Sponsor of prijs nodig? Zelf sponsor worden?
Arkefly: Aruba

maandag 10 maart 2008

Samenvatting Economie Examenstof havo

schaarste => er is overal spanning tussen de behoeften en de middelen om in die behoeften te voorzien. Er worden offers gebracht => daarom prijs betalen. Brood is schaars, maar niet zeldzaam.
economie => bestudeert de verschijnselen die verband houden met het omgaan van schaarse middelen bij het voorzien in behoeften
alternatief aanwendbaar => grond en andere productiemiddelen kunnen voor uiteenlopende doeleinden worden gebruikt
beschrijvende economie => er wordt een beschrijving van de werkelijkheid gegeven
model => een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid
economische theorie => er wordt een model gemaakt, men wil begrijpen waardoor de beschreven verschijnselen worden veroorzaakt. Letten op de hoofdzaken.

Als je theoretisch inzicht hebt verkregen over de gang van zaken (anders snap je de werkelijkheid niet) komen we op het terrein van:
economische politiek => het sturen en veranderen van het economisch leven door de overheid
waarderingsoordeel => berusten op politieke of godsdienstige overtuigingen
zijnsoordeel => oordelen van constaterende aard over een aspect van de werkelijkheid, hoeven niet juist te zijn. (economisch)
instrumenten van
economische politiek => middelen van de overheid die ze gebruiken om haar doelen te gebruiken
Goederen: - consumptiegoederen
- productiegoederen/ kapitaalgoederen
Consumptiegoederen, pas als het door de consument gekocht is:
- stoffelijke goederen: koelkast
- onstoffelijke goederen: diensten
of
- primaire goederen: voedsel, huisvesting
- luxegoederen: tv

productiegoederen = kapitaalgoederen: =>Goederen met behulp waarvan andere goederen worden geproduceerd
investeren => het aanschaffen van kapitaalgoederen
produktiefaktoren => natuur, arbeid en kapitaal
natuur: grond, delfstoffen arbeid: diensten kapitaal: machines
productie => het geschikt maken van goederen voor gebruik
consumptie => het aankopen van goederen door de consumptiehuishoudingen
kringloopschema => een nuttig hulpmiddel om van de betrekkingen van de sectoren een goed beeld te krijgen.
markt => het geheel van de vraag naar en het aanbod van goederen en diensten. In de economie een abstracte markt, in spraakgebruik => concrete betekenis
Vraag en aanbod reageren tegengesteld op de prijs indien de vraag en aanbod gelijk zijn => evenwichtsprijs
micro-economie => probeert verklaring te geven voor de hoeveelheden van goederen die op markten verhandeld worden en voor de prijzen die op de markten tot stand komen. De afzonderlijke consument, producent en goederen staan centraal.
macro-economie => economische grootheden van 1 land bij elkaar opgeteld
meso-economie => bestudeert sectoren of bedrijfstakken
bedrijfseconomie => onderdeel van de micro-economie, bestudeert wat er binnen een onderneming gebeurt
commerciele-economie => ook onderdeel micro-economie, beschrijft vooral de positie van een bedrijf op de markt
geld => algemeen aanvaard ruilmiddel
geld heeft 3 functies:
- ruilmiddel
- oppotmiddel
- rekeneenheid
circulatiebank => DNB, sinds 1948 onafhankelijk van de regering m.b.t. het geld- en bankwezen.
Taken DNB: - waarde gulden zoveel mogelijk stabiliseren
-toezicht uitoefenen op het bankwezen
- goed verlopend geldverkeer binnen- buitenland bevorderen. ook uitgifte bankbiljetten
chartaal geld => flappen en munten
giraal geld => direct opvraagbare tegoeden bij banken waarmee men bedragen kan overschrijven op het tegoed van iemand anders.
economische orde =>de wijze waarop het economische leven in een land is georganiseerd. Hierbij vooral van belang hoe over het gebruik van de productiefactoren wordt beslist. Hier 2 uitersten:
centraal geleide economie => wordt van bovenaf tot in de details geregeld. Ook planeconomie. Geen particulier initiatief mogelijk.
vrije markteconomie => Ook vrije ruilverkeerhuishouding. Hier wordt door middel van het marktmechanisme beslist over de omvang en de samenstelling van de productie.
Marktmechanisme:
als naar een goed veel vraag is, dan stijgt de prijs, producenten maken dan meer van dat goed.
als naar een goed minder vraag is dan wat er wordt aangeboden, daalt de prijs.
gemengde economische orde => vrije markt economie komt nergens meer voor, voor een deel wordt de omvang en samenstelling van de productie door de overheid bepaald. Bijv. bibliotheken ov etc
3 ministers betrokken bij economie:
- Minister van Financien, maakt begroting van inkomsten en uitgaven van het Rijk: Prinsjesdag
- Minister van Economische Zaken: moet ontwikkeling van een gezond bedrijfsleven bevorderen.

Onder verantwoordelijkheid van MvEZ valt het CPB (Centraal Planbureau) => doet voorspellingen ten aanzien van de economische ontwikkelingen en dit wordt weer gebruikt bij het voeren van economische politiek.
CBS(Centraal Bureau voor de Statistiek) Registreert economische ontwikkelingen achteraf.
- Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid: nauw betrokken bij ontwikkeling van de werkgelegenheid samen met MvEZ. Ook verantwoordelijk voor uitkeringen in geval van ziekte etc.

Sociale partners => organisaties van werkgevers en werknemers ook wel overlegeconomie. Grootste FNV en VNO.
SER => Sociaal Economische Raad, adviesorgaan van de regering: 15 vertegenwoordigers werknemersorganisaties + 15 werkgeversorganisaties + 15 benoemde kroonledenzitting
vrijhandel => als er geen belemmeringen zijn
protectie => maatregelen die de vrijhandel beperken, zoals invoerrechten betalen
EU opgericht om protectie te vermijden. EU is een supranationale organisatie, omdat alle lidstaten zich aan de genomen besluiten moeten houden.
Factoren die bepalend zijn voor de behoeften van de consument:
- mode
- inkomen
- smaak
- reclame
consumptief krediet => met een lening dure dingen kopen
sparen => het niet voor consumptie bedoelde deel van het inkomen besparingen:
- gedwongen
- vrijwillig
gedwongen: als je elke maand een pensioenspremie moet betalen, dan krijg je dat later terug met rente + AOW
vrijwillig: als je geld belegt of gewoon op een spaarrekening
Besparingen zijn nodig om de woningbouw, de uitbreidingen van bedrijven en de tekorten van de overheid te financieren.

consumenten hebben een zwakke positie in het economisch leven:
- ze zijn onvoldoende geïnformeerd over prijzen en kwaliteiten
- als ze mot hebben met bedrijf en ze willen procederen is dat veel te duur.
Consumentenbond =>
- vergelijkende warenonderzoeken.
- verleent diensten aan individuele consumenten
- wil ook dat producenten produktinformatie op verpakking weergeven
Ander soort: Vereniging Eigen Huis, helpt bij hypotheekkrediet voor huis, kan info geven hierover
Wetten voor reclames:
- Warenwet: toezicht op kwaliteit van m.n. voedingsmiddelen
- Colportagewet: beschermt consumenten tegen opdringerige verkopers aan de deur
- Wet Misleidende Reclame: verbiedt onjuist reclame
- Wet Algemene Voorwaarden: tegen onredelijke bepaling in de kleine lettertjes

consumentisme => het streven van de consumenten om door middel van organisaties gezamenlijk hun belangen te verdedigen
loon => het inkomen uit arbeid
pacht of huur => krijgen eigenaren van grond bij verhuren
interest => mensen die spaargeld beleggen krijgen dit
winst => logisch
primaire inkomens => deze 5 hierboven
overdrachtsinkomen => uitkeringen en subsidies
nominale loon => geldbedrag wat men verdiend door arbeid
reële loon => hoeveel goederen men voor dit bedrag kan kopen
prijscompensatie => aanpassing van de nominale lonen aan de gestegen prijzen. Koopkracht van de lonen blijft zo gehandhaafd.
brutoloon => nettoloon + loonbelasting + sociale premies
nettoloon => brutoloon - loonbelasting - sociale premies, wat je in je hand krijgt
Loonkosten voor bedrijven hoger dan het brutoloon, omdat het bedrijf een deel van de sociale premies moeten betalen.
wig => verschil tussen loonkosten voor de werkgever en het nettoloon van de werknemer

Collectieve Arbeids
Overeenkomst (CAO) => gesloten arbeidsovereenkomsten per bedrijfstak of grote onderneming
prim. arbeidsvoorwaarden => loon en arbeidstijd
secund. Arbeidsvoorwaarden => vakantie- en pensioenregelingen
Een CAO kan door de minister van Sociale Zaken algemeen verbindend worden verklaard. Het geldt dan voor alle bedrijven in die sector.
vakbonden => organisaties van werknemers in een bedrijfstak of beroepsgroepen Praat men over loonstijging arbeidsduur etc.
initiële loonstijging =>koopkracht van de lonen stijgt met een bepaald percentage/ bedrag
prijscompensatie => de loonstijging die nodig is om de koopkracht van het loon bij stijgende prijzen gelijk te houden
incidentele loonstijging => door hogere functie
vakcentrales => overkoepelende organisaties van vakbonden.(FNV, CNV en MHP)
categorale bonden => vakbonden die niet bij een vakcentrale zijn aangesloten
Stichting van de Arbeid =>voor de Cao-onderhandelingen vindt in het najaar , als de economische plannen bekend zijn, het centrale overleg plaats. Hier ontmoeten de vakcentrales en de centrale werkgeversorganisaties elkaar.
centraal akkoord => als hier een overeenstemming wordt bereikt

Gevolgen loonstijgingen:
-De overheid probeert in het algemeen de loonsverhoging beperkt te houden, zodat de loonkosten van de bedrijven en de overheid niet teveel stijgen.
-de inflatie wordt lager als de lonen niet te veel omhoog gaan.
-Gaat ten koste van de winst van de ondernemingen

vrije beroepen => artsen, advocaren en architecten.
Wet gelijke behandeling => verbieden het maken van onderscheid tussen mannen en vrouwen bij o.a. selectie, beloning etc.
positieve actie => als aan een vrouw de voorkeur wordt gegeven wanneer zij voor een functie een geschikte kandidaat is.
Jeugdwerkgarantiewet => deze wet garandeert jongeren tussen de 16 en 21 jaar die min. 6 maanden werkloos zijn een tijdelijke baan.
personale inkomensverdeling => verdeling van het NI onder de personen in een land
oorzaken inkomensverschillen:
- verantwoordelijkheid
- opleiding
- inspanning
- leeftijd
- wanneer er een tekort is aan een bepaald beroep
Lorenz-curve => grafiek van personele inkomensverdeling
primaire inkomensverdeling => verdeling voordat belastingen en sociale premies zijn geheven en sociale uitkeringen en subsidies zijn ontvangen
secundaire inkomensverdeling => Wanneer hier wel rekening mee is gehouden.
Secundaire is minder ongelijk dan de primaire, omdat hogere inkomens relatief meer belasting moeten betalenen omdat subsidies en uitkeringen vaak aan de lagere inkomens worden ‘gegeven’. De personele inkomensverdeling is dan genivelleerd, inkomensverdeling wordt eerlijker.
vermogen => bezittingen - schulden
indexcijfer =>getal dat de verhouding weergeeft tussen de waarde van een grootheid in een bepaald periode en de waarde in een basisjaar, die op 100 wordt gesteld. Kunnen makkelijk met elkaar vergeleken worden.
enkelvoudig prijsindexcijfer => het betreft 1 goed
samengesteld gewogen prijsindexcijfer =>het betreft alle goederen samen, gewogen = er wordt rekening gehouden met het belang van elk goed in de totale uitgaven
wegingsfactoren=>geven aan welk deel van het totale budget aan een bepaald goed kan worden uitgegeven
budgetonderzoek => hier gaat men na hoe het bestedingspatroon van de consumenten is, moet geregeld worden herhaald, omdat de koopgewoonten telkens veranderen
CBS:
- Het prijsindexcijfer voor de hele bevolking wordt gehanteerd als maatstaf voor de daling van de koopkracht van het geld.
- maakt uitzonderlijke prijsindexcijfers voor hoge en lage inkomens.
- afgeleide index, waarbij de prijsverhogingen als gevolg van overheidsmaatregeelen niet zijn meegeteld. Hierdoor kan worden berekend welk deel van de prijsveranderingen door de overheid is veroorzaakt.
indexcijfer reele loon = indexcijfer nominale loon x 100

prijsindexcijfer
rest goed bestuderen en in boek kijken in deze §
progressief => het percentage belasting stijgt naarmate het inkomen hoger is,.(inkomstenbelasting)
aftrekposten => kun je van je inkomen afhalen en hoef je dus geen belasting over te betalen
belastbaar inkomen = bruto-jaarinkomen - aftrekposten
belastingvrije som => over een deel van het inkomen hoef je geen belasting te betalen
belastbare som => het bedrag waar je wel belasting over moet betalen
schijven => verschuldigde inkomstenbelasting wordt vastgesteld met een belastingtarief in schijven
marginale tarief => het belastingpercentage dat van toepssing is op het extra inkomen dat iemand verdient => de hoogste schijf van iemand
inflatiecorrectie => het ongedaan maken van de verzwaring van de belastingdruk die het gevolg is van inflatie, door de schijven met het bedrag van de schijven met het inflatiepercentages op te drukken.
sociale verzekeringen =>moeten premies voor worden betaald, worden voor een groot deel door de wn-ers en wg-ers opgebracht. Als het niet voldoende is, betaalt de overheid wat bij.
sociale voorzieningen => worden door de overheid, via rijksbegroting betaald. Bijv. ABW en AKW
sociale verzekeringswetten:
· wetten mbt op het wegvallen van inkomen:
- WW =>½ tot 5 jaar uitkering bij werkloosheid
-ZW =>krijg je inkomen als je door ziekte niet kan werken. 1e kaar max. 70% van het laatst verdiende loon, vaak in CAO 100% . 1e 6 weken voor de rekening van de werkgever
-AAW en WAO => regelen uitkring bij ziektes langer dan een jaar. AAW => zelfstandigen, Wao voor wn-ers. Sinds ‘94 hoogte WAO afhankelijk van het aantal gewerkte jaren.
· wetten mbt de kosten van medische verzorging:
-Ziektefondswet =>de verzekerden te voorzien van medische verzorging. Verplicht: wn-ers met inkomen.< F 50000,-
- AWBZ=>verzekerd geneeskundige risicos die niet door ziekenfonds of ziektekostenverzekeraar gedekt zijn.
Kosten langdurige verpleging
· wetten die het ouderdoms- en nabestaandenpensioen regelen:
- AOW =>65 +-ers krijgen inkomen, veel mensen krijgen ook nog pensioen
-AWW =>zorgt voor uitkeringen indien in een gezin de kostwinner overlijdt. = nabestaandenwet
Sociale verzekeringen:
- volksverzekeringen => beginnen met een ‘a’
- werknemersverzekeringen.
Belangrijke organen van het stelsel van de sociale zekerheid:
- Raden van Arbeid
- Ziekenfondsen
- Bedrijfsverenigingen

OE wordt betaald via het omslagstelsel => de werkenden via premieheffing het bedrag opbrengen dat op dat moment voor de ouderdomsuitkeringen nodig is. Hoe meer bejaarden hoe hogere premies.
Kan ook via Kapitaaldekkingstelsel => elke individuele werknemer gedurende zijn actieve periode geleidelijk een reserve die va 65 jaar voldoende is om de ouderdomsuitkering te betalen (pensioenen)

Men wil bezuinigen op de sociale voorzieningen. Hoe?
- Bevorderen dat er minder uitkeringen komen => volumebeleid
- Tegengaan van vals gebruik door strengere controles, eenvoudige regels en hoge boetes
- Loslaten van de koppeling => waardoor uitkeringen minder stijgen dan de lonen in het bedrijfsleven
Koppeling van lonen en uitkeringen => wil zeggen dat de uitkeringen met hetzelfde percentage worden verhoogd als de lonen in het bedrijfsleven

productie => het geschikt maken van goederen voor gebruik = combi van natuur, arbeid en kapitaal
specialisatie =>het toeleggen op de productie van 1 of slechts enkele soorten goederen
ambachtsbedrijf => als de productie voornamelijk uit handwerk bestaat
externe arbeidsverdeling =>specialisatie tussen ondernemingen
interne arbeidsverdeling =>specialisatie binnen een bedrijf
geografische arbeidsverdeling =>in NL bollenkwekers en in FA wijnboeren
arbeidsproductiviteit =>productie p/werknemer in een periode Arbeidsproductiviteit kan toenemen door:
- scholing
- toepassen van meer/ betere kapitaalgoederen
- specialisatie
investeren => het kopen van kapitaalgoederen
breedte-investering => er worden kapitaalgoederen gekocht die al in het bedrijf aanwezig zijn
diepte-investering => er worden kapitaalgoederen gekocht die productiever zijn.
Door diepte-investeringen moet er meer geschoold worden, door ontwikkelingen van de techniek e.d.
bedrijfskolom => schema dat de loop van een goed van de oerproducent tot de consument weergeeft
geleding => een regel van een bedrijfskolom
bedrijfstak => groep bedrijven die dezelfde functie hebben
integratie => samenvoeging van 2 opeenvolgende geledingen van een bedrijfskolom, levi’s broeken in eigen winkels
differentiatie =>er komt een geleding bij
parallellisatie =>een bedrijf gaat aanverwante activiteiten uit een andere bedrijfskolom erbij doen. (branchevervaging)
specialisatie =>een bedrijf gaat zich toeleggen op 1 of enkele soorten goederen, verkleining van het assortiment
Ondernemingen kunnen op 4 manieren indelen:
- soort goed
- grootte
- eigendom
- rechtsvorm
primaire sector => verkrijgen hun product door bewerking van grond of door onttrekking van goederen in de natuur
secundaire verkrijgen hun rpoducten door industriële ondernemingen, scheepsbouw, bouwnijverheid en chemische industrie
tertiaire verkrijgen hun producten door commerciële dienstverlening, hotels, cinema’s, verzekeringsmijen
quartaire =>verkrijgen hun producten door niet commerciële dienstverlening, biebs, ziekenhuizen, bejaardenopvang e.d.
Maatstaven voor het meten van de grootte van een onderneming:
- oppervlakte -omzet -aantal wn-ers

eigendom van particulieren => meeste bedrijven, streven naar winst door winstmarge van productie & verkoop. Geen winst, bedrijf failliet
eigendom van de overheid =>winst niet belangrijk. Geen winst, bedrijf gaat door. OV
Sommige bedrijven waren eerst van de overheid, nu gedeeltelijk geprivatiseerd door verkopen van aandelen aan particulieren.
privatiseren =>van overheidsactiviteiten naar particuliere sector
gemengde eigendom =>deel van de overheid, deel van particulieren

- 1-manszaak
- vof (vennootschap onder firma)
- commanditaire vennootschap
- NV en BV
- coöperatieve vereniging

Eigendom en leiding in handen van 1 persoon, is met gehele vermogen aansprakelijk voor schulden
Iedere firmant is met hele vermogen aansprakelijk voor schulden
2 eigenaren: - beherende vennoten - stille vennoten
beherende = firmanten vof
stille kan max. het door hem in het bedrijf gestopte vermogen verliezen
Aandeelhouders zijn eigenaren. Leiding = directie = Raad van directie bij grote bedrijven. Aandeelhouders kunnen alleen het door hen in het bedrijf gestopte bedrag verliezen.
Verschil NV en BV is dat de aandelen van een BV niet vrij verhandelbaar zijn en bij een NV wel. Aandelen NV’s kunnen op AEB worden gekocht.
Groep producenten die gezamenlijk eigenaar zijn van de onderneming die hun producten verwerkt. Zuivelfabrieken, aaneengesloten boeren zijn eigenaar.
Bij grootbedrijf is er een scheiding tussen verschaffers v/h geldkapitaal en de leiding.
Voordelen productie op grote schaal:
- grote kostenvoordelen
- interne arbeidsverdeling
- productievere machines kunnen worden gebruikt
- goedkoper inkopen op grote schaal
- goede research-afdeling
- grote bedragen kunnen aan reclame worden besteed.
Nadelen productie op grote schaal:
- weinig flexibel => je kunt niet makkelijk veranderingen aanbrengen in de markt
- afstand leiding - werknemers erg groot
- te ver doorgevoerde arbeidsverdeling kan leiden tot slechte motivatie en hoog ziekteverzuim
kleinbedrijf => 1-10 wn-ers
middenbedrijf => 10- 100 wn-ers
groot bedrijf => > 100 wn-ers

ondernemingsraad => verplicht bij ondernemingen met meer dan 35 wn-ers. Gekozen vertegenwoordiging van het personeel. Directie moet alg. gang van zaken met de onr bespreken. Verder advies voor investeringen e.d
Midden- en kleinbedrijf moeten zich richten op de behoeften waarin de grote ondernemingen niet in kunnen voorzien. Ook moeten ze profiteren van de geringe flexibiliteit vd grote bedrijven.
Laatste tijd ook schaalverkleining door computers. (kantoren)
concentratieverschijnsel => samenvoeging van 2 kleine bedrijven, die dan groot worden
fusie => als 2 ongeveer gelijkwaardige bedrijven samengaan
overname => een grote onderneming koopt de aandelen van een kleiner bedrijf op
Waarom fusie/ overname?
- activiteiten van 2 ondernemingen sluiten goed op elkaar aan
- verbreding van de activiteiten, risico’s worden verspreid
- door vorming van EU, door wegvallen van grenzen wordt concurrentie groter
concern => groep bedrijven met 1 moedermij. en een x aantal dochterbedrijven, moedermij heeft aandelen holding- dochtermijen => werkmijen
company
SER-fusiegedragsregels => ter bescherming van ontslagen wn-ers als gevolg fusies/ overnames. Dubbelfuncties ontstaan dan en er vallen ontslagen. Iedereen moet tijdig worden ingelicht bij fusie/ overname.
multinationals => multinationale ondernemingen => hebben productievestigingen in meer dan 1 land. Laten meer produceren in landen waar lonen e.d. laag zijn.
mechanisatie =>het invoeren van de machines, mens speelt nog grote rol, hij moet machines bedienen
automatisering =>besturing van machines door de mens wordt overgenomen door computers. Er vallen ontslagen, maar er komen ook nieuw banen bij door nieuwe ontwikkelingen
marktonderzoek => moet uit blijken hoeveel eenheden men van dat product zal kunnen verkopen en welke eigenschappen het product moet hebben. Nu weten de bedrijven wat ze moeten produceren en hoe ze het moeten aanpakken. Meestal alleen weggelegd voor grote bedrijven, omdat zij daar geld voor hebben. Heeft betrekking op bv. verpakking, prijs, wensen vd consument, kwaliteit en vormgeving.
balans =>op welke wijze een bedrijf haar vermogen heeft verkregen (passiva) en hoe het is besteedt (activa)
vaste activa =>duurzame productiemiddelen, grond, gebouwen, machines en transportmiddelen
vlottende activa =>bezittingen die tijdens 1 productieproces worden gebruikt, vorderingen op de afnemers (debiteuren) en de geldmiddelen
Aanwezige vermogen: - EV (Eigen vermogen) - VV (vreemd vermogen)
EV => reserves + door aandeelhouders gestorte bedrag VV => schulden
liquiditeit => mate waarin de onderneming aan de betalingsverplichtingen op korte termijn kan voldoen (kas, bank +debiteuren)
solvabiliteit =>mate waarin de onderneming aan de betalingsverplichtingen op langex termijn kan voldoen (EV)
V&W-rekening => laat zien hoe winst/ verlies in het boekjaar is ontstaan
rentabiliteit =>verhouding tussen vermogensopbrengst en het vermogen.
jaarverslag:
- directieverslag, verwachtingen toekomst + beschouwing over ontwikkeling - balans + v&w-rekening - toelichting bij cijfers in bovenstaande -accountantsverklaring, betrouwbaarheid vd cijfers

Inhoud kan van belang zijn voor:
- aandeelhouders - banken - afnemers vh bedrijf - overheid
- leveranciers - werknemers

sociaal jaarverslag => wordt verantwoording gegeven vh gevoerde sociale beleid. Beleid mbt: - werving - selectie - promotie - etc
Geaggregeerde grootheden=> totalen van bv inkomen, consumptie en werkgelegenheden van een land. (Macro-economisch)
5 sectoren: - gezinshuishoudingen (alle personen) –ondernemingen -overheid
-financiële instellingen -buitenland
toegevoegde waarde =>verschil tussen de marktwaarde van de productie en de gebruikte grond- en hulpstoffen + diensten van derden.
afschrijvingen=> waardeverlies van vaste kapitaalgoederen
Netto Toegevoegde Waarde = Bruto Toegevoegde Waarde - afschrijvingen

De zgn. kostprijsverhogende belastingen moeten de bedrijven afdragen aan de overheid, terwijl ze de prijsverlagende subsidies boven op de verkoopprijs ontvangen.
Ook bij de overheid vindt productie plaats => politie; onderwijs; enz. Aan de productie van de overheid
komt geen prijs aan te pas, we meten de bijdrage van de overheid als volgt:
Netto TWoverheid = de in 1 jaar betaalde salarissen van de ambtenaren
BBP => Bruto Binnenlands Product => totale TW van de sectoren bedrijven en overheid
NI=>Nationaal Inkomen => som van de primaire inkomens die door de inwoners in 1 land zijn verdiend.

Het verschil tussen BBP en NI is doordat de productie in elk land voor een deel geschiedt met buitenlandse factoren. NP = NI = Totale TW
Arbeidsproductiviteit = BNI aant. wn-ers
categoriale inkomensverdeling => verdeling van het NI over de beloningen van de productiefaktoren
Totale loonsom
Loonquote= NI
Nadeel van de loonquote: - de loonsom laat alleen het loon van de werknemers zien.
-men is geinteresseerd in de categoriale inkomensverdeling van bedrijven
loonsom + arbeidsinkomen van de zelfstandigen
Arbeidsinkomensquote(aiq)=Netto Toegevoegde Waarde van de ondernemingen
Als aiq 75% is, betekent dat, dat van elke F100,- F75,- naar arbeid gaat.
consumptieve bestedingen =>alle aankopen van de consumptiehuishuishoudingen
(gezinshuishouding)
kapitaalgoederen => goederen die aanwezig zijn bij een onderneming
vlottende kapitaalgoederen =>voorraden van grondstoffen en eindprodukten
vaste kapitaalgoederen => machines, transportmiddelen en gebouwen (langere periode)
investeren=>kopen van kapitaalgoederen
Bij vaste kapitaalgoederen heet dit een uitbreidings- of vervangingsinvestering.

Bruto-investering - Vervangingsinvestering = Netto investering Uitgaven collectieve sector:
- overdrachtsuitgaven, uitkeringen en subsidies aan de Consumenten en de ondernemingen
- overheidsbestedingen, de overheid legt wel beslag op de produktiemiddelen.
Onderverdeling:
- overheidsconsumptie => materiële overheidsconsumptie en de ambtenaarssalarissen
- overheidsinvestering => aanleggen van wegen etc.
Consumptie van de gezinnen = C
Investeringen ondernemingen = I
Overheidsbestedingen = O
Uitvoer = E
Nationaal inkomen = Y = Netto Nationaal Product
Invoer = M
Besparingen = S
Y+M = C+O+E+I
Onvolkomenheden bij het schema:
- Y wordt niet alleen door de ondernemingen maar ook door de overheid verdiend
- overdrachtsuitgaven van de collectieve sector naar de gezinshuishoudingen zijn niet apart getekend
- ook ondernemingen betalen ook belasting/ sociale premies aan de sector
- de gezinshuishoudingen doen betalingen aan het buitenland en lenen bij de financiële sector
- bedrijven hoeven niet het volledige bedrag van de netto-investeringen bij de financiële sector te lenen
Y+M=C+O+E+I
Y=C+O+E+I-M
Y=C+S+B
(S-I) + (B-O) = (E-M)
S=Y-B-C
3 manieren om het NI te meten:
- Subjectieve methode => verdiende primaire inkomens van de gezinnen opgeteld
- Subjectieve methode => totale toegevoegde waarde van de bedrijven + produktiewaarde overheid
- Bestedingenmethode => Y=C+O+E+I-M
De berekende hoogte van het NI geeft geen volledig beeld van de productie in 1 land.
Oorzaken:
- Zwarte inkomens, er worden geen belastingen en sociale premies betaald
- Transacties worden veel in natura verrekend
- Vrijwilligerswerk
- Mensen doen vaak iets voor zichzelf
welvaart => De mate van de behoeftebevrediging, voor zover deze afhankelijk is van het omgaan met schaarse middelen. Behoefte aan frisse lucht e.d. dragen ook bij aan een betere welvaart => ruim welvaartsbegrip
In verband met prijsveranderingen weten we nooit direct of een stijging van het NI is veroorzaakt door meer productie of door hogere prijzen.
nominaal inkomen => geldbedrag van het NI
reëel NI => koopkracht van het NI, dat wil zeggen het aantal goederen wat je kunt kopen voor een bedrag
indexcijfer reeel NI = Indexcijfer nominaal NI x 100
Prijsindexcijfer
NI in constante prijzen = Nominaal NI x 100
Prijsindexcijfer
produktiecapaciteit => hoeveelheid goederen en diensten die maximaal in een land gemaakt kan worden, geeft de bovengrens van het reële inkomen aan
Deze is afhankelijk van 4 aanbodfactoren:
- omvang + kwaliteit beroepsbevolking
- omvang van de kwaliteit van de aanwezige kapitaalgoederenvoorraad
- omvang en de kwaliteit van de beschikbare natuurlijke hulpbronnen
- technische ontwikkeling
Structurele ontwikkeling => de veranderingen die zich in de loop van de tijd voordoen bij deze Aanbodfactoren (Langere termijn)
Naast de aanbodfactoren zijn voor de hoogte van het NI ook de ontwikkelingen aan de vraagkant van de economie van belang.
effectieve vraag => particuliere consumptie, investeringen van ondernemingen, bestedingen van de
overheid en de exportvraag door het buitenland. (C+O+E+I)
De hoogte van de ev bepaalt of de aanwezige produktiecapaciteit (Ymax) al of niet volledig wordt
benut. Ymax bepaalt hoe groot het reële inkomen maximaal kan zijn.
In de praktijk lijkt de ev niet precies in de pas te lopen met de verandering van Ymax in de loop van de
tijd.
Conjunctuur => de ontwikkelingen aan de vraagkant van de economie.
Als maatstaf voor de economische groei neemt men meestal het reëel NI p/hfd van de bevolking.
Negatieve externe effecten => als burgers nadeel hebben van de produktie of consumptie van een goed, zonder dat het in de prijs van het goed is verwerkt.
Economische groei:
-in ruime zin => wordt rekening gehouden mat de invloed van negatieve externe effecten op de welvaart.
-in enge zin => heeft uitsluitend betrekking op de groei van de hoeveelheid goederen en diensten in de
tijd.

· de beroepsbevolking
beroepsgeschikte bevolking => alle personen van 15- 65 jr.
beroepsbevolking => personen die werken en de werkzoekenden zonder een baan
deelnemingspercentage => de beroepsbevolking als percentage van de beroepsgeschikte bevolking (participatiegraad)
arbeidsjaar => jaarlijkse arbeidsduur van de voltijd werknemer
· de kapitaalgoederenvoorraad
structurele of capaciteitsaspect=> door investering wordt Ymax vergroot terwijl het aantal arbeidsplaatsen toeneemt. De aanbodzijde van de economie.
Conjunctureel of bestedingsaspect => heeft invloed op de vraagkant van de economie. Door I neemt EV toe.
breedte-investering => Machines worden aangeschaft van een type dat al aanwezig is in bedrijf
diepte-investering => het toepassen van nieuwe technieken in een bedrijf
kapitaalintensiever => de produktie geschiedt naar verhouding met minder arbeid en meer kapitaal arbeidsintensief => het produktieproces verhoudingsgewijs meer arbeid en minder kapitaal gebruikt
· natuurlijke hulpbronnen

De technische ontwikkeling beïnvloedt zowel hoe er geproduceerd wordt als wat er geproduceerd wordt.
Spectaculaire verandering en geleidelijke verbetering.
Arbeidsbesparende productiemethoden => geven een uitstoot van bepaalde soorten werk, maar er
ontstaan vrijwel altijd nieuwe typen werk, zowel direct als indirect.
Kapitaalbesparende technische => de door de technische ontwikkeling bereikte besparing op kapitaal-
ontwikkeling en grondstoffen heeft belangrijke economische gevolgen.

Ook de ontwikkeling van nieuwe producten draagt bij tot de economische groei en kan gunstige effecten
hebben op de werkgelegenheid.
De betekenis van technische ontwikkeling:
- er ontstaan nieuwe mogelijkheden ook wat betreft de werkgelegenheid
- producten worden goedkoper en vaak ook beter en ook betaalbaar voor grote groepen mensen
- eentonig en onaangenaam werk wordt vervangen door werk dat meer een uitdaging biedt
- de gezondheidstechnologie draagt direct bij tot de kwaliteit van het bestaan van veel mensen
Aan de vraagzijde van de economie doen de consumenten en de ondernemingen, de overheid en het buitenland een beroep op de productieve mogelijkheden van een land aangevuld met de invoer van het buitenland.
De ev bepaalt of de aanwezige Ymax al dan niet volledig wordt benut.
hoogte van de particuliere consumptie = ontvangen primaire inkomens - betaalde belasting/en sociale premies + de ontvangen uitkering en subsidies.
Er moet gekeken worden naar het reële inkomen.
Veranderingen in de hoogte van de consumptieve bestedingen:
- het ontvangen van primaire inkomens verandert door stijging van het NI
- de overheid wijzigt de belasting- of premiepercentages of past de hoogte van de uitkeringen en subsidies aan
- de consumenten besluiten meer of minder van hun inkomen to sparen, waardoor de consumptie daalt respectievelijk stijgt.
Hogere besparingen of belastingen en hogere sociale premies betekenen een daling van de consumptieve bestedingen.
Inkomenslekken=> besparingen en de belastingen/ sociale premies.
De ondernemers proberen het risico dat een investering met zich meebrengt zoveel mogelijk te beperken. Zij letten daarom op de algemene economische situaties en de politieke en maatschappelijke ontwikkelingen. Ook de hoogte van de rente is van betekenis.
Voor de vraagzijde van de economie is het conjuncturele aspect van de investering belangrijk. De hoogte van de investeringen blijkt in praktijk afhankelijk te zijn van dat het investeringsklimaat aanzienlijke schommelingen vertoont.
Veel uitgaven liggen nl. vast in wetten of volgen uit maatschappelijke ontwikkelingen.
De uitvoer zijn wij als onderdeel van de ev. Hoeveel producten de buitenlandse producten willen kopen is afhankelijk van vele factoren. Erg belangrijk is natuurlijk dat de prijs en kwaliteit concurrerend zijn op de internationale markt.
De ev waarmee beslag wordt gelegd op de Nederlandse Ymax bestaat uit C+O+E+I.
De overheid kan de ev beïnvloeden door wijziging van de belastingtarieven, door subsidies op investeringen of door middel van de eigen bestedingen.
overbesteding => ev >Ymax
De consumenten merken dit doordat er vooral bij duurzame consumptiegoederen levertijden gaan optreden.
overspannen arbeidsmarkt =>er is sprake van vraag naar meer arbeidskrachten dan dat er op dit moment beschikbaar zijn
loon-prijsspiraal => prijsstijgingen lokken nieuwe loonsverhogingen uit, die op hun beurt weer aanleiding zijn tot verdere prijsverhogingen.
Bestedingsinflatie =>de door overbesteding veroorzaakte prijsstijgingen. Het NI stijgt nominaal niet reëel.
Zwarte lonen => hogere lonen dan in de Cao's werden overeengekomen, op die manier wilde men voorkomen dat men ergens anders een betere baan zou krijgen.
Onderbesteding => ev < Ymax
bezettingsgraad => laag als deel van de kapitaalgoederen niet in gebruik is.
conjuncturele werkloosheid =>de werkloosheid die het gevolg is van het tekort schieten van het ev structurele werkloosheid => er zijn te weinig arbeidsplaatsen in verhouding tot de totale beroepsbevolking
De oorzaak van de cw ligt aan de vraagzijde van de economie, terwijl de oorzaak van de sw aan de aanbodzijde van de economie ligt.
Bestedingsevenwicht => de ev is zo hoog dat Ymax volledig wordt benut
Zo lang er nog ongebruikte Ymax is zal een grotere ev leiden tot meer productie, dat wil zeggen tot een reële groei van het NI.
trendmatige groei => de gemiddelde gedurende een langere periode gemeten toename van het NI
Volgende golfbewegingen:
· Lange golf
Gemeten over perioden van 40 tot 50 jaar blijkt er steeds afwisselend sprake te zijn van sterke groei en daarna van matige groei. Zelfs kan het NI dalen. Vermoedelijk zorgen belangrijke uitvindingen voor sterke groei.
· Conjunctuurgolf
De schommelingen in de ev in de loop van de tijd. Afwisselend is er sprake over- en onderbesteding.
neergang van de conjunctuur = recessie/ baisse
overbesteding = hausse
ernstige teruggang = depressie
duur = 5 tot 7 jaar
· Seizoenbeweging
Nu minder dan vroeger. Nu alleen nog maar in de bouw en de recreatiesector.
Verborgen werkloosheid =>niet-geregistreerde werkloosheid
- bv: langere opleidingen, huisvrouwen die baan willen, maar niet solliciteren, omdat ze denken toch geen werk te vinden
- werk wordt gedaan door meer mensen dan nodig is
Verborgen werkgelegenheid => - overwerken - zwart-werken
- niet bij een arbeidsbureau gemelde vacatures
Werkloosheid:
Conjuncturele Werkloosheid
Doordat ev < Ymax => onderbesteding => deel van arbeid & kapitaal wordt niet benut => lage bezettingsgraad => deel van Ymax is ongebruikt
Structurele werkloosheid
Oorzaak aan aanbodzijde.
Niet genoeg arbeidsplaatsen voor de beroepsbevolking:
- snelle groei van de beroepsbevolking => door aantal schoolverlaters > aantal mensen dat met pensioen gaat
- sluiting van ondernemingen
- diepte-investeringen => arbeidsbesparend als lonen stijgen
-Fusies => deel van werknemers weg door dubbelfuncties, op den duur weer werkgelegenheid
- Te weinig investeringen => economische teruggang of slecht investeringsklimaat
- Reorganisaties => om geld te besparen
Je hebt ‘goede’ en ‘slechte’ regio’s. deze laatste krijgen subsidie. oorzaak: bv. dure grond
Kwalitatieve Structurele Werkloosheid
Als scholing van de beroepsbevolking niet goed aansluit bij de vraag naar aanbod => het soort arbeidsplaatsen vormt het probleem.
Gevolg:
- niet-gevulde vacatures
- structurele werkloosheid

Frictiewerkloosheid
Tijdelijke werkloosheid agv nieuw werk en er niet in slagen direct een nieuwe baan te vinden.
Seizoenswerkloosheid
Door seizoen => recreatiesector, nu niet meer zo.
Bestrijden van de werkloosheid:
Conjuncturele Werkloosheid
- meer eigen bestedingen van de overheid
- belastingverlaging => meer particuliere consumptie
- subsidies aan bedrijven bij investeringen
Anti-cyclisch begrotingsbeleid => overheid probeert met haar begroting de werking van de conjunctuur-cyclus te verminderen, gebeurt nu niet meer door tekorten van de overheid
Structurele Werkloosheid
- zorgen dat er meer arbeidsplaatsen komen => door investeringen (winst essentieel) => vennootschapsbelastingen verlagen
-matiging van de loonstijging:
-bij lagere loonkosten winst van de bedrijven ­=> investeringsklimaat verbetert
-betere concurrentiepositie van de Nederlandse ondernemingen
- investeringen in de techniek ook belangrijk, nieuwe afzetmarkten
-Herverdeling van de beschikbare arbeidsplaatsen:
- VUT =>Door vervroegde uittreding wordt oude plaats vervangen, soms niet - Verkorting van de werkweek => moeilijk om de vrijgevallen urn weer te bezetten

Voor bovenstaande geldt, dat de loonkosten stijgen, als de arbeidsverkorting niet gepaard gaat met een lager loon p/ wn-er.

Door verkorting van de werkweek moeten kosten van de kapitaalgoederen worden opgebracht door een lagere productie. Daarom vaak langere bedrijfstijd door bv. op zaterdag te werken, kan samen met verkorting van de werkweek, indien iedereen maar enkele uren werkt.

Flexibele werktijden =>korter werken als het rustig is langer werken als het druk is
- Deeltijdbanen
- Langere vakanties/ meer snipperdagen
Kwalitatieve Structurele Werkloosheid
her-/ bijscholing. Vraag en aanbod van arbeid sluiten beter op elkaar aan.
Frictiewerkloosheid
Betere werking van arbeidsbureau’s
Seizoenswerkloosheid
- Doorwerken tijdens normaal ‘gesloten’ perioden
- jeugdwerkgarantiewet
Keynes => besteedde veel aandacht aan verslechtering van de economische situatie a.g.v. dalende vraag
Klassieken (prijsmechanisme)
economen vóór Keynes. Dachten dat NI werd bepaald door Ymax. Ook dachten ze dat alle productiefactoren werden ingeschakeld bij productie. Als niet alle beschikbare eenheden arbeid zouden zijn ingeschakeld, lonen ¯ => ondernemers nemen de goedkoper geworden arbeiders weer aan.
Werkloosheid is een situatie waarin de aanbod van arbeid de vraag overtreft. Er zal dan een herstel van het evenwicht optreden door daling van het loon.
(Prijsmechanisme)

Keynes
De ev bepaalt in welke mate Ymax wordt benut. Als loon ¯, hebben bedrijven minder kosten, maar wn-ers ook minder koopkracht => afzet van de bedrijven in gevaar => geen aanleiding om meer te produceren/ wn-ers aannemen
De overheid kan de ev stimuleren door: -subsidies op investeringen
- belastingverlaging -meer overheidsbestedingen
Zo consumeren de consumenten meer. Door het multiplier-effect kan dit versterkt doorwerken in de hoogte van het NI en werkgelegenheid:
Als ev bij onderbesteding toeneemt => stijgt productie en dus ook het NI
multiplier => al uiteindelijke groei van het NI > stijging ev.
Als bedrijven meer gaan investeren, kopen ze weer kapitaalgoederen bij andere bedrijven. Bij meer investeringen gaan ze langzamerhand meer winst maken en hebben ze dus meer werknemers en kapitaalgoederen nodig => hebben ook weer werknemers nodig.
Door hogere productie => inkomen ­ => NI ­=> ev­(door particuliere consumptie (C))werkgelegenheid en bedrijvigheid in bedrijven ­ => NI verder ­
Hogere investeringen zorgen voor sneeuwbaleffect.
Ook sneeuwbaleffect bij stijging van E of O
Inkomenslekken => geld dat niet als besteding terugkeert in de kringloop (S/ B/ M). Werking van de multiplier wordt zwakker.
In het extreme geval dat M zo hoog is dat het de hele stijging van de ev voorziet, dan blijft NI gelijk.
Als overheid bij overbesteding de economie wil stimuleren geven ze subsidies bij investeringen. Agv multiplier-effect kan dit versterkt doorwerken.
Keynes heeft alleen verklaring voor:
- onderbesteding
- conjuncturele werkloosheid
- niet voor structurele werkloosheid
Vroeger hadden we een ruilmaatschappij. Een algemeen aanvaardmiddel is
geld =>ongedifferentieerde koopkracht die algemeen wordt aanvaard
Eerst betaalde men met zilveren en gouden munten, alles werd omgerekend in grammen goud/ zilver.
Nominale waarde =>waarde die op de munt staat
Intrinsieke waarde =>waarde van de stof om het te maken
Vroeger waren deze gelijk. Nu niet meer.
In GB waren er goudsmeden waarbij de mensen hun geld in bewaring konden laten brengen, daar kreeg je een bewijsje voor. De mensen gingen deze bewijsjes gebruiken als geld. Dit was het begin van de bankbiljetten.
Fiduciair geld=>vertrouwen, omdat de circulatie van de bankbiljetten geheel gebaseerd is op het vertrouwen dat biljetten als ruilmiddel kunnen worden gebruikt.
Circulatiebank=>Nederlandse Bank, de bank die ‘t geld in omloop kan brengen
girale geld=>direct opvraagbaar tegoed bij de bank, waarmee men kan betalen door een bedrag Rekening- over te schrijven op het tegoed van iemand anders
couranttegoeden
gouden standaard =>als goud de basis vormt van het geldstelsel
goudenmuntenstandaard =>de beschreven vorm waarin gouden munten als betaalmiddel in omloop zijn
goudkernstelsel =>de goudvoorraad id grotendeels opgeslagen bij de circulatiebank
papieren standaard =>als de flappen de basis vormen van het geldstelsel
De vaste verhouding van tussen de gulden en de hoeveelheid goud werd verbroken. Sinds 1956 staat vast dat de bankbiljetten en de bij De Nederlandse Bank direct opvraagbare tegoeden voor 50% gedekt moeten zijn door onder andere goud en deviezen.
Deviezen => buitenlands geld dat veel gebruikt wordt bij internationale betalingen, zoals de dollar.
Van ‘45 tot ‘71 heeft er via een omweg weer een vaste band bestaan tussen de gulden en het goud. Dit vloeide voort uit het internationale geldstelsel waarover in Bretton Woods in ‘44 afspraken werden gemaakt. De munteenheden van de deelnemende landen stonden in een vaste verhouding tot de $. Een dollar stond voor een bepaald gewicht aan goud, maar dat is nu verdwenen.
Munten worden geslagen bij de Rijksmunt in Utrecht. De bankbiljetten worden uitgegeven door DNB en komen via de particuliere banken in omloop.
Chartaal geld => munten en bankbiljetten
girale geld => direct opvraagbare tegoeden bij banken waarmee men door middel van overschrijving mee kan betalen
Maatschappelijke => Al het girale- en chartaal geld wat in handen is van het publiek.
geldhoeveelheid
Geldscheppende => DNB + banken die in staat zijn nieuw geld te scheppen
instellingen
Het geld in de kas van de bank dient ter dekking van de girale tegoeden bij het publiek.
Substitutie =>omzetting van chartaal in giraal geld en andersom
geldschepping => vergroting van de maatschappelijke geldhoeveelheid.
Geldvernietiging => tegenovergestelde
transformatie => vorm van vergroting van de geldhoeveelheid door het omzetten van niet-geld in geld
termijndeposito => dat als je voor een bepaalde tijd geld vastzet bij een bank tegen rente
Belangrijkste vorm van geldschepping is kredietverlening ofwel wederzijdse schuldaanvaarding:
je leent bij een bank en er wordt van je verwacht dat je het geleende bedrag na verloop van tijd terugbetaalt.
Primaire banken => wel geldscheppend
Secundaire banken => niet geldscheppend
liquiditeit => het vermogen om aan de normale opvragingen van de rekeninghouders te voldoen
solvabiliteit => het vermogen om evt. verliezen uit eigen middelen te dekken (reservepot)
De DNB heeft regels opgesteld wat betreft de minimale vereiste liquiditeit en solvabiliteit bij de banken. Men wil hiermee voorkomen dat er banken in betalingsproblemen komen, hetgeen ernstige gevolgen zou hebben voor het publiek. Dit betekent een begrenzing van de mogelijkheid tot kredietverlening.
Macro economische redenen: Geld is immers een koopkracht, waarmee de ev kan worden uitgeoefend. In een situatie van overbesteding kan een vergroting van de geldhoeveelheid ongewenst zijn.
inflatie =>als de koopkracht van een bepaald bedrag afneemt als het algemeen prijsniveau stijgt.
nominale rente =>rente die de ban over het gespaarde bedrag vergoed.
reële rente =>nominale rente - percentage prijsstijging (inflatie)
bestedingsinflatie => indien de prijzen door overbesteding gaan stijgen
kosteninflatie =>de prijzen stijgen door hogere produktiekosten
geïmporteerde inflatie => indien de bron van de prijsstijgingen in het buitenland zit, door duurdere ingevoerde stoffen of eindprodukten.
winstinflatie =>ondernemingen verhogen hun prijzen om zo de winstmarge te vergroten.
deflatie =>prijzen dalen
transactiekosten => sprak Keynes over om geld in de kas of op rekening courant te hebben
transactie/ actieve kassen => de kas en rekening courant
inactieve kassen => opgepotte geld
2 redenen om geld ongebruikt in kas of op girorekening te houden:
- voorzorgsmotief =>geld dat men bezit op grond van onvoorziene gebeurtenissen
- speculatiemotief =>geld in kas houden dat niet direct voor betalingen wordt gebruikt
De hoogte van de inactieve kassen is vooral afhankelijk van de rentestand. Hoe hoger de rente, des te minder geld is er in de inactieve kassen.
oppotting => Als consumenten of producenten geld overhevelen van de actieve naar de inactieve kas
ontpotting => geld wordt uit inactieve kas naar actieve kas overgebracht
omloopsnelheid v/h geld => geeft aan hoeveel keer een geldeenheid gemiddeld in een jaar in andere handen overgaat
V = omloopsnelheid
M = totale geldhoeveelheid in een land
geldstroom = MV = alle betalingen in een land in een jaar
monetaire inflatie => geldstroom omhoog, door toename M (geldschepping) of door toename (oppotting)
P = gemiddelde prijsniveau van de transacties
T = aantal transacties in en periode
PT = waarde van alle transacties
MV = PT
verkeersvergelijking van Fischer
M = /\ - V = \/
V = <> - MV /\ - PT /\
Bij monetaire deflatie neemt de geldstroom af door geldvernietiging en/of oppotting. De geldvernietiging zal voornamelijk het gevolg zijn van kredietaflossingen waar weinig nieuw verstrekte kredieten tegenover staan.
monetaristen =>groep economen die de rol van het geld in de economie erg belangrijk vinden. Zij stellen dat de groei van de geldhoeveelheid overeen moet komen met de reële groei van het NI.
Primaire banken : kunnen dmv geldschepping of geldvernietiging de maatschappelijke geldhoeveelheid beïnvloeden
Secundaire banken :kunnen dit niet
Hypotheekbanken :verstrekken leningen met een onroerend goed als onderpand : hypothecaire leningen
Pandbrieven :geven hypotheekbanken uit. Waardepapieren met een vaste rente, die na een bepaalde tijd weer kunnen worden afgelost.
Vermogensmarkt =>het geheel van vraag naar en aanbod van vermogen. Bijv. Vermogensmarkt
geldmarkt => hier wordt krediet op kort termijn verhandeld (looptijd tot 1 jaar)
schatkistpapier => schuldbekentenissen van de staat met een korte looptijd
Kapitaalmarkt => hier wordt het langlopende vermogen verhandeld (vragers: overheid en bedrijven)
institutionele beleggers => financiële instellingen die regelmatig grote bedragen beleggen, weinig risico omdat ze uitkeringen moeten doen
obligaties => schuldbekentenissen waarop een vaste rente p/jaar op wordt vergoed
Onderhandse lening =>tussen geldlener en belegger is rechtstreeks een leningsovereenkomst gesloten. Voordeel: minder kosten dan een obligatielening, geen administratiekosten, bankprovisie, etc.

De rente vergoeding op onderhandse leningen en obligaties is van veel factoren afhankelijk. In het algemeen is de rentevergoeding die de geldgever wil ontvangen hoger naarmate het risico groter, de looptijd van de lening langer en de overdraagbaarheid (verkopen aan een andere belegger) moeilijker is.
Omgekeerde rentestructuur =>geldmarktrente is hoger dan de kapitaalmarktrente.
Aandelenemissie => als een onderneming nieuwe aandelen uitgeeft
Bankwet van 1948 =>DNB is genationaliseerd, aandelen zijn nu in handen van de staat.
taken van DNB:
- er voor zorgen dat de waarde van de gulden zoveel mogelijk stabiel blijft
- een goed verlopend geldverkeer in het binnen- en buitenland bevorderen. Ook uitgifte van de bankbiljetten
- toezicht uitoefenen op het bankwezen
Stabiliseren van de waarde van de gulden heeft betrekking op het handhaven van de koopkracht van de gulden. Aan de ene kant de interne waarde van de gulden => er moet worden gezorgd dat de we evenveel goederen voor de gulden kunnen kopen
Aan de andere kant de externe waarde van de gulden => dat de gulden evenveel waard tov buitenlandse valuta.
Wet Toezicht Kredietwezen =>toezicht van DNB op de primaire banken, dat ze niet teveel geld scheppen
Ook houdt DNB toezicht op de secundaire banken, ter bescherming van het publiek.
DNB =
- circulatiebank => ze geeft de bankbiljetten uit
- centrale bank => alle banken hebben een rekening bij DNB, waar ze in geval van nood een beroep op kunnen doen
- staatsbank => bankier van het rijk
Bedrijfseconomisch toezicht =>erop gericht om het vertrouwen van het publiek in het bankwezen te beschermen.
Heeft betrekking op de liquiditeit en op de solvabiliteit van de banken. Bij de liquiditeit wordt erop gelet of de banken in staat zijn aan de normale opvragingen van tegoeden door hun rekeninghouders. De eis van solvabiliteit wil zeggen dat er genoeg eigen vermogen aanwezig moet zijn tegenover de verleende kredieten.

Sociaal-economisch toezicht => gericht op een evenwichtige monetaire ontwikkeling. Er mag niet te veel en niet te weinig geld in omloop zijn.
Secundaire liquiditeiten => kortlopende vorderingen van het publiek op financiële instellingen. Bijna geld.
primaire liquiditeiten =>maatschappelijke geldhoeveelheid = M1
binnenlandse liquiditeitenmassa => primaire liquiditeiten + korte termijndeposito’s + korte valutagoeden en spaartegoeden < 2 jaar
Monetaire beleid => doel de interne en externe waarde van de gulden zoveel mogelijk stabiel te houden. Is het totaal
geldhoeveelheid beleid => om een daling van de binnenlandse koopkracht van de gulden als gevolg van prijsstijgingen tegen te gaan, dat er niet te veel en niet te weinig geld in omloop kan is of kan komen. Nu niet meer in NL, omdat er veel invloeden vanuit het buitenland zijn : afremming geldhoeveelheid kan gevolg worden door kapitaalinvoer uit het buitenland
DNB let op 3 factoren, die als bronnen van geldschepping kunnen functioneren:
-geldscheppende instellingen, kredietverlening aan het publiek
- Het Rijk, de veranderingen van de tegoeden van het Rijk bij DNB en de banken veranderen M3. Door betalingen van het Rijk aan het publiek wordt er geld geschept.
- buitenland, door middel van transformatie, waar buitenlands geld wordt omgezet in guldens
DNB kan de geldhoeveelheid beïnvloeden door middel van:
Monetaire kasreserveregeling => DNB bepaalt met hoeveel % de geldschepping mag groeien. Is een voorbeeld van:
Directe kredietbeheersing =>Als DNB maatregelen neemt die rechtstreeks de geldschepping door de banken beperken.
In grotere landen (VS, Japan)probeert men het op te lossen met behulp van:
indirecte kredietbeheersing dmv rentebeleid =>als de Centrale Bank merkt dat er teveel geld in omloop is, verhoogt men de rente : doorberekening van banken aan klanten : minder kredietvorming
Bijzondere vorm van kredietbeheersing:
kwalitatieve kredietbeperking => als de verlening van bepaalde soorten krediet verboden/ beperkt worden, bv: consumptief krediet (bij overbesteding) : door gezinnen van duurzame productiegoederen : wordt er minder geleend : EV ¯
Geldmarkt =>markt voor kort krediet, dat wil zeggen leningen meet een looptij < 1 jaar.
geldmarkt in enge zin =>waar banken met een overschot en een tekort aan kasmiddelen elkaar ontmoeten
tekort in geldmarkt =>als alle banken een tekort hebben aan kasmiddelen moeten ze lenen bij DNB
Geldmarktbeleid => doel: externe waarde zoveel mogelijk stabiel te houden
DNB heeft volgende maatregelen om de rente te verhogen of verlagen:
- rentebeleid, rente die banken bij DNB moeten betalen = voorschotrente
- open-marktpolitiek, DNB kan de kasliquiditeit van de banken beïnvloeden door vreemde valuta van de banken te kopen of aan de banken te verkopen.
- valuta-swaps =>als DNB de open-marktpolitiek uitvoert door tijdelijk vreemde valuta aan (van) de banken te (ver)kopen.
- contingentregeling, contingent = bedrag dat de banken maximaal bij DNB mogen lenen. Wordt elk kwartaal vastgesteld. Als er tussentijds een zeer groot tekort in de geldmarkt ontstaat kan DNB een speciale belening aan de banken toestaan. DNB doet dit wanneer er een rentestijging op de geldmarkt in verband met een wisselkoers van de gulden niet gewenst wordt. Ook andersom.
- geldmarktkasreserve, Bij ruime geldmarkt kan DNB een extra kasreserve aan de banken voorschrijven. Hierdoor hebben banken minder kasmiddelen, zodat het aanbod op de geldmarkt afneemt.
- Nederlandsche-Bankcertificaten, Banken kunnen sinds 1994 een NBC bij DNB kopen, die rentedragend zijn. Hierdoor minder hoge bedragen op kasreserveregling nodig.

§ 8,7
Weekstaat :verkorte balans van DNB, om inzicht te krijgen over de ontwikkelingen op de geldmarkt door vergelijken. Posten van de weekstaat:
1 Goud
Goudvoorraad van DNB
2 Bijzondere trekkingsrechten in het IMF
Gaat om internationaal betaalmiddel, zoals goud vroeger. Trekkingsrechten = internationaal giraal geld.
IMF= Internationaal Monetair Fonds. Engelse benaming is SDR(Special Drawing Rights): 1 SDR =
Gem. Waarde van de 5 belangrijkste valuta's: $, pond, yen, DM en de FF)
3 Reservepositie in het IMF
Bedrag aan goud en deviezen dat NL ter beschikking heeft gesteld aan het IMF.
4 ECU
Europese geldeenheid. ECU gewogen gemiddelde van de EU valuta's. NL heeft ze door middel van
goud-en deviezen storting op Eur. Fonds voor Monetaire Samenwerking. ECU = internationaal giraal
geld.
5 Vorderingen luidende in buitenlandse geldsoorten
Deviezenreserve. Vooral $ in schatkistpapier met rente.
6 Voorschotten aan banken
Als rente betalen de banken de voorschotrente.
7 Beleningen
Extra leenmogelijkheid die DNB aan de banken kan bieden. (6 & 7 = beroep van de banken op DNB)
8 Bankbiljetten in omloop
9 rek- couranttegoeden bij overheid en banken
RCTG van de banken en het Rijk bij de centrale bank. Voor banken is dit de kas. Voor het Rijk de
RCTG bij DNB.
10 Kasreserveregeling
Kasreserve die DNB bij een ruime geldmarkt aan de banken kan voorschrijven.
11 Bankcertificaten
Beleggingen door de banken van kasmiddelen die DNB aan de geldmarkt wil onttrekken om een ruime
Geldmarkt te voorkomen.
12 Tegenwaarde toegewezen bijzondere trekkingsrechten in het IMF
Welk bedrag aan SDR’s door het IMF aan NL is toegewezen = schuld van DNB aan IMF
Prijsvorming: - vraag van de consumenten
- kosten van de producenten
- veel/ weinig concurrentie
Consument streeft naar een zo hoog mogelijke behoeftebevrediging.
Individuele vraag naar een bepaald goed is afhankelijk van :
· voorkeuren van de consumenten
· prijs van een goed
· prijs van andere goederen
· inkomen van de consument
Collectieve vraag letten op de vraag van de gezamenlijke consumenten. Afhankelijk van:
· voorkeuren van de consumenten
· prijs van een goed
· prijs van andere goederen
· inkomen van de consumenten
· aantal consumenten
Ceteris-paribusvoorwaarde =>alleen verband tussen prijs en gevraagde hoeveelheid worden bestudeerd. Overige factoren worden buiten beschouwing gelaten
Individuele vraagcurve=>weergave van verband tussen prijs van een goed en de door een afzonderlijke consument gevraagde hoeveelheid. Normaal heeft ‘ie een dalend verloop, omdat bij een hogere prijs de vraag meestal afneemt.
Collectieve vraagcurve=>Hoeveel door de gezamenlijke consumenten bij uiteenlopende prijzen wordt gevraagd
Deze 2 curven hebben uitsluitend betrekking op invloed van de prijs op de gevraagde hoeveelheid van dat goed.
Verschuivingen van de collectieve vraagcurve door verandering van:
· voorkeur van de consument
· prijzen van andere goederen
· inkomens van de consumenten
· aantal consumenten
Deze laatste geldt niet voor individuele vraagcurve.
vraagfunctie =>betrekking tussen de prijs van een goed en de collectieve gevraagde hoeveelheid
Bijv.:
Qv= -0,5p + 30
Je moet nu voor Qv en p =0 uitrekenen. Dan kun je al de grafiek tekenen. Dit is altijd een rechte lijn. De ‘min’ voor de 0,5 wil zeggen dat bij een hogere prijs de vraag afneemt.
Inelasticiteit=>als de prijs van een goed stijgt en het heeft geen effect op de vraag van dat goed.
Elasticiteit=> als de prijs van een goed stijgt en het heeft wel effect op de vraag van dat goed.
Elasticiteitscoëfficiënt=>om de mate van prijsgevoeligheid van de vraag nauwkeurig aan te geven = Qv

Qv = percentage verandering van de gevraagde hoeveelheid van een goed
percentage verandering van de prijs van dit goed

In symbolen:
q2-q1 x 100%
q1

p2-p1 x 100%
p1

Q1=oorspronkelijke hoeveelheid
Q2=hoeveelheid na prijsverandering.
P1=oude prijs
P2=nieuwe prijs
M.b.t. de prijsgevoeligheid van de vraag onderscheidt men de volgende situaties:
· Volkomen inelastisch=> Als prijs verandert en de gevraagde hoeveelheid blijft ongewijzigd.Ev=0.Bijv. brood.
· Inelastische vraag=> als een prijsverandering wordt gevolgd door een procentueel kleinere verandering van de vraag. Ev ligt tussen 0 en -1. Bijv. Benzine.
· Elastische vraag=>De vraag verandert procentueel meer dan de prijs. Ev ligt onder de -1. Bijv. luxegoederen.

De prijselasticiteit van de vraag bepaalt hoe de omzet van een onderneming verandert als de prijs omhoog of omlaag gaat.
Omzet =>verkochte hoeveelheid x de prijs
Kruiselingse prijselasticiteit (Ek)=>de gevraagde hoeveelheid hangt ook van andere goederen af. Bijv. Kijken hoe de vraag van margarine reageert op de prijsverandering van roomboter.

Ek= Percentage verandering van de gevraagde hoeveelheid van een goed
percentage verandering van de prijs van een ander goed


M.b.t. de waarde van de kruiselingse prijselasticiteit kunnen situaties worden onderscheiden:
· Ek > 0.
Bij prijsverhoging van het ene goed, betekent dat er meer van het andere goed wordt gevraagd. (Bij prijsdaling andersom).
Substitutiegoederen=> beide goederen kunnen elkaar vervangen. Bijv. LPG en benzine.
· Ek < 0.
Complementaire goederen=> 2 goederen vullen elkaar aan. Bijv. Shag en vloei.
Als ‘t ene goed duurder wordt, zal van het ene goed, en dus ook van het andere goed minder worden gevraagd.
· Ek dichtbij 0. Geen direct verband tussen twee goederen.
Wet van Engel=>Bij stijging van het inkomen, daalt het percentage wat ervan aan voedsel besteed wordt.
Engel-kromme=>verband tussen de uitgaven aan een bepaald artikel en het inkomen. Horizontaal: inkomen. Verticaal: uitgaven aan een goed.
· Primaire goederen=>Kopen de gezinnen ook als het inkomen laag is. De lijn begint bij een laag inkomen in/ bij de oorsprong.
· Luxegoederen => Hebben drempelinkomen: beneden die ‘drempel’ wordt niks aan luxegoederen uitgegeven.
· Inferieure goederen=>Gaat men minder voor kopen als het inkomen stijgt.
Inkomenselasticiteit van de vraag (Ei)=> Mate waarin de gevraagde hoeveelheid van een goed reageert op een verandering van het inkomen.

Ei = Percentage verandering van de gevraagde hoeveelheid van een goed Percentage verandering van het inkomen
Waarde van Ei is afhankelijk van het soort goed:
· Primaire goederen
Ei ligt tussen 0 en 1. De %D van de gevraagde hoeveelheid zal kleiner zijn dan de %D van het inkomen.
· Luxegoederen
Ei > 1. Als het inkomen stijgt zal de vraag naar dergelijke goederen meer dan evenredig toenemen.
· Inferieure goederen
Ei < 0. Bij stijging van het inkomen daalt de vraag naar een dergelijk goed.

Hoeveelheidsaanpassing =>als producent geen invloed op de prijs, maar alleen op de hoeveelheid kan uitoefenen. Komt voor als veel aanbieders, ieder een klein deel samen een homogeen goed aanbieden.
Homogeen goed =>de eenheden van een goed zijn gelijk aan elkaar (in de ogen van de consument). Producenten hebben geen andere voorkeur dan de prijsvoorkeur.
Prijsvariatie/ Prijszetting =>producenten kunnen wel invloed op prijs uitoefenen.
Prijsafzetlijn =>geeft aan hoeveel produkten een ondernemer bij uiteenlopende prijzen kan verkopen.
- is horizontale lijn bij hoeveelheidsvariatie.
- is dalend bij prijsvariatie, omdat men bij lagere prijs meer verkoopt.
Totale kosten (TK) =>alle kosten van een producent in een periode opgeteld
2 soorten:
Totale Constante Kosten (TCK) =>veranderen niet bij andere produktieomvang
Totale Variabele Kosten (TVK) =>veranderen wel bij andere produktieomvang
Kostenfunctie =>geeft verband weer tussen de hoogte van de kosten en de produktieomvang
Break-even-afzet =>De hoeveelheid waarbij er geen winst of verlies wordt gedraaid.
Proportionele Constante kosten =>Alleen nu is de totale-kosten-curve een rechte lijn. Proportioneel = evenredig met de produktie stijgend)
Toenemende meeropbrengsten =>TK stijgen minder dan evenredig bij uitbreiding van produktie Door betere arbeidsverdeling, hierdoor efficienter produceren.
Afnemende meeropbrengsten => TK stijgen meer dan evenredig, het wordt moeilijker om de produktie te laten stijgen.
degressieve stijging =>minder dan evenredige stijging
progressieve stijging =>meer dan evenredige stijging
Gemiddelde Kosten :totale kosten per eenheid produkt (ipv totale kosten van de totale produktie)
Hierdoor nieuwe begrippen:
- Gemiddelde Totale Kosten (GTK)
- Gemiddelde Variabele Kosten (GVK)
- Gemiddelde Constante Kosten (GCK)

Ook veel gewerkt met…
marginale kosten : extra kosten die ontstaan door de produktie met 1 eenheid uit te breiden.

Bij Figuur 10,6 (pag. 327):
- GCK ¯ als produktie ­: TCK wordt door grotere produktie gedeeld
- Afstand GTK en GVK ¯ als produktie ­ : GTK-GVK=GCK
- GTK, GVK en MK dalen eerst en stijgen later weer : Bij lineaire totale-kosten-lijn, dus als de wet van toe- en afnemende meeropbrengsten niet geldt, zullen MK en GVK gelijk blijven.
Hoeveelheidsvariatie :producent kan zelf niet de prijs bepalen, dus aanpassen van de hoeveelheid tot de maximale totale winst (MTW)
Op 2 manieren bepalen bij welke q (produktie-omvang) hij MTW heeft:
· Naast de TK een kolom TO (prijs x hoeveelheid) maken: verschil tussen die 2 = TW (Totale Winst) In een grafiek waar afstand tussen TO en TK het grootst is : MTW
· Elke eenheid waarvan de opbrengst > extra kosten (MK) produceert de onderneming : winst ­.
Marginale Opbrengst (MO) :extra opbrengst door produktie met 1 eenheid uit te breiden Bij hoeveelheidsvariatie brengt elke extra eenheid de prijs op (want die kun je niet veranderen),
dus: MO=P Als MO=MK groeit de winst niet meer door nog een eenheid meer te maken en te verkopen. (Tabel 10,8). TW = (winst per eenheid produkt = prijs - GTK) . aantal produkten
Individuele aanbodcurve :welke hoeveelheden door een individuele producent bij uiteenlopende prijzen worden aangeboden. Is gelijk aan de marginale-kostencurve van een producent, als p > GVK. Als p < GVK wordt er niet meer aangeboden. Kosten > Prijs : verlies bij elk produkt wat gemaakt wordt.Als p < GTK, maar wel > GVK, wordt er toch geproduceerd.(korte termijn) CK kan worden terugverdiend. Op lange termijn kan dit niet.
Collectieve aanbodcurve :Alle individuele aanbodcurven opgeteld = hoeveel door gezamenlijke producenten bij uiteenlopende prijzen wordt aangeboden: Qa = p - 2 (voorbeeld) Tekenen dmv 2 punten uit te rekenen hoe groot daar Qa is.
Verschuiving van de aanbodcurve :als bij dezelfde prijs meer/ minder wordt aangeboden dan voorheen, als MK veranderen:
-verandering van de prijzen van de produktiemiddel
-verandering van de produktiviteit van de produktiemiddelen, door:
a) scholing
b) toepassen van nieuwe technieken
-verandering van aantal aanbieders
prijselasticiteit van de : hoe sterk de aangeboden hoeveelheid reageert op prijsverandering aangeboden hoeveelheid
Ea = percentage verandering van de aangeboden hoeveelheid
percentage verandering van de prijs
Sneller:
Ea = %D Qa
%D p
markt=>samenhangend geheel van de vraag naar en het aanbod van een goed (concreet en abstract)
marktvorm=>de manier waarop vragers en aanbieders elkaar beconcurreren:
volkomen concurrentie:
- veel vragers en aanbieders => individuele aanbieder/ vrager heegft gering aandeel in het totale aanbod/ vraag
- betreft homogene goederen => eenheden die van een goed worden aangeboden zijn voor de vrager geheel aan elkaar gelijk (geen verschil in kwaliteit, service, etc.) Dus alleen aan de prijs kan een vrager voor een bepaalde producent kiezen
- doorzichtige/ transparante markt => iedere vrager/ aanbieder is op de hoogte van alle vraag- en aanbodprijzen en van de aard van de goederen.
Volkomen markt => transparante markt waar homogene goederen worden verkocht. Op 1 moment 1 prijs doordat iedereen de markt kan overzien en alle producenten (in de ogen van de consument) aan elkaar gelijk zijn => producent verkoopt niets als hij boven de laagste prijs zit.
- Vrije toetreding tot/ terugtrekking uit de markt. Geen belemmerigen om met produceren te stoppen of te beginnen.

Bij volkomen concurrentie is een producent hoeveelheidsaanpasser, omdat hij maar een gering deel in het totale aanbod heeft. Hij streeft naar Maximale Totale Winst (MTW) (agrarische markten/ effectenbeurs/ veilingen)
Meestal sprake van onvolkomen concurrentie doordat het geen homogene produkten betreft of doordat er maar een paar aanbieders van een goed zijn.
Collectieve vraag-functie =>geeft aan hoeveel de consumenten van een goed koopt bij uiteenlopende prijzen
Collectieve aanbod-functie =>geeft aan hoeveel de producenten van een goed aanbieden bij uiteenlopende prijzen
Evenwichtsprijs =>gevraagde hoeveelheid = aangeboden hoeveelheid
Verandert als vraagcurve/ aanbodcurve verschuift.
Vraagcurve verschuift als verandering van… plaatsvindt :
-voorkeuren consumenten -inkomens consumenten
-prijzen van andere goederen -aantal consumenten
Aanbodcurve verschuift als verandering van…plaatsvindt:
- produktiviteit van de produktiemiddelen
- prijzen van de produktiemiddelen - aantal aanbieders
Als aantal aanbieders toeneemt, verschuift aanbodcurve naar rechts, totdat hij bij een nieuwe evnewichtsprijs is. Bij de individuele aanbieder verdwijnt winst, want hij produceert dan een hoeveelheid die gelijk is aan GTK.
Bij een evnewichtsprijs waar producenten verlies draaien is het andersom: Er treden producenten uit => evenwichtsprijs é => overige aanbieders dekt de prijs juist weer de GTK. Op lange termijn maken de producenten bij volkomen concurrentie dus geen winst en geen verlies, terwijl de de producenten wel streven naar MTW. In praktijk wordt niet aan de voorwaarde van vrije toe-en uittreding voldaan. Daarom vaak wel winst.
§ 11,3
Qv =-0,5p + 10
Qa = p – 5
Qv = Qa : evenwicht op de markt
Nu moet je p oplossen.
Weet nu niet of je stuk tussen haakjes moet weten.

(dagmarktsituatie) :markt waar bederfelijke goederen worden verkocht. Producentenkunnen aanbod niet wijzigen omdat goederen bederven als ze niet direct worden verkocht. Inelastisch aanbod, omdat deze hoeveelheid op dat moment niet op prijs reageert. Verticale aanbodlijn)

doordraaien : producenten proberen opbrengst te vergroten door deel van het aanbod aan de veiling te onttrekken : prijs ­
Bv: voorbeeld blz. 356. Besluit: niet lager verkopen dan ƒ12,- : 12 invullen voor p in 1e formule. Qv = 4,5 1q = 1000. Dus: 4500. Eerst was het een tientje :
Qv = -0,25.10 + 7,5 : 5.1000 kg = 5000.
5000 – 4500 = 500 kg : wordt weggeflikkerd

Hoe kan het dan dat opbrengst op veiling gestegen is?
Bij evenwichtsprijs van ƒ10,- zou opbrengst zijn: ƒ10. 5000 kg= ƒ 50.000,-
Bij prijs van ƒ 12,- is opbrengst: ƒ 12.4500 kg= ƒ 54.000,-
Hier moet wel inelastische vraag zich voordoen. M.a.w. % verlaging vraag < % verhoging prijs
Maximumprijs : Prijs op de markt is gevolg van vrije prijsvorming. Als prijzen te hoog worden, om wat voor redenen dan ook, kan de overheid ingrijpen door middel van maximumprijs in te stellen om consument te beschermen. (fig. 11,6)
Vaak verstoort prijszetting het marktevenwicht. Bij maximumprijs is meestal vraag>aanbod. Oplosseing: bv. Distributiebonnen (WOII)

Mininimumprijs : om producent te beschermen. Bv. Aantal landbouwproducten in EU, om boeren genoeg inkomen te geven. Ook verstoort dit de markt:

Qv berekenen: Als prijs = minimumprijs, moet je voor ‘p’ in de Qv-functie de minimumprijs invullen en Qv berekenen.

Qa berekenen:weer minimumprijs voor ‘p’ invullen.
Verschil is aanbodoverschot : koop overheid op tegen minimumprijs
produktdifferentiatie : goed is maar zelden homogeen, omdat producenten proberen hun product van andere producten te onderscheiden
heterogeen : verschillen in bv.: kwaliteit, service en vormgeving. Goederen zijn pas verschillend als consument vind dat ze verschillend zijn

Consument kunnen niet door de markt heen kijken, mede door heterogeniteit. Vaak kosten maken om
daar achter te komen : transactiekosten : consumentenorganisaties proberen deze kosten zo laag
mogelijk te houden met behulp van vergelijkende warenonderzoeken

Er zijn maar een paar aanbieder : vooral door fusies en overnames. Nieuwe aanbieder worden is moeilijk door giga investering.
Onvolkomen concurrentie : 3 markten:
- monopolie : er is 1 aanbieder. Homogeen goed
- oligopolie : weinig aanbieders. Meestal heterogeen goed.
- monopolistische concurrentie : veel aanbieders. Heterogeen goed.
Markt van onvolkomen concurrentie:
- producent is prijszetter : invloed op prijs
- blijvende winstmarge voor individuele producenten, door toetredingsbelemmeringen
Monopolie is zeldzaam door substitutiegoederen : heeft dus wel concurrentie
Ontstaan monopolies:
- natuurlijke monopolie : als bepaalde grondstof uitsluitend op 1 plaats voorkomt (Ned. Aardolie Mij.in Slochteren)
- overheidsmonopolies : door overheid tot stand gebracht (waterleidingsbedrijven)
- feitelijke monopolie : - doordat producent alle concurrenten heeft uitgeschakeld.
- via octrooien/ patenten : alleeenrecht

Monopolist nooit onbeperkte machtspositie:
- hoe hoger de prijs, hoe minder hij verkoopt
- aanwezigheid van substitutiegoederen
- rekeninghouden met nieuwkomers (genoegen nemen met minder winst, minder aantrekkelijk
om product te maken voor nieuwkomers)
- overheid kan met voorschriften komen
Bij prijsvariatie prijsafzetlijn dalend : alleen meer verkopen bij lagere prijs.
Prijsafzetlijn van een monopolost= collectieve vraagcurve : voorziet alle consumeneten
Hoeveel produkten bij welke prijs verkopen?

Qv = -0,5p + 10
P = -2q + 20
Vul voor p in Qv-formule de prijs in. Maak tabel zoals tabel 11,1 blz. 366
Door kostengegevens erbij te zetten kun je zien bij hoeveel producten en welke prijs de winst maximaal is:
GVK = 4
TCK = 24
Dus: TK = 4q + 24
Weer tabel maken als in tabel 11,2
Maximale winst : MO=MK
Welke prijs MW (maximale winst)?
Maximale winst = 4 eenheden product.

Winst p/product = verschil P en GTK
Lees bij 4 eenheden produkt GTK af: dit geval: 10
“ “ “ “ “ prijsafzetlijn af: dit geval: 12
12-10=2 geldeenheden.
TW = 4.2=8 geldeenheden (ƒ 8000,-) => gearceerde gedeelte fig. 11,8

Dit is als monopolist naar MW streeft. Kan ook naar TK-dekking streven (openbare nutsbedrijven). Prijs wordt dan gelijk gesteld aan GTK snijpunt GTK – Prijsafzetlijn: hier: 8 p en 6 q. Ook p=16 en q=2, maar is zinloos bij OB nutsbedrijf)

Als producent concurrenten uitlokt met hoge winsten, zou hij misschien genoegen nemen met minder dan MW. Voor nieuwkomers (potentiele concurrenten) is het niet aantrekkelijk de markt toe te treden, omdat de monopolist bv. Naar MW zou gaan kunenn streven. TO=maximaal als MO=0 : extra producten maken levert geen extra poen meer op.

Prijsdiscriminatie : als 1 product wordt verkocht aan verschillende afnemers tegen verschillende prijzen
N.B. Bovenstaande stuk is moeilijk uit te leggen zonder bijbehorende grafieken + tabellen. Houd die er dus bij!
Oligopolies komen vaak voor. Als de ene producent iets doet volgen de anderen dara meteen weer op.
Concurrentie wordt meestal niet met prijs gevoerd. Prijzen zijn er star : als ene producent prijs omlaag gooit, volgen de anderen ook. Dit gaat heel snel. Het benadeelt uiteindlijk alle oligopolisten.
Toch vaak prijzenoorlog, omdat een producent vindt dat zijn marktaandeel te sterk wordt aangetast door anderen.
Marketingmix : bedrijven concurreren met reclame, service en kwaliteit. Instrumenten van het commerciele beleid. 4 soorten beleid :
produktbeleid : keuze van het aantal producten en eigenschappen. Belangrijk:
- mate waarin moet worden onderscheiden van concurrenten (produktdifferentiatie) : kwaliteit en vormgeving bijvoorbeeld.
- ontwikkeling nieuwe producten

-distributiebeleid : op welke manier de goederen verkocht worden (per pos, via detaillist)ook dat product op juiste tijd op juiste plaats aankomt
-prijsbeleid :producent voorzichtig om prijsoorlogen te voorkomen. Kleinere bedrijven volgen vaak prijzen grootste onderneming(prijsleider)
-reclamebeleid :poging doelgroep zo goed mogelijk te bereiken : mediakeuze belangrijk.

Kartel :zelfstndige ondernemingen in eenzelfde bedrijfstak sluiten overeenkomst waar onderlinge concurrentie wordt geregeld/ beperkt.
Verschillende vormen:
- prijskartel : prijsafspraken
- rayon-kartel : niet meer dan zoveel produkte op de markt te brengen (OPEC-kartel)
- research-kartel : met betrekking tot onderzoek nieuwe producten/ produktietechnieken
mededingingsbeleid : bevorderen van aanvaardbare concurrentie. 2 stelsels:
- misbruikwetgeving : machtsposities toegestaan, misbruik : overheidingrijpen (Wet Economische Mededinging)
- berbodswedgeving : machtsposities en kartels verboden, tenzij ontheefing is verleend (EU)

WEM : minister van Economische Zaken optreden:
-onverbindend verklaren van mededingensregeling : regeling wordt vernietigd
- generieke onverbindend-verklaring:
- verticale prijsbinding :fabrikant schrijft bindend winkelprijs voor
- Collectieve verticale prijsbinding : zelfde als verticale + maken van onderlingen prijsafspraken
monopolistische concurrentie : moeilijke grens te trekken tussen oligopolie en m.c. Hij is monopolist voor zijn eigen produkt, maar weet dat concurrentie heerst.Veel reclame: groter deel markt veroveren en prijsgevoeligheid van de afzet verminderen. Vooral in detailhandel, grotere plaatsen)
Ook dalende afzetlijn. Toetreding is vrij dus: winstverdwijning. Prijsafzetlijn van afzinderlijke
producent schuift naar links (minder verkopen bij zelfde prijs). Gaat net zo lang door totdat P=GTK :
geen winst

Bij gelijke GTK-lijn wordt evenwichtsprijs bij m.c. hoger dan bij volkomen concurrentie : consument waarderenb heterogene goederen beter dan homogene goederen en hebben er hogere prijs voor over. Verscheidenheid van goederen wordt gezien als teken van welvaart.
Activiteiten dragen ook bij aan welvaart : diensten verricht en prestaties geleverd
Verschillen overheid en productiehuishoudingen particuliere sector:
- overheidsvoorzieningen hoeven niet kostendekkend te zijn. Alleen voor de gemeenschap (burgers)
- in particuliere sector staat marktmechanisme centraal:
prijzen en prijsverhoudingen bepalen wat er wordt geproduceerd. Hoge prijs : hoge productie : vraag ¯ : productiebeperking :
bij overheid : budgetmechanisme:
keuze hoe schaarse middelen worden gebruikt : parlement : welke partij meerderheid
overheid in enge zin: het Rijk
overheid in ruime zin: Rijk + lagere overheden )gemeente/ provincies)
collectieve sector/ : overheid in ruime zin + sociale zekerheid
publieke secto
Naast productiehuishouding overheid ook invloed op economische gang van zaken door middel van wetten en ander algemeen bindende zaken. Ook verdelingsfunctie : overheid geeft en neemt (inkomensherverdeling).
Collectieve sector heeft betrekking op groepen mensen met uiteenlopende belangen en doeleinden. Algemeen belang niet altijd voorop.
Ook ambtenaren belangrijke rol : streven naar sterke positie van afdeling/ sector waar ze actief zijn.
Ook rekening moeten worden gehouden met invloed pressiebonden (vakbonden) : besluitvorming wordt ingewikkeld.
betekenis collectieve sector:
1) uitgaven collectieve sector x 100% : door bezuinigingen daling
BBP

Van elke gulden in ’95, 56 cent via overheid uitgegeven : grootste deel terug aan particuliere sector (uitkeringen/ subsidies)
Uitgaven collectieve sector:
- overdrachtsuitgaven : uitkeringen en subsidies aan particuliere sector, geen beslag - op productiemiddelen
- overheidsbestedingen : wel beslag op productiemiddelen: - overheidsinvesteringen - overheidsconsumptie-

2) Vergelijken met andere landen hoeveel % collectieve uitgaven zijn van de tot. TW in een land

Collectieve goederen:
- zuiver collectieve goederen : als ze beschikbaar zijn kan niemand van consumptie worden uitgesloten (straatverlichting)
De 1 ontleent nut zonder dat ander in behoeftebevrediging wordt belemmerd. Iemand kan van consumptie worden uitgesloten (wie geen brood eet, consumeert het niet)
Kunnen niet via marktmechanisme voortgebracht en verhandeld worden, geen onderneming is bereid ze te produceren. Overheid zorgt ervoor dat ze er komen (mede door belastingbetaling).
- quasi-collectieve goederen/ : uitsluiting moeilijk of maatschappelijk ongewenst. (scholing
pseudo-collectieve goederen = investeren in ‘human-capital’. Nuttig voor jezelf ook voor
maatschappij : betere concurrentiepositie NL tov andere
landen. Overheid biedt onderwijs aan en bekostigt het.
- individuele goederen : consument betaalt het in de mate waarin ze het gebruiken
(gas, water, etc.) Meestal monopolie : overheid doet liever zelf. Soms niet kostendekkend (OV) : overheid past tekorten bij uit algemene middelen.

Laatste jaren vaak privatisering : van overheidsactiviteiten naar particuliere sector (DSM,KPN) door middel van aandelenverkoop. Doel: productie
doelmatiger en kwaliteit beter.
belangrijkste functies overheid:
Allocatiefunctie
Allocatie van de productiefactoren : verandert door toedoen overheid. Is aanwending van de productiefactoren. Door particuliere ondernemingen moeilijk en bezwaarlijk. Invloed overheid vaak indirect : goederen waarvan heffingen duurder worden neemt gebruik af (peuken). Soms gestimuleerd door lagere belastingen of subsidies (OV) : merit-goederen/ bemoeigoederen

Verdelingsfunctie
Door belasting- en premieheffing en uitkeringenstelsel beïnvloedt overheid besteedbare inkomens.
Primaire inkomensverdeling = schever dan secundaire inkomensverdeling (bij sec. is rekening
gehouden met belastingen, premies en uitkeringen) : verschil kleiner/ nivellering

Stabiliseringfunctie
Overheid heeft taak evenwichtige groei van de productie en goede benutting van de in een land
aanwezige productiemiddelen te handhaven : overheid maakt conjunctuurbeweging minder heftig :
onderbesteding : ev stimuleren door belastingverlaging en hogere overheidsbestedingen. Bij
overbesteding andersom : anti-cyclische begrotingspolitiek : overheid gebruikt begroting als
instrument om conjunctuurgolf vlakker te maken
belastingen : belangrijkste inkomensbron overheid. Verplichtebetalingen aan overheid, waar (bij
individuen) geen tegenprestatie tegenover staat.
Overheid int::

- directe belastingen : loon- en inkomstenbelastingen, vennootschapsbelastingen en
vermogensbelastingen
- indirecte belastingen/ : omzetbelasting (BTW), accijnzen en bijzonder
kostprijsverhogende verbruikersbelasting (nieuwe auto/ motor).
Belasting Gerelateerd aan iemands uitgaven

Belastingdruk = alle belastingen samen X 100% => in ’95 29,1%
NI

- Premies voor sociale verzekeringen : AOW/ Ziektewet

Sociale premiedruk = alle sociale premies samen X 100% => in ’95 22%
NI
- niet-belastingmiddelen : aardgasopbrengsten, omroepbijdragen, winstuitkeringen door
overheidsbedrijven aan schatkist en opbrengst boetes.
Ook retributies : heffingen voor diensten die
overheid aan burgers verleent.
(schoolgeld/ omroepbijdragen)

collectieve lastendruk : collectieve lasten X 100%
NI
Collectieve lasten : belastingen, sociale premies en enkele niet belastingmiddelen : binnenlandse gasbaten en opbrengsten waarvan het gebruik
Verplicht is.
Reacties collectieve lastendruk:

Afwentelen
Ander laten betalen. Soms de bedoeling (BTW, producenten berekenen het door aan afnemers), soms niet. Vaak i.v.v. loonsverhoging als compensatie belastingverhoging : lagere winst, afnemende concurrentiepositie, ontslagen. Slecht voor economie. Dus: streven om collectieve lastendruk gelijk te laten blijven/ dalen

Ontduiken
Zwartwerken en gel uit illegale circuits worden niet gemeld.

Ontwijken/ ontgaan
Op een geoorloofde manier ontkomen aan belasting betalen (tanken in D/B) Vergt kennis van belastingwetten

Mensen proberen aan belastingverhoging te ontkomen : totale ontvangsten van de overheid stijgen minder : daling belastingdruk : Laffercurve : in dalende gedeelte nadelige effecten ontduiken, afwentelen en ontwijken zo sterk dat er bij hogere belastingdruk minder belasting betaald wordt.
Uitgangspunten met betrekking tot belastingstelsel:
Doelmatigheidsbeginsel
Belastingheffing mag per saldo niet nadelig zijn voor welvaart : maatschappelijke voordelen moet nadelen overtreffen. (verslechtering van de concurrentiepositie van de bedrijven of kostren van het innen > belastingopbrengsten, bij controle)

Rechtvaardigheids- of draagkrachtbeginsel
Belastingen moeten naar draagkracht worden geheven : hogere inkomens moeten meer belasting betalen dan de lagere inkomens : progressieve belastingheffing :hoe hoger het inkomen, hoe (relatief!!!!) meer belasting betaald moet worden.
Inkomen/ vermogen dat makkelijk is verkregen wordt extra belast : betaling successierechten bij erfenis.

Profijtbeginsel
Overheid legt directe verband tussen prestaties individuen en de heffinghoogte. Alleen bij retributies, want bij belastingen staat er geen tegenprestatie tegenover verschuldigde belastinggeld. Reinigingsrechten, bieb-abo’s, schoolgeld : ontvangstvergroting en bewuster gebruik collectieve voorzieningen.
Rijksbegroting : Bied Min. Van Financiën op Prinsjesdag aan 2e Kamer aan. Voorstel van regering aan parlement over uitgaven en hoe ze aan die uitgaven komen. Hoofdstukken met ieder een departement.

Miljoenennota : samenvatting rijksbegroting + uitleg hoe begroting past in financieel-economische situatie. Gegevens uit Macro Economische Verkenning (CPB) : prognoses economische ontwikkeling

Budgetrecht : regering mag geen uitgaven doen zonder goedkeuring volksvertegenwoordiging. 2e Kamer mag bij alle wetsvoorstellen wijzigen brengen (recht v amendement). Na afloop begrotingsjaar uitvoering gechecked door Algemene rekenkamer : brengt verslag aan parlement

Beheersbaarheid collectieve uitgaven : vaak overschrijdingen begrote uitgaven. OorzakenL:
- te optimistische voorspellingen
- geen goede meerjarenraming te verwachten uitgaven
- achteraf nemen van bezuiniging : maatschappelijk verzet

Kabinet-Kok : Zalm wel goed geregeld.
Veranderen van begroting als instrument van economische politie op korte termijn beperkt. Veel uitgaven zijn in wetten vastgelegd : tijdrovend : anti-cyclische begrotingspolitiek komt erbij. Bv.: als er onderbesteding heerst en er worden maatregelen getroffen, werkt dat pas door als er sprake is van hoogconjunctuur.
Wiebeltax : regering heeft bevoegdheid om aantal belastingen snel en zonder goedkeuring door parlement met max. 5% te verhogen/ verlagen

Bij overbesteding geeft de overheid het gevoel dat het goed gaat met de economie : bij
belastingverhogingen en uitkeringbezuinigingen maakt de overheid zich minder populair : verzet.

Rijksbegroting ook structureel aspect: investeringen in onderwijs, milieu en infrastructuur :
versterking van de aanbodzijde. Soms botsing met conjuncturele aspecten:
hoogte investeringen moet worden beperkt ivm dreigende overbesteding. Meer aandacht voor
collectieve uitgaven dan voor overdrachten en consumptieve uitgaven
financieringstekort :ontvangsten - uitgaven (excl. aflossing staatsschuld) : met welk bedrag de staatsschuld stijgt in 1 jaar
begrotingstekort : ontvangsten – uitgaven (incl. aflossing staatsschuld) : bedrag dat Rijk moet
lenen (financieringsbehoefte)

Stijgende staatsschuld : meer rente en aflossing betalen in toekomst. Hoeft niet aan toekomstige generaties worden gelegd, als maar niet in het buitenland wordt geleend, dan ontvangt de toekomstige generatie zelf de betaalde aflossing en rente. In toekomst overheveling van belastingbetalers naar beleggers (pensioenfondsen en spaarbanken) : toch problemen wegens hogere lastendruk : verhoging ontduiken, etc. van belasting.

Hoe hoog tekort?
Vroeger: als het maar in evenwicht is. De kleinste is de beste begroting. Toen toch niet door dat overheid productiehuishouding was.
Keynes met betrekking tot zei dat overheid zelf bestedingen moet opvoeren als die in particuliere sector achterblijven : tijdelijke tekorten acceptabel, als economie daardoor wordt gestimuleerd : compensatie bij hoogconjunctuur
Gulden financieringsregel :leningen van overheid mogen alleen worden gebruikt als ze voor wegen of spoorlijnen. Betaling van consumptieve bestedingen moet volledig door inkomsten worden gedekt.

Verdrag van Maastricht regels voor deelname aan EU:
- financieringstekort niet hoger dan 3% BBP
- overheidsschuld maximaal 60% BBP
- inflatie is minder dan 1,5% hoger dan de 3 EU-landen met de kleinste inflatie
Middelen om tekort te financieren:

Lenen op open kapitaalmarkt door middel van uitgifte staatsobligaties
Tendersysteem : belegger moet zelf aangeven tegen welke maximale koers hij obligaties wil kopen. 101% = max. ƒ 1010,- voor obligatie van nominaal ƒ 1000,-.
MvF bepaalt na inschrijving uitgiftekoers. Hoge koers is gunstig voor staat, maar er kan beperkt
worden geleend. Tegenvallen inschrijvingen : een koers beneden pari (beneden 100%) om bedrag toch te lenen.

Onderhands lenen op kapitaalmarkt bij institutionele beleggers
Beheert groor deel besparing van gezinnen. Brengt ook voor staat minder kosten met zich mee. Bij
ABP (ambtenarenpensioenfonds) : verplicht deel van middelen aan staat te lenen : gestort op
‘voorinschrijfrekening’ bij ABP

Kortlopend lenen op geldmarkt
Alleen op korte termijn : M3 stijgt, als er bij geldscheppende instellingen geleend wordt.
Vlotte schuld:kortlopende schuld
Gevestigde schuld :langlopende schuld
Onsolidatie van de :kortlopende schuld aflossen
vlottende schuld
Open economie :intensief handels- en betalingsverkeer met buitenland. Economische ontwikkelingen van D/B/Lux/GB werken direct door op onze economie

Steeds verdere intenationalisatie markten: - afstanden kleiner door communicatie
- wereldmarkten: lage prijzen, goede producten
- arbeidsmarkt : wegvallen grenzen
Veel duurzame artikelen uit Verre Oosten. Ook veel grondstofinvoer in NL.
Deviezen : wordt invoer mee betaald. Internationale aanvaardbare betalingsmiddelen ($). Verdienen door exporteren (grondstoffen en diensten)

Internationale arbeidsverdeling : door specialisatie kan ieder land de voorsprong benutten die het met de productie van bepaalde goederen heeft.
Door internationale arbeidsverdeling wordt welvaart deelnemende landen vergroot. Alleen bij
Vrijhandel : vrij handelsverkeer tussen landen. Door samenwerking.
Protectie : belemmeringen in vrijhandel:
- invoerrechten : belasting op ingevoerde goederen
- exportsubsidies : subsidie op uitgevoerde goederen. Eigen producten concurrerender op
wereldmarkt
- invoercontingenten : maximale hoeveelheid/ waarde invoer : quotering
- non-tarifaire belemmeringen : douane formaliteiten/ kwaliteitseisen waaraan aan kan worden voldaan
Motieven:
- bescherming eigen industrie en werkgelegenheid tegen buitenlandse concurrentie (vooral bij hoge werkloosheid, etc.)
- dumping : buitenlandse bedrijven leveren goederen lager dan kostprijs
- om nieuwe industrie kans te geven (tijdelijk)

Nu niet meer zo erg. Als 1 land begint doet de ander het ook. Nadelig voor beide landen

Betalingsbalans : systematisch overzicht economische transacties met buitenland in periode

Goederenrekening
Waarde uitvoer | waarde invoer

Dienstenrekening
Waarde diensten aan buitenland | waarde diensten door buitenland
Inkomstenrekening
a) uit buitenland ontvangen l/p/h/i/w | a) aan buitenland betaalde l/p/h/i/w
b) uit buitenland ontvangen inkomens | b) “ “ “
overdrachten | inkomensoverdrachten

Kapitaalrekening
Buitenlandse investeringen/beleggingen | Nederlandse investeringen/ beleggingen in buitenland
Ontvangen kredieten ui buitenland | Verleende kredieten aan buitenland

Goud- en deviezenrekening (salderingsposten
Afneming officiële reserves (goud | toeneming officiële reserves
deviezen, SDR’s |
lopende rekening: 1e 3 samen
onzichtbare verkeer : 2e + 3e

Goederenrekening
In ’81 overschot op Goederenrekening: 3% van het NI : opbrengst aardgas

Dekkingspercentage = waarde goederenuitvoer X 100%
Goedereninvoer
+ 100% = actieve handelsbalans
- 100% = passieve handelsbalans

Dienstenrekening
Vervoer en reisverkeer. Overschot in vervoersdiensten, tekort aan reisverkeer. Nederlanders op vakantie meer geld in buitenland dan buitenlanders bij ons.

Inkomstenrekening
Primaire inkomens : l/p/h/i/w
Overdrachtsinkomens : betalingen aan NL van EU en omgekeerd.

Kapitaalrekening
In- en uitvoer van vermogen ivm internationale investerings- beleggings- en krediettransacties.
Speculatief kapitaalverkeer : als NL’se beleggers denken dat $ duurder gaat worden, beleggen ze voor korte duur geld in VS : tijdelijke kapitaalinvoer uit NL : bemoeilijking van Beoordeling betalingsbalans

Lopende rekening + kapitaalrekening = overschot/ tekort betalingsbalans : toeneming/ afneming officiële reserves : goud- en deviezenbalans. Betalingsbalans is altijd in evenwicht : formeel evenwicht
3 soorten evenwicht:
- formeel evenwicht : geen info betalingsbalans
- materieel evenwicht : lopende- en kapitaalrekening in evenwicht. Goud- en deviezenbezit verandert niet.
- fundamentaal evenwicht : lopende rekening en structurele kapitaalverkeer in evenwicht (kortlopende kapitaalverkeer (speculatief) doet niet mee)
Oorzaken tekort betalingsbalans:
- lonen en prijzen stijgen sterker dan bij handelspartners : afname concurrentiepositie : uitvoer ¯ : importgoederen relatief goedkoper
- Overbesteding in buitenland : groter beroep op binnenlandse producten
- Onderbesteding in landen waarheen veel wordt geëxporteerd : uitvoer ¯
- Aanbodverhoudingen tussen landen veranderen door technische ontwikkelingen (Japan groeit, tekort in Indonesië)
- debiteurenlanden : landen met hoge schuld hebben tekort door aflossing/ rente
- incidentele oorzaken: oorlog, misoogst, aardbeving, etc.

Maatregelen moeten aansluiten op oorzaak. Soms oplossing alleen op lange termijn : debiteurenlanden : aflossen en rente betalen
Overschot niet erg, op lange termijn wel, want overschot hier is tekort daar.

Ontwikkeling in prijzen van im- en export : ruilvoet
Ruilvoet = index prijspeil export x 100%
index prijspeil import

Verbetering ruilvoet
prijsstijging export > prijsstijging import. Verbetering omdat dezelfde uitvoer als voorheen meer invoer dekt : concurrentiepositie ¯ : vooral bij elastische vraag export ¯

Verslechtering ruilvoet
Invoerprijsstijging > uitvoerprijsstijging. Zelfde uitvoer als voorheen kan minder invoer dekken

wisselkoers : waardeverhouding tussen 2 geldeenheden van 2 landen:

- vrij zwevende wisselkoers : koers bepaald door vraag en aanbod valutamarkt
- flexibele wisselkoers : - invoer goederen en diensten uit VS +
kapitaaluitvoer NL : VS : vraag $
- uitvoer goederen en diensten naar VS + kapitaalinvoer VS : NL : aanbod $
evenwichtskoers : zal ontstaan onder invloed van vraag en aanbod. Vraag = aanbod aan $

als $-vraag > $-aanbod (door betalingsbalans-overschot van de VS) : $ wordt duurder, uitgedrukt in ƒ : koersstijging bij flexibele wisselkoersen : appreciatie : maakt producten uit VS in NL duurder : uitvoer¯ (VS:NL).
Goederen uit NL worden goedkoper in VS : Amerikaanse invoer­ : aanbod$­ : vraag&aanbod weer gelijk : nieuwe wisselkoers
Depreciatie : koersdaling bij flexibele wisselkoers:
bij tekort op betalingsbalans (exportproducten worden in buitenland goedkoper, ingevoerde goederen duurder)
beheerst zwevende wisselkoers : Bij flexibele wisselkoersen wordt geprobeerd koersvorming eigen munteenheid te beïnvloeden. Redenen voor ingrijpen:

- grote koersschommelingen schadelijk voor internationale handel (bv.: speculanten, alles op grote schaal) : onzekerheid over prijzen bij importeurs/ exporteurs over verhandelde goederen.
- verandering wisselkoers leidt niet altijd tot herstel van evenwicht betalingsbalans. Bij elastische goederen reageren in- en uitvoer zwak op wisselkoers : aanhoudende depreciatie bij tekort betalingbalans
- onevenwichtige wisselkoers staat niet altijd in verbinding met hoge/ lage wisselkoersen. (bv.: tekort door onderbesteding)
Beïnvloeden door middel van:
- zelf als koper/ verkoper optreden : geldmarktbeleid (§ 8,6)
- DNB verhogen van rente door middel van voorschotrente.
Rentestijging : extra vraag naar eigen valuta uitlokken door buitenlandse beleggers : koers­
Rentedaling : andersom
Valuta-interventie : Als Centrale Bank op de valutamarkt koopt/ verkoopt om koers te beïnvloeden gulden tov $ teveel deprecieert : kan DNB $ verkopen en ƒ kopen : vraag naar ƒ ­ : gaat depreciatie van ƒ tegen
vaste wisselkoersen : vaste ruilverhouding tussen nationale valuta . Oudste = gouden standaard. Tussen ’45 en ’71 $ centrale munteenheid. Andere valuta vaste koers tov.
Alleen binnen EMS (Eur. Monetair Systeem) vaste wisselkoersen. Alle EU-landen doen mee,
Behalve P/ G / GB /I.
Niet helemaal ‘vast’. Koers valuta mag schommelen binnen kleine marge (bandbreedte) boven en
onder afgesproken koers (spilkoers/ middenkoers). Taak DNB dat het erbinnen blijft. Zoniet:
wijziging op geldmarkt of valuta-interventies.
Bijvoorbeeld:
DM : spilkoers : DM 100,- = ƒ 112,-
Bandbreedte : 2,25% : niet duurder dan ƒ 114,52 en niet goedkoper dan ƒ 109,48. Blijft hij er
Binnen, nik aan het handje. Toename vraag naar DM : vraagcurve-verschuiving
Fig. 13,2 (blz. 455)
Als wisselkoers buiten de bandbreedte dreigt te komen door toegenomen vraag naar DM, moet DNB
DM gaan verkopen (en guldens gaan kopen) om de koers te laten dalen : aanbod van DM neemt toe,
aanbod van ƒ neemt af : wisselkoers DM daalt.
Door renteverhoging in NL zal er worden gestreefd naar meer vraag naar guldens voor beleggers.

Als koers van munteenheid voortdurend buiten bandbreedte dreigt te vallen, moet men soms de spilkoers herzien.
Revaluatie : officiële verhoging spilkoers. Producten van een land worden duurder voor het
buitenland. Ingevoerde goederen worden goedkoper
Devaluatie : officiële verlaging spilkoers. Producten van een land worden voor buitenland
Goedkoper. Ingevoerde goederen worden duurder.

Bij inelastische vraag is effect verandering van de wisselkoers op de in- en uitvoer gering

2e helft ’92 onrust: Speculanten speculeerden op devaluaties £, Lire : neerwaartse druk te groot : wisselkoersen buiten bandbreedte : EMS afspraak dat afwijking van de spilkoers max. 15% ­/¯ : houdt speculanten tegen.
£ uit EMS gehaald : £ tov ƒ flexibel
DM 2,25% bandbreedte
internationale liquiditeiten : internationaal bruikbare betaalmiddelen. Vroeger goud nu $. Geldstelsel Bretton Woods : $ inwisselbaar voor goud
-Koers $ afhankelijk van economie in VS : prijzen (bv: grondstoffen) genoteerd in $ : werkt door op onze economie : akkoord $ bewust te laten zweven
-Bijzondere trekkingsrechten (SDR) : Door IMF uitgegeven : internationaal giraal geld : Centrale Banken hebben tegoed bij IMF : internationale betalingen doen : SDR = gewogen gemiddelde £, $,DM, FF en Yen
-Europese landen van EMS : Ecu (nu Euro) : gewogen gemiddelde valuta binnen EU
Internationale organisaties:
IMF en Wereldbank
In ’44 opgericht. Doelstellingen IMF:

-bevorderen stabiele koersen + vrij internationaal handelsverkeer
-voorzien in behoefte aan internationale liquiditeiten
-financiële steun aan landen met betalingsproblemen

Achtergeraakt na opheffing geldstelsel Bretton Woods
Door SDR’s deel voorzien : toch bescheiden : $ nog steeds belangrijk
IMF geeft krediet aan landen. Hoe? Bij oprichting ieder land, afhankelijk van grootte en rijkdom, bedrag of quotum : 25% goud en 75% eigenvaluta : IMF middelen om krediet te verlenen
Trekkingsrecht : recht van ieder land om te lenen bij IMF : 5 delen:
- goudtranche = goudstorting : kan land zonder onderhandelingen gebruik van maken
- 2e t/m 5e del : krediettranches : Ontw. landen extra kredieten : hoe meer geleend : hoe harder de voorwaarden met betrekking tot maatregelen betalingsbalans
Wereldbank : leent aan ontw. landen : verstrekt op marktvoorwaarden : onderdeel: Intern. Development Association : armste ontw. landen lenen tegen lagere rente en langere looptijd dan op kapitaalmarkt gebruikelijk is.

Wereldhandelorganisatie WTO (World Trade Organisation)
Opvolger GATT (Algemeen. Overeenkomst inzake Tarieven & Handel). Doel:
Bevordering vrijhandel. GATT had al:
Meestbegunstigingsclausule : als land tariefvoordelen toekent aan andere lidstaat, mogen andere landen dit ook.

In ’94 verdere maatregelen:
- verlaging invoerrechten met 40%
- verlaging exportsubsidies op landbouwproducten
- afschaffing invoerquota (contingenten) in sector kleding/ textiel in 10 jaar
- beschermingen patenten en auteursrechten (intellectuele eigendom)
- vermindering handelsbelemmering dienstenverkeer

Bovenstaande bevordering wereldhandel : consumenten lagere prijzen, producenten concurrentie
UNCTAD (United Conference on Trade & Development)
Versterking positie ontwikkelingslanden op wereldmarkt:
Buffervoorraden : stabilisatie grondstofprijzen : bij groot aanbod zooitje opgekocht door grondstoffonds om prijsdaling te voorkomen. Ook weer worden verkocht.
Financiering: landen betalen : doen ze niet
OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking & Ontwikkeling)
Westerse industrielanden + Japan : adviserend functie met betrekking tot economische politiek en ontwikkelingshulp + studies economische ontwikkeling aangesloten landen
economische integratie (eenwording) aantal soorten:
- vrijhandelsgebied : onderlinge afschaffing handelsbelemmeringen. Tov andere landen eigen handelstarieven
- douane-unie : vrijhandel + tegenover niet-aangesloten landen gemeenschappelijke
handelspolitiek (gemeenschappelijk buitentarief d.w.z. zelfde invoerrechten
- gemeenschappelijke markt : in douane-unie ook vrij verkeer van produktiefactoren
- economische unie : gemeenschappelijke markt + gemeenschappelijke economische
politiek
Eu komt uit EG : gemeenschappelijke markt. Tot ’92: : B, D, DM, GR, GB, F, IL, I, L, NL, ESP, P.
Na 95: F, AU, S
Eu op 3 peilers : verdrag van M’tricht:
- economische unie
- voorbereiding monetaire unie : gemeenschappelijke munt
- voorbereiding politieke unie : samenwerking buitenlandse politiek, defensie, justitie + politie
Mag geen oneerlijke concurrentei : landen voortrekken (subsidies aan de ene) Voeren van Gemeenschappelijke economische politiek is moeilijk, omdat aangesloten landen deel van onafhankelijkheid moeten prijsgeven.
Richtlijnen : bindende regels met betrekking tot op elkaar aanpassen van regels en wetten. Moeten lidstaten aan voldoen
Supranationale organisatie :EU staat boven nationale regeringen
Groot aantal landbouwproducte garantieprijzen : aanbod ­ : aanbodoverschotten : EU opgekocht : strafheffing als meer dab een bepaalde hoeveelheid produceert.

Monetaire unie : gemeenschappelijke munt. 3 fasen in Verdrag van M’tricht:

- meer coördinatie macro-economische beleid
- Centrale Banken in ’94 onafhankelijke instellingen worden + Eur. Centrale Bank
- overstap munt

Om aan munt deel te nemen: Heb je al gehad.
EVA : vrijhandelsgebied niet-EU-landen : nu overgestapt : EVA verder weg
Later EU ook met Oostbloklanden : alleen als ze markteconomie hebben
Instellingen EU?:

Europese Raad
Vergadering regeringsleiders lidstaten.

Raad van ministers
Ministers van nationale regeringen. Wanneer wie hangt af van onderwerp. Besluitvormende orgaan EU.

Europese Commissie
Voorbereiding + uitvoering besluiten Ministerraad. Zorgen voor oogje op het naleven van wetten en regels door lidstaten. Grote landen 2 leden, kleine 1 lid. Iedere

Europese Parlement
Democratische controle op werk EC. Begroting EU moet hier worden voorgelegd

Europese Hof van Justitie
Rechtspreker over geschillen met betrekking tot EU.
Ontwikkelingslanden : landen die gekenmerkt worden door een zwakke economische structuur en ernstige armoede onder brede lagen van de snel groeiende bevolking.
- Oneerlijke inkomensverdeling. Inkomen per hoofd is laag : weinig besparingen : geen geld
beschikbaar voor investeringen. Wel geld, maar dan krijg je groeiende buitenlands
schuldenlast. Hebben ze al problemen mee.
- eenzijdig exportpakket : land gevoelig voor prijsontwikkelingen
- moeilijk betalingsbalanspositie te verbeteren :invoer kan beperkt verminderd worden. Ook export moeilijk te veranderen door eenvoudige samenstelling : oplossing: lagere invoerrechten : jonge industrieën kansop los komen
- Verbetering exportmogelijkheden en prijzen grondstoffen en landbouwproducten. Bv: buffervoorraden en quotering :afspraken over totale te produceren hoeveelheid : prijsbederf voorkomen
Ontwikkelingshulp:
- financiële hulp
- technische hulp i.v.v. opleidingen e.d.
- voedselhulp (noodsituaties)
- politieke overwegingen

multilaterale hulp : via organisaties. Voordeel: Organisatie kunnen hulp verdelen in projecten o.b.v. objectieve onderzoeken : landen niet onafhankelijk van hulplanden gebracht
bilaterale hulp : van land tot land. Vaak ook:
gebonden hulp : hulp onder voorwaarden : verplicht gegeven geld in land van schenken te besteden : minder anoniem.
Programmalanden : richten op enkele landen.

Factoren die van betekenis zijn voor succesvolle economische ontwikkeling ontw. landen:
- investeren in mensen : scholing en gezondheidszorg
- ondernemersvriendelijk economisch klimaat
- integratie in wereldeconomie door vrijhandel, kapitaal, mensen en kennis. Vooral primaire sector
- economische en politiek stabiliteit : gezonde overheidsfinanciën en afwezigheid van inflatie


Economische orde : organisatie economisch leven in een land. 2 soorten:
- Centraal geleide volkshuishouding/economisch leven wordt van bovenaf tot in planeconomie details geregeld
- vrije ruilsverkeershuishouding/beslissingen via vraag en aanbod
vrije markteconomie

Ad 1
Bestuurd met centrale plannen : hoeveel geproduceerd? Welke productiemiddelen beschikbaar? Welke technieken? Hoeveel geconsumeerd? Hoe is de verdeling over consumenten?
Lage niveaus geen zelfstandige beslissingen : gecentraliseerde besluitvorming : grote bureaucratie nodig : werkt niet goed volgens burgers

Ad 2
Prijsmechanisme overhand : gedecentraliseerde besluitvorming : producenten en consumenten beslissen zelf wat ze verkopen resp. kopen : consumenten beslissen omvang productie : prijs middel om te kijken of productie ­/¯ moet : volkomen concurrentie. Werkelijkheid ook onvolkomen concurrentie :producenten ook invloed op markt.

Gemengde economische orde: sterke publieke sector (burger-voorziening) en zelfstandige producenten en consumenten die markt toetreden. Laatste jaren terugdringen deel publieke sector : privatisering : deregulering : hoop op snellere reactie particuliere sector op wijzigingen
Bij planeconomie vaak commissie voor planning : ontwikkeld centraal plan : doelstellingen vastgesteld die door gezinnen en afzonderlijke ondernemingen moeten worden nageleefd.
Op elkaar afstemmen van uiteenlopende doelstellingen voor alle economische sectoren is moeilijk :
onderlinge leveringen moeten worden geregeld : betrekkingen tussen sectoren omvangrijke
bureaucratie
prijzen bijna geen rol : oordeel van autoriteiten wat een product kost, enz : voorkeuren
consumenten waren soms heel anders : vraag en bod kunnen niet meer met elkaar in
overeenstemming zijn : veel mensen kunnen koopkracht niet gebruiken, goederen die ze willen niet
verkrijgbaar : zwevende koopkracht : ook goederen die blijven liggen die niet gewild zijn

In marktsysteem worden ondernemingen door concurrentie gestimuleerd onderzoek te doen in
behoeften/ techniek : kennis direct toepasbaar. Bij planeconomie is dit niet.
In voormalige USSR nu decentralisatie : handel met Westen.

Problemen bij de overstap:
Een niet bij de markt passende rechtsorde
Wetten moeten worden veranderd. Bv: verlagen winstbelasting

Geen management dat ervaring heeft met markteconomie
Concurrentie, etc. : nooit van gehoord!
Prijsverhoging 1e levensbehoeften onvermijdelijk
Vooral prijzen van primaire goederen staan in geen relatie tot echte productiekosten : prijzen bleven
jarenlang ongewijzigd. In markteconomie moeten prijzen > productiekosten : overstap nadelen ipv
voordelen denkt men
Aanvankelijk sterke stijging werkloosheid
Veel productiemethoden verouderd : werkloosheid : kennen ze niet : planeconomie heeft iedereen
baan
Manieren van overstappen verschillen. In China verschillende aanpak per provincie. In Polen Shock-
therapie : in een klap markteconomie.
Bij volkomen concurrentie evenwichtsprijs tijdelijk, maar niet blijvend afwijken van de kostprijs.
Zodra bekend is dat je ergens winst mee kan maken, komen er zoveel ondernemers op af dat aanbod ­
: prijs¯ : tot p = GTK
Adam Smith : zei dat prijs indicatie is voor producent die aangeeft hoeveel hij moet produceren :
allocatie van productiefactoren : bij te hoge prijs vraag¯ aanbod ¯ : nieuwe evenwichtsprijs :
consumentensoevereiniteit : consument bepaalt omvang & samenstelling productie
klassieken : vertrouwen erop dat prijsmechanisme economie kan sturen Conjunctuurpolitiek
(Keynes) is overbodig
Problemen prijsmechanisme:
Alleen koopkracht geeft invloed op markt
Aan vraagzijde tellen alleen vragers mee die koopkracht hebben (geen geld = niet meedoen)
Prijs niet altijd maatschappelijk aanvaardbaar
o.i.v. vr. & a kunnen hele hoge prijzen tot stand komen (brood na misoogsten van graan) Daarom overheid : max. prijzen vaststellen
Vaak geen volkomen concurrentie
Producenten kunnen ook prijzen beïnvloeden. Prijzen hoger dan GTK : vraag betrokken goederen¯ : voorkeuren consument geen richtsnoer voor omvang en samenstelling productie
Markt voorziet niet in behoefte aan collectieve goederen
Geen enkele consument kan dit betalen : niet volbracht door markt
Negatieve externe effecten worden verwaarloosd
Bovenstaande verklaart waarom vrije ruilverkeershuishouding nergens voorkomt
georiënteerde economie : gemengde economische orde. Overheid stelt doeleinden. Als particulieren dit doeleind in de weg zitten, grijpen ze in
Overheid heeft 6 doeleinden m.b.t. economisch beleid:
- evenwichtige arbeidsmarkt
- stabiel prijsniveau
- evenwichtige betalingsbalans
- rechtvaardige verdeling inkomens
- evenwichtige economische groei
- gezond leefmilieu

- Niet iedereen geeft dezelfde inhoud aan bovenstaande : partijen verschillen (bv.: over inkomen)
- Niet altijd mogelijk doelstellingen gelijktijdig te realiseren.(economische groei = milieuvervuiling) : prioriteiten

Evenwichtige arbeidsmarkt
: bestrijden werkloosheid + voorkomen van overspanning. Veel maatregelen nodig om structurele werkloosheid terug te dringen
Stabiel prijsniveau
Vermijd worden moet een algemene opwaartse druk : prijzen stijgen (absoluut), onderlinge prijsverhoudingen blijven gelijk. Inflatie heeft nadelen: mensen met vast inkomen (pensioen) : koopkrachtdaling. Rente ­ : prijspeil hoog is
Evenwichtige betalingsbalans
Evenwicht in goederen- diensten- en kapitaalverkeer tussen NL en buitenland (bv.: verminderen ev, bij te hoge invoer)
Rechtvaardige inkomensverdeling
Al veel genivelleerd, door belastingen e.d. Inkomensverdeling beïnvloed door mate van ‘onderwijsvolging’
Evenwichtige groei
Toeneming van het aantal en verbetering van kwaliteit van de Ymax.

Gezond leefmilieu
Productie = vervuiling : welvaart is ook schone lucht e.d.
Speelruimte overheid beperkt door EU. Veel regels van EU moet NL zich aan houden (landbouw vooral accijnzen) Ook wetten
Soorten politiek:
Monetaire politiek
(Zie hst. 8)
Waarde ƒ stabiel houden : stabiele wisselkoers m.b.v. geldmarktbeleid. Geldhoeveelheid beleid werkt beperkt door vrij kapitaalverkeer met buitenland
Begrotingspolitiek
(zie Hst. 11)
vaststelling omvang/ samenstelling van de uitgaven/ inkomsten van de overheid grote invloed op nationale economie. Overheidsconsumptie, etc.
mededingingspolitiek
(zie hst. 11)
bevordering gezonde concurrentie binnen bedrijfsleven.
Wet Economische Mededinging : nu EU-regels

Soorten beleid:
Prijsbeleid
Prijzenwet: Minister van EZ mag prijsstop afkondigen of voorschriften geven over toegestane prijsverhogingen
Loonbeleid
Loonwet : Minister van SZ&W loonstop afkondigen (max. ½ jaar)
Inkomensbeleid
Belastingwetten + sociale zekerheid: instrumenten voor inkomenspolitiek : herverdeling NI
Conjunctuurbeleid
Door middel van anti-cyclisch begrotingsbeleid . (hst 5 voor verdere info)
Structuurbeleid
Maatregelen op gebied van industriebeleid, regionale ontwikkeling, technologie en vervoer. Voor investeringen in kennis en technologie.

Naast negatieve externe effecten ook:
Positieve externe effecten : mooie huizen, OV. Vaak door gesubsidieerd
Duurzame ontwikkeling : dat huidige generatie zo met schaarse middelen omgaat, dat behoud van natuur, hulpbronnen en milieu voor toekomst verzekerd is

Vaak alleen door corrigerend handelen oplossing. Bv.: omwonenden Schiphol lappen voor
Geluidshindervermindering. Alleen te realiseren als kosten niet te hoog liggen en rechten en plichten
betrokkenen vastliggen.

Oplossen van problemen:
Marktconforme maatregelen : werking prijsmechanisme niet aangetast (accijns benzine)
Niet- Marktconforme maatregelen : verboden of voorschriften

Werking heffing:
Als heffing ƒ 3,- is. En evenwichtsprijs voor heffing was ƒ 8,- en aanbod 12000 kg.
Prijs wordt ƒ 3,- hoger. Evenwichtsprijs wordt ƒ 10,- aanbod wordt 10000 kg.

2 effecten:
- productie ¯
- overheid krijgt poen

Werking marktmechanisme niet aangetast
Ook gebruik van positieve prikkels: OV-subsidie

Convenanten : wordt naar gestreefd i.p.v. verboden e.d. Sluiten van overeenkomsten om milieuproblemen te verminderen Bv.: verpakkingsafval terugdringen Als het zo niet lukt krijg je pas wetten e.d.
Adviesorganen:
SER (Soc. Econ. Raad)
CPB

45 leden: 15 kroonleden; 15 werknemers-vertegenwoordigers; 15 werkgevers-vertegenwoordigers
Regering verplicht advies te winnen over sociale- en economische maatregelen bij SER.
- Advies
- zorgt voor naleving fusiegedragsregels
- toporgaan van publiekrechterlijke bedrijfsorganisatie: -
- bedrijfschap: organisatie van ondernemingen uit dezelfde bedrijfstak (landbouwschap)
- productschap -> bedrijfskolom (Vee & Vlees)
Hebben beide verordende bevoegdheid: kunnen bindende voorschriften maken betrokken bedrijfstak/ bedrijfskolom. 50 wn-ers 50 wg-ers

Prognoses hoe economische grootheden volgende jaar zijn. Ook DNB, oppositiepartijen e.d. gebruiken CPB
2 publicaties:
- Macro-Economische Verkenning: gelijk met miljoenennota. Gegevens voor goede beoordeling Miljoenennota
- Centraal Economisch Plan -> voorjaar -> mede voorbereiding nieuwe begroting

Opstellen van prognoses gebruik maken van modellen: betrekkingen tussen economische verschijnselen samengevat in wiskundige vergelijkingen.

Ook lange termijn voorspellingen:
FKSEC-model:
- inzicht in ontwikkeling NL-se economie op middellange termijn. (bv.: bevolkingsgroei)
- ontwikkelingen geldkant (bv.: rentestand) Op lange termijn ook aanbodzijde en monetaire zijde van economie naast vraagzijde die al gevestigd zijn op de korte-termijn voorspellingen.

1 opmerking:

https://www.blogger.com zei

Wij zijn hier om de armen te steunen en te bestrijden
armoede, bieden we leningen op korte, middellange en lange termijn
termijn.
Je hebt financiële zorgen, je zit in een bankverbod,
Ingediend, of je hebt geld nodig om je projecten te monteren,
een lening.
Wij bieden leningen aan individuen en handelaren tegen een tarief
2% per jaar met de grootste snelheid en betrouwbaarheid.
U krijgt uw lening 72 uur na uw aanvraag en zonder
protocols.
in geval van nood, neem dan snel contact met ons op via onze gmail: NICOLAPAPOULA@gmail.com