werken, hoe groter de output van Europa en daarmee is de unie daadkrachtiger. Dit versterkt de concurrentiepositie. Parallel hieraan loopt de target van het creëren van 20 miljoen extra werkplaatsen. Uiteindelijk dient er een jaarlijkse groei van 3% bereikt te worden. In het akkoord staat er als soort van voorwaarde bij dat dit alles niet ten kosten mag gaan van de sociale cohesie en het milieu Het verschil in inkomen wordt vooral verklaard door het feit dat in Europa minder mensen werken, en dat de mensen minder lang werken (De Groot e.a., 2004). Het beleid is er daarom op gericht om meer mensen te laten werken. De werknemer in Europa is gemiddeld genomen wel productiever dan zijn Amerikaanse collega. Meer arbeiders binnen de Europese Unie is, in verband met de toenemende vergrijzing, ook van belang voor het in stand houden van de huidige sociale voorzieningen. Gevaar bij het langer laten werken is dat mensen hun kostbare uren vrije tijd gaan opgeven voor het produceren van output. Dit kan sociaal onwenselijk uitpakken. Verder moet er aan gedacht worden dat bepaalde sociale zekerheidstelsels hervormd worden (WW en WAO) om de participatie te verhogen. Ook arbeidbemiddeling kan een effectief wapen zijn (De Groot, 2004) We zien nu namelijk nog te vaak dat bijvoorbeeld vrouwen te gemakkelijk uit de roulatie kunnen gaan. Ook met ouderen is dit het geval (VUT).
3.5.2. Mislukt?
Het geweldige idee van een kenniseconomie die daarbij ook nog eens de meest concurrerende economie van de wereld is, lijkt achteraf een te hoog gesteld streven. “De SER stelt in een advies dat de Lissabon-strategie nog steeds actueel is, maar dat er nog weinig resultaat geboekt is. In de visie van de SER moet de Europese Unie het concurrentievermogen via marktwerking versterken. De SER adviseert ook een Europese Kennisruimte met vrij verkeer van studenten, onderzoekers en ideeën..“ (Ministerie van Economische Zaken, 2005)
Tabel 3.4: Industiele specialisatie Verenigde Staten en de Europese Unie in Gini-coeffiecienten (uit Swank e.a., 2003)
In tabel 3.4 is af te lezen dat de Europese Unie in veel mindere mate is gespecialiseerd zoals ook al uit de Krugman specialisatie index bleek. Dit vormt wellicht een belemmering op de economische ontwikkeling. Ook kan de diversiteit juist bijdrage aan een goede ondernemingsgeest. De arbeidsproductiviteit is immers niet lager, dus hoeft specialisatie niet altijd voordelig te zijn.
Wellink (2005) verklaart echter dat de groei tegenwoordig nabij de 1,9% procent ligt. Veel minder dan het volgens de Lissabon-doelstelling zou moeten worden. De participatiegraad ligt bij 65% en moet daarmee ook nog sterk verhoogd worden. Daarbij komt dat het bruto binnenlands product per capita gemiddeld 25 tot 30% lager is dan in de Verenigde Staten, zoals ook in grafiek 3.4 te zien is. (Wellink, 2005). Overige signalen van falen voor de Lissabonstrategie komen van de Europese Commissie in 2004. Ook de arbeidsproductiviteit in de Europese Unie is 83,3% van dat van de Verenigde Staten, op het eerste gezicht een tegenspraak met eerder in dit paper gepresenteerde bronnen die aantonen dat de productiviteit van veel landen hoger ligt dan in de Verenigde Staten, echter is de unie uitgebreid nadien met minder productieve landen die dit feit van de commissie kunnen verklaren. Ook is zoals al eerder bleek er relatief veel werkloosheid binnen de unie. Er geldt een langdurige werkloosheid van 3% vergeleken met 0,5% in de Verenigde Staten (Europese Commissie, 2004)
Grafiek 3.4: Bruto binnenlands product per capita in verschillende landen (Dekker et al., 2004)
Wellink constateert wijselijk dat er veel weerstand is tegen het beleid en de hervormingen die met dit gehele gedachtegoed te maken hebben. Politiek, die erop gericht is om de ouderen te steunen in hun strijd de verworven rechten te behouden, speelt een grote rol in de weerstand tegen het realiseren van Lissabon. Verder pleit hij ervoor dat landen zich niet teveel bemoeien met de innovatieprocessen binnen bedrijven, waardoor de productiviteit kan stijgen, maar vindt hij dat de overheid alleen de juiste randvoorwaarden dient te scheppen. Hij laat zien dat Europa op dit punt zeer veel vooruitgang heeft geboekt, maar dat dit nog steeds te weinig is om het welvaartsverschil met de VS te overbruggen. Wellink zegt: "Toch kunnen we nog niet tevreden zijn. Er is in Europa nog een lange weg te gaan ter versterking van het institutionele raamwerk, vergroting van de concurrentie, en, uiteindelijk, overbrugging van het welvaartsverschil met de VS. Naast voortzetting van de macro-economische stabiliteit uit de recente jaren, zijn verdere structurele hervormingen noodzakelijk, zowel op Europees niveau als op het niveau van de Europese lidstaten”. En weer stipt hij op dit punt de angst voor het aantasten van de sociale zekerheid aan. "Tegenstanders van de richtlijn zijn bang voor sociale dumping door concurrentie op basis van een lager loon en langere werktijden. Maar die angst is overdreven, omdat hier op Europees niveau al waarborgen tegen bestaan. In een eerdere Europese richtlijn is namelijk al geregeld dat buitenlandse bedrijven niet zomaar met de lage lonen en lange werktijden uit het thuisland mogen concurreren, maar gebonden zijn aan een zogenaamde harde kern van arbeidsvoorwaarden in het gastland, waaronder het minimumloon." Men kan stellen dat Wellink zich sterk blijft maken voor het verder integreren van Europa en dat op vele gebieden wetgeving meer gelijk aan elkaar moet gaan worden (Wellink, 2005). Ook europarlementariër Dorette Corbey stipt deze weerstand tegen de doelstellingen van Lissabon nog een keer aan. "En door de vakbeweging wordt 'Lissabon' steeds meer gezien als een alibi voor regeringen en werkgevers om sociale verworvenheden overboord te gooien. ‘Lissabon’ is synoniem geworden met afbraak van zorgvuldig opgebouwde rechten, uitschakeling van vakbonden en langer werken. Kortom, een agenda van 'rechts'." (Corbey, 2004) Zij is het zeker eens met het feit dat Europa toe moet naar meer concurrentie, meer innovatie, en uiteindelijk een hoger inkomen.
"Met het ideaal is niets mis. Het is misschien wat al te streberig om de beste ter wereld te willen zijn, maar het is natuurlijk goed om economische, sociale en groene doelstellingen zoveel mogelijk te verenigen. Is het misschien een gebrek aan geestdrift? (…) De Lissabondoelstelling is dan ook nauwelijks verankerd in politieke besluiten. Als het er op aan komt kiezen regeringsleiders niet voor concurrentiekracht". (Corbey, 2004)
In deze context is het misschien ook goed om nogmaals te kijken naar het Stabiliteits- en Groeipact van de EMU, waarin is vastgelegd wat de deelnemende landen aan de Euro moeten doen om de munt stabiel te houden. Vooral de 3%-regel speelde hierbij een cruciale rol; het overtreden van deze regel door Duitsland en Frankrijk zette veel kwaad bloed bij de andere deelnemende landen, waaronder Nederland, "Het braafste jongetje van de klas", (quote Frank Den Butter tijden colleges 2004) vooral omdat er uiteindelijk geen straf aan deze machtige landen is gegeven. Veel anderen daarentegen, waaronder gerespecteerde economen pleitten ervoor om voor deze landen een aparte regeling in te stellen. Bij Duitsland en Frankrijk speelde namelijk het grote probleem van de vergrijzing, en een daarbij spelend probleem van het verkeerde pensioenstelsel, waardoor de overheden veel geld uit moesten geven, in tegenstelling tot andere landen. Daarom zou er gewerkt moeten worden aan een systeem van eisen die op ieder land anders gespitst zou moeten zijn.
Opnieuw speelt er zich, op een hoger niveau, de discussie af: moet Europa zich al te veel gaan bemoeien met de nationale wetgeving en instellingen? In plaats van het zich bemoeien met de nationale wetgeving, is er in deze context juist sprake van het te weinig rekening houden met de nationale wetgeving. Dit probleem zou, naast de bovenstaande oplossing, op twee manieren opgelost kunnen worden: enerzijds door harmonisatie van sociale zekerheden, anderzijds door lidstaten niet te dwingen met zulke verregaande maatregelen in te stemmen. Een absolute keuze dus tussen integratie en soevereiniteit.
3.5.4 Conclusie Lissabon
In het Lissabon-akkoord wordt zoals eerder aangeduid de Verenigde Staten als benchmark genomen om als Europese economie naar toe te werken. Ook kwam al naar voren dat de Verenigde Staten meer inkomen per capita hebben. Dit is niet te verklaren door een verschil in technologische mogelijkheden die de productiviteit per persoon verhogen, in Europa ligt de productiviteit zelfs hoger. Dit verschil was te verklaren door langere werkweken van de gemiddelde Amerikaan. Verder was de participatiegraad daar hoger dan in de deelnemende lidstaten van de Europese Unie. De vraag is echter, of wij ook met de nadelen van het Amerikaanse systeem willen leven. In grafiek 3.5 is namelijk te zien dat niet altijd opgaat dat een een hoge participatiegraad inkomensgelijkheid in de weg staat (De Groot e.a., 2004). In grafiek 3.5 staan 12 landen geplot met hun Gini-coëfficiënt voor de secundaire inkomensverdeling ten opzichte van de participatiegraad in de periode 1989-1994. Het sociaal-economische model van Europa is beter in het garanderen van inkomensgelijkheid vanwege het sociale zekerheidstelsel. Gezegd wordt dat door deze inkomensverdeling er hogere werkloosheid en een lagere participatie op de arbeidsmarkt in de Europese Unie verwacht wordt. Dit is echter niet te zien in grafiek 3.5; deze laat geen directe ruil zien tussen participatie en inkomensgelijkheid. Binnen de meest concurrerende economie is er dus ook de mogelijkheid tot een sociaal stelsel met kleinere inkomensverschillen en ruimte voor duurzame ontwikkeling van de levensomstandigheden van de burger en het milieu.
Grafiek 3.5: Participatiegraad vs inkomensongelijkheid, 1989-1994 (Uit De Groot e.a., 2004)
Het Lissabon-akkoord is een te optimistisch doelstelling geweest, doch Europa is op de goede weg. De doelstelling van een sociale samenhang is daarbij niet ver gezocht. Duidelijk is dat Europa maar in bepaalde mate een afweging dient te maken tussen inkomen en sociale zekerheid. Na het opstellen van het akkoord heeft Europa laten zien een inhaalslag te kunnen maken richting Amerika. Wat in Europa echter opspeelt is dat ondanks de douane-unie er toch een zeer geringe mate van specialisatie ontstaat en dat door taalbarrières daar in de nabij toekomst zeer waarschijnlijk geen verandering in komt. Het doel om een hoger inkomen te bereiken dan de Amerikanen kan dus alleen bereikt worden wanneer de burgers langer gaan werken en hun vrije tijd opgeven.
3.6 Conclusie
Economische integratie wordt vaak gemeten aan de hand van convergentie. Convergentie is een niet-doelbewust middel voor integratie. Om te komen tot een geïntegreerde Europese economie zijn institutionele aanpassingen noodzakelijk om zodoende tot welvaartsverbeteringen te komen. Hiervoor is de Europese Unie een instrument dat vrije marktwerking heeft geïnstitutionaliseerd. De oprichters van de Unie zagen het economische instrument als middel tot vrede. Het idee van de afhankelijkheidsrelatie binnen de economie heeft politieke spill-over effecten die dankzij de instelling EU tot vrede leidt. Sinds het opstellen van het Verdrag van de Grondwet voor Europa komt binnen de Europese Unie steeds meer de nadruk te liggen op de beleidsmatige en politieke kant van integratie. Het parade-paardje van economische integratie is het tot stand komen van één munt voor de gezamenlijke lidstaten. Dit is bijvoorbeeld te zien aan de BTW-tarieven die steeds meer gelijktrekken. IS dit een eerste stap naar belastingstelselharmonisatie? Volgens de optimum currency area theorie lijkt de Europese munt niet aan alle voorwaarden volledig te voldoen. De eerste eis van flexibele lonen en prijzen en integratie van handel is redelijk ver gevorderd, de tweede voorwaarde van mobiliteit van productiefactoren wordt door taal en cultuurverschillen, maar wellicht sterker door het algemene gevoel van de burger over de eenheid binnen Europa belemmerd. Derde punt van een gelijke structuur in de economie en het bestaan van een overkoepelend orgaan ter verdeling van budgetten wordt ingevuld met de bekende structuurfondsen. Ook deze laten te wensen over. Omdat de federatie en structuurfondsen nog niet optimaal gedijen zal dit mogelijk een bron van onbehagen kunnen zijn.
Ondanks dat niet aan de voorwaarden voor een gemeenschappelijke munt lijkt voldoen kan men spreken van een goed functionerende munt. Verdere integratie zal betekenen dat de keten in Europa verder aaneengeschakeld zal worden. De burger heeft echter geen vat op wat en waarom alles gebeurt. Ook het groei- en stabiliteitspact is een oorzaak voor het groeiende gevoel van onbehagen, omdat de burger zich gekwetst voelt in de soevereiniteit om op de eigen manier een monetair beleid te handhaven. De Lissabon-doelstelling, om Europa in 2010 de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie ter wereld te worden, roept bij veel mensen weerstand op. Zo is de doelstelling om tot een net zo hoog inkomen te komen als de VS discutabel, omdat in Amerika mensen nu eenmaal langer werken. Op dit punt is de Europese cultuur niet bereid om zich in te zetten voor een hoger loon. Echter, de productiviteit is hoog, en Europa weet zich langzamerhand op te werken in de richting van de Verenigde Staten. Binnen de meest concurrerende economie is er dus ook de mogelijkheid tot een sociaal stelsel met kleinere inkomensverschillen en ruimte voor duurzame ontwikkeling van de levensomstandigheden van de burger en het milieu.
Hoofdstuk vier: Gevolgen van de economische convergentie en intergratie en ethische reflectie
Er is sprake van toenemende mate van integratie en globalisatie binnen de Europese Unie en de wereld. Sommige landen weten deze verandering naar zich toe te trekken en er van te profiteren, andere lijken overrompeld te worden en te verliezen.
4.1 Economische gevolgen
Zoals hier boven staat beschreven is de economische integratie van de Unie enorm toe genomen, niet alleen vindt er harmonisatie van het bureaucratische systeem plaats maar ook van prijzen van verhandelbare goederen en lonen. Door deze toenemende transparantie en toenemende eenvoud van handelsmogelijkheden is de concurrentie onder de lidstaten van de Unie sterk toegenomen. Niet alleen het kapitaal stroomt eenvoudig naar de plaatsen met de hoogst vermeende opbrengst maar ook hele bedrijven verplaatsen zich eenvoudig. Veel mensen zien hierdoor de werkgelegenheid in hun eigen land verdwijnen naar het buitenland, omdat het daar goedkoper zou zijn.
Uit de economische theorie blijkt dat de investeringen in relatief armere landen meer opbrengen dan investeringen in relatief rijke landen. Er zijn daar vaak nog vele onbenutte groei mogelijkheden. De Europese Unie lijkt zeker aan dit beeld te voldoen. De relatief arme landen maken een sterkere groei door van bruto binnenlandsproduct per hoofd van de bevolking dan de rijkere landen. Dit is duidelijk te zien bij de al eerder aangehaalde grafiek 3.2 bij het stuk over convergentie. Maar niet alleen bij de hoogte van het bruto binnenlands product per hoofd groeien de armere lidstaten harder, ook hun arbeidsproductiviteit neemt snel toe.
Grafiek 4.1: Convergentie arbeidsproductiviteit, (uit Swank e.a., 2003)
In deze gevallen laat de convergentie duidelijk zien dan de armere lidstaten een stuk beter presteren dan de rijke.
Veel van de rijkere landen hebben moeite zich aan te passen aan de nieuwe wereld van de economische integratie en internationale concurrentie. Hervormingen om de economie van deze landen sterker te maken stranden vaak door groot protest van haar burgers die hun verworvenheden niet op willen geven. Hervormingen in Duitsland, Frankrijk en Nederland vinden slechts mondjesmaat plaats. Om deze economieën draaiende te houden moeten de mensen harder en langer werken, en een lagere sociale zekerheid accepteren. De overheid in Nederland probeert de mensen langer aan het werk te houden door het herinvoeren van de sollicitatieplicht voor 57,5 jarigen, de VUT en het prepensioen af te schaffen. Het sociale stelsel krijgt het ook zwaar te verduren, zo wordt de WAO hervormd evenals de WW. De lasten stijgen voor de meeste terwijl de inkomsten achterblijven.
Ook in Frankrijk heerst de angst voor het verlies van het sociale stelsel. Maar misschien nog belangrijker daar is dat het grote moeite heeft haar werkgelegenheid te behouden, veel van de industriële productiewerkzaamheden verdwijnen naar landen als polen en Hongarije.
De grote uitloop van werkgelegenheid uit deze lidstaten zorgt voor een dramatische toename in de werkloosheid, zo is in Nederland de werkloosheid van 2,2% in 2001 opgelopen naar 4,6% in 2004 en in Frankrijk van respectievelijk 8,4% naar 9,7% (Eurostat, 2005). Het is vooral de onzekerheid die dit met zich mee brengt wat zorgt voor een negatief sentiment bij de burgers.
Duidelijk is dat andere landen wel weten te profiteren van de integratie en de openheid van de Europese Unie. Landen als Ierland hebben een enorme boom doorgemaakt juist dankzij het lidmaatschap van de EU. Maar ook de nieuwe lidstaten doen het goed. In Litouwen daalde de werkloosheid met 5,6 procentpunt in 4 jaar tijd en wisten ze afgelopen jaar een economische groei te realiseren van 6,7%. Ook Letland doet het goed met een daling van 3,1 procentpunt van de werkloosheid en een economische groei van 8,5%. Andere landen volgen zoals Slowakije met een daling van de werkloosheid van 1,4 procentpunt en een economische groei van 5,5% in 2004 (Eurostat, 2005). Ze zijn alle sterk economisch ontwikkeld in de afgelopen paar jaar met behulp van de EU. Met hun lagere lonen en minder uitgebreide zorgstelsel weten zij een uitstekende positie te bemachtigen in de integrerende wereld.
4.2 Ethische afweging van de economische gevolgen
De integratie van de landen binnen Europa begon 60 jaar geleden. Nog steeds is de integratie niet voltooid, er wordt constant gewerkt aan een verbetering en verdieping van die integratie. De ontwikkelingen kwamen en komen voornamelijk voort uit de elite en de politiek, lange tijd is het volk afwezig gehouden. Maar met de komst van de Grondwet werd er besloten het volk weer bij het integratieproces te betrekken. Het is dan ook hier dat de problemen die er zijn binnen de Europese Unie in één keer zichtbaar zijn geworden.
Het moge duidelijk zijn dat de ‘nee’ stem de overhand had bij de uitslag van het referendum in Nederland. De stemming kwam niet alleen voort uit de directe gevolgen van de slecht draaiende Nederlandse economie maar ook met de onzekerheid die dit tot gevolg heeft.
Uit onderzoek van Trendbox onder de mensen in Nederland die gestemd hebben bij het referendum over de rondwet blijkt dat de mensen die ‘nee’ hebben gestemd hun toekomst met angst te gemoed zien, vierenveertig procent van hen vraagt zich af of ze over drie jaar hun huidige baan nog hebben (de Volkskrant). De ‘ja’ stemmers hebben minder te lijden onder de economische malaise, ze verdienen boven gemiddeld en zijn hoger opgeleid, ze hebben een positief toekomstbeeld over de economie.
De onzekerheid bij de nee stemmers komt voort uit de enorme uitloop van banen, geschat wordt dat enkele tienduizenden banen verloren gaan door de globalisatie en integratie van de wereld. De werkloosheid is verdubbeld in vier jaar tijd. De banen die er nog zijn bieden steeds minder zekerheid, het wordt steeds gemakkelijker gemaakt om werknemers te ontslaan en tijdelijke contracten nemen de plaats in van de vaste contracten. De zekerheid van inkomsten bij werkloosheid zijn desastreus afgenomen de afgelopen tijd. De uitgave aan sociale zekerheid bedroegen twintig jaar geleden nog 19 procent van het bruto binnenlands product inmiddels is dat nog maar 9 procent (de Volkskrant). De strengere WAO eisen, de nieuwe WW en andere hervormingen dragen allen bij aan de enorme onzekerheid die heerst bij de Nederlandse bevolking.
In Frankrijk is de Europese grondwet afgeschoten met een 55% tegen stem. Net als in Nederland zijn het verlies aan banen en zekerheid belangrijke oorzaken voor het negatieve sentiment. Het consumenten vertrouwen, dat maandelijks wordt gemeten, geeft duidelijk de toenemende onzekerheid over de toekomst weer.
Tabel 4.1: Maandelijks consumentenvertrouwen onderzoek 2004-2005 (Bron: Insee)
Summary Indicator May 2004 June 2004 July 2004 Aug 2004 Sep 2004 Oct 2004 Nov 2004 Dec 2004 Jan 2005 Feb 2005 Mar 2005 April 2005 May 2005
-23 -23 -23 /// -17 -19 -23 -25 -25 -23 -25 -24 -29
Vanuit het christelijk sociaal denken is er in de 19e eeuw begonnen met de opbouw van de sociale zekerheid. Volgens Kuyper werden de toenmalige problemen veroorzaakt door een onjuiste verantwoordelijkheidsverdeling, de werkgevers hadden de macht en de gewone burgers diende maar te slikken. Sindsdien is er veel verandert en zijn sociale waarden steeds belangrijker geworden. Nu lijkt er weer een omslag plaats te vinden. Ditmaal is het de vrije markt en de integrerende wereld die de macht overneemt van de burgers. Langzaam maar zeker wordt de sociale zekerheid afgebrokkeld, de zekerheid die juist zo belangrijk is voor het sociaal christelijk gedachtegoed waar onze samenleving op gebaseerd is. De burgers zien zo langzaam maar zeker het fundament van de samenleving verdwijnen. Met alle gevolgen van dien, burgers voelen zich in de steek gelaten en onzeker.
4.3 Subsidiariteit
Zoals is afgesproken in het subsidiariteitprincipe wordt de coördinatie van het beleid zo ingericht dat alles op een zo’n laag mogelijk niveau geregeld wordt. Dus alleen die kwesties die niet op regionaal of nationaal niveau afgehandeld kunnen worden, worden overgedragen aan de EU. Het principe benadrukt de betrokkenheid van de burger bij het beleid en de wil van de burger om dicht bij het beleid te staan. Door de toegenomen economische integratie is het onvermijdelijk geweest om vele beleidsprocessen naar een supranationaal niveau te tillen. Door het uithanden geven van bijvoorbeeld het wisselkoersbeleid zijn de lidstaten belangrijke instrumenten kwijt geraakt om hun economieën aan te passen aan de rest van de landen. Deze aanpassingen dienen nu door andere beleidsinstrumenten opgevangen te worden. Deze staan onder zwaardere druk wat tot nieuwe problemen kan leiden, in het rapport ‘sociaal-economisch beleidscoördinatie in de EU’ van de SER worden een aantal van die problemen genoemd: “Het buiten beeld raken van bevolkingsgroepen die (nog) geen, of niet meer aansluiting hebben bij de arbeidsmarkt; het afwentelen van negatieve externe gevolgen van beleid (milieu, sociale dumping) op andere landen. Bovendien leidt beleidsconcurrentie in de praktijk niet van zelfsprekend tot een optimale regulering.” De concurrentie kan zelfs leiden “tot onderling zeer verschillende en voortdurend wisselende nationale regelgevingssystemen”. Natuurlijk wil dit niet zeggen dat alles dus maar van bovenaf gecoördineerd moet worden, maar wel dat er een afweging gemaakt moet worden. De economische afweging neigt richting hogere mate van harmonisatie en centralisatie van de beleidsvorming. Wat hierbij echter vergeten wordt is de morele grond waaruit juist het subsidiariteitsbeginsel uit is voortgekomen. De mensen verliezen contact met het beleid wanneer dit naar een hoger niveau geschoven wordt. Het gevoel ontstaat dat de burgers geen invloed meer hebben op het beleid, dat de overheden niet regeren naar de wil van de burger, maar dat de burger zich dient aan te passen aan de wil van de overheden en de Europese Unie.
4.4 Conclusie
De economische integratie van de verschillende lidstaten in de Europese Unie heeft niet voor een gelijk verdeelde ontwikkeling gezorgd. De rijke lidstaten in het westen als Nederland, Frankrijk en Duitsland hebben grote moeite zich staande te houden in de integrerende wereld. Hun onvermogen om zich gemakkelijk aan te passen aan de nieuwe economische wereld zorgt voor groot onbehagen bij het volk. Andere lidstaten van de Unie zoals Ierland en Letland hebben meer weten te profiteren van de integratie. Dankzij hun lidmaatschap hebben zij een enorme economische groei te weten realiseren. De landen die niet in staat zijn om deze landen te evenaren voelen zich achtergesteld. Het verlies aan sociale en economische zekerheid, het verlies aan invloed op het beleid ondanks het subsidiariteitsbeginsel, bezorgt de burger slapenloze nachten. Het gevoel van onbehagen regeert.
Hoofdstuk vijf: De Europese waarden
De Europese Unie is meer dan een integratie van economie en beleid. Ook de bevolking van de Unie dient te integreren. Belangrijk onderdeel hiervan is de integratie van de normen en waarden. Hoe is het met die integratie gesteld? Zijn er genoeg gemeenschappelijke waarden, zijn ze überhaupt wel nodig voor een succesvolle unie en wat zijn de problemen bij de integratie?
Godsdienst was in de preïndustriële samenleving een publieke zaak. In elk Europees land bestond een staatskerk. Er werd gezocht naar de juiste menselijke verhoudingen vanuit een bijbels fundament. Er is in feite in de tweede helft van de twintigste eeuw een omschakeling gekomen in de moraalfilosofie gekenmerkt door een snelle secularisering van de samenleving. Bij deze moderniteit past een pluriformiteit aan opvattingen betreffende het geloof. Nu heeft de ethiek vanuit het christendom plaatsgemaakt voor instituties die in beperkte wijze bijdragen aan de vorming van moraal in de maatschappij. Moraal is volgens Kimman (2003) het geheel van normen en gedragsvoorschriften, waaraan mensen zich in een domein van de samenleving houden. Deze normen worden ons overgedragen. Het morele landschap is heden ten dagen verkaveld geraakt. Ethiek betekent dan dat er gereflecteerd wordt door middel van het stellen van vragen, door handelingen in een bepaald licht te beschouwen en door criteria van rechtvaardigheid toe te passen.
5.1 Het belang van gemeenschappelijke waarden voor een unie
Aristoteles stelt dat de mens een gemeenschapswezen is; de mens is sociaal. Hij ziet in de staat een rol weggelegd ter bevordering van het geluk van de burger. Spanningen tussen burgers ontstaan op sociaal niveau wanneer de samenleving ontwricht raakt. Dit gebeurt wanneer er geen overeenstemmende normen en waarden heersen. De oorsprong van de bestaande overeenkomsten zijn te vinden in de geschiedenis van een maatschappij of organisatieverband. Waarden zijn dynamisch en maken een ontwikkeling door (Kimman, 2003).
Binnen een samenwerkingsverband is het van belang dat de doelen en onderliggende waarden gesteund worden, anders raakt de organisatie ontzield en stuurloos waardoor conflicten en onbehagen de samenwerking kunnen ontsluieren. Normen en waarden houden de verbanden bijeen, ze vormen een structuur. De algemene analyse zoals door Kimman gegeven is in verder detail voor Europa uitgewerkt door premier Balkenende in zijn inleidende speech bij de conferentie over Europese waarden ‘the politics of European values’. Volgens Balkenende is een waarde “geen verworvenheid waarop we ons kunnen laten voorstaan” maar “een opdracht, een motivatie, een aansporing tot actie”. Het belang van gedeelde waarde werd ingezien na de vernietigende tweede wereldoorlog. Met behulp van een gemeenschappelijke set waarden met betrekking tot vrede, vrijheid en stabiliteit moest de vernietiging uitgebannen worden.
De gemeenschappelijke waarden die ons verbinden zijn “cruciaal voor de levenskracht en daadkracht van de Europese Unie”. En daarmee absoluut noodzakelijk voor de toekomst van de Unie. De gemeenschappelijk waarden bieden een belangrijke bodem voor economische processen. Zo stelt Adam Smith dat de mens niet blindelings het economisch eigenbelang moet nastreven, zonder ‘morele setting’ kan een vrije markteconomie niet bestaan. Richard Dawkins bevestigde later in zijn boek ‘the selfish gene’ dat de mens in staat is om boven de immorele natuur te staan, en dit ook zal moeten doen om een (economische)samenleving in stand te kunnen houden. Ook andere wijzen op het belang van gemeenschappelijke waarden voor economische voorspoed, zo bijvoorbeeld Francis Fukuyama die “erop heeft gewezen dat het concurrentie vermogen van een land of regio afhangt van de mate van onderling vertrouwen en begrip tussen de burgers”. (Balkenende, 2004) Daarmee zijn waarden zeer belangrijk voor economische ontwikkelingen zoals de hier boven beschreven Lissabonagenda. Niet alleen economische maar ook de politieke slagvaardigheid hangt in sterke mate af van de eenheid van waarden. Zonder een éénduidige richting kan de Unie nooit een sterk beleid voeren.
De waarden “sturen ons handelen” bij “het werken aan duurzame economische groei en sociale rechtvaardigheid in Europa en het bieden van gelijke kansen aan iedereen, het werken aan een vreedzame, veilige samenleving waarin mensen tot hun recht komen en open staan voor elkaar”. (Balkenende, 2004)
Kortom de gemeenschappelijke waarden binnen de Europese unie zijn van levensbelang voor het economisch, sociaal en politiek voortbestaan van de Unie.
5.2 Zichtbaar worden van het verlies aan waarden en de verschillen binnen EU
Ten tijde van verderfenis na de tweede wereldoorlog was het niet alleen duidelijk dat er bepaalde algemene waarden moesten worden opgebouwd maar dat die er ook daadwerkelijk waren. Er is sinds dien veel verandert. Nu, zestig jaar later vraagt Balkende zich af; “brandt die fakkel nog wel helder? Is er nog vuur en bezieling?”
Op de een of andere manier lijken we alle gemeenschappelijke waarden die eens zo vanzelfsprekend waren voor de oprichting van de Europese Unie uit het oog verloren te hebben. De mensen hebben weinig interesse in de Unie en voelen zich totaal niet betrokken bij het grotere geheel. De waarde zoals gedefinieerd door Balkende als een motivatie zien de mensen niet meer, niet alleen de elite en politiek hebben moeite met het doel of motivatie van het project Europa te zien, de gewone burgers zijn totaal aan het project ontgroeid. Niet alleen de oude lidstaten ondervinden dit probleem, ook “in de nieuwe lidstaten lijkt het enthousiasme voor de Europese familie van democratische landen snel te bekoelen”. (Balkenende, 2004)
Te lang is de ontwikkeling van de gemeenschappelijke Europese Unie buiten de burgers om gegaan. De landen zijn wel met elkaar verbonden, maar de vereniging van de mensen is achter gebleven. We hebben een ‘verenigd Europa zonder Europeanen’.
De generatie die de oorlog heeft meegemaakt is langzaam aan het verdwijnen en met hen verdwijnt het oorspronkelijke gevoel voor het belang en het aanwezig zijn van gemeenschappelijke waarden binnen Europa. De latere generaties zijn “de grote verworvenheden van Europa – vrijheid, vrede en welvaart – als iets vanzelfsprekends gaan zien.” (Balkenende, 2004) De waarden zijn daarmee verdwenen uit ‘de hoofden en harten’ van de burger. Volgens John Gillingham is hier niets tegen gedaan in de jaren 90, ook Balkenende ziet de fout in van het hier aan voorbij zijn gegaan.
De huidige burgers zien de Europese Unie slechts als een economisch samenwerkingsverband door het achter gehouden belang van morele integratie. Het beeld dat daardoor gecreëerd is, is “van Europa als marktplaats voor producenten en consumenten. Als subsidieruif. Als een arena waarin economische belanden worden uitgevochten.”. (Balkenende, 2004)
Juist op dit moment worden de verschillen tussen de waarden van de lidstaten en het niet aanwezig zijn van gemeenschappelijke waarden steeds zichtbaarder. De Unie wordt groter terwijl de wereld steeds kleiner wordt. De nieuwe media bereikt alle huishoudens in Europa en voorziet hen van een enorm divers aanbod aan informatie. Steeds vaker profileren zich verschillende groepen met een sterke overtuiging. “De culturele en religieuze verscheidenheid in Europa neemt toe. Bepaalde groepen dreigen zich af te sluiten, en angst, onzekerheid en nationalisme steken opnieuw de kop op.” (Balkenende, 2004)
5.3 Analyse van de waardeverschillen
De Europese Unie heeft een veelzijdigheid aan stromingen die hebben bijgedragen aan haar totstandkoming. Zo zegt Balkende; “onze gemeenschap is het product van een aantal grote religieuze en filosofische tradities. De ideeën van de klassieken, het Christendom, het Jodendom, het humanisme en de Verlichting hebben ons gemaakt tot wie we zijn.”. Dat in de huidige EU de grote verscheidenheid van culturen en waarden nog steeds aanwezig zijn zal niemand verbazen. Zoals hier boven beschreven is het echter van belang dat er een groot aantal waarden gemeenschappelijk zijn, het is dus van belang om te weten welke waarden de huidige en toekomstige lidstaten van de Unie nog niet met elkaar gemeen hebben. Daarom is vanuit de serie ‘European Values Studies’ besloten om de verschillende waarden van de burgers van de lidstaten in kaart te brengen. Met behulp van deze gegevens kan bekeken worden waar de problemen en mogelijke oplossingen zitten.
Indien we kijken naar algemene stromingen waarin bepaalde waarden verankerd liggen kan het best gekeken worden naar de klassieke ideologieën. Stromingen als het socialisme, het liberalisme, en de christelijk-sociale ethiek. In alle jaren van politiek zijn deze drie richtingen altijd het meest dominant geweest. In Nederland bijvoorbeeld kunnen deze ideologieën door de drie partijen van PVDA, VVD en CDA gerepresenteerd worden. In andere Europese landen zijn soortgelijke partijen ook te vinden; in Zuid-Europa vooral Christelijke partijen, in Duitsland (SPD) en Engeland (Labour) Socialisten, en in Nederland is er een redelijke mengelmoes van partijen. Het rapport ‘Atlas of European Values’ zegt hierover: “Spanje is het meest links georiënteerde land in Europa; Tsjechië het meest rechts. In Duitsland is de minste aanhang voor inkomensnivellering. Jongeren in Zuid-Europa leggen de meeste nadruk op individuele vrijheid en persoonlijke ontwikkeling. In Luxemburg ziet 45% een sterke leider die regeert zonder parlement en verkiezingen wel zitten; in Nederland is dit percentage 27%.”. Door Europa heen zijn dus verschillende ideologieën dominant.
Naast de politieke voorkeur van de burgers zijn er nog een aantal andere waarden onderzocht. Zo bleek verder dat; “90% van de Letten vindt dat kinderen noodzakelijk zijn voor een zinvol leven, slechts 8% van de Nederlanders is het hier mee eens”. Ook op religieus vlak zijn er een aantal duidelijke verschillen waar te nemen zo bleek dat; “het belang van God een 3,6 scoort in Tsjechië, een 4,9 in Nederland, maar een 9,2 op Malta”, en dat; “driekwart van de Kroatiërs gelooft in engelen; een derde van de Turken in reïncarnatie. En in Rusland en Zweden bezoekt minder dan 10% maandelijks een kerkdienst”. Over de maatschappelijke waarden meldt het rapport dat; “een one-night stand alleen acceptabel is voor jongeren in Noord-Europa”, en dat Nederland als enige lidstaat armoede toeschrijft aan een toevallige tegenspoed. Ook naar de meer samenvallende groep waarden is onderzoek gedaan. Hierbij is gekeken naar; “de toelaatbaarheid van seksueel 'afwijkend' gedrag (o.a. homoseksualiteit, prostitutie en overspel) en ethische zaken zoals euthanasie, echtscheiding en zelfmoord.”. Zoals blijkt uit de figuur hebben de Nederlands, Denen en Zweden de minste bezwaren tegenover Turkije die juist het meeste bezwaar heeft.
Figuur 5.1: Seksuele ethische toelaatbaarheid in Europa (Uit Halman, 2005)
Er blijkt dus zeker een groot aantal belangrijke verschillen aan te wijzen tussen de waarden van de lidstaten.
5.4 Gevolg van uit het oog verloren zijn van het belang van gemeenschappelijke waarden
Lange tijd zijn de waarden achterwege gebleven bij het integratie proces. De verschillen en het ontbreken van de gemeenschappelijke Europese waarden blijkt ernstige gevolgen te hebben voor het voortbestaan van de Unie. Niet langer kan men er om heen, niet langer kan men de waarden schuilhouden achter het belang van de economische integratie, niet langer ligt het doel van het project Europa voor de hand. Een sluimerende crisis is aan het oppervlak gekomen.
Een groot aantal intellectuelen hebben hun hoofd gebogen over de crisis. De cultuurfilosoof Ad Verbrugge wijde er een heel boek aan genaamd ‘Tijd van onbehagen’. Hierin geeft hij aan dat de westerse samenleving langzaam maar zeker haar cultuur verliest. Daarin ziet hij cultuur als “beschaving die zorgt voor de zedelijke ontwikkeling van haar burgers, zodat dezen zich lid weten van een gemeenschap en hun leven mede daarop afstemmen’’. Door het verlies aan deze cultuur is er sprake van een “totaalverlies aan betekenis der dingen en aan waarden”. Volgens Verbrugge is dit verlies terug te voeren tot de ter dood verklaring van God door Friedrich Nietzsche in de negentiende eeuw. Later is door ”De generatie van mei 1968, die sinds enkele decennia het heft in handen heeft in onderwijs, politiek, cultuurinstituten en media, de autoriteit en traditie vermoord”. Zonder dat hier, en voor het sterven van God, enige nieuwe ‘inspirerende’ ideologie voor in de plaats is gekomen leeft de mens van nu “volop in de koude, onherbergzame godverlatenheid”.
De Poolse historicus Adam Zamoyski gaat hier mee verder. Volgens hem is er “een Europese onderklasse aan het ontstaan, die het financieel niet slecht heeft, maar moreel, spiritueel en intellectueel volslagen hol is.” Daarnaast is stelt Zamoyski dat Brussel in brede zin is gecorrumpeerd. “Voor Centraal- en Oost-Europa was en is dat een hele teleurstellende constatering. Onder het communisme was er hier wijdverbreide corruptie. De mensen haatten het en verwierpen het in moreel opzicht, maar ze moesten er in de praktijk wel aan geloven. Zonder corruptie kon je niet overleven. Het Westen werd bewonderd, want daar regeerde de eerlijkheid. Maar nu blijkt er in de EU ook corruptie te bestaan en van het ergste soort: morele corruptie.” Dit komt tot uitdrukking in de politieke onderhandelingen binnen de Unie. De verschillende lidstaten streven allemaal hun eigen belangen na, Frankrijk probeert met alle macht de landbouwsubsidies te behouden ondanks dat ruimschoots is aangetoond dat dit beleid meer kwaad dan goed doet, behalve voor de Franse boer natuurlijk. De zo belangrijke openheid lijkt slechts een papiere waarde te hebben, de meeste West-Europese landen hebben besloten om hun arbeidsmarkten voorlopig nog af te schermen van de Oost-Europese arbeiders. Ook nu weer gaat de discussie alleen maar over geld, de hoogte van de bijdragen van de verschillende lidstaten staat ter discussie, niemand wil meer betalen dan de andere, niemand wil iets extra’s bijdragen aan de welvaart van de Europese Unie als geheel. De hypocrisie en het nationaal egoïsme regeren de politiek. Zo concludeert Zamoyski dat “we duidelijke hebben gefaald in het creëren, met bureaucratische middelen, van een gevoel van solidariteit.”.
Zowel Verbrugge als Zamoyski geven aan dat er totaal geen richting meer te vinden is, Europa stroomt doelloos rond, bevolkt door zelfzuchtige gewetensloze wilde dieren. Ook Balkende ziet de dreiging van de donkere wolken die langzaam over Europa heen trekken; zonder idealen dreigt Europa van binnenuit volledig te worden uitgehold.
5.5 Zoektocht naar gemeenschappelijke waarden
Opzoek naar lichtpuntjes in de verduisterende wereld heeft het Nexus instituut in opdracht van de het Nederlands voorzitterschap van de EU een serie conferenties georganiseerd. Bij deze conferenties is duidelijk geworden dat er een aantal gemeenschappelijke waarden ten grondslag liggen aan de Europese Unie, maar dat niet alleen, deze gemeenschappelijke waarden zijn heden ten dage nog steeds aanwezig.
In het rapport ‘Europe: a Beautiful Idea’ uitgegeven door het Nexus Instituut wordt een overzicht gegeven van de resultaten van de conferenties. De droom van de oprichters van de Europese Unie is werkelijkheid geworden. Met behulp van economische integratie is de kans op onderlinge conflicten drastisch afgenomen, er een is stabiel en samenwerkend geheel ontstaan. Europa is een éénheid in verscheidenheid geworden. Het zijn van een éénheid in verscheidenheid is iets wat een steeds belangrijkere waarde heeft gekregen, een waarde die door heel Europa heen klinkt. Deze waarde heeft zijn grondvest liggen in het oude Europa van tweeduizend jaar geleden, “respect voor menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de wet en respect voor mensen rechten zijn alle de fundamentele waarden. Deze waarden beschermen de pluralistische, tolerante samenleving van absolutisme, relativisme en nihilisme.”. (Nexus, 2005) Het ligt in deze universele waarden dat de diversiteit aan culturen en tradities wordt gerespecteerd en gekoesterd. Door lidmaatschap van de Europese Unie kunnen landen hun soevereiniteit uitbreiden zonder eigen identiteit cultuur en taal hoeven op te geven. De universele waarden zijn terug te vinden in de grondvesten van de Europese Unie. Opvallend is dat in de grondvesten van de Europese Unie wordt geen notie wordt gemaakt over de religieuze waarden die leven binnen de gemeenschap. Wel stelt artikel II-22 dat de Unie de verscheidenheid van cultuur, godsdienst en taal respecteert (WRR, 2004). De scheiding van staat en religie is het resultaat geweest van de Reformatie. In deze periode werden territoria afgebakend en deden zich de processen van staatsvorming en de opkomst van de rechtsstaat voor. Dit leidde tot de verspreiding van het moderne kapitalisme en de wetenschappelijke revolutie. Formeel gesproken is er geen bemoeienis met betrekking tot de relatie tussen kerk en staat (WRR, 2001).
Dankzij deze waarden ontstaat een enorme schat aan culturele en morele waarden die een grote rijkdom voor Europa zijn. Uit de diversiteit is dankzij de openheid en respect voor de verschillen een krachtige éénheid ontstaan. Daarmee is Europa “een cultuur, een collectie van spirituele en morele waarden. Europa is een idee, een prachtig idee; een model voor een samenleving.” (Balkenende, 2004)
5.6 Conclusie, crisis of eenheid in diversiteit?
Het vervliegen van het besef van gemeenschappelijke waarden in de Europese Unie is een groot probleem. Uitholling en doelloosheid van de Unie dreigt. Maar nog niet alles is verloren, de universele waarden waaruit Europa en de Europese Unie zijn ontstaan zijn nog steeds terug te vinden in het huidige Europa. Het is nog niet te laat om het verval een halt toe te roepen. Het belang van de waarden voor de Unie moet niet langer verscholen blijven, het debat over waarden moet continu gevoerd worden, de Europese burgers moeten zich bewust worden van de eigen en gemeenschappelijke waarden. Zoals Geert Mak heeft betoogd is de enige oplossing het openstaan voor debat, het openstaan voor de morele waarden die in de Europese Unie te vinden zijn. Men is daarmee gedoemd tot kwetsbaarheid om tot een sterk en welvarend Europa te komen.
Hoofdstuk zes: Evaluatie
6.1 Conclusie
In dit paper is er een uitgebreid literatuuronderzoek gevoerd naar de mate van economische integratie en het daarbij behorende gevoel van de burgers.
De hoofdvraag hierbij:
Hoe is de huidige situatie in de Europese Unie te verklaren op het gebied van integratie en wat betekent dit mogelijk voor de toekomst?
Gebleken is dat achter het Europa zoals veel mensen dat nu kennen, een lange geschiedenis schuilt gaat. Begonnen als middel om de vrede in Europa te handhaven, is het langzamerhand uitgegroeid tot een meer en meer economische macht, waarbij de belangrijkste doelstelling is om van Europa één gemeenschappelijke markt te maken. Verder is er sprake van bepaalde stromingen binnen de Europese Unie die ervoor pleiten om ook op politiek gebied van de lidstaten één unie te maken.
De doelstelling van één gemeenschappelijke markt is aangepakt door op economisch gebied vele landen te laten integreren en zomeer op elkaar te doen lijken, wat de situatie binnen de Europese markt moet verbeteren. De institutionele basis wordt door dit supranationale orgaan gewaarborgd. Als jonge instantie begon de EU met het opleggen van beleid aan de deelnemende lidstaten, om de grootste hobbels in de weg af te doen vlakken. Daarna begon Europa echt op gang te komen met het instellen van één gemeenschappelijke markt, waarin mobiliteit van kapitaal en arbeid gegarandeerd moest worden, en van daaruit is het voor een groot deel met de EMU een monetaire unie geworden. Dat deze economische integratie niet altijd voorspoedig is verlopen, blijkt wel uit het feit dat aan de drie voorwaarde voor een monetaire unie niet geheel voldaan is. Zo is de mobiliteit van kapitaal en arbeid nog niet volledig gegarandeerd en bestaan er taalbarrières die de migratie beperken. Voor de toekomst is er nog meer integratie nodig om een sluitende efficiënte economische unie te garanderen.
Naast de economische voordelen van dit alles, zijn er echter ook zeer grote nadelen. Deze liggen vooral in het gevoel van de burger voor de Europese Unie. Door de toenemende concurrentie binnen de unie staan de landen onder zware prestatiedruk, zoals te zien is bij de Lissabon-doelstelling, waarin, naar het gevoel van vele burgers, geen plaats is voor de fundamentele christelijke-sociale waarden is weggelegd. De burger heeft het gevoel dat de soevereiniteit van het land, de zekerheid van de waarden die een volk deelt, dat die in een toekomstige, meer op de economie gerichte unie niet gegarandeerd kunnen worden.
Ten tijde van de oprichting van de Europese Unie was er een duidelijk besef van het belang van gemeenschappelijke waarden, deze waarden zouden het grondvest worden waarop de unie is gebaseerd. Sindsdien is de integratie en het bestaan van de gemeenschappelijke waarden achtergesteld gebleven bij de economische integratie. De burger is de Europese waarden totaal uit het oog verloren en voelt zich daardoor weinig meer betrokken bij het project. De gemeenschappelijke waarden blijken echter nog steeds aanwezig te zijn bij de Europese burgers. God moge wellicht volgens Nietzsche dan allang dood zijn, de mens kan altijd nog worden uitgedaagd en een doel voorwaarts vinden. Om de burgers weer bij Europa te betrekken, om het doel van Europa weer in zicht te krijgen, om het economische en politieke project weer op de baan te krijgen, en vooral om de burgers het gevoel van onbehagen te ontnemen moet het waardendebat nieuw leven ingeblazen worden.
6.2 Aanbevelingen
Om het Europese project weer op de baan te krijgen zal ze eerst de burger weer aan haar zijde moeten krijgen. Hiervoor is het van belang dat de burgers vat krijgen op de Unie en al haar facetten. Meer aandacht voor de waarden van Europa, maar ook voor haar beleid is daarom nodig. In de geschiedenis blijkt keer op keer weer dat de beleidsmakers weinig tot geen moeite hebben gedaan om de burger actief bij de Europese Unie te betrekken en ze te laten zien waarom Europa goed is. De nadelen lijken meer in het oog te vallen zoals de Pool die de baan van de buurman innam. De directe voordelen van de unie moeten beter aan de burgers gecommuniceerd worden, maar hoe? Op veel punten lijkt het er zelfs op dat de politici zelf ook geen idee hebben waarom we allemaal ooit in Europa zijn gestapt, en wat het belang is van het huidige lidmaatschap. Deze enigszins laconieke houding laat zich vertalen naar de burger, die, net zoals op het referendum over de grondwet en na de invoering van de euro, keer op keer laat weten zich buitengesloten te voelen, niet betrokken te zijn, en als te dom gezien voelt. Juist dit soort gevoelens bij een groot deel van de bevolking zullen weggenomen worden. Europese integratie dient het waardelijk onbehagen op te vangen. Actieve participatiecampagnes door geheel Europa zullen ervoor moeten zorgen dat we als Europeanen, niet als Nederlanders, Duitsers en Fransen maar als Europeanen, met z’n allen door één deur kunnen gaan en ons volledig gaan richten op de toekomst van dat prachtige orgaan waarmee wij al 60 jaar lang vrede en economische voorspoed mee hebben kunnen garanderen.
6.3 Dank
Wij zouden graag de volgende persoon willen bedanken:
De heer Henri de Groot, voor zijn enthousiaste houding bij het opstellen van de deelvragen, en de goede inhoudelijke kritiek die ons goed van pas is gekomen.
De heer Jan Jacob van Dijk, voor zijn persoonlijke aandacht en betrokkenheid bij de ontwikkeling van het paper tijdens de zeer rustige laatste colleges.
6.4 Referenties
Balkenende, J.P. (2004). The politics of European Values. Openingsspeech van 7/9/2004.
(http://www.zestienmiljoenmensen.nl/nieuws/beleid/2004/speechbalkenendeeuropesewaarden.jsp)
Blanchard, O. & Wolfers, J. (2000). The role of shocks and institutions in the rise of European unemployment: The aggregate evidence. The economic journal 110 (462) 33
Dawkins, R. (1976). The Selfish Gene. Oxford University Press.
Dekker, P., Ederveen, S., Jehoel-Gijsbers, G., De Mooij, R., Soede, A. & Wildeboer Schut, J.M. (2004). Sociaal Europa: Europese Verkenning 1. Hoofdstuk 5: Sociaal beleid en economische prestaties. Centraal PlanBureau. 48-62.
Dijk, J.J. van (2005). Syllabus Christelijk Sociaal Denken
Europese Commissie (2004). ‘Lissabon’ waarmaken; hervormingen voor de uitgebreide Unie. Verslag voor de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad, COM(2004), Brussel, 21 januari 2004. 63.
Europese Commissie (2005). Geschiedenis in het kort. (http://www.eu.nl/netherlands/eu_in_het_kort/geschiedenis_nl.htm)
Eurostat (2005). Total unemployment rate
(http://epp.eurostat.cec.eu.int/portal/page?_pageid=1996,39140985&_dad=portal&_schema=PORTAL&screen=detailref&language=en&product=STRIND_EMPLOI&root=STRIND_EMPLOI/emploi/em071)
Eurostat (2005). GDP growth per capita
(http://epp.eurostat.cec.eu.int/portal/page?_pageid=1996,39140985&_dad=portal&_schema=PORTAL&screen=detailref&language=en&product=sdi_ed&root=sdi_ed/sdi_ed/sdi_ed1000)
Eurostat (2005). Labour productivity per person employed
(http://epp.eurostat.cec.eu.int/portal/page?_pageid=1996,39140985&_dad=portal&_schema=PORTAL&screen=detailref&language=en&product=EU_strind&root=EU_strind/strind/ecobac/eb022)
Eurostat (2005). De EU: een belangrijke handelsmacht. Feiten en cijfers.
(http://europa.eu.int/abc/keyfigures/economy/trading/index_accessible_nl.htm#Exports)
Europese Gemeenschappen (1998-2005). De taken van de EU.
(http://europa.eu.int/eur-lex/accessible/nl/about/abc/abc_14.html)
Gilpin, R. (2001). Global Political Economy: Understanding the International economic Order. Princeton University Press
Groot, de H. L. F., Nahuis, R. & Tang, P.G. J. (2004). Is the American Model Miss World? Choosing between the Anglo-Saxon model and a European-style Alternative. CPB Discussion Paper (40) 1-40
Halman, L., Luijkx, R. & Van Zundert, M. (2005). Atlas of European Values. Brill Academic Publishers
Houtman-De Smedt, H. & Cuyvers, L. (1999). 5 Eeuwen Wereldeconomie 1500-2000. Universitaire Pres Leuven
Insee (2005). Monthly consumer confidence survey.
(http://www.insee.fr/en/indicateur/indic_conj/liste_serie.asp?ind_id=20)
Kimman, E. (2004). Verkaveling van de Moraal: Inleiding Bedrijfsethiek. Rozenberg Publishers Amsterdam
Krugman, P.R. & Obstfeld, M. (2003). International Economics: Theory and Policy. Pearson Education, Sixth Edition, Addison Wesley USA.
Mak, G. (2005). Gedoemd tot kwetsbaarheid. Uitgeverij Atlas
Nexus Institute (2005). Europe: A beautiful idea?.(Revised Edition).
NRC Handelsblad (2004). ‘Als je God eruit gooit, heb je we iets anders nodig’. 9/10/2004, sectie Zaterdags Bijvoegsel. 39
Pelkmans, J., Casey, J. (2003). Enlargement - EU Enlargement: External Economic Implications. Intereconomics, 38 (4) 196-208
Pelkmans, J (2001). European integration : methods and economic analysis (2nd ed). Prentice Hall/Financial Times
Rijksvoorlichtingsdienst (2005). De Europese waarden in de grondwet. (http://www.zestienmiljoenmensen.nl/nieuws/europa/euwaarden.jsp)
Rijksvoorlichtingsdienst (2002-2004). Lissabon-strategie. (http://www.regering.nl/trefwoordenregister/42_18907.jsp)
Swank, J., Varkevisser, M., van Dalen, H., Geest, van der. S & Kuijpers, B (2003). Economische integratie in Europa: Een inventariserende literatuurstudie. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Onderzoekcentrum voor Financieel Economisch Beleid (OCFEB).
Schaap, S (2003). De mens als maat: Nietzsche´s worsteling met het ressentiment. DAMON Bundel.
Sociaal Economische Raad (2000). Social and economic policy co-ordination
in the European Union
Trendbox (2005). Tegenstanders grondwet EU
Verbrugge, A. (2004). Tijd van Onbehagen. Filosofische essays over een cultuur op drift, Uitgeverij Sun, Amsterdam
Volkskrant, De (2005). Angst voor de tucht van de markt, 4/6/2005, het Betoog van Zonderop, Y.
Wellink, A.H.E.M. (2005). De Lissabon strategie: daadkracht gevraagd. Speech EFR-Business Week 19/4/2005 (http://www.pvk.nl/dnb/pagina.jsp?pid=tcm:12-54281-64)
Wikipedia (2005). Lissabon-strategie. (http://nl.wikipedia.org/wiki/Lissabon_Strategie)
Wetenschappelijk Raad voor het Regeringsbeleid (2004). The European Union, Turkey and Islam. (69)
Wetenschappelijk Raad voor het Regeringsbeleid (2001). Naar een Europabrede Unie. (59)
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten