Sponsor of prijs nodig? Zelf sponsor worden?
Arkefly: Aruba

maandag 10 maart 2008

Profielwerkstuk Geschiedenis Evolutietheorie

Inhoudsopgave

INHOUDSOPGAVE
INLEIDING
EVOLUTIE
HOE DARWIN IS BEGONNEN
HOE DE EVOLUTIETHEORIE ERUIT ZIET
WAT ZIJN SOORTEN EIGENLIJK?
Darwin
Genetica
VERANDERINGEN IN DE NATUUR
Individuele verschillen
Twijfelachtige soorten
Mate van variatie
DE STRIJD OM HET BESTAAN
Omschrijving van het begrip
De aangeboren snelheid van toename
Beperkingen aan de groei
Verbanden tussen alle dieren en planten
Hevigste strijd
NATUURLIJKE SELECTIE
De werking van natuurlijke selectie
Seksuele selectie
Voorbeelden van de werking van natuurlijke selectie
Omstandigheden die ontstaan nieuwe vormen door natuurlijke selectie bevorderen
Het uiteengaan van eigenschappen
Effecten van natuurlijke selectie
WETTEN VAN VERANDERLIJKHEID
Effecten van meer of minder gebruiken van lichaamsdelen
Gewenning aan het klimaat
Gecorreleerde variatie
Evenwicht en zuinigheid bij de groei
Sterker ontwikkelde lichaamsdelen
Eigenschappen van soorten zijn meer variabel dan die van geslachten
MOEILIJKHEDEN IN DE THEORIE
De afwezigheid van overgangsvormen
Vreemde afstammelingen
SCHEPPINGSVERHAAL VOLGENS GENESIS
SCHEPPINGSVERHAAL VAN DE GRIEKEN
SCHEPPINGSVERHAAL VAN DE EGYPTENAREN
SCHEPPINGSVERHAAL VAN DE BABYLONIËRS
SCHEPPINGSVERHALEN VERGELEKEN
REACTIE OP DARWINS THEORIE
CONCLUSIE
LOGBOEK
BRONVERMELDING
Literatuur
Internet

Inleiding

‘In den beginne was er niets.’ Dit zijn de eerste woorden over het ontstaan van het leven volgens de Bijbel. Tegenwoordig wordt dit gelezen met een vaak lachend gezicht. Mensen geloven niet meer in wonderen.
Maar hoe is de mens dan wel ontstaan? En het andere leven op aarde? Waarom zijn enkele diersoorten uitgestorven? Hebben deze eigenlijk wel echt geleefd?
Deze vragen zijn ontstaan toen we nadachten over het onderwerp evolutietheorie. Maar waarom hebben wij gekozen voor dit onderwerp voor het profielwerkstuk? Dit komt doordat wij ons afvroegen hoe het leven nu eigenlijk ontstaan is. Wij kennen enkele ideeen hierover (darwinisme en scheppingsverhaal van het christendom), maar welke is nu eigenlijk juist? Of hebben ze beide een kern van waarheid? Deze vragen zouden wij graag beantwoord willen hebben, maar niemand kon het ons exact vertellen. Daarom wilden we zelf op onderzoek uitgaan en zo dit werkstuk te maken.

Onze hoofdvraag is:

Welke invloed heeft de evolutietheorie van Darwin gehad op het leven van de mensen?

De deelvragen die wij hierbij bedacht hebben:

• Wat is evolutie?
• Hoe is de evolutietheorie van Darwin ontstaan?
• Hoe zag deze theorie eruit?
• Is de theorie van Darwin wetenschappelijk bewezen?
• Zijn er grenzen aan de evolutietheorie van Darwin?
• Zijn er problemen die deze theorie niet sterk onderbouwt?
• Hoe dachten de belangrijkste godsdiensten over de schepping van de mens?
• Hoe zijn deze theorieën ontstaan?
• Hoe werd op de theorie van Darwin gereageerd?

De hierboven gestelde vragen gaan we proberen te beantwoorden ten eerste met behulp van hét boek van Darwin: ‘Origin of Species’. Verder zullen we nog enkele boeken raadplegen en natuurlijk Internet. Ook mevrouw Claassen zullen wij vragen om ons informatie te verschaffen. Dit dan over de scheppingsverhalen van verschillende religies.

Het deelvragen zullen wij per hoofdstuk verwerken. Elk hoofdstuk zal een antwoord geven op een van de vragen. Enkele hoofdstukken zullen in paragrafen worden onderverdeeld, om het duidelijk te houden. De deelvragen zullen achtereenvolgens worden afgewerkt.
Aan het eind van het werkstuk geven wij een korte samenvatting op elke vraag. Zo proberen we hoofdvraag ook te beantwoorden.

Evolutie

Het begrip evolutie is te omschrijven als een geleidelijke ontwikkeling van de (soorten) organismen. Dit begrip duidt aan dat de verschillende levensvormen hun huidige vorm en positie in de natuur te danken hebben aan een ontwikkeling uit andere vormen. De gedachten over de wijze waarop de evolutie heeft plaatsgehad, heeft geleid tot diverse evolutietheorieën. De bekendste theorieën in de historie zijn het lamarckisme van Lamarck (voornamelijk een aanpassingstheorie), het darwinisme van Darwin (die het ontstaan van nieuwe soorten in de eerste plaats verklaart uit de natuurlijke selectie), de mutatietheorie van Hugo de Vries (die dacht dat uitsluitend mutaties nieuwe soorten zouden doen ontstaan) en de achterhaalde theorie over het optreden van soortkruisingen van J.P. Lotsy.

De waarheid van de meest bekende evolutietheorie (van Darwin) meent men te kunnen aantonen aan de hand van fossielen. Dit zijn versteende dieren en planten, waaruit men een ontwikkeling afleidt van simpele organismen naar ingewikkelde, van zeedieren naar landdieren, van aap naar mens.
Grondslagende vooronderstellingen van de moderne evolutietheorie zijn:
• Leven ontstaat uit dode materie, door chemische reacties.
• De gevormde cellen groeperen zich in kolonies. Er zijn meercellige structuren die in de tijd zijn omgevormd tot dieren en mensen.
• Alle levende wezens op aarde zijn erfelijk verwant.
Nieuwe vormen ontstaan door overerving van spontane en toevallige veranderingen in de erfelijke ‘programmering’ en kunnen soms veel gecompliceerder zijn dan de ouders.

Hoe Darwin is begonnen

Charles Robert Darwin werd geboren op 12 februari 1809 in het Engelse Shrewsdury. Darwin overleed op 16 maart 1882.
Toen Charles Darwin ouder werd, lag het voor de hand dat hij arts zou worden, omdat zijn vader en grootvader dat ook waren. Maar Darwin had hier helemaal geen zin in, dus na twee jaar studie is hij er al mee gestopt. Hij had namelijk veel meer aandacht voor het bestuderen van dieren en planten. De volgende studie die Darwin wilde volgen, was die die hem tot geestelijke zou brengen. Deze studie heeft hij gekozen, omdat hier veel vrije tijd bij zou zitten en dat beviel hem wel. De studie Charles Robert Darwin heeft Darwin wel volbracht. Na deze moest hij nog een extra studie volgen om zich bij de kerk te mogen aansluiten. Hij ging mee met een professor in de geologie.
Toen hij thuis kwam lag er een brief voor hem. Dit was een uitnodiging om mee te mogen varen met een schip (de ‘Beagle’) rond de wereld. Het schip zou in december 1831 vertrekken. Hij moest tijdens deze reis wel allerlei dingen verzamelen zoals dieren, planten, fossielen die dan wetenschappers in Engeland konden onderzoeken.
Tijdens deze reis kwam Darwin ook langs de Galapagos Eilanden. De Galapagos Eilanden zijn een groep kleine, vulkanische eilanden, ongeveer 1000 km ten westen van Ecuador. Op deze eilanden leven veel vreemde dieren. Darwin had vooral belangstelling voor vogels, vooral voor de vele soorten vinken. De verschillende soorten waren duidelijk nauw aan elkaar verwant, maar er bestonden belangrijke onderlinge verschillen, voornamelijk in de vorm van hun snavel. Darwin stuitte op nog iets wat moeilijk te verklaren was, namelijk hoe de wilde dieren op de Galapagos Eilanden terecht waren gekomen. Elk soort scheen verwanten te hebben in Midden- en De ligging van de Galapagoseilanden
Zuid-Amerika, wat het dichtstbijzijnde land was.
Maar toch waren het niet dezelfde soorten als op het vasteland. Een nog groter raadsel was de ontdekking dat elk van de Galapagos Eilanden zijn eigen soorten wilde dieren kende. Hoe waren ze daar gekomen en waarom verschilden ze zo van elkaar?
Darwin bleef nog een tijd aan boord van de Beagle. In die tijd bezocht hij Tahiti, Nieuw-Zeeland, Australië en Mauritius. Hij hield zich in gedachten bezig met het raadsel van de dieren op de Galapagos Eilanden. Hij besteedde ook veel tijd aan het grote vraagstuk betreffende de krachten die een rol spelen bij het ontstaan van verschillende soorten.
Op 2 oktober 1836 kwam de ‘Beagle’ weer aan in Engeland. Toen Darwin begin 1837 terugkeerde in Londen had hij al een zeer goede reputatie. Hij werd beschouwd als een veelbelovende jonge natuuronderzoeker. Hij maakte kennis met bekende wetenschappers van die tijd en hij had het vooruitzicht van een mooie carrière als wetenschapper. Hij werd gekozen tot lid van de Council of Geological Society en begon aan een boek over de koraalriffen in de Stille Oceaan.
In 1839 trouwde Darwin met zijn nicht Emma Wedgwood. Ook werd hij in dat jaar lid van de Royal Society, een zeer invloedrijke Academie van Wetenschappen in Groot-Brittannië. Niet lang daarna werd zijn eerste boek gepubliceerd: een verslag van zijn reis met de ‘Beagle’. In 1842 kwam zijn boek over koraalriffen uit en ook andere boeken volgden al gauw. In 1846 begon hij aan een studie over zeepokken, zeedieren die zich vastzetten op rotsen. Het leek dus dat Darwin een heel rustig leven leidde, maar dit was totaal niet het geval.
Hoewel Darwin vele interesses had was er één vraagstuk wat hem bijzonder bezighield na zijn terugkeer in Engeland: hoe waren de soorten ontstaan? Hij kon niet geloven dat God voor elk van de Galapagos Eilanden een apart groepje soorten had geschapen. De enige zinnige verklaring was dat de ene soort op de een of andere manier kon veranderen in een andere soort. In juli 1837 begon Darwin in het geheim aan zijn 'Transmutation of Species'. Dit staat voor het proces van verandering in iets anders, met andere woorden voor evolutie.

Charles Darwin was niet de enige die dacht dat dieren zich ontwikkelen. Zijn grootvader Erasmus Darwin was al in de 18e eeuw op die gedachte gekomen. Jean Baptiste Lamarck was in 1815 al met een evolutietheorie gekomen. Maar op deze twee gedachten is nooit iemand serieus op ingegaan.

Darwin had het idee dat dieren zich ontwikkelden, maar hij kon er niet achterkomen waardoor dat gebeurde. Hij wist dat individuele soorten zich goed konden aanpassen aan hun natuurlijke omgeving. Het bleef alleen onduidelijk hoe dat aanpassingsproces in zijn werk ging. Maar na het lezen van een boek van de geestelijke en politieke econoom Thomas Malthus, wist Darwin in 1838 plotseling het antwoord. Hoewel Malthus zich voornamelijk bezig hield met menselijke populaties, hielp dit Darwin toch. Darwin concludeerde, nadat hij het boek had gelezen, dat sommige ideeën van Malthus zowel op mensen als op dieren van toepassing waren.
Thomas Malthus Hierbij was het belangrijkste idee: de strijd binnen de soort. Dat verschillende soorten met elkaar strijden om hetzelfde voedsel wisten de wetenschappers al langer. Maar dat binnen een bepaalde soort, strijd werd geleverd om hetzelfde voedsel daar had nog niemand eerder aan gedacht. Darwin ontdekte dat dit de sleutel was tot de evolutie. Zonder enige controle door de natuur zou elke willekeurige soort de aarde overspoelen met nakomelingen. Darwin schreef in zijn geheime aantekeningen: 'Ik heb nu een theorie ontwikkeld'. Toch vertrouwde hij nog niemand zijn ideeën. Ze waren te tegenstrijdig met het denkbeeld van toen.
Darwin wist van het begin af aan dat zijn theorie van het allergrootste belang was. Als hij gelijk had, dan had de bijbel ongelijk. Een jonge Engelse natuuronderzoeker, Alfred Russel Wallace schreef een wetenschappelijk artikel, wat hij in 1858 naar Darwin toestuurde. Het artikel schokte Darwin erg, aangezien het hetzelfde idee bevatte als hij zelf had. Namelijk: de evolutietheorie is gebaseerd op natuurlijke selectie. De twee kenden elkaar niet. Uiteindelijk kwamen ze overeen dat Darwin zijn theorie als eerste mocht publiceren, aangezien hij als eerste op het idee was gekomen.

In november 1859 publiceerde Darwin 'On the Origin of Species by Means of Natural Selection'. De eerste oplage van 1250 exemplaren was binnen een dag uitverkocht.

Hoe de evolutietheorie eruit ziet

Darwin heeft veel ontdekt in zijn leven. Dit alles is kort samen te vatten:
1. De organismen die we nu zien, zijn niet zo geschapen zoals ze nu zijn, maar stammen af van soorten die eerder hebben geleefd.
2. Er worden meer organismen voortgebracht dan dat er eigenlijk kunnen overleven. Voordat zij geslachtsrijp zijn, sterven de meeste. En veel die overleven slagen er niet in om zich voort te planten. Individuen zijn continu in strijd met elkaar en daarbij vaak ook nog tegen ongunstige milieuomstandigheden, om te kunnen overleven. Dit wordt ‘The struggle for life’ genoemd.
3. Er zijn binnen een soort sterke verschillen en veel van deze verschillen zijn erfelijk bepaald.
4. Sommige eigenschappen zijn meer geschikt voor de heersende milieuomstandigheden en individuen met deze eigenschappen zijn beter aangepast aan de omgeving.
5. Organismen die beter zijn aangepast hebben meer overlevingskansen en kans om zich voort te planten. Dit wordt ‘survive of the fittest’ genoemd.
6. In de loop van de tijd kan natuurlijke selectie zorgen voor veranderingen in bestaande soorten en voor het ontstaan van nieuwe diersoorten uit soorten die ervoor geleefd hebben.

Wat zijn soorten eigenlijk?

Dit hele werkstuk heeft het over soorten, maar wat zijn dat nu eigenlijk?
Soorten zijn planten of dieren die op elkaar lijken. Wanneer ze niet op elkaar lijken, behoren ze tot verschillende soorten. Leeuwen en tijgers bijvoorbeeld zijn verschillende soorten, want de ene is gestreept en de andere niet.
De omschrijving van het woord ‘soort’ is dus vrij eenvoudig. Maar in de praktijk blijkt dit erg tegen te vallen. Volgens filosofen bijvoorbeeld bestaan er geen soorten. Zij denken dat er alleen maar geleidelijke variatie bestaat en dat de biologie er hier en daar lijnen in trekt om het zichzelf wat gemakkelijker te maken. Wanneer je bijvoorbeeld twee leeuwen met elkaar vergelijkt, zie je duidelijke verschillen.
Maar als we er vanuit gaan dat soorten toch bestaan, hoe wordt dat bepaald welke organismen tot dezelfde soort behoren en welke tot verschillende soorten? Dit wordt bepaald door voorplanting. De bekendste definitie van soort komt van een groot bioloog uit 1940. De man, Mayr, schreef: ‘soorten zijn ‘groepen daadwerkelijk of potentieel zich kruisende natuurlijke populaties, reproductief geïsoleerd van andere zulke groepen’. Deze definitie noemde hij het ‘biologisch soortconcept’ (BSC).
De definitie van Mayr is vrij eenvoudig. Ongeacht hoe verschillend twee organismen er ook mogen uitzien, als ze kunnen kruisen dan delen ze gemeenschappelijke genen en behoren ze per definitie tot dezelfde soort.
Toch stuit men ook met deze definitie weer op problemen. Ook deze definitie is niet waterdicht. Planten of dieren van verschillende soorten paren ook wel eens met elkaar. Dit wordt omschreven als ‘ondersoorten’. Deze term wordt gebruikt om soorten verder onder te verdelen, dus ook voor de paringen tussen verschillende soorten. Ondersoorten zien er verschillend uit, komen in verschillende delen van de wereld voor, en hebben vaak verschillen in hun gedrag. De Latijnse naam van een dier van een ondersoort is een combinatie van de Latijnse namen van zijn ouders.
Toch is het soortencomplex van Mayr niet helemaal correct te hanteren. Dieren en planten die tot een verschillende soort zouden worden benoemd, maar niet op dezelfde plaats leven, kunnen niet gecontroleerd op voortplanting.

Darwin
Natuurlijk zijn er behalve deze theorie ook nog andere te noemen. Darwin bijvoorbeeld merkte op dat, wegens een bepaalde ‘afkeer’, individuen van verschillende soorten niet met elkaar wilden paren en hij schreef ‘totdat hun instinctieve wil om zich gescheiden te houden’ verdwijnt, ‘zijn deze dieren afzonderlijke soorten’. Maar tijdens zijn werk aan ‘On the Origin of Species’ was hij al van gedachten veranderd, en vond hij dat de term soort ‘willekeurig en gemakshalve wordt toegekend aan een groep individuen die op elkaar lijken’. Darwin voegde hier zelf aan toe dat ‘dit misschien niet een prettig vooruitzicht is, maar het ons in ieder geval bevrijdt van de ijdele speurtocht naar de onontdekte en onontdekbare essentie van de term soort’. Later wijzigde Darwin zijn definitie weer een beetje. Volgens hem bestonden soorten wel en volgens hem waren hier ook lijnen tussen te trekken, maar het is onmogelijk volgens hem om een algemene vorm te hanteren om te bepalen wat een soort is en wat niet.

Genetica
Tijdens proefjes met het kruisen van planten ontdekte de Silezische monnik Mendel in 1865 hoe de erfelijkheid in elkaar zat. Deze resultaten werden echter genegeerd en de erfelijkheid bleef een mysterie. Darwin zelf bracht de theorie van de ‘pangenese’ naar voren. Hierin draaide alles om zogenoemde gemmula die zich door het lichaam zouden bewegen en overal informatie oppikken over hoe dat lichaam eruitziet. De gemmula concentreerden zich vervolgens in de geslachtsorganen voor overdracht in de vorm van sperma en eitjes. Een van de consequenties van pangenese was de overerving van wat ‘verworven eigenschappen’ worden genoemd. Darwin geloofde namelijk dat een konijn tam wordt door opsluiting, of een hond intelligent doordat hij met mensen omgaat. Dit is echter onjuist.
Wij weten dat DNA verantwoordelijk is voor de erfelijkheid. Dit DNA wordt niet beïnvloedt door de rest van het lichaam, zodat tamheid en andere zaken die gedurende het leven worden aangeleerd, niet kunnen worden overgeërfd aan de nakomelingen.
Door middel van DNA kun je de soorten in principe van elkaar onderscheiden. Dieren en planten die hetzelfde DNA bevatten, behoren tot dezelfde soort. Natuurlijk zijn hier ook weer opmerkingen over te maken, maar die zijn vrijwel onbelangrijk.

Veranderingen in de natuur

Individuele verschillen
Er zijn veel verschillen tussen de nakomelingen van een paar ouders. Deze verschillen worden ‘individuele verschillen’genoemd. De individuele verschillen zijn erg belangrijk, want deze zijn vaak erfelijk. Het kunnen verschillen zijn bij onbelangrijke lichaamsdelen, maar ook in belangrijke delen kunnen soms verschillen optreden tussen individuen van dezelfde soort.
Ook onafhankelijk van deze variatie kunnen individuen van dezelfde soort soms zeer verschillend zijn. Zoals de twee geslachten van vele dieren of de larvestadia bij rupsachtigen. Ook zijn er gevallen van dieren en planten die twee of drie vormen kunnen hebben. Alfred Wallace heeft bijvoorbeeld aangetoond dat de wijfjes van bepaalde vlindersoorten in twee duidelijke verschillende vormen voorkomen zonder overgangsvormen daartussen. Deze vormen zijn nu niet meer met overgangsvormen aan elkaar verbonden, maar vroeger zal dit wel het geval zijn geweest. Dus de onderlinge verschillen zijn met de jaren alleen maar groter geworden.

Alfred Wallace ontdekte dat de wijfjes van bepaalde vlindersoorten verschillende vormen vertoonden. Rechts is het mannetje afgebeeld, rechts drie vrouwtjes van dezelfde soort.

Twijfelachtige soorten
Toch is niet helemaal met zekerheid te zeggen dat deze twee verwanten aan elkaar zijn. Hier wordt wel vanuit gegaan omdat ze zoveel overeenkomsten hebben. De meest voorkomende vorm wordt dan de ‘soort’ genoemd en de andere is de ‘variëteit’. De uiterst kleine verschillen, die nauwelijks apart te beschrijven zijn, kunnen leiden tot zeer grote verschillen bij deze soort. Er ontstaan dus veel variatie.

Mate van variatie
De mate van variatie van planten en dieren is op enkele manieren te verklaren.
Ten eerste ontstaat er veel variatie onder planten en dieren wanneer zij een zeer groot verspreidingsgebeid vertonen. Zij worden dan aan verschillende omstandigheden blootgesteld en zij moeten met zeer uiteenlopende groepen van andere levende wezens concurreren. De soorten die in een bepaald gebied met de grootste aantallen voorkomen, of binnen dit gebied het sterkst verspreidt leven, zullen de duidelijkste variëteiten opleveren. Dit is logisch, want als variëteiten zich enigszins willen handhaven, zullen ze moeten concurreren met de andere bewoners van het gebied. Daarbij zullen die soorten die al domineren over de rest de meeste nakomelingen opleveren. Deze nakomelingen zullen dan dezelfde eigenschappen erven, die hun ouders in staat stelden om dominant te worden over hun directe concurrenten.
Ook de hoeveelheid van een bepaalde soort heeft invloed op de mate van variatie. Wanneer een soort in een bepaald gebied in grote getallen voorkomt, duidt dit erop dat de omstandigheden in dat gebied op een of andere manier gunstig zijn voor de soort. De soorten die het meeste voorkomen, hebben ook de meeste variëteiten. Dit is logisch, omdat zij zich in grotere aantallen kunnen voortplanten.
Hieruit blijkt dus dat de soort die het meest voorkomt en het wijdst verspreid de meeste variëteiten vertoont.

De strijd om het bestaan

Omschrijving van het begrip
De term ‘strijd om het bestaan’ is op veel manieren op te vatten. Hieronder kan namelijk ook worden verstaan de afhankelijkheid van het ene levende wezen van het andere en de mate waarin een levend wezen nakomelingen kan hebben. Wanneer er schaarste is, kunnen twee honden letterlijk strijden om voedsel en dus om het bestaan. Maar ook van een plant aan de rand van de woestijn kan men zeggen dat ze strijdt. Deze strijdt namelijk tegen de droogte, ze is afhankelijk van water. Van een plant die jaarlijks duizend zaadjes voorbrengt, waarvan er gemiddeld slechts één een volwassen plant zal worden, kan gezegd worden dat deze plant strijdt met de andere planten die de grond in de omgeving al bedekken.

De aangeboren snelheid van toename
Een noodzakelijk gevolg voor de snelheid waarmee levend wezens in aantal toenemen, is de ‘struggle for life’. Ieder levend wezen, dat gedurende zijn leven meerdere jongen voortbrengt, moet ook ooit sterven. Anders zouden er al snel zo veel nakomelingen zijn dat geen enkel land ze zou kunnen onderhouden. Er moet dus altijd een strijd om het bestaan plaatsvinden, omdat er steeds meer individuen ontstaan dan er in leven kunnen blijven. Deze strijd kan gevoerd worden tussen individuen van dezelfde soort of tussen individuen van verschillende soorten. Deze leer (ontworpen door Malthus) is op alle planten en dieren van toepassing.
Alle levende wezens vermenigvuldigen zich zo snel, dat de hele wereld al snel met nakomelingen bedekt zou zijn. Zelfs de mens, die zich relatief langzaam voortplant, heeft zijn aantal verdubbeld in vijfentwintig jaar en als de toename met dezelfde snelheid zou doorgaan, zouden er in minder dan duizend jaar geen plaats meer op aarde vrij zijn.
Nu ontstaat natuurlijk de vraag waarom ouders voortplanten als het in principe niet nodig is. Het belang van het krijgen van veel jongen is dat dit een grote sterfte tijdens een bepaald levensfase compenseert. Gewoonlijk zal dit in het begin van het leven zijn. Als een dier zijn jongen goed kan beschermen hoeft het er niet zo veel te produceren om de soort in stand te houden. Maar als vele jongen zouden sterven, dan zal de productie wel hoog moeten zijn, anders sterft de soort uit.
Alle levende wezens in de natuur doen hun uiterste best om in aantal toe te nemen. Allemaal moeten ze eens in hun leven strijden.

Beperkingen aan de groei
Er zijn verschillende oorzaken te noemen voor het feit dat niet alle soorten een even grote toename hebben. De hoeveelheid beschikbaar voedsel voor elk soort bepaalt de grens voor de hoeveelheid individuen voor die soort. Maar vaak hangt het uiteindelijke aantal dat er werkelijk leeft er van af, hoeveel individuen er ten prooi vallen aan roofdieren.
Ook het klimaat bepaalt voor een groot deel het gemiddelde aantal dat er van een soort bestaat en vooral geregeld terugkerende perioden van extreme kou of droogte vormen een van de belangrijkste beperkingen van de toename. Bovendien is het klimaat vaak verantwoordelijk voor een afname van de hoeveelheid voedsel, waardoor er een strijd zal gaan heersen tussen de levende wezens die daarvan afhankelijk zijn. Ook jaarlijks terugkerende koude (in de winter) zal als effect hebben dat de individuen die de minste energie hebben, het eerst zullen sterven.

Verbanden tussen alle dieren en planten
Het uitsterven van een soort zal vaak tot gevolg hebben dat een ander soort het ook niet zal overleven. De planten en dieren hebben zeer ingewikkelde relaties met elkaar. Een voorbeeld hierbij zijn de wilde viooltjes. Deze hebben hommels nodig voor hun bestuiving. De hommels bezoeken de rode klaver, omdat andere bijen hier niet bij de nectar kunnen komen. Wanneer de hommels zullen uitsterven of zeer zeldzaam zullen worden, zullen de wilde viooltjes en rode klaver ook verdwijnen. Het aantal hommels in een bepaald gebied hangt ook sterk af van het aantal veldmuizen, omdat die de hommelnesten vernielen. Het aantal veldmuizen hangt op hun beurt weer af van het aantal katten. Een grote hoeveel katten in een gebied kan het dus beïnvloeden hoeveel wilde viooltjes en rode klaver er in dat gebied voorkomen.
Alle planten en dieren leven samen op een manier als deze. Dit is dus ook een vorm van de strijd om het bestaan.
Maar de strijd om het bestaan zal het zwaarst zijn tussen individuen van dezelfde soort, omdat deze hetzelfde voedsel nodig hebben en aan dezelfde gevaren worden blootgesteld. Ook tussen diversiteit van dezelfde soort zal de strijd over het algemeen zwaar zijn. De variëteit die het beste is aangepast aan de bodem of het klimaat, of die meer zaad opleveren, zullen dus in een paar jaar de andere variëteiten verdringen.
De rode klaver, waarvan de hoeveelheid wordt beïnvloedt door de hoeveelheid katten in het gebied.
Hevigste strijd
De strijd om het bestaan is altijd het felst tussen individuen en variëteiten van dezelfde soort. Dit komt doordat de individuen erg op elkaar lijken wat betreft gewoonten en lichaamsfuncties. Zij moeten dus aan dezelfde levensbehoefte voorzien, willen ze overleven. In tijden dat er weinig voedsel is bijvoorbeeld, heeft een bepaalde soort toch hetzelfde nodig om te overleven. Zij moeten onderling concurreren willen ze over het juiste voedsel beschikken.

Natuurlijke selectie

De werking van natuurlijke selectie
De werking van natuurlijke selectie is het beste te begrijpen wanneer we ons een land voorstellen, dat een kleine verandering ondergaat, bijvoorbeeld in het klimaat. De aantallen van de verschillende soorten van dat land zullen meteen ten opzichte van elkaar gaan veranderen en enkele soorten zullen waarschijnlijk uitsterven. Het is bekend dat de verschillende soorten met elkaar verbonden zijn. Hiermee is dus te verklaren dat een verandering in de aantallen van enkele soorten onmiddellijk invloed zal hebben op de overige. Als het land open grenzen heeft, kunnen nieuwe soorten naar binnen komen en ook dit zou de relaties van de oude bewoners verstoren. Maar in het geval van een eiland, of van een land waar nieuwe levensvormen niet vrij naar binnen kunnen, kunnen de plaatsen van uitgestorven soorten het best worden opgevuld als enkele van de oorspronkelijke bewoners op een of andere manier veranderen.
Kleine afwijkingen, waardoor het individu bevoordeeld is, omdat hij beter aan de nieuwe omstandigheden is aangepast, zullen bewaard blijven. De natuurlijke selectie heeft nu de ruimte om haar werk te doen.
Als er geen gunstige afwijkingen zouden voorkomen, zou de natuurlijke selectie niets te selecteren hebben. Een opmerking hierbij is dat onder die afwijkingen ook alle individuele verschilletjes vallen.
Het is niet noodzakelijk dat er in een gebied een grote verandering plaatsvindt om natuurlijke selectie te laten plaatsvinden. Alle inwoners van elk land concurreren immers met elkaar met precies afgewogen kracht, zodat een uiterst kleine verandering in een van de soorten al genoeg kan zijn om deze een voorsprong te geven. Verdere veranderingen in dezelfde richting zullen deze voorsprong vaak nog vergroten, als de omstandigheden tenminste gelijk blijven. Er bestaat geen enkel land waarin alle inwoners zo volmaakt zijn aangepast dat geen van hen nog beter aangepast of verbeterd zou kunnen worden. Dit blijkt alleen al uit het feit dat het in elk land wel eens voorkomt dat soorten die van buitenaf komen de inheemse soorten verdringen. De inheemse soorten hadden dan dus in zoverre nog beter aangepast kunnen worden dat ze aan de indringers weerstand hadden kunnen bieden.

Dingo’s zijn erg goed in het jagen op dieren zoals de wallaby’s. De wallaby is nog niet volmaakt aangepast, anders zou hij niet ten prooi zijn komen te vallen.

De mens kan ook selectie uitoefenen, maar dit alleen op uiterlijk. De natuur let niet op het uiterlijk, maar deze kan selecteren op elk inwendig orgaan, op ieder verschil in levensfuncties, op de hele machinerie van het leven. De mens selecteert voor zijn eigen nut, de natuur echter voor het nut van het organisme zelf. De kleinste verandering kan het evenwicht in de natuur doen verschuiven en kan daardoor bewaard blijven.
De natuurlijke selectie is bij wijze van spreken dag en nacht over de hele wereld op zoek naar de kleinste afwijkingen. Ze keuren de slechte en bewaart de goede en werkt aan de verbetering van elk levend wezen in de relatie met zijn omgeving. Deze langzame veranderingen zijn niet te zien. Wel is te zien dat er iets veranderd is.

Seksuele selectie
Deze vorm van selectie betreft niet een strijd om het bestaan tegen andere levende wezens of tegen de levensomstandigheden, maar een strijd tussen de individuen van de ene sekse. Vaak tussen de mannetjes, die vechten om het bezit van een andere sekse. De uitkomst is niet de dood van de ene concurrent, maar minder of geen nakomelingen. Seksuele selectie is dus minder rigoureus dan natuurlijke selectie. Over het algemeen zullen de sterkste mannetjes, die het meest geschikt zijn voor hun taak, de meeste nakomelingen achterlaten. Deze overwinning zal niet alleen van kracht afhangen maar ook van het bezit van speciale mannelijke wapens. Een hert zonder gewei of een haan zonder sporen maakt weinig kans op veel nakomelingen. Doordat de seksuele selectie de overwinnaar meteen de kans geeft zich voort te planten zal ze ervoor zorgen dat dieren steeds meer moed, steeds langere sporen en steeds sterkere vleugels krijgen, net zoals iemand die vechthanen fokt deze door zorgvuldige selectie verbetert.
Deze strijd is bij vogels het vreedzaamste. De mannetjes van verschillende soorten proberen om het hardst de vrouwtjes te lokken met hun gezang. Ook pronken met hun prachtige verentooi en allerlei vreemde houdingen aannemen om de vrouwtjes te versieren, is iets wat de mannetjesvogels graag doen.

Om een partner aan te trekken blaast de mannelijke vogel zijn helder rode borst op tot een monsterachtige ballon. Het wijfje heeft geen rode borst.

De verschillen tussen vrouwtjes en mannetjes van een soort die in gelijke omstandigheden leven, zijn voornamelijk het gevolg van seksuele selectie. De individuele mannetjes die in de loop der generaties op een of andere wijze een voorsprong hebben gekregen op de andere, wat betreft verdedigingsmiddelen of aantrekkelijkheid, hebben deze eigenschappen alleen aan hun mannelijke nakomelingen doorgegeven.

Voorbeelden van de werking van natuurlijke selectie
De wolf jaagt op veel dieren. Voor sommige moet hij zijn sluwheid gebruiken, voor andere zijn kracht en voor weer andere zijn snelheid. Stel nu dat hij in een tijd verkeert waarin de wolf dringend voedsel nodigheeft. De snelste prooi, het hert, is plotseling in aantal toegenomen, of de andere prooidieren zijn in aantal afgenomen. De snelste en lichtste wolven zullen nu de meeste kans op overleven hebben, want zij kunnen het hert het makkelijkste te pakken krijgen. Uiteindelijk zullen zij het wel overleven, en de langzamere niet. Deze snelste zullen meer nakomelingen nalaten. Hierdoor zullen na verloop van tijd alleen nog maar snelle wolven zijn.
Een ander voorbeeld is een bepaald soort planten. Deze planten scheiden een zoet sap af, om schadelijke stoffen kwijt te raken. Insecten zijn dol op dit sap, maar hun bezoeken aan de plant hebben voor die plant geen enkel nut. Stel nu dat bij een aantal planten van dit soort het zoete sap aan de binnenkant van de bloemen wordt uitgescheiden. Insecten die naar dit sap zoeken, zullen vol stuifmeel komen te zitten. Dit stuifmeel zullen ze meenemen naar een andere plant. Op deze manier zouden dus bloemen van andere planten van dezelfde soort bestoven worden. Deze planten hebben dus de meeste kans om in leven te blijven. De planten die de meeste nectar produceren, zullen het vaakst door insecten bezocht worden. Hierdoor worden deze planten dus ook het vaakst bestoven, waardoor ze na verloop van tijd een aparte, plaatselijke variëteit vormen. Ook planten met bloemen waarin de plaatsing van stampers en meeldraden aan vorm en grootte van het bezoekende insect zijn aangepast, zouden in het voordeel zijn.
Deze bloem en het insect zullen langzamerhand veranderen en volkomen aan elkaar aangepast raken, doordat voortdurend de individuen met kleine, voor beide organismen gunstige afwijkingen bewaard blijven en zo uitgeselecteerd worden.

Omstandigheden die ontstaan nieuwe vormen door natuurlijke selectie bevorderen
Veel veranderlijkheid is natuurlijk gunstig, maar ook een groot aantal individuen is belangrijk en kan een iets mindere veranderlijkheid vervangen.
Ook geïsoleerdheid is een belangrijke factor bij verandering door natuurlijke selectie. In een afgesloten of geïsoleerd gebied dat niet te groot is, zullen de levensomstandigheden gewoonlijk voor het hele gebied hetzelfde zijn. De veranderingen als gevolg van natuurlijke selectie zal bij alle individuen hetzelfde verlopen. Verder zullen er geen kruisingen plaatsvinden met bewoners van omliggende gebieden. Zelfs binnen het gebied kunnen twee variëteiten van dezelfde diersoort lang gescheiden blijven, omdat ze bijvoorbeeld op verschillende plaatsen leven of omdat de individuen van iedere variëteit liever met dieren van hun eigen variëteit paren.
Isolatie verhindert ook dat na een verandering in de omstandigheden beter aangepaste soorten van ergens anders hier binnenkomen. Nieuw ontstane plaatsen in de organisatie van de natuur zullen dan dus opgevuld worden door ‘veranderde’ bewoners. Als laatste geeft isolatie een nieuwe variëteit rustig de tijd om zich verder te ontwikkelen. Maar wanneer het geïsoleerde gebied erg klein is, dan heeft het ook maar weinig inwoners en dit vertraagt natuurlijk het ontstaan van nieuwe soorten, omdat de kansen op het ontstaan van gunstige afwijkingen ook klein is.
Het verstrijken van de tijd alleen heeft geen enkele invloed op de natuurlijke selectie. De tijd is alleen belangrijk bij het principe dat er tijdens een lange periode meer kans is op het ontstaan van gunstige afwijkingen en dat deze beter de kans krijgen om uitgeselecteerd, opgehoopt en vastgelegd kunnen worden.
Als we kijken naar een klein, geïsoleerd gebied, bijvoorbeeld een eiland in de oceaan, dan zullen daar weinig soorten zich bevinden. Van de soorten die er zijn, zal een groot deel endemisch zijn. Dit wil zeggen dat ze alleen daar voorkomen en nergens anders op de wereld. Een dergelijk eiland is dus duidelijk het meest geschikt voor het ontstaan van nieuwe soorten.
Maar om zeker te weten of dit eiland het meest gunstig is geweest voor het ontstaan van nieuwe soorten, zouden we de ontwikkeling op dit eiland en in een groot gebied gedurende een gelijke tijdsduur moeten kunnen bekijken. Dit is erg lastig.
De grootte van het gebied is belangrijker dat de mate van isolatie. Vooral bij het ontstaan van soorten die lang stand houden en zich ver verspreiden is dit het geval.Niet alleen zal in een groot open gebied de kans op gunstige variaties groter zijn vanwege het grotere aantal individuen, maar ook zijn de levensomstandigheden er ingewikkelder door het grotere aantal soorten. En als een bepaalde soort verbeterd wordt, zullen andere soorten ook verbeterd moeten worden, willen ze niet uitsterven. Elke verbeterde vorm zal zich kunnen verspreiden over een groot gebied en zal zo kunnen concurreren met vele andere vormen. Bovendien zijn vele grote, aaneengesloten gebieden vroeger groepen eilanden geweest die later, door de werking van de aardkorst, aan elkaar zijn gesloten. Deze gebieden hebben dus zowel van isolatie als van uitgestrektheid geprofiteerd in de loop van hun bestaan. Tenslotte zullen veranderingen zich in grote gebieden gewoonlijk sneller voltrokken hebben. De zo ontstane nieuwe vormen, kunnen zich sterk verspreiden en allerlei nieuwe variëteiten en soorten doen ontstaan. Zo zullen zij dus een grotere rol kunnen spelen in de wereld van de levende wezens dan de vormen die in kleine geïsoleerde gebieden ontstaan zijn.
Op een klein eiland zal de strijd om het bestaan maltijd minder hevig zijn geweest en er zullen minder soorten veranderd of uitgestorven zijn. Alle organismen die in zoet water leven zullen minder concurreren met elkaar dan de organismen die in zout water leven. Immers is er veel meer zout water op aarde, en dit is vrijwel aan elkaar gesloten.

Het uiteengaan van eigenschappen
Dit is een erg belangrijk iets, want het verklaart hoe de kleine verschillen tussen variëteiten zich ophopen tot de grote verschillen tussen soorten. Een individu van een bepaalde variëteit zou gewoon door toeval op een bepaald punt kunnen verschillen van zijn ouders. Door toeval kunnen zijn nakomelingen weer van hem afwijken. Maar dit alleen zou nooit de grote verschillen kunnen verklaren, die tussen verschillende soorten optreden.
Het principe van het uiteengaan van eigenschappen is makkelijk uit te leggen met het volgende voorbeeld.
Stel eens voor dat er een vleesetende viervoeter is, die al lang het maximum aantal heeft bereikt dat in het betreffende gebied kan leven. Deze soort zal zich toch willen uitbreiden, maar de omstandigheden zijn gelijk gebleven. De viervoeter kan zich dan alleen uitbreiden als er verschillende nakomelingen ontstaan, die plaatsen gaan bezetten die tot dan toe door andere dieren werden bezet. Sommigen van hen zullen misschien op andere prooidieren gaan jagen, anderen zullen de bomen gaan bewonen of juist het water en nog andere kunnen misschien wat minder eenzijdig vleesetend worden. Hoe meer uiteenlopend de nakomelingen worden, hoe meer plaatsen ze zullen kunnen bezetten.
Zo is ook bewezen dat hoe meer verschillende levenswijzen de planten en dieren er op na houden, hoe meer individuen er zich in leven kunnen houden. Dit is te verklaren doordat deze individuen minder concurreren dan soorten die veel op elkaar lijken.

Effecten van natuurlijke selectie
De afstammelingen van een soort zullen het beter doen, wanneer zij een grotere diversiteit vertonen, zodat ze zich beter kunnen indringen in plaatsen die al door andere soorten bezet zijn. Hoe dit principe, gecombineerd met die van de natuurlijke selectie en het uitsterven van soorten, eigenlijk werkt, zal hieronder uitgelegd worden.
In dit voorbeeld zijn er elf soorten van een geslacht (de letters A t/m L). Deze soorten lijken in verschillende mate op elkaar.
Stel dat soort A heel algemeen, wijd verspreid en flexibel is. Dit soort zal veel van elkaar verschillende nakomelingen voortbrengen. Door natuurlijke selectie zullen de meest verschillende nakomelingen over blijven en nog meer gaan verschillen qua nakomelingen. Na duizend generaties heeft soort A twee duidelijk te onderscheiden variëteiten voorgebracht. Deze worden aangeduid met a1 en m1. Omdat deze variëteiten slechts weinig afwijken van hun oudersoort A, zullen ze nog steeds die eigenschappen bezitten die ervoor zorgen dat A een van de meest voorkomende soorten van het land is. Als de twee variëteiten (a1 en m1) zelf ook weer veranderlijk zijn, dan zullen in de loop van de volgende duizend generaties ook hun meest uiteenlopende nakomelingen door natuurlijke selectie overblijven. NA deze tijd heeft de variëteit a1 de variëteit a2 voortgebracht, die verder van A zal afwijken dan a1 deed. Van variëteit m1 nemen we aan dat deze in de tussentijd twee nieuwe variëteiten heeft voortgebracht, namelijk m2 en 22. Deze verschillen ook erg van elkaar. Dit proces gaat dan vele duizenden jaren door, waardoor er steeds meer verschillen ontstaan.
Natuurlijk verloopt het proces niet zo regelmatig en niet zo geleidelijk zoals in bovenstaande tekst beschreven staat. Het lijkt veel logischer wanneer elke vorm gedurende een lange tijd onveranderd blijft en dan ineens een wijziging ondergaat. Ook zullen het niet de meest afwijkende variëteiten zijn die het langst overleven. Een minder extreme vorm kan het soms lang uithouden, omdat de natuurlijke selectie altijd werkt naar mate er plaatsen zijn, die nog niet volledig door andere soorten bezet zijn. Dit hangt natuurlijk van allerlei ingewikkelde relaties af.Over het algemeen kan gezegd worden, dat hoe groter de diversiteit in de afstammelingen is, hoe meer nakomelingen ze zullen nalaten.

Er zijn twee grote groepen van vleermuizen. De ene die voornamelijk vruchteneters zijn en de andere zijn voornamelijk insecteneters. Onder de vruchteneters zijn er enkele vormen ontstaan die zich voornamelijk voeden met stuifmeel en nectar. Onder de vleeseters zijn veel meer verschillende vormen ontstaan. Er zijn er die gespecialiseerd zijn in vis, in bloed, in fruit en in stuifmeel en nectar. Sommige hebben een afwisselend dieet van bijvoorbeeld fruit, nectar en insecten. Bij deze uiteenlopende vormen gaat het om een vrij klein aantal soorten, vergeleken bij die vleermuizen die gewoon insecteneters zijn gebleven, maar waarschijnlijk is dit alleen nog maar het begin van het uiteengaan van de vormen, van waaruit een grote toename van het aantal soorten zou kunnen ontstaan.

Na tienduizend generaties heeft soort A veel variëteiten voortgebracht, die alle sterk, maar in wisselde mate, van elkaar en van de oudersoort verschillen. Deze variëteiten zijn misschien nog niet erg verschillend, maar er hoeft maar wat meer of wat grotere veranderingen plaats te vinden, om van de deze variëteiten echte aparte soorten te maken. Op deze manier is het dus duidelijk dat kleine verschillen die variëteiten onderscheiden kunnen oplopen tot de grote verschillen tussen soorten.
Wanneer er veel nakomelingen worden gevormd, zullen er meer soorten zijn die veranderingen ondergaan. Immers bij een grotere hoeveelheid nakomelingen, zullen er grotere veranderingen ontstaan. De meest uiteenlopende nakomelingen zullen weer jongen krijgen, die nog meer van elkaar verschillen.
Ook uitsterven is een principe dat een belangrijke rol speelt bij het vormen van vele variëteiten. Individuen die een voordeel hebben in de strijd om het bestaan zullen de minder goede verdringen. De verbeterde nakomelingen zullen dus de ouders verdringen en uitroeien. De felste concurrentie zal immers plaatsvinden tussen vormen die het meest op elkaar lijken. Daarom hebben alle tussenvormen tussen oudere en nieuwe vormen, en ook de oudersoorten zelf, de neiging om uit te sterven. Alleen als de veranderde nakomelingen snel naar een ander land verhuizen of zich snel aanpassen aan een nieuwe woonplaats, waar ouders en afstammelingen niet met elkaar concurreren, kunnen ze beide blijven bestaan.
Nu terug naar onze soort A. Deze zal samen met zijn latere variëteiten op het laatst uitgestorven zijn en vervangen door (eigen) nieuwe soorten. Dan is er ook nog soort I, die maar enkele nakomelingen heeft. Ook deze soort is totaal uitgestorven en vervangen.
De afstammelingen van A en I zullen enkele voordelen van hun oorspronkelijke ouder geërfd hebben. Het kan ook zijn dat deze voordelen veranderd en verbeterd zijn. Ook andere soorten, die erg op soort A en I lijken, zullen verdrongen zijn. Van de oorspronkelijke soorten (A t/m L) zullen er dus na vele duizenden generaties niet veel meer bestaan.
Door het steeds groter worden van de diversiteit zullen de variëteiten na duizenden generaties veel meer verschillen dan de meest verschillen dan de meest verschillende van de oude soorten. De afstammelingen na duizenden generaties van A en I verschillen zo veel van elkaar, dat gezegd kan worden dat er twee aparte geslachten of zelfs onderfamilies zijn ontstaan. Want ook de tussenliggende soorten zijn verbannen.
Zo ontstaan er dus twee of zelfs meer geslachten uit twee soorten van hetzelfde geslacht. Een opmerking hierbij is dat de twee oudersoorten (A en I) natuurlijk ook weer ontstaan zijn uit een soort van een nog ouder geslacht.
Soorten van grote geslachten zullen het vaakst variëteiten vertonen. Daarom zal de strijd om het voortbrengen van veranderde afstammelingen zich voornamelijk tussen de grotere groepen afspelen. De ene grote groep zal de andere langzaamaan overwinnen, waardoor de aantallen van de andere groep zullen afnemen. Daarmee zal ook de kans op de verdere veranderingen en verbeteringen afnemen. Binnen een grote groep zullen de nieuwere en meer volmaakte vormen de oudere, minder volmaakte, verdringen. Kleine verbrokkelde groepen en subgroepen zullen uiteindelijk verdwijnen. De groepen die nu groot en machtig zijn geworden, zullen lange tijd in aantal blijven toenemen. Maar welke groepen het uiteindelijk gaan winnen, is niet te voorspellen. Vanwege de toename van grote groepen, zullen de kleine verdwijnen. Dus in de toekomst zullen nu levende soorten maar weinig afstammelingen hebben.
Zo zijn er ook van de vroegere soorten maar weinig, waar we nu nog afstammelingen van vinden.

Wetten van veranderlijkheid

Veranderde omstandigheden (in klimaat, voedsel, etc.) kunnen op twee manieren inwerken, namelijk rechtstreeks op het organisme en indirect via de voortplanting.
Hoever deze omstandigheden inwerken is moeilijk te bepalen. Het is echter bewezen dat in de loop der tijden het effect hiervan groter is geworden.
Als een bepaalde variatie nuttig is voor een levend wezen, is het niet te bepalen hoeveel daarvan moet worden toegeschreven aan de opgehoopte effecten van natuurlijke selectie en hoeveel aan de levensomstandigheden. Zo hebben dieren van dezelfde soort naarmate ze meer naar het noorden leven dikkere en betere vachten. Maar in hoeverre komt dit doordat de dieren met de warmste vacht generaties lang in het voordeel waren en daardoor bewaard zijn gebleven en in hoeverre door de rechtstreekse inwerking van het klimaat? Het lijkt er immers op dat het klimaat bijvoorbeeld ook een directe invloed heeft op de vacht van dieren. Aan de andere kant zijn er ook talloze voorbeelden van soorten die er in erg uiteenlopende klimaten toch hetzelfde uit blijven zien. Volgens Darwin is de directe werking van de omgeving minder belangrijk dan de neiging tot het ontstaan van afwijkingen, die het gevolg zijn van nog onbekende oorzaken.

Effecten van meer of minder gebruiken van lichaamsdelen
Darwin dacht dat het ontstaan van ‘gebreken’ aan enkele lichaamsdelen, het gevolg waren van het feit dat deze delen niet of nauwelijks in gebruik werden genomen. Volgens Darwin zijn de veranderingen aan deze lichaamsdelen erfelijk bepaald. Later is gebleken dat dit niet erfelijk bepaald is.
Echter niet al deze veranderingen zijn toe te schrijven aan verminderd gebruik. Het kan natuurlijk ook ontstaan zijn (zoals al eerder gebleken is) door natuurlijke selectie. Hierbij zullen we een voorbeeld geven.
Van de 550 soorten kevers op Madeira kunnen er 200 niet vliegen. Dit zou het gevolg kunnen zijn van natuurlijke selectie, hoewel misschien gemengd met verminderd gebruik. Hiervoor zijn enkele feiten bij te noemen. In vele delen van de wereld zien we hoe kevers vaak naar de zee geblazen worden door de wind en daar omkomen. De kevers op Madeira zitten vaak op beschutte plekjes tot de wind gaat liggen. Het percentage vleugelloze kevers is dan ook groter op de open plekken dan in Madeira zelf. Vooral het feit, dat bepaalde grote groepen keversoorten, die de vleugels zeker nodig hebben, op Madeira ontbreken, terwijl ze elders veel voorkomen, doet denken dat natuurlijke selectie aan te wijzen is als oorzaak voor de vleugelloosheid. Immers, vele generaties lang zullen juist die kevers die slecht ontwikkelde vleugels hadden, of uit luiheid weinig vlogen, de beste kans op overleven hebben gehad, terwijl de goede vliegers naar zee geblazen werden.

Gewenning aan het klimaat
Soorten van hetzelfde geslacht leven soms zowel in warme als in koude streken. Als het waar is dat alle soorten van een geslacht van één soort afstammen, dan moeten ze dus in de loop van die afstamming aan verschillende klimaten gewend zijn geraakt. Elke soort is aangepast aan het klimaat van zijn leefomgeving: soorten van poolstreken kunnen niet tegen een tropisch klimaat en andersom. Maar de mate van aanpassing wordt vaak overdreven. Verschillende planten en dieren, die van heel andere klimaten afkomstig zijn, kunnen bij ons goed groeien. Er zijn verschillende voorbeelden bekend van dieren die hun woongebied hebben uitgebreid van warmere naar koelere gebieden en omgekeerd.
De rat en de muis zijn door de mens naar vele delen van de wereld overgebracht en hebben nu een grotere verspreiding dan alle andere knaagdieren. Ze leven in het hoge noorden en in het
uiterste zuiden en op vele eilanden tussen de keerkringen. Aanpassing aan een bepaald klimaat kan men beschouwen als een eigenschap die berust op de aangeboren flexibiliteit die de meeste dieren bezitten. Het feit, dat de mens en zijn huisdieren de meest uiteenlopende klimaten kunnen verdragen, is geen uitzondering maar een voorbeeld van de algemene flexibiliteit van de gezondheid van levende wezens, die onder bepaalde omstandigheden in werking treedt.

De bruine rat komt oorspronkelijk uit Azië, maar is nu overal ter wereld te vinden, behalve in de poolstreken en de woestijnen.

Het is niet duidelijk in hoeverre men de gewenning van een soort aan een ander klimaat moet toeschrijven aan gewoonten alleen en in hoeverre aan natuurlijke selectie van variëteiten met een aangeboren afwijking conditie.

Gecorreleerde variatie
Met deze uitdrukking wordt bedoeld dat de verschillende lichaamsdelen heel erg met elkaar verbonden zijn tijdens hun groei en ontwikkeling. En wanneer in het ene deel kleine afwijkingen optreden, die door natuurlijke selectie opgehoopt worden, andere delen ook zullen veranderen.
Darwin dacht dat de veranderingen erfelijk bepaald waren, maar tegenwoordig weten we dat de veranderingen zijn ontstaan door natuurlijke selectie

Evenwicht en zuinigheid bij de groei
Wanneer een groot deel van de voeding in een bepaald lichaamsdeel gaat zitten, zal er zelden ook een groot deel in een ander orgaan terechtkomen. Zo is het moeilijk een koe tegelijkertijd veel melk te laten geven en vet te mesten. Men kan niet van dezelfde variëteiten kool grote bladeren en veel olierijke zaden verwachten. De grootste en beste vruchten zijn vaak die, waarin de zaden klein zijn. Vooral plantkundigen denken er zo over.
Darwin vermoedde dat het eerder zo is, ‘dat de natuurlijke selectie voortdurend probeert op alle delen van de bouw te bezuinigen. Als onder veranderende omstandigheden een bepaald orgaan overbodig wordt, zal het gunstig zijn als het orgaan verdwijnt of kleiner wordt, omdat het ongunstig voor het organisme is om voedingsstoffen te verspillen aan een nutteloos orgaan.’ (Charles Darwin 1981, 99)
Zo zal door natuurlijke selectie elk overbodig kleiner worden, zonder dat daarbij een ander orgaan beter ontwikkeld hoeft te worden. Omgekeerd kan door natuurlijke selectie een orgaan ook beter ontwikkeld raken, zonder dat een ander beperkt hoeft te worden.

Sterker ontwikkelde lichaamsdelen
Wanneer bij een bepaalde soort een orgaan sterk ontwikkeld is, dan mag verondersteld worden dat dit orgaan voor deze soort erg belangrijk is. Toch zal juist dit orgaan sterk de neiging hebben te veranderen. Maar hoe komt dit? De oude opvatting dat elke soort apart geschapen is met alle organen zoals ze te zien zijn, levert geen verklaring op. Maar de opvatting dat soorten van elkaar afstammen en door natuurlijke selectie veranderd zijn, kan misschien wat duidelijkheid bieden.
Als een bepaald lichaamsdeel op een bijzondere manier ontwikkeld is bij een bepaalde soort in vergelijking met de andere soorten van het geslacht, dan wijst dit erop dat dit lichaamsdeel een bijzondere hoeveelheid veranderingen heeft ondergaan sinds de soorten van hun gemeenschappelijke voorouder zijn afgesplitst. Dat zal nog niet zo heel lang geleden zijn, omdat soorten zelden langer dan een geologisch tijdvak blijven bestaan. (Een geologisch tijdvak is de periode tussen de tijden in, dus van ijstijd tot ijstijd bijvoorbeeld.)
Een erg grote verandering vereist een grote veranderlijkheid die tot voordeel van de soort is opgehoopt. Maar aangezien de veranderlijkheid van dit orgaan dus in een niet te ver verleden groot moet zijn geweest, is het niet vreemd dat het nu een nog grotere veranderlijkheid heeft dan de andere delen die veel langer ongeveer constant zijn gebleven.

Eigenschappen van soorten zijn meer variabel dan die van geslachten
Het is bekend dat kenmerken van een soort meer veranderlijk zijn dan geslachtskenmerken. Als men aanneemt dat elke soort apart geschapen is, waarom zou dan het lichaamsdeel, dat verschilt van het overeenkomstige deel in andere soorten van hetzelfde geslacht, meer verschillend zijn dan de lichaamsdelen die voor alle soorten van dat geslacht hetzelfde zijn? Volgens Darwin is dit vrijwel onverklaarbaar. Maar als men aanneemt dat soorten niets meer zijn dan erg duidelijke en vaste variëteiten, dan is het logisch dat die delen die het kortst geleden veranderd zijn nog steeds aan veranderingen blootstaan. Dit zijn dan natuurlijk juist de delen waar het verschil tussen de soorten in schuilt. De eigenschappeen die voor alle soorten van een geslacht gelijk zijn, heten geslachtseigenschappen. Deze zijn overgeërfd van de tijd voor de soorten uit hun gemeenschappelijke voorouder ontstonden en hebben dus al lang geen veranderingen meer ondergaan. Daarom is het dan ook niet waarschijnlijk dat ze nu nog sterk zouden variëren. Maar omdat kenmerken van soorten normaal gesproken veranderd moeten zijn sinds de tijd dat de soorten van de voorouder af gingen wijken (dus minder lang geleden), is het niet vreemd dat ze nu nog vaak min of meer variabel zijn.

Moeilijkheden in de theorie

Er zijn verschillende bezwaren te noemen over het hiervoor beschreven principe van het ontstaan van het levend wezen.
Ten eerste: als het waar is dat soorten via kleine veranderingen van andere afstammen, waarom zien we dan niet overal ontelbare tussenvormen? Waarom is de natuur niet een verward geheel, in plaats van een verzameling duidelijk te onderscheiden soorten?
Ten tweede: kan een dier met een zo vreemde bouw en levenswijze (bijvoorbeeld een vleermuis) van een ander, geheel verschillend dier een afstammeling zijn?
Ten derde: kan natuurlijke selectie er ook voor zorgen dat instincten ontstaan en gewijzigd worden? Hoe zit het bijvoorbeeld met het instinct waardoor bijen raten bouwen en waarmee ze al vooruitliepen op de ontdekkingen van de wiskunde?
Ten vierde: hoe is het te verklaren dat als men verschillende soorten kruist, de jongen onvruchtbaar zijn, terwijl variëteiten wel zonder bezwaar gekruist kunnen worden?

De afwezigheid van overgangsvormen
Het is al eerder gebleken dat natuurlijke selectie alleen maar gunstige afwijkingen in stand houdt. Elke nieuwe vorm in een volledig bevolkt land zal de plaats innemen van de vorm waaruit hij is voortgekomen en van andere minder volmaakte vormen waarmee hij concurreert. Zo zullen de oudervorm en alle tussenvormen door de nieuwe en betere vorm worden verdrongen. Dit principe is al eerder uitgelegd.
Maar natuurlijk ontstaat nu de vraag waarom vinden we dan niet enorme aantallen van alle mogelijke overgangsvormen als fossielen in de aardkorst. De oplossing hiervan zit hem voornamelijk in het feit dat onze kennis lang niet zo volledig is als men denkt. De aardkorst is een gigantisch museum, maar de verzameling is niet helemaal af en is met grote tussenpozen bijeengebracht.
Als we van noord naar zuid over een werelddeel reizen, zijn er nauw verwante soorten te vinden die kennelijk ongeveer dezelfde plaats innemen in de verhoudingen van de natuur. De woongebieden van twee van zulke soorten overlappen elkaar vaak. De ene soort komt steeds minder voor en de andere steeds meer. Als we de twee soorten vergelijken in het overgangsgebied blijken ze daar evenveel van elkaar te verschillen als wanneer we ze gevergelijken van twee centra van twee woongebieden. Deze verwante soorten zijn ontstaan uit een gemeenschappelijke ouder, en tijdens het proces van verandering is elk aangepast geraakt aan zijn eigen woongebied en heeft daar de voorouder en alle tussenvormen verdrongen. Verschillende tussenvormen zijn dus niet te verwachten in de beide woongebieden. Maar waarom zijn er dan in het overgangsgebied ook geen overgangsvormen meer?
Als een gebied nu aaneengesloten is, is hier niet van te zeggen dat dit vroeger ook het geval was. Uit de geologie blijkt dat de meeste continenten nog niet zo heel lang geleden in eilanden gedeeld zijn geweest. Op zulke eilanden kunnen natuurlijk verschillende soorten ontstaan zijn zonder de mogelijkheid dat in de tussenliggende gebieden overgangsvormen bestonden. Maar dit is een onduidelijk antwoord op de vraag. Volgens Darwin zijn er geen overgangsvormen omdat duidelijk onderscheiden soorten gevormd zijn op grote aaneengesloten continenten. Dit zal verder uitgelegd worden.
Vaak is te zien dat een soort over zijn hele woongebied redelijk veel voorkomt om dan in de buurt van de grenzen ervan plotseling veel minder voor te komen en tenslotte te verdwijnen. Het gemeenschappelijke gebied van twee overeenkomstige soorten is dus in het algemeen klein vergeleken bij de twee eigen woongebieden. Omdat variëteiten niet wezenlijk verschillen van soorten, moet deze regel voor hen ook opgaan. Een soort dat met variëteiten in een groot gebied woont, zullen er steeds twee variëteiten zijn die elk in een groot deel van het gebied woont en een tussenvariëteit die in een klein, tussengelegen gebied leeft. Omdat de tussenvorm een kleiner gebied heeft, zullen er daarvan ook niet zo veel kunnen bestaan.
Maar een levensvorm waarvan er maar weinig zijn, heeft een grotere kans op uitsterven als er veranderingen optreden in het klimaat of het aantal roofdieren. De tussenvorm heeft bovendien nog concurrentie aan allebei de kanten van zijn leefgebied. Nog veel belangrijker is echter dat vormen die in grote getale voorkomen, meer kans hebben op gunstige afwijkingen waarop de natuurlijke selectie kan inwerken. Daarom zullen de meeste algemene vormen de tussenvormen verdringen, omdat deze minder snel veranderen of verbeteren.

Vreemde afstammelingen
Zou het kunnen dat een landdier omgevormd kan zijn tot een waterdier? Hoe is het anders te verklaren dat er nu landdieren zijn, die in de ijstijd vrijwel geen kans op overleven hadden. Het antwoord op de hierboven gestelde vraag zal waarschijnlijk wel ‘ja’ zijn.
Neem bijvoorbeeld de zee-otter die in Noord-Amerika leeft. Deze heeft zwemvliezen tussen de tenen, maar lijkt qua poten, staart en vacht op de gewone otter. In de zomer jaagt dit dier op vis en in de winter op muizen en andere landdieren. Deze leeft dus op land en in het water. De vraag is hier natuurlijk niet mee beantwoord, maar het is wel duidelijk dat er dieren zijn die eigenlijk in het water leven, ook op het land kunnen overleven.
Een ander voorbeeld is de eekhoornfamilie. Hier zien we alle overgangsvormen tussen dieren te zien. Zo zijn er eekhoorns met een nauwelijks afgeplatte staart of met een iets verbreed achterlijf. Maar ook zijn er de vliegende eekhoorns, waarbij de poten en de staartwortel verbonden zijn door een huidplooi die dienst doet als een soort parachute en waarmee het dier van boom tot boom kan zweven. Elke lichaamsstructuur is nuttig voor een soort eekhoorn in zijn eigen woongebied, omdat hij daardoor beter kan ontsnappen aan vogels of roofdieren, sneller voedsel kan verzamelen of minder gevaar loopt bij een val. Maar dit betekent niet dat de bouw van elke eekhoorn de beste is onder alle omstandigheden die mogelijk zijn. Als het klimaat en de vegetatie zouden veranderen of als concurrerende of nieuwe roofdieren in het woongebied gaan leven, dan zouden sommige eekhoorns uitsterven. Dit hoeft niet te gebeuren als ze hun lichaamsbouw verbeteren. Daarom is het niet zo vreemd dat individuen met steeds grotere huidplooien bewaard zijn gebleven omdat iedere verdere vergroting nuttig bleek te zijn, totdat uiteindelijk een volwaardige vliegende eekhoorn ontstaan is. Uit dit voorbeeld blijkt dus dat gewone eekhoorns in de loop der tijd kunnen omvormen tot vliegende eekhoorns. Deze vliegende eekhoorns zouden een aanleiding kunnen geven tot het ontstaan van nieuwe soorten met afwijkende gewoonten en met een andere bouw dan hun oorspronkelijke grondvorm.
Als er mensen zijn die denken dat elk levend wezen apart geschapen is, moet zich toch wel eens verbaasd hebben over dieren bij wie de bouw niet in overeenstemming is met de gewoonten. Een voorbeeld van een dier is de gans. Wat ligt er immers meer voor de hand dan dat de poten van eenden en ganzen gemaakt zijn om mee te zwemmen? Toch zijn er ganzen met zwempoten die nooit in de buurt van water komen. Hiermee is dus eigenlijk niet te verklaren met het feit dat elk levend wezen apart geschapen is. Dit waterdier (de gans) is dus in bepaalde vormen omgevormd tot landdier.

Scheppingsverhaal volgens Genesis

In den beginne schiep God den hemel en de aarde.
De aarde nu was woest en ledig, en duisternis was op den afgrond; en de Geest Gods zweefde op de wateren.
En God zeide: Daar zij licht! en daar werd licht.
En God zag het licht, dat het goed was; en God maakte scheiding tussen het licht en tussen de duisternis.
En God noemde het licht dag, en de duisternis noemde Hij nacht. Toen was het avond geweest, en het was morgen geweest, de eerste dag.
En God zeide: Daar zij een uitspansel in het midden der wateren; en dat make scheiding tussen wateren en wateren!
En God maakte dat uitspansel, en maakte scheiding tussen de wateren, die onder het uitspansel zijn, en tussen de wateren, die boven het uitspansel zijn. En het was alzo.
En God noemde het uitspansel hemel. Toen werd uit avond en morgen de tweede dag.
En God sprak: Het water vergadere zich onder den hemel in bijzondere plaatsen, zodat men het droge zie: en het geschiedde alzo.
En God noemde het droge aarde, en de vergadering der wateren noemde Hij zee. En God zag, dat het goed was.
En God sprak: De aarde late opgaan zaadhebbend gras en kruid, en vruchtbare bomen, elk vruchtdragend naar zijnen aard, en het hebbe zijn eigen zaad in zichzelf op de aarde: en het geschiedde alzo.
En de aarde liet opgaan zaadhebbend gras en kruid, elk naar zijnen aard, en vruchtdragende en hun eigen zaad in zich hebbende bomen, elk naar zijnen aard. En God zag, dat het goed was.
Toen werd uit avond en morgen de derde dag.
En God sprak: Dat er lichten worden aan het uitspansel des hemels, die dag en nacht scheiden, en aangeven tekenen, tijden, dagen en jaren;
En dat zij lichten zijn aan het uitspansel des hemels om te schijnen op de aarde: en het geschiedde alzo.
En God maakte twee grote lichten, een groot licht om den dag te regeren, en een klein licht om den nacht te regeren, alsmede de sterren;
en God stelde ze aan het uitspansel des hemels om te schijnen op de aarde,
en om den dag en den nacht te regeren, en te scheiden licht en duisternis. En God zag, dat het goed was.
Toen werd uit avond en morgen de vierde dag.
En God sprak: Het water brenge overvloedig voort wemelende en levende dieren; en gevogelte vliege boven de aarde, onder het uitspansel des hemels.
En God schiep grote walvissen, en allerlei levende en wemelende dieren, welke het water overvloedig voortbracht, elk naar zijnen aard, en allerlei gevleugeld gevogelte, elk naar zijnen aard. En God zag, dat het goed was.
En God zegende ze en sprak: Zijt vruchtbaar en vermeerdert u, en vervult het water in de zee, en het gevogelte vermeerdere zich op de aarde.
Toen werd uit avond en morgen de vijfde dag.
En God sprak: De aarde brenge voort levende dieren, elk naar zijnen aard, vee, gewormte en dieren op de aarde, elk naar zijnen aard: en het geschiedde alzo.
En God maakte de dieren op de aarde, elk naar zijnen aard, en het vee naar zijnen aard, en allerlei gewormte op de aarde naar zijnen aard. En God zag, dat het goed was.
En God sprak: Laat ons mensen maken, een beeld, dat ons gelijk zij, om te heersen over de vissen in de zee, en over de vogels onder den hemel, en over het vee, en over de gehele aarde, en over al het gewormte, dat op de aarde kruipt.
En God schiep den mens naar zijn beeld, tot een beeld Gods schiep Hij hem, en schiep hen man en vrouw.
En God zegende hen en sprak tot hen: Zijt vruchtbaar en vermeerdert u, en vervult de aarde en maakt haar u onderdanig; en heerst over de vissen in de zee, en over de vogels onder den hemel, en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt.
En God sprak: Zie, Ik heb u allerlei zaadhebbend kruid gegeven op de gehele aarde, en allerlei vruchtbare bomen en zaadhebbende bomen, tot uwe spijs;
en aan alle dieren op de aarde, en aan alle vogels onder den hemel, en aan al het gewormte, dat leven heeft op de aarde, allerlei groen kruid om te eten: en het geschiedde alzo.
En God zag áán al wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed. Toen werd uit avond en morgen de zesde dag.
Alzo werd voleind de hemel en de aarde met al hun heir;
en alzo voleindde God op den zevenden dag zijne werken, welke Hij gemaakt had, en Hij rustte op den zevenden dag van al zijne werken, welke Hij gemaakt had,
En zegende den zevenden dag en heiligde dien, omdat Hij daarop gerust had van al zijne werken, welke Hij geschapen en gemaakt had.

Scheppingsverhaal van de Grieken

Het allereerste mythologische verhaal van de Grieken begint met de daadwerkelijke schepping van de aarde uit de "Chaos", "de Baaierd". Deze Chaos is een gruwelijk grote leegte en hieruit word de Aarde geboren. Moeder Aarde, Gaea, is de tastbare tegenhanger van de ontastbare Chaos maar in haar kern heeft ze nog iets van de oerchaos in zich.
Daarna verschijnt Eros, de oerliefde, en deze heeft geen geslacht. Moeder Aarde is (natuurlijk) vrouwelijk, de Chaos is haar tegenhanger, dus mannelijk. Doordat Aarde een vrouw is kan zij baren en dat doet ze; als eerst een belangrijk persoon, namelijk Uranus de sterrenhemel. Uranus is een mannelijk persoon, Gaea's eerste zoon en eerstgeborene. Later brengt Aarde ook Pontus ter wereld. Pontus, ook een mannelijk figuur, is de zee en de wateren op de Aarde.
Uranus, de sterrenhemel, ligt om Aarde heen, of er eigenlijk precies op. Hij ligt op haar en paart met haar (incest). De Uranus heeft eigenlijk alleen deze taak; zoveel mogelijk seks. De Aarde word eigenlijk ongewenst zwanger van een heel stel kinderen. Onder andere van 12 Titanen, een drietal Cyclopen en een paar Hecatonchiren. Maar Uranus ligt op haar en gaat er niet af, waardoor de kinderen er niet uitkunnen. Gaea wordt boos en aangezien ze niet sterk genoeg is om Uranus van haar af te krijgen smeed ze een plan. Zowel letterlijk als figuurlijk, want in haar binnenste maakt Gaea een snoeimes van ijzer en geeft dit aan haar jongste zoon, die als eerste er uit moet omdat hij de jongste is. De zoon die dit moet doen heet Cronus, een Titan. Ze geeft hem de opdracht om, zodra zijn vader (Uranus) zich weer uitstoot in haar, om met het mes zijn geslacht eraf te snijden. Cronus doet dit en de list slaagt, Uranus word gecastreerd en heeft zo'n pijn dat hij zich terugtrekt, op veilige afstand boven de Aarde. Maar Uranus vervloekt zijn kinderen en uit zijn bloed worden de Erinyen geboren, zij zijn de belichaming van de haat en de wraak. Ook worden uit dit bloed Giganten en Meliaden geboren. Giganten zijn krijgers met aanhoudende energie ten goede van het (oorlogs)geweld. Meliaden zijn een soort nimfen die materiaal voor het oorlogstuig verzorgen. Samen vallen deze 3, op twist georiënteerde wezens, onder de noemer Eris. Deze is de tegenhanger van de Eros; dit is de liefde en de harmonie. Uit het geslachtsdeel zelf ontstaat een mooi wezen; Aphrodite, godin van de Liefde. Na de castratie van Uranus kunnen de kinderen, die Gaea al in zich had, uit haar geboren worden en de wereld betreden. Hier beginnen de reeksen van generaties. Deze generaties worden uiteindelijk in tweeën gedeeld, want er ligt een godenstrijd te wachten. De strijd om de wereldheerschappij, de strijd tussen Eris en Eros, tussen Twist (of Haat) en Harmonie (of Liefde.)
Ook de Baaierd, de Chaos, krijgt kinderen. Erebus, ofwel de Duisternis en de Nyx, de Nacht. Erebus krijgt geen kinderen, maar Nyx wel. Dit zijn Aether, een ijl of etherisch licht en Hemera, de Dag. Nyx en Hemera, Nacht en Dag volgen elkaar op en zorgen voor afwisseling van licht en donker.
De Godenstrijd, waarmee een andere fase van de mythologie ingaat, staat op het punt te beginnen. Deze strijd gaat tussen Twist en Harmonie beiden met hun aanhangers, de prijs is de wereldheerschappij.
De Titanen (of ook wel Uraniden; kinderen van Uranus) zijn nu de baas van de Aarde. De leider ervan is Cronus; een wrede god die bang is dat zijn macht ten val komt. Hij heeft zijn Titanenbroers en zusters als handlangers, maar met hen waren er nog andere wezens uit Gaea geboren. Zijn andere broers en zussen; de Cyclopen en Hecatonchiren. Maar Cronus is bang dat er tegen hem een plan wordt verzonnen om hem ten val te brengen en hij knevelt hen. Verder gaat Cronus vaak met Rhea, zijn zus, om. Zij lijkt op Gaea, haar moeder. Ook paart Cronus met zijn zus en er worden kinderen geboren, maar Cronus vertrouwd zijn eigen kinderen niet en eet hen op. Rhea is daar boos over en zij verzint een list tegen hem om de kinderen toch ter wereld te laten komen. Als zij opnieuw zwanger is gaat ze naar Kreta en bevalt daar stiekem; deze baby is Zeus. Hier komt een zeer belangrijk persoon in beeld, namelijk de oppergod van de Grieken. Zeus wordt natuurlijk niet door zijn moeder opgevoed, want als ze hem mee zou nemen, zou Cronus hem wat aandoen. Maar Cronus weet wel dat zijn zus zwanger was en hij vraagt waar het kind is, Rhea laat hem een steen zien in luiers gewikkeld en Cronus slokt het op, in de gedachte dat het een levend wezen is. Nu kan Zeus opgroeien zonder zijn moordlustige vader achter zich aan te hebben.
Zeus groeit op tot een stevige jonge man en wil zijn vader laten boeten, hij wil dit doen in de vorm van een list. Hij wil zijn vader een braakmiddel in laten nemen zodat al zijn kinderen uit hem komen. Het braakmiddel wordt als zijnde een tovermiddel gepresenteerd en de list lukt; Cronus braakt de broers en zusters van Zeus uit. De broers en zussen van Zeus willen hun vader ook straffen en er ontstaat een strijd om de wereldheerschappij; de Godenstrijd gaat nu beginnen; aan de ene kant staat Zeus met al zijn broers en zussen en aan de andere kant staan de Titanen. In deze strijd, die heel lang duurt, heeft Zeus een probleem; hij mist brute kracht. Daarom bevrijdt hij de generatiegenoten van Cronus, deze had namelijk zijn broers en zussen, de Cyclopen en de Hecatonchiren, gekneveld. Als Zeus ze bevrijdt en hun ambrozijn en nectar (de godenspijzen die onsterfelijkheid geven) geeft staan ze aan zijn kant. Zo heeft Zeus een belangrijke troef in handen om de oorlog tegen zijn vader te winnen. Verder heeft hij, om zeker te zijn van de overwinning, een andere troef nodig; de list. Brute kracht kan bestreden worden met een list. Deze krijgt hij van een overloper uit het kamp van de Titanen en na vele jaren oorlog winnen Zeus en zijn Olympiërs.
Nu de Olympiërs de wereldheerschappij hebben veroverd kiezen ze Zeus als leider en hij, als tegenhanger van Cronus (sluwe god die alleenmacht als hoogste goed zag), verdeelt zijn macht onder de goden. Zo verzekert hij zich van tevreden medestanders en kan hij zijn macht houden. Nu lijkt het alsof Zeus dus permanent leider van de goden en daarmee de aarde is geworden, maar ook Zeus krijgt kinderen en net als bij zijn voorgangers is hij toch wel een beetje bang voor een troonswisseling. Zeus ziet in dat hij een middel nodig heeft waarmee hij dingen kan voorzien en hij heeft een list nodig. Zijn eerste vrouw is de list, metis, en hij zorgt ervoor dat ze zwanger wordt van Athene. Zeus is nog altijd bang en daar zelf een list toe te passen weet hij erin te slagen zijn vrouw, de listigheid zelve, in te slikken en zo over haar gaven te bezitten. Zeus ziet nu alles van tevoren aan komen en kan niet onaangenaam meer worden verrast. Hij is nu echt een permanent leider. Wel is zijn vrouw in hem nog zwanger en wordt Athene geboren door Zeus zijn hoofd te splijten en haar er zo uit te laten, ze word geboren met wapenuitrusting en al.
Als Zeus dan leider is moet hij het nog wel opnemen tegen een verschrikkelijk sterk en machtig monster; Typhon (of de Chtoon). Dit gedrocht is geboren uit Tartarus en Aarde. Het is erg groot en er zijn verschillende verhalen over hem met allen een verschillend uiterlijk. Volgens het ene verhaal is het een grote walvis en een ander verhaal zegt dat het honderd slangenkoppen bezit. Het monster is in ieder geval erop uit om Zeus te onderwerpen en de aarde weer tot Chaos te maken. Er volgt een strijd waarin Zeus het monster uiteindelijk verslaat dank zij zijn bliksems, het wordt uitgeschakeld.
Ook moet Zeus het tijdens zijn langdurige heerschappij het ook nog opnemen tegen de Giganten, deze wezens zijn ontstaan uit het bloed van Uranus en zijn geboren uit Gaea. Ze komen voor wraak en om de heerschappij over te nemen. Het zijn wezens die zijn geboren met de kracht van hun leven, hun energie neem bijna nooit af en ze zijn de belichaming van het oorlogsgeweld. Als de Giganten uiteindelijk oprukken heeft Zeus echt alle hulp nodig om ze onder controle te kunnen krijgen en in het begin lukt dit ook eigenlijk niet. Zeus heeft de hulp van een sterfelijk iemand nodig, omdat de Giganten zelf geen goden zijn en dus sterfelijk, heeft Zeus iemand nodig die hun zwakke plekken kent. Zijn keuze valt op zijn zoon, de halfgod (en dus sterfelijk) Heracles. Deze halfgod, met als aardse moeder Alcmene, helpt zijn vader en met hulp van zijn grote kracht richt hij een ravage aan onder het Gigantengeslacht en zo helpt hij zijn vader aan de overwinning. Als Zeus eenmaal de Giganten heeft verslagen is zijn heerschappij werkelijk veilig.

Scheppingsverhaal van de Egyptenaren

Nu was de naam van de donkere kolkende chaos voordat de geschiedenis van de wereld begon. Op een zeker moment kwam uit deze wateren Atum tevoorschijn. Hij schiep zichzelf en gebruikte daarvoor zijn gedachten en sterke wilskracht. Hij maakte een heuvel omdat er nergens een plek was waarop hij kon staan. Atum was alleen op de wereld. Hij was geen man en geen vrouw. Hij had een alziend oog dat door het universum kon dolen. Samen met zijn schaduw maakte hij een zoon en een dochter. Hij spuwde zijn zoon uit. Hij noemde hem Shu en maakte hem god van de lucht. Atum braakte zijn dochter uit en noemde haar Tefnut en maakte haar godin van de mist en de nattigheid. Shu en Tefnut kregen de taak om de chaos op te delen in de principes van wet, orde en stabiliteit. De chaos werd opgedeeld in licht en duisternis en deze kregen hun juiste plaats. De orde werd maat genoemd. Hiermee werden de principes van het leven voor altijd vastgelegd. Maat had de vorm van een veer: het was licht en zuiver. Ze maakten Geb de aarde en Nut de hemel. Aanvankelijk waren deze verstrengeld aan elkaar en waren samen één lichaam. Shu, de god van de lucht duwde Nut omhoog naar de hemel, daar strekte ze zich uit over Geb, haar partner. Ze verlangden ernaar om samen te zijn maar in de naam van maat moesten ze gescheiden blijven om zo hun functie te vervullen. Nut maakte regen voor Geb, en om zijn beurt zorgde geb ervoor dat er allerlei dingen groeide op aarde. Iedere dag vlak voor de morgenschemering baarde Nut de zon. Overdag volgde de zon zijn koers over de aarde en bij zonsondergang stierf hij. Shu en Tefnut maakte de anderen goden. Isis de koningin van de goden, Hathor de godin van liefde en schoonheid. Osiris de god van wijsheid en gerechtigheid. Seth de god van het kwaad. Thoth de god van wijsheid en Nephthys de godin van de doden. De chaos was echter nog steeds niet volkomen opgedeeld volgens de orde van maat. Op een dag raakten Shu en Tefnut verdwaald in de donkere wateren van Nu. Atum ging wanhopig op zoek naar zijn kinderen. Hij zond zijn alziende oog naar alle hoeken van de aarde en de hemel om hen te vinden. Na verloop van tijd kwam het oog inderdaad terug met Shu en Tefnut, toen Atum dat zag was hij zo verrukt en huilde hij tranen van vreugde. Toen de tranen de aarde hadden geraakt, ontstonden hieruit de eerste mensen. De mensen bevolkten de aarde. Ze moesten de waarheid en de balans van maat in acht nemen en ze hadden de plicht om de aarde te verzorgen en de goden te aanbidden. De goden op hun beurt, hielden van de schepsels en beschermde ze.

Scheppingsverhaal van de Babyloniërs

In het beginne was er slecht een chaos der wateren, waar Absu en Tiamat woonden. Het zoete en het zoute water. “Toen was de hemel boven niet benoemd en de aarde beneden had geen naam…geen der goden had een naam.” Dan gaan de oerbeginsels zich langzaam ordenen. Absu en Tiamat brengen Lachmu en Lachamu voort, een paar waarvan men verder niets verneemt en dat slechts een eerste enkele stap vertegenwoordigd op de weg naar een bewoonbare kosmos. Uit hem wordt eerst Mummu dan Ansjar en Kisjar geboren, namen voor het geheel van hemel en aarde. Zij schenken tenslotte het aanzijn aan de godentrias, die aan het hoofd van het Babylonische pantheon zullen staan: Anu, de god des hemels, Enlil, de god van het luchtruim en die ook de aarde beheerst, en Ea de god van de wateren en van de afgrond die de wereld omgeeft, een nakomeling van Anu. Zonder op het waarom en hoe in te gaan, vertelt de mythe dat de nieuwe goden en hun nakroost onverdraaglijk waren voor Absu en Tiamat; wellicht eenvoudig omdat zij de orde vertegenwoordigde, de antithese van de oorspronkelijke chaos. Absu en Tiamat beraamde plannen om zich van hun nakomelingschap te ontdoen. Eigenlijk waren Absu en Mummu de aanstichters, terwijl Tiamat eerst nog terug deinsde voor een dergelijke stap. Maar de jonge goden bemerkten tijdig wat er gaande is en nemen hun maatregelen. Ea weet dankzij zijn torenmacht Absu te overmeesteren en te doden terwijl Mummu wordt gekerkerd. Dan kent Tiamats woede geen grenzen. Zij baart elf verschrikkelijke monsters om haar tegenstanders te verscheuren. Een ervan is Kingu die haar echtgenoot wordt en de aanvoerder is in de strijd. Maar gedurende deze lange worsteling is inmiddels Ea’s zoon Marduk geboren. Marduk is een wonderkind; “de wijste onder de wijzen, de geleerdste onder de goden; in de schoot van de afgrond is Marduk voortgebracht. Zijn gestalte was heerlijk, schitterend de blik zijner ogen; zijn geboorte was die van een man, van de aanvang af verwekte hij…Het is onmogelijk hem te doorgronden, moeilijk hem met de blik te omvatten. Zijn ogen zijn vier in getal en vier zijn zijn oren.” Marduk groeide op terwijl Tiamat haar toebereidselen trof tot de strijd. Tegenover haar blijken de goden onmachtig en zij versagen, eerst Anu en zelfs Ea, wiens bezweringen toch Absu bedwongen hadden. In gesloten gelederen hopen zij aan Tiamat en haar trawanten weerstand te kunnen bieden. Op een voltallige godenvergadering drinken zij zich moed in: “De kostelijke wijn verdrijft hun angsten, hun hart verheft zich en zij spreken met luide stem.” Dan verzoeken zij Marduk, als hun kampvechter op te treden. Hij stemt toe, doch stelt op raad van zijn vader bepaalde voorwaarden: de goden dienen zich aan zijn gezag te onderwerpen en mogen zijn besluiten nimmer doorkruisen. (vastlegging der lotsbeschikking). De hemelbewoners gaan hierop in en ieder overhandigd hem het wapen dat zijn sterkte uitmaakt. Door een proefneming met een kleed wordt Marduks nieuwe macht bevestigd. Alvorens tot de aanval over te gaan, beschimpen de beide tegenstanders elkaar naar oude zeden. Marduk brengt zijn wapenen in gereedheid, die deels normaal zijn, deels van kosmische orde: de vier winden, de bliksem en de orkaan. De toverwapens van Tiamat hebben geen vat op hem en Marduk werpt zich net over haar heen. Zij spert haar mond open en spuwt vuur, maar Marduk maakt van die gelegenheid gebruik om één van zijn vier winden naar binnen te slingeren. De draak zwelt op, wordt van binnenuit gesmoord en barst uiteen. Op het lijk van zijn verslagen vijandin heft Marduk een triomf zang aan. Hij houdt haar romp in tweeën als een gesloten vis (een oester) en schept uit de ene helft het firmament, uit de andere de aarde. Het firmament wordt het domein van de eerste godentrias. Kingu is gevangengenomen; Marduk neemt hem de tafelen van het lot af en behoudt die voortaan zelf. Vervolgens horen wij dat Marduk het besluit neemt, een levend wezen met de naam mens te scheppen. Zijn taak zal daaruit bestaan, de goden te dienen terwijl zij zelf rusten. Dan wordt de mens geschapen. Daar is echter bloed voor nodig en Marduk kiest dat van Kingu, die gedood wordt. Dan deelt hij de goden in twee groepen: goden van de hemel en goden van de onderwereld. Uit dankbaarheid voor de overwinning schenken de goden hem de beroemde Esagila tempel in Babylon en ieder begiftigd hem, door hem zijn naam te geven, met een hoedanigheid die door het uitspreken werkelijkheid wordt. Aanvankelijk was Marduk met macht bekleed om hem tot het gevecht te bewegen; nu hij de zege heeft behaald, blijft hij deze macht uitoefenen en de goden doen te zijnen behoeven afstand van hun prerogatieven zoals zij hadden beloofd.

Scheppingsverhalen vergeleken

Vraag Genesis Grieken Egyptenaren Babyloniërs
Wat was er voor het begin? Voor het begin was er niets, God schiep immers de hemel en de aarde. Voor het begin was er de Chaos ‘de Baaierd’ een grote gruwelijke leegte. Voor het begin was ‘Nu’ een grote donkere kolkende chaos. Voor het begin was er een chaos der wateren waar Absu en Tiamat woonden.
Hoe zijn de hemel en de aarde ontstaan? Hemel en aarde werden door god geschapen op de eerste dag. Moeder aarde, Gaea, wordt geboren uit de chaos. Ze is de tastbare tegenhanger van de ontastbare chaos, maar heeft nog iets van oerchaos in zich. Gaea baart Uranus de sterrenhemel. Shu en Tefnut, zoon en dochter van de door zichzelf geschapen Atum, maakte Geb de aarde en Nut de hemel. Hemel en aarde waren er al, maar ze waren in den beginne nog niet benoemd.
Wat is de invloed van de God of Goden geweest? God heeft hemel, aarde en de mens, en alles wat nog meer op aarde aanwezig was geschapen. De goden hebben hemel, aarde en mens geschapen. De goden hebben hemel, aarde en mens geschapen en hielden van hun schepsels zolang zij de goden aanbaden en orde van maat in acht namen. De goden hebben hemel, aarde en mens geschapen.
Hoe is de natuur ontstaan? De aarde laten opgaan in zaadhebbend gras en kruid, en vruchtbare bomen, elk vruchtdragend naar zijnen aard, en het hebben zijn eigen zaad in zichzelf op aarde. Er wordt niets over de natuur vermeldt. Nut maakte regen voor Geb en op zijn beurt zorgde Geb ervoor dat er allerlei dingen groeide op aarde. Er wordt niets vermeld over de natuur.
Wat is de rol geweest van de zon? God maakte twee grote lichten, een groot licht om de dag te regeren en een klein licht om de nacht te regeren. Nyx en Hemera, nacht en dag, kleinkinderen van Baaierd, volgen elkaar op en zorgen voor afwisseling van licht en donker. Geb de aarde baarde iedere dag, vlak voor morgenschemering, Nut de zon. Overdag volgde de zon zijn koers over de aarde en bij zonsondergang stierf hij. Er wordt niets gezegd over de zon.
Wat is het geslacht van de eerste persoon die voorkomt? God, men denkt dat hij mannelijk is, maar daar worden nog steeds discussies over gevoerd. Gaea, zij is vrouwelijk. Atum, hij was geen man en geen vrouw. Absu en Tiamat, Tiamat is vrouwelijk en Absu is waarschijnlijk mannelijk.
Speelden de hemellichamen een rol? Ja, zij moesten dag en nacht regeren en een verschil maken tussen licht en duisternis. Gaea baart Uranus de sterrenhemel, die om aarde heen ligt en haar paart. Uranus heeft alleen deze taak: zoveel mogelijk seks. Alleen de zon wordt genoemd. Waarschijnlijk wel: er is sprake van een god van de hemel en een god van het luchtruim.
Hoe is de mens ontstaan? God schiep de mens naar zijn beeld. Hij schiep een man en een vrouw. Uit de onsterfelijke, de goden, worden sterfelijke geboren, de mensen. Atum huilde tranen van geluk toen zijn oog zijn kinderen had teruggevonden. Toen deze tranen het aardoppervlak raakten, ontstonden hieruit de eerste mensen. De mens wordt geschapen uit het bloed van Kingu.

Reactie op Darwins theorie

Darwin was heel voorzichtig met het naar buiten brengen van zijn theorie. Hij vertrouwde niemand zijn ideeën toe. Ze waren namelijk te tegenstrijdig met het denkbeeld van toen.
Darwin wist van het begin af aan dat zijn theorie van het allergrootste belang was. Als hij gelijk had, dan had de bijbel ongelijk. En dat kon je niet zomaar beweren. Hij wilde dus genoeg bewijs hebben voordat hij naar buiten toe trad.
Een jonge Engelse natuuronderzoeker, Alfred Russel Wallace schreef een wetenschappelijk artikel, wat hij in 1858 naar Darwin toestuurde. Het artikel schokte Darwin erg, aangezien het hetzelfde idee bevatte als hij zelf had. Dus dat de evolutietheorie gebaseerd is op natuurlijke selectie. De twee kenden elkaar niet. Darwin vond dit genoeg bewijs en beiden publiceerden ze hun theorieën.
Het jaar na de gezamenlijke publicatie, publiceerde Darwin zijn boek origin of Species by means of Natural Selection, zijn gedetailleerde boekwerk waarin hij bewijsmateriaal aandroeg voor evolutionaire verandering en natuurlijke selectie.

Men was dus eigenlijk al een beetje voorbereid op Darwin’s boek, na de publicatie van het artikel. Maar toch leidde het boek tot vele reacties. Zoals altijd waren er veel tegenhangers maar ook voorstanders. De voorstanders waren meestal net als Darwin en Wallace wetenschappers.
Darwin schreef: ‘Ik zie geen goede reden waarom de ideeën, die in dit boek zijn vervat, iemands religieuze gevoelens zouden kwetsen.’ Toch deden ze dat, en wel vooral het idee dat de mens van een aapachtige voorouder afstamde. Hoewel Darwin dit idee niet openlijk uitsprak, was het toch wel af te leiden uit ‘The origin of species’.
Bisschop Wilberforce van Oxford schreef dat de christelijke leer ‘geheel onverenigbaar was met het vernederende idee van de dierlijke afkomst van hem die naar Gods beeld en gelijkenis was geschapen.’ De vrouw van de bisschop van Worcester drukte zich wat openhartiger uit; ‘Afgestamd van de apen! Hemeltje, laten we hopen dat het niet waar is, en al het toch waar is laten we dan bidden dat het niet algemeen bekend wordt’.

Het was voor de gewone mensen in die tijd moeilijk om Darwin’s theorie te accepteren.
Mensen gingen er in die tijd vanuit dat God de aarde geschapen heeft. Dit stond namelijk in de bijbel en dat was Gods geschreven woord. De theorie van Darwin was helemaal tegenstrijdig met dit beeld, en de hele schepping van God viel door deze Darwins beweringen in het water. En zo ook het christelijke geloof. Want als de theorie van Darwin waar was, was er dan überhaupt wel een God?

Het boek van Darwin werd met dus met gemengde gevoelens vernomen. Maar dat was in die tijd met elke wetenschappelijke theorie zo, die de huidige opvattingen tegensprak. Dit was namelijk ook zo toen men met bewijzen aankwam dat de aarde rond was en niet plat zoals men altijd dacht. Vooral de kerk sprak deze wetenschappelijke beweringen tegen. Maar na een tijdje waren er zoveel bewijzen dat men de theorie wel moest aannemen. Zo ook met de evolutietheorie van Darwin.
Een paar jaar na de publicatie van zijn boek, werd het algemeen aangenomen dat organismen evolueren, en dus algemeen geaccepteerd, ondanks de aanvallen van de aanhangers van de traditionele gedachten. De acceptatie van het begrip van natuurlijke selectie door middel van overerving, volgde pas veel later.
Het mechanisme van natuurlijke selectie door overerving werd pas duidelijk toen men wist dat alle genetische informatie is vastgelegd in het DNA.
De theorie van Darwin wordt nu steeds verder uitgebreid door nieuwe wetenschappelijke ontdekkingen. Nu wordt de theorie over het algemeen wel geaccepteerd, in tegenstelling tot de tijd waarin Darwin leefde.

Conclusie

Logboek

Bronvermelding

Literatuur
• Darwin, C. (1980), De oorsprong der soorten, Ede.
• Haring, B. (2001) Kaas en de evolutietheorie, Antwerpen.
• Schilthuizen, M. (2002), Het mysterie der mysteriën. Over evolutie en soortvorming, Amsterdam.

Internet
• http://www.grundel.nl/grassroots/nederlands/romantiek/cl1darwin.html
over het ontstaan van de evolutietheorie van Charles Darwin
• http://omicrontheta.codefusion.org/projects/anw/begin.html
over de reis van Charles Darwin
• http://home.hetnet.nl/~timkramer/
werkstuk over de evolutie van het leven
• http://www.geocities.com/levensverhaal/evolutie.htm
over evolutie
• http://www.talkorigins.org/faqs/origin.html
het boek van Darwin ‘On the Origin of Species’
• http://www.iespana.es/natureduca/images/malthus.jpg
plaatje van Malthus
• http://www.gco.nl/flora/rdeklavr.gif
foto van de rode klaver
• http://home2.pi.be/rv047190/images/300/bruine%20rat.jpg
foto van een bruine rat
• http://www.cs.wustl.edu/~schmidt/gifs/evolution.jpg
plaatje van de ontwikkeling van de mens
• http://www.iaie.org/myths/nederlands/2_egypt_full_n.htm
het scheppingsverhaal van de Egyptenaren en van de Babyloniërs
• http://www.geocities.com/dutchskateboardingclan/grieksemythen
het scheppingsverhaal van de Grieken
• http://home.zonnet.nl/a00003/scheppingsverhaal.html
het scheppingsverhaal uit Genesis
• http://www.macdevcenter.com/mac/2002/10/22/graphics/fig-7b-water.jpg
foto van water
• http://www.goodfeeling.nl/Grafic/aarde.gif
foto van de aarde
• http://www.travelmarker.nl/media/foto/landen/egypte/egyptenaren.jpg
foto van enkele Egyptenaren
• http://www.ebibleteacher.com/images/babylon.jpg
plaatje van het rijk van de Babyloniërs

Geen opmerkingen: