Sponsor of prijs nodig? Zelf sponsor worden?
Arkefly: Aruba

maandag 24 maart 2008

Werkstuk Economie Openbare financiën van de gemeente

Hoofdstuk 1 Wat is een gemeente


1.1 De gemeente staatsrechtelijk gezien

Het rijk, provincie en de gemeente worden gezien als de drie bestuurslagen van Nederland. Samen vormen zij de Nederlandse staat, die ook wordt gezien als een gedecentraliseerde eenheidsstaat. In een gedecentraliseerde eenheidsstaat hebben alle bestuurslagen de mogelijkheid om bepaalde regelingen op te stellen en vergunningen te verlenen zonder toestemming van de bestuurslaag erboven. Om het beleid ten uitvoering te brengen zijn de drie bestuurslagen van elkaar afhankelijk, waarbij in veel gevallen door het rijk de hoofdlijnen van het beleid worden vastgesteld, die verder door provincies en gemeenten worden uitgewerkt. Een kenmerk van een gemeente is dat zij, met inachtneming van de wettelijke bepalingen en voorschriften, zelfstandig het bestuur voert over een bepaald gebied binnen één van de 12 provincies die ons land kent. In Nederland heb je grote en kleine gemeenten wat betreft de inwoners en de oppervlakte. In Nederland zijn er op dit moment zo’n 500 gemeenten.

De doelstelling van de gemeenten is op het eerste gezicht gericht op het algemeen welzijn van de samenleving in haar gebied. Soms blijft deze doelstelling niet beperkt tot een gemeente, maar gaan ze samenwerken met andere gemeenten, met de doelstelling om een groter gebied te bereiken.

Om haar doelstelling te kunnen bereiken moet de gemeente veel verschillende teken vervullen. De taken van de gemeenten zijn gericht op het behartigen van de belangen van de inwoners. Dit kunnen we weer onderscheiden in:
sociale belangen ( bijvoorbeeld: maatschappelijk werk);
culturele belangen (bijvoorbeeld: monumentenzorg);
economische belangen (bijvoorbeeld: zorgen voor voldoende bedrijfsruimte);
hygiënische belangen (bijvoorbeeld: inzamelen van huishoudelijk afval).

Bepaalde taken moeten de gemeenten verplicht uitvoeren. Zoals zorgen voor onderwijs, cultuur, veiligheid etc.


1.2 De gemeente economisch gezien

In economische zin is de gemeente een huishouding waarvan het handelen is gericht op de bevrediging van collectieve en individuele behoeften van haar inwoners.
De gemeente heeft hiervoor middelen nodig: personeel, informatie, organisatie en financiële middelen.
Er zijn echter te weinig middelen om alles te kunnen doen en daardoor moeten er constant keuzes worden gemaakt welk middel wordt gebruikt. Je kunt je geld maar een keer uitgeven.
De keuze waar de gemeenten is haar economisch handelen dan ook steeds voor staan is: hoe kunnen wij de schaarse middelen zodanig inzetten dat daarmee het meeste wordt bereikt.

Dit kun je terug vinden in de begroting.
De collectieve in individuele behoeften van de burgers worden door het bestuur van de gemeente zo goed mogelijk uitgewerkt in doelstellingen en middelen op basis waarvan goede en verantwoordelijke keuzes kunnen worden gemaakt.
Doelstellingen en middelen geven richting aan het productieproces bij gemeenten.

Dit sturen kent twee kanten:
1 Welke richting moeten wij op?
In de meeste gemeenten wordt na de verkiezingen een algemeen beleidsplas opgesteld.
Hierin wordt aangegeven welke keuzes het gemeentebestuur wil maken.
Bijvoorbeeld: bouwen wij in ieder dorp een sporthal of concentreren wij de sportvoorzieningen in het centrumdorp.
2 Gaan wij in de richting die wij gekozen hebben?
Als het gemeentebestuur eenmaal bepaalde keuzes heeft gemaakt, dan moet het ambtelijk management ervoor zorgen dat de uitvoering verloopt zoals het bestuur wil.


1.3 De gemeentelijke taken

Nederland is een eenheidsstaat, maar het rijk draagt ook bepaalde taken en bevoegdheden over aan de provincie en de gemeente. Dit heet territoriaal gedecentraliseerd. Als men over decentralisatie spreken hebben we het ook over autonomie en medebewind. Deze begrippen worden later in deze paragraaf uitgelegd.

Binnen het eigen grondgebied hebben de provincie en de gemeente onbepaalde en algemene bestuurstaken. Dit houdt in dat die taken niet grondwettelijk en niet beleidsinhoudelijk zijn gedefinieerd, vastgelegd of afgebakend. De taakverdeling wordt via politieke besluitvorming, onderhandeling en politiek ‘duwen en trekken’ beslist. Elke bestuurslaag krijgt de taak die zij het best kunnen uitvoeren.

Het rijk draagt naast bepaalde taken en bevoegdheden ook een specifieke taak of functie over. Dit wordt functionele decentralisatie genoemd. Een voorbeeld hiervan is het waterschap. De functie van het waterschap ligt uitsluitend op het gebied van waterstaatszorg: zorg voor de waterkering, de waterhuishouding of beide. Zoals eerder in de paragraaf vermeld is hangt decentralisatie samen met autonomie en medebewind. Autonomie betekent dat de gemeente zelf de eigen huishouding mag regelen en dat het gemeentebestuur en het provinciaal bestuur zelfstandig beslissingen kunnen nemen over zaken die zij nuttig en wenselijk achten voor hun gemeente of hun provincie en die niet voortvloeien uit hoger recht. Daarbij gaat het met andere woorden over de openbare belangen die zij uit eigen initiatief behartigen. Autonome taken van de gemeente kun je vooral vinden bij: bevolking, openbare orde en veiligheid, ruimtelijk beleid en volkshuisvesting, onderwijs, cultuur en recreatie. Bij de provincie zijn dat onder andere: industrialisatie en werkgelegenheid, waterstaat, verkeersvoorzieningen, cultuur en gezondheidszorg, milieuhygiëne, recreatie en landschapbescherming. Naast autonomie komt ook medebewind voor.

Bij medebewind berusten de taken en bevoegdheden van provincie en gemeente niet op de Grondwet en de Provincie of Gemeentewet, maar op andere wetgeving. Medebewind houdt in dat de provincie en de gemeente verplichting hebben om mee
te werken aan de uitvoering van regelingen van een hoger orgaan. Het rijk geeft wetten en verordeningen aan de provincie en de gemeente. De provincie en gemeente stellen hun beleid af op die wetten en verordeningen en hebben daarbij een bepaalde vrijheid. Voorbeelden op gemeentelijk niveau zijn: het verstrekken van bouwvergunningen op basis van de Woningwet, het verstrekken van uitkeringen in het kader van de Hinderwet etc.Voorbeelden op provinciaal niveau zijn: het vaststellen van een streekplan op basis van de wet op de Ruimtelijke Ordening en het subsidiëren van monumenten op basis van de Monumentenwet. De autonome en medebewindstaken zijn verdeeld over de bestuursorganen van de drie bestuurslagen.


1.4 De gemeentelijke taakvelden

Om verantwoorde keuzes te kunnen maken, is er behoefte aan informatie die de benodigde lasten en baten voor de uitvoering van een bepaalde taak nodig zijn. De verantwoording van de lasten en baten vindt zoveel mogelijk per taak in een begroting plaats.
Een algemeen bruikbare definitie voor het begrip begroting is een op geregelde tijdstippen systematisch opgestelde, normatieve raming voor een bepaald toekomstig tijdvak van alle lasten en baten.

Bij de begroting van de gemeenten wordt een andere indeling gebruikt. Hier is voor een indeling naar taakvelden gekozen. Deze taakvelden worden ook wel functies genoemd. De regels voor deze indeling zijn vastgelegd in de zogenaamde comptabiliteitsvoorschriften, die voor alle gemeenten en provincies bindend zijn.

Taak velden worden op grond van de comptabiliteitsvoorschriften geordend. Dit is onder meer van belang om de administratie overzichtelijk te maken, zodat deze als informatiebron voor de gehele organisatie kan dienen. Voor het systematisch opstellen van de ramingen van lasten en baten heeft men bij de gemeente gekozen voor het onderstaand indelingsmechanisme.

Taakvelden worden ingedeeld in:
Hoofdfuncties
Een hoofdfunctie is een clustering van gemeentelijke taken op basis van het behartigen van bepaalde belangen, die wat betreft soort bij elkaar horen. De comptabiliteitsvoorschriften geven een voorgeschreven indeling naar hoofdfuncties.
Er zijn in totaal tien hoofdfuncties, namelijk:
Hoofdfunctie 0: Algemeen Bestuur
Hoofdfunctie 1: Openbare orde en veiligheid
Hoofdfunctie 2: Verkeer, vervoer en waterstaat
Hoofdfunctie 3: Economische zaken
Hoofdfunctie 4: Onderwijs
Hoofdfunctie 5: Cultuur en recreatie
Hoofdfunctie 6: Sociale voorzieningen en maatschappelijke dienstverlening
Hoofdfunctie 7: Volksgezondheid en milieu
Hoofdfunctie 8: Ruimtelijke ordening en volkshuisvesting
Hoofdfunctie 9: Financiering en algemene dekkingsmiddelen
Voorbeeld: De gemeente dient de belangen van haar inwoners op economisch gebied te behartigen. Taken die hiermee samenhangen worden geclusterd binnen de hoofdfunctie 3: Economische zaken.
Functies
Binnen de clustering van gemeentelijke taken op hoofdfunctieniveau vindt een nadere uitsplitsing plaats in meer herkenbare eenheden, zogenaamde functies. De comptabiliteitsvoorschriften geven een voorgeschreven indeling naar functies. Er zijn in totaal 76 functies.
Voorbeeld: Binnen hoofdfunctie 3: Economische zaken vindt op functieniveau een nadere uitsplitsing plaats naar bijvoorbeeld Handel en ambacht, Industrie en Nutsbedrijven.
Subfuncties
Gemeenten kunne naar behoefte voor een verdere onderverdeling kiezen. De functies worden dan in zogenaamde subfuncties opgesplitst. Op grond van de comptabiliteitsvoorschriften zijn subfuncties niet verplicht.
Voorbeeld: Binnen de functie Nutsbedrijven kiest een gemeente voor bijvoorbeeld een nadere onderverdeling in het gasbedrijf, het elektriciteitsbedrijf en het waterleidingbedrijf.

Hoofdstuk 2 Hoe voert de gemeente haar taken uit?

2.1 Informatie

De gemeente is een bestuurslaag die het dichtst bij de burgers staat. Daar waar nodig en (financieel) mogelijk is, zal zij rekening houden met de wensen van haar burgers. In zekere zin kan een gemeente dus beter dan de andere bestuurslagen (provincie en rijk) inspelen op vragen vanuit de maatschappij. Een gemeente moet niet worden gezien als een soort onderneming die allerlei diensten produceert waar burgers om vragen. De gemeente kan niet in alle vrijheid een keuze maken uit de taken die zij wil uitvoeren. Toch bestaat er binnen gemeenten de behoefte om, net als bij ondernemingen haar taken uit te voeren volgens bedrijfseconomische beginselen, waarbij de taken moeten worden uitgevoerd tegen de laagst mogelijke lasten.

De behoefte aan een bedrijfseconomische benadering van het financieel beleid en beheer bij gemeenten is met name vanaf de jaren zeventig sterk gegroeid. Dit heeft te maken met de evenredige stijging van het aantal taken en activiteiten ten opzichte van de beschikbare middelen. De gemeenten zijn de laatste jaren in toenemende mate geconfronteerd met forse bezuinigingen van het rijk en decentralisatie van taken van het rijk naar de gemeenten, waarbij het rijk een zogenaamde efficiency-korting toepast: de gemeente moet deze taak uitvoeren met minder geld an het rijk deed.

Het rijk gaat er hierbij vanuit dat een gemeente bepaalde taken efficiënter en dus goedkoper uit kan voeren. Daarnaast hebben de verschillende geledingen ( de raad, het college, het ambtelijk apparaat) binnen de gemeente steeds meer behoefte gekregen aan inzicht en informatie over de bestaande taken en over de te nemen beslissingen over nieuwe taken. Inzicht en informatie zijn immers essentiële voorwaarden voor het kunnen maken verantwoorde keuzes. Hierbij moet de informatie zijn afgestemd op het niveau, waarop men een beslissing neemt. Zo hebben de raad en het college van B en W behoefte aan informatie die mogelijk maakt om te kunnen sturen op hoofdlijnen. He ambtelijk apparaat, dat voor de uitvoering van de taken (het beleid) zorgt heeft behoefte aan detailinformatie waarmee hij het proces kan beheersen.


2.2 Organisatie

Met name de grootte van de gemeente (aantal inwoners) vormt een bepaalde factor voor het functioneren van een organisatie. In kleine gemeenten is vaak sprake van korte communicatielijnen en men werkt met een klein takenpakket. In grote gemeenten zijn niet alleen de communicatielijnen veel langer maar men werkt er ook met zeer uitgebreide takenpakketten.

In beide gevallen geldt dat de gemeenten haar organisatie zodanig moet inrichten, dat de taken zo goed mogelijk kunnen worden uitgevoerd tegen zo laag mogelijke kosten. Er moet dus worden nagedacht over de inrichting van de organisatie. Hierbij zal een aantal items een belangrijke rol spelen, dat wil zeggen er moet sprake zijn van:
een soepele organisatie;
een burger die weet waar hij/zij moet zijn;
een vlotte afhandeling van zaken;
een bestuur dat zich bezighoudt met de hoofdlijnen;


2.3 Personeel

Een gemeente is eigenlijk een bijzonder bedrijf. Aan de ene kant is zij goed te vergelijken met een bedrijf, maar aan de andere kant toch ook weer niet. Bij een bedrijf bepaalt de directie uiteindelijk wat er gebeurt. Er wordt voor de markt geproduceerd met als belangrijkste doelen: zorgen voor continuïteit van de bedrijfsvoering en het behalen van een zo hoog mogelijke winst. De ‘directie’ van een gemeente bepaalt ook wat er uiteindelijk gebeurt, maar de ‘bedrijfsdoelen’ zijn anders: naast de verplichte taken probeert men zoveel mogelijk producten aan te bieden aan de burgers, waarbij gestreeft wordt naar zo laag mogelijke lasten voor de burger.

De gemeentelijke organisatie bestaat uit het gemeentebestuur en de ambtelijke organisatie. Hieronder wordt kort ingegaan op de rol die het gemeentebestuur en de ambtelijke organisatie spelen in de uitvoering van de gemeentelijke taken.

2.3.1 Het gemeentebestuur

Het gemeentebestuur bestaat uit drie geledingen:
de gemeenteraad;
het college van burgemeester en wethouders (B en W);
de burgemeester.

De taken tussen de gemeenteraad en het college van B en W laat zich het beste als volgt omschrijven:

De gemeenteraad is het hoogste orgaan van een gemeente. Zij moeten worden gezien als het beleidsbepalende orgaan. De gemeenteraad vormt het algemeen bestuur van de gemeente. Het college van B en W bereidt de zaken voor waarover de gemeenteraad moet besluiten. Dus kort samengevat: het college van B en W vormt het dagelijks bestuur van de gemeente.

Het college van B en W laat zich bij de voorbereiding en de uitvoering van het beleid assisteren door het ambtelijk apparaat.

2.3.2 Het ambtelijk apparaat

Het gemeentebestuur heeft voor de uitvoering van zijn taken hulp nodig. Met name de productiefactor personeel vormt hierbij een belangrijke schakel. De ambtelijke organisatie kan op verschillende manieren georganiseerd. Over het algemeen kent iedere ambtelijke organisatie de volgende geledingen:
gemeentesecretaris;
managementteam;
beleidsambtenaren;
uitvoerende ambtenaren.
De gemeentesecretaris vervult eigenlijk de spilfunctie binnen de gemeentelijke organisatie. Deze functie laat zich het beste onderscheiden in de volgende elementen:
adviseur van het gemeentebestuur;
de schakel tussen het bestuur en het ambtelijk apparaat;
coördinatiemanager, ook wel hoofd van dienst genoemd, de hoogste ambtenaar.

De gemeentesecretaris heeft als adviseur van het gemeentebestuur natuurlijk ondersteuning nodig om de juiste informatie te kunnen verschaffen. Gezien de veelheid van taken van de gemeentelijke organisatie zal ook de secretaris behoefte hebben aan een zekere ondersteuning. Het ambtelijk apparaat vervult deze taak, waarbij onderscheid in beleidsvoorbereiding en uitvoering wordt gemaakt. Per taak is sprake van leiding van voorbereiding en uitvoering. Hiervoor zorgen de hoofden van afdelingen, dan wel de sectordirecteuren genoemd.

Het management legt zich met name toe op het coördineren van de beleidsvoorbereiding en de beleidsuitvoering op taakniveau. Daarnaast ondersteunt het de secretaris op tactisch en strategisch beleidsniveau.

De beleidsambtenaren zorgen voor de uitwerking van de beleidsvoorbereiding. Hiermee dragen zijn de bouwstenen aan voor de ondersteuning van het managementteam en de secretaris bij het adviseren van het dagelijks bestuur.

2.4 De rol en de positie van de afdeling financiën

De rol van de afdeling financiën binnen de gemeentelijke organisatie is heel belangrijk. Over het algemeen zal de afdeling financiën in de beleidsvoorbereiding een grote rol spelen. Als een afdeling op verzoek van het college een bepaald idee ontwikkelt zal de afdeling financiën moeten bekijken of dit idee financieel haalbaar is: is er voldoende (financiële) ruimte binnen de begroting, om het voorstel via het college van B en W aan de raad voor te leggen.

De positie van de afdeling financiën hangt weer samen met de grootte van de organisatie. Hoe kleiner de organisatie, hoe intensiever de afdeling financihoe intensiever de afdeling financiën betrokken zal zijn bij de directe beleidsvoorbereiding. Is de organisatie groot dan zal de directe betrokkenheid van een heel andere aard zijn. De afdeling financiën zal dan vaak een eindoordeel uitspreken over een voorstel voor wat betreft de financiële gevolgen. Als wij nu eens in deze drie voorbeelden de positie van de afdeling financiën invullen dan ontstaat het volgende beeld.


Gemeente Harmelen:

In de kleinere gemeenten, zoals de gemeente Harmelen, veelal sprake van een platte organisatie. De afdeling financiën is dan vaak een zelfstandig afdeling naast ander afdelingen.
Gemeente Opsterland:

Bij middelgrote gemeenten, zoals de gemeente Opsterland, is veelal sprake van een clustering van een aantal afdelingen in sectoren. Deze sectoren voeren hun taak voor een groot deel zelfstandig uit. Binnen de sector is vaak sprake van een sectorconsulent voor financiële zaken. Een sectorconsulent adviseert en ondersteunt de sector bij zijn financiële vraagstukken. De rol van de afdeling financiën is dan veel meer ondersteunend. De coördinatie en integrale afweging vinden plaats bij de afdeling financiën.

Gemeente Enschede:

De gemeente Enschede behoort tot de groep van grote gemeenten (tiende van Nederland). Binnen dergelijke gemeenten is sprake van zelfstandige diensten met een eigen financiële ondersteuning. De gemeente wordt dan beschouwd als een concern en de autonome diensten als een bedrijf.

Hoofdstuk 3 Specifieke en algemene uitkeringen eigen inkomsten


3.1 Specifieke uitkeringen

Specifieke uitkeringen zijn de belangrijkste inkomsten voor de gemeente. Bijna de helft van alle gemeentelijke inkomsten bestaat uit specifieke uitkeringen. Specifieke uitkeringen zijn uitkeringen die door de verschillende ministeries aan de taak, waarvoor de uitkering is verstrekt. Daarom wordt dit ook wel doeluitkeringen genoemd.
Soms wordt een specifieke uitkering gegeven op basis van een declaratie van de feitelijke uitgaven, soms ontvangen de gemeenten een bedrag en mogen ze, als ze minder geld hebben besteed de rest houden. Maar ze moeten bijvoorbeeld wel wat ze dit jaar hebben uitgegeven aan een bepaald doel ook volgend jaar doen.

Veelal vindt achteraf een onderzoek door een accountant plaats. Deze geeft vervolgens een verklaring af voor het ministerie, waarin hij aangeeft of een gemeente inderdaad het bedrag aan die specifieke uitkering heeft besteed. Specifieke uitkeringen geven het rijk de mogelijkheid om gemeenten te dwingen tot een bepaald beleid. Bij specifieke uitkeringen is de vrijheid van handelen van de gemeenten uiterst beperkt.

Er zijn een aantal redenen te noemen waarom specifieke uitkeringen bestaan en waarom niet alle middelen in het Gemeentefonds worden gestopt en vervolgens verdeeld volgens via een bepaalde norm van de algemene uitkeringen over de gemeenten worden verdeeld. In de eerste plaats zijn er bepaalde basisvoorzieningen, waarvoor het rijk een speciale verantwoordelijkheid heeft, zoals onderwijs en sociale voorzieningen. Deze soort voorzieningen moeten in heel Nederland op een bepaald minimumniveau beschikbaar zijn. Verschillen in voorzieningenniveau zijn allen goed als zijn boven een bepaald minimum zitten. Daarom kunnen de basisvoorzieningen niet alleen aan de besluitvorming van de gemeenten worden overgelaten. Het rijk bepaalt in veel regelingen hoe de gemeenten hun raken voor de basisvoorzieningen moeten uitvoeren. Het motto hiervan is: wie bepaalt, die betaalt.

In de tweede plaats vindt het rijk het belangrijk dat bepaalde voorzieningen gegarandeerd totstandkomen. Om het gebruik van voorzieningen te stimuleren stelt het rijk geld beschikbaar. Een voorbeeld hiervan is de specifieke uitkering voor basiseducatie, die de regering van groot belang vindt binnen het achterstandsbeleid. Zonder extra middelen kunnen gemeenten hiervoor onmogelijk voldoende voorzieningen treffen. Ten slotte zijn sommige activiteiten zo ongelijk over het land verspreid, dat er een verdeling via de algemene uitkering, waar alle gemeenten recht op hebben, niet mogelijk is. Dit is bijvoorbeeld het geval met de kosten voor drugsverslaving. Dit probleem komt niet in elke gemeente evenveel plaats en daarom is het moeilijk om dit te verdelen in het Gemeentefonds.


Een aantal voorbeelden van specifieke uitkeringen is:
ABW (algemene bijstandswet)
Basisonderwijs
personeel
materiële instandhouding
stadsvernieuwingsfonds
regeling extra werkgelegenheid langdurig werklozen (de zogenaamde Melkert banen)

De laatste jaren is er een beleid gevoerd, dat geleid heeft tot een vermindering van het aantal specifieke uitkeringen. Deze vermindering is gedeeltelijk het gevolg van overheveling van grote bedragen naar het Gemeentefonds. Overheveling naar Gemeentefonds betekent dat de specifieke uitkering vervalt en dat het geld van deze specifieke uitkering vervolgens in het
Gemeentefonds terechtkomt. Dit geld wordt via een bepaalde norm verdeeld over de gemeenten. De overheveling van Algemene bijstandsgelden en huisvestingsgelden onderwijs maken deel uit van het beleid.


3.2 Algemene uitkeringen

De algemene uitkering vormt na de specifieke uitkeringen de belangrijkste inkomstenbron voor de gemeente. De algemene uitkering loopt via het zogenaamde Gemeentefonds. Over de besteding van deze gelden hoeft de gemeente geen verantwoording af te leggen aan het rijk, wat wel geldt voor de specifieke uitkeringen. Toch zijn er enkele uitgaven die bij de Algemene uitkering horen, zoals het salaris van de burgemeester en het organiseren van verkiezingen.

Het Gemeentefonds

Ieder jaar zondert het rijk binnen de Rijksbegroting een bedrag af voor het zogenaamde Gemeentefonds. Iedere gemeente heeft recht op een algemene uitkering uit dit Gemeentefonds.
Bij de verdeling van het gemeentefonds over alle gemeenten wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de verschillen tussen de gemeenten. Om tot een goede verdeling te komen heeft het rijk een stelsel van een verdeling via een bepaalde norm ontwikkeld. Hiermee wordt geprobeerd om de verschillen, maar ook de overeenkomsten tussen gemeenten zoveel mogelijk tot uitdrukking te laten komen in de algemene uitkering. Dat dit niet simpel is blijkt wel uit het feit, dat sinds de invoering van de algemene uitkering verschillende verdeelsystemen zijn gebruikt.
De uitgangspunten van de verdeelsystematiek zijn vastgelegd in de Financiële Verhoudingswet. In 1997 wordt de nieuwe Financiële Verhoudingswet van kracht. Dit wetsvoorstel verdient een herziening van het verdeelstelsel van het gemeentefonds. De verdeling sloot onvoldoende aan op de verschillen in kostenstructuren van de gemeenten en het stelsel bleek onvoldoende rekening te houden met de veranderingen in de maatschappelijke en bestuurlijke omgeving. De veranderingen in de afgelopen decennia zijn snel gegaan. Het takenpakket van de gemeenten van zowel medebewindstaken als autonome taken is sterk veranderd.

De meeste recente herziening van de financiële verhoudingswet trad per 1 januari

1997 in werking. De kern van de veranderingen in de financiële verhoudingswet
ten opzichte van een vernieuwde versie van de financiële verhoudingswet is geweest om het scheve en starre verdeelstelsel zodanig te herzien dat er een betere aansluiting ontstaat tussen de wijze van verdelen van het Gemeentefonds en de verschillen in kostenposten van gemeenten.

De aanleiding tot de herziening moet vooral worden gezocht in de veranderingen die zich in de afgelopen jaren hebben voorgedaan. De Raad voor de Gemeentefinanciën wees hierbij onder meer op de grote bezuiningen in met name de jaren tachtig, taakveranderingen van de gemeente, decentralisatie en sanering van specifieke uitkeringen en uitbreiding van het gemeentelijk belastinggebied.
Uit het onderzoek van deze Raad naar het verdeelsysteem van de financiële verhoudingswet uit 1984 kwam naar voren dat de verdeling te veel gericht was op het verschil in omvang van de gemeenten, zowel in gewone bedragen als betrekkelijke bedragen. Op deze manier werd er geen rekening gehouden met andere verschillen tussen gemeenten.

Een van de grote veranderingen in de financiële verhoudingswet 1997 ten opzichte van financiële verhoudingswet 1984 is het betrekken van de mogelijkheid van een gemeente om eigen inkomsten te verwerven, de zogenaamde Onroerende-Zaakbelastingcapaciteit, dit wordt ook wel OZB-maatstaf genoemd. De werking van deze maatstaf is heel eenvoudig, namelijk hoe meer geld een gemeente aan onroerende zaakbelasting kan binnenhalen, hoe meer geld er nodig is uit het Gemeentefonds.

In de afgelopen jaren is duidelijk geworden dat de verdeling van het Gemeentefonds onvoldoende aansloot bij de taken die de gemeente moesten uitvoeren. Met name gemeente met een slechte sociale structuur (veel lage inkomens, veel mensen in de bijstand) en gemeenten met een regionale, dan wel centrumfunctie werden relatief slecht bedeeld onder de financiële verhoudingswet 1984.

De verschillen in de voorzieningenniveaus zijn groot, terwijl deze verschillen niet samenhingen met het belastingniveau.
Ook tussen de grootte van de gemeente en de relatief zwakke structuur bestond geen duidelijk verband.
Daarnaast is de problematiek van de grote steden veelal van een andere orde dan die op het platteland. De problemen rondom minderheden, werkloosheid, onveiligheid en het leefmilieu van de burgers stapelen zich met name in de grote steden op. Zowel voor de vier grootste steden als de overige steden wordt binnen de financiële verhoudingswet 1997 geprobeerd via de verdeelmaatstaven hun de mogelijkheid te bieden om deze problemen/taken beter aan te kunnen pakken.

De groei van het Gemeentefonds is gekoppeld aan de groei van de netto-gecorrigeerde uitgaven van het rijk. Dit zij de uitgaven van het rijk, gecorrigeerd voor een aantal posten, zoals de afdrachten aan de Europese Unie en van het Gemeentefonds zelf. Met deze genormeerde groei van het fonds wordt bereikt dat de gemeenten zoveel mogelijk in een gelijke financiële positie worden geplaatst
met het rijk. Van elke euro, die het rijk meer uitgeeft, ontvangen de gemeenten bijna 20%. Deze normeringsystematiek geeft de gemeente de zekerheid dat het rijk bij

bezuinigingen niet kort op het Gemeentefonds. Bovendien delen de gemeenten mee in de groei van de rijksuitgaven.
De groei van het Gemeentefonds als gevolg van de koppeling aan de netto-gecorrigeerde rijksuitgaven, wordt op verschillende tijdstippen gemeten. Het eerste meetpunt is de rijksbegroting van het van het volgende jaar. De ervaring leert dat de toeneming achteraf lager uitkomt, omdat de werkelijke uitgaven van het rijk achteraf lager zijn dan begroot is. Er is dus sprake van een zogenaamde onderuitputting van de rijksbegroting. Omdat de toenemingdefinitief wordt vastgesteld aan de hand van de werkelijk gerealiseerde uitgaven van het rijk, zouden gemeenten in het volgende jaar een deel van de toeneming moeten terugbetalen. Dat kan gaan om vele honderden miljoenen euro’s voor alle gemeenten te samen. Gezien de financieel krappe jas van veel gemeenten, is besloten dat met ingang van 1997 sowieso een bepaald bedrag niet uitgekeerd wordt uit het Gemeentefonds. Dit gereserveerde bedrag heeft een de naam behoedzaamheidsreserve. ‘Is er niet genoeg reserve, dan moeten de gemeenten alsnog een extra bedrag terugstorten in het Gemeentefonds. Andersom wordt geld, dat van de behoedzaamheidsreserve overblijft, alsnog aan de gemeenten uitgekeerd.


3.3 Eigen inkomsten

De eigen inkomsten van een gemeenten vormen in geld uitgedrukt slechts een klein onderdeel van de totale inkomsten van een gemeente. Toch moeten zij misschien wel tot de belangrijkste inkomsten worden gerekend, als zij worden bekeken vanuit het oogpunt van vrijheid van handelen van een gemeente. De specifieke uitkeringen kunnen alleen door de gemeenten worden besteed aan het doel warvoor ze beschikbaar worden gesteld. En bij de hoogte van de algemene uitkering wordt al zoveel mogelijk rekening gehouden met de omstandigheden waarin de gemeente verkeert. Met behulp van de eigen inkomsten is het voor een gemeente mogelijk om haar takenpakket uit te breiden, of om haar bestaande takenpakket te verbeteren.

De eigen inkomsten van de gemeente kunnen worden onderscheiden in:
belastingen;
retributies;
overige inkomsten;
tarieven;
leges;
diverse overige inkomstenbronnen.

De bevoegdheid van de gemeente om eigen inkomsten te verwerven, heeft een juridische basis. Bij het bespreken van de verschillende inkomstensoorten wordt telkens verwezen op grond van welke wetgeving de gemeente de specifieke inkomsten mag heffen. Zie de volgende stukken.

Afhankelijk van de aard en vorm kunnen de gemeentelijke inkomsten door de
verschillende heffingsvormen van elkaar onderscheiden worden.

Verdelingsbeginselen
Draagkrachtbeginsel. De heffing vindt plaats op basis van individuele draagkracht. Hierbij wordt ondermeer gekeken naar inkomen, vermogen en persoonlijke omstandigheden.
Profijtbeginsel. De heffing vindt plaats op basis van de mate waarin gebruikgemaakt wordt van de overheidsprestatie.
Beginsel van het minste leed. De heffing vind plaats door een methode en manier van heffen te kiezen die het minste leed veroorzaakt.

Financieel-economische beginselen
Tijdig een voldoende opbrengst, welke financiële behoeft bestaat er.
Flexibiliteit, er moet een mogelijkheid zijn om gewoon te kunnen reageren.
Gemakkelijke betalingswijze, bijvoorbeeld in termijnen.
Lage perceptiekosten, de kosten van invordering moeten zo laag mogelijk worden gehouden.

Rechtsstatelijke beginselen
Gelijkheid in behandeling moet behouden blijven.
Evenredigheid in lastenverdeling moet behouden blijven.

Daarnaast kunnen belastingen, retributies en overige inkomsten onderscheiden worden in wel of geen prestatie. Bij het heffen van belastingen is er niet gelijk sprake van een tegenprestatie van de overheid, terwijl dit bij retributies en overige inkomsten wel het geval is.

Ondanks de relatief beperkte omvang van de eigen inkomsten en het kader van beginselen waarbinnen eigen inkomsten kunnen binnen gehaald, vormen de eigen inkomsten van de gemeente toch een belangrijk sturingsmechanisme voor het bestuur. Het gemeentebestuur maakt namelijk zelf een heel nadrukkelijke afweging van lasten en baten van al haar voorzieningen en het gewenste niveau van deze voorzieningen.
Verder kunnen de eigen inkomsten worden gezien als een soort vangnet voor de onvolkomenheden in de keuzes van de overige financiële middelen.

Belastingen

Wij moeten allemaal belasting betalen voor het geheel van overheidsprestaties, die aan de gehele bevolking ten goede komt.
Belastingheffing door de gemeenten kan alleen plaatsvinden op basis van een door de gemeenteraad vastgestelde belastingverordening. Aan deze belastingverordening wordt een aantal eisen gesteld. De Gemeentewet bevat daarnaast afzonderlijke bepalingen voor de verschillende gemeentelijke belastingen.

In de Gemeentewet is verder bepaald dat de heffing en invordering van gemeentelijke belastingen zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de Algemene Wet inzake rijksbelastingen en de Invorderingswet.
Bij belastingheffing is er sprake van een vrij formeel juridisch kader. Dit kader moet goed worden nageleefd, de belastingrechter zal dit altijd nakijken.

De gemeente mag op grond van de Gemeentewet belastingen heffen. In de Gemeentewet zijn alle mogelijkheden die een gemeente op dit gebied heeft genoemd.
Gemeenten mogen kwijtschelding verlenen voor het betalen van gemeentelijke belastingen en retributies. Elke gemeente kan bepalen of de kwijtscheldingsregeling voor een bepaalde belasting van toepassing is. Daarvoor moet men de rijksregeling volgen. Of iemand voor kwijtschelding in aanmerking komt, kijkt men naar de hoogte van de bijstandsuitkering en aan het percentage dat van die uitkering valt aan te merken als kosten van bestaan. Het rijk hanteert een percentage van 90%, terwijl veel gemeenten werken met 100%.

De gemeente mag de volgende belastingen heffen op grond van de Gemeentewet:
a Onroerende-zaakbelastingen;
b Hondenbelasting;
c Baatbelasting;
d Forensenbelasting;
e Toeristenbelasting;
f Parkeerbelasting;
g Reclamebelasting;
h Precariobelasting;
i Afvalstoffenheffing.

Retributies

Naast de belastingen vormen de retributies een belangrijke bron van inkomsten voor de gemeente. Retributies moet men betalen voor een door de overheid direct geleverde prestatie. Het gaat daarbij om zaken als: de inzameling en de verwerking van huisvuil, en het hebben en onderhouden van de gemeentelijke riolering.

Om de kosten van het inzamelen en verwerken van afvalstoffen te verhalen heeft de gemeente twee heffingsmogelijkheden:
de reinigingrechten (retributie);
de afvalstoffenheffing (belasting).

De reinigingsrechten zijn geregeld in de Gemeentewet. Het betreft een retributie, hetgeen betekent dat heffing alleen mogelijk is wanneer er een directe tegenprestatie van de gemeente tegenover staat.
De gemeente kan alleen reinigingsrechten heffen, wanneer er daadwerkelijk gebruik gemaakt wordt van de vuilophaaldienst van de gemeente. In de praktijk leverde dit bewijs nog al eens problemen op. Vandaar dat veel gemeenten voor invoering van een afvalstoffenheffing hebben gekozen, naast reinigingsrechten. De afvalstoffenheffing is gebaseerd op de Wet Milieubeheer en de Gemeentewet. Dit is geen retributie en daarentegen is een concreet aanwijsbare tegenprestatie niet vereist. Men is verplicht de heffing te betalen ook als men geen huisvuil aanbiedt. De afvalstoffenheffing kan alleen worden gebruikt om de kosten te dekken van de inzameling en verwerking van het huishoudelijke afval.

De gemeente is niet wettelijk verplicht om bedrijfsafvalstoffen in te zamelen en te verwerken. Voor de kosten die hiermee betrokken zijn kan geen gebruik worden gemaakt van de afvalstoffenheffing. Hiervoor wordt daarom in de meeste gemeenten toch een reinigingsrecht geheven.
De combinatie van reinigingsrechten voor bedrijfsafval en een afvalstoffenheffing
voor de huishoudens komst het meeste voor. Het tarief dat voor zowel de reinigingsrechten als de afvalstoffenheffing mag gelden zijn alle kosten die gemaakt worden. Het is daarom voor gemeenten van belang om goed inzicht te hebben in de kosten die kunnen worden toegerekend aan de inzameling en de verwerking van de afvalstoffen. Hierbij gaat het zowel om de directe kosten, als de indirecte kosten. Ook bij het verzoek om goedkeuring van de belastingverordeningen moet de gemeente inzicht geven in de kosten en opbrengsten.

De tarieven voor de reinigingsrechten zijn meestal gebaseerd op de hoeveelheid afval die wordt meegegeven. Bij de afvalstoffenheffing is er vaak sprake van een vast tarief per stuk grond. Veel gemeenten hebben inmiddels een uiteenlopend tarief voor eenpersoonshuishoudens en meerpersoonshuishoudens ingevoerd. Ook zijn er gemeenten die de mogelijkheden van een verder uiteenlopend onderzoek, waarbij ‘de vervuiler betaalt’ centraal staat.

Om de kosten van het hebben, instandhouden en functioneren van de gemeentelijke riolering te verhalen kan de gemeente rioolrechten heffen. Rioolrechten zijn retributies. De wettelijke basis voor de heffing van rioolrechten is geregeld in de Gemeentewet.
Er kunnen twee rioolrechten worden geheven:
rioolrecht van de eigenaar van een eigendom, dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering;
rioolrecht van de gebruiker van een eigendom, van waaruit afvalwater direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.

Het staat de gemeente vrij één van deze beide rechten te heffen.

Bij een rioolrecht voor gebruikers wordt in veel gevallen het waterverbruik gehanteerd. Men gaat er hierbij vanuit, dat de mate van gebruik van water in relatie staat met de mate van gebruik van de riolering. Het is uiteraard noodzakelijk dat de waterverbruikgegevens bij de gemeente bekend zijn. De waterleidingmaatschappijen kunnen deze gegevens aan de gemeenten leveren en de gemeente moet in ieder geval de kosten voor het verzamelen en beschikbaar stellen van de informatie betalen.
Bij een rioolrecht voor eigenaren mag geen relatie worden gelegd met de hoeveelheid afgevoerd afvalwater. Het tarief is veelal een vast bedrag per eigendom.
Ook voor rioolrechten geldt dat de opbrengsten niet hogen mogen zijn dan de kosten. Voor het overige gelden dezelfde opmerkingen, die bij de reinigingrechten zijn gemaakt.

Overige inkomsten

Naast de belastingen en retributies kent de gemeente nog een aantal andere

bronnen van de gemeente vallen uiteen in de volgende groepen:
tarieven;
- leges;
diverse overige inkomstenbronnen.

Tarieven
Bij tarieven gaat het om vergoedingen voor gemeentelijke diensten die op privé terrein worden geleverd. Hierbij wordt het tarief gebaseerd op de mate van gebruik van een burger, of een groep burgers.
Voorbeelden zijn onder meer het gebruik van sportvoorzieningen, maar ook het beschikbaar stellen van dranghekken voor een wielerronde.
Gemeenten hebben de latere jaren met name door de bezuinigingsperikelen hun tarieven meer kostendekkend gemaakt. Overigens kan men niet altijd ongestraft de tarieven blijven verhogen naar een kostendekkend niveau. Immers het verdubbelen van het tarief voor het zwembad zal mensen doen besluiten om minder te gaan zwemmen. Het effect van een tariefsverhoging wordt dan ongedaan gemaakt. Gemeenten moeten bovendien bij het vaststellen van de tarieven de aanleiding van het opstarten van bepaalde voorzieningen niet uit het oog verliezen. Als in de politiek sport hoog in het vaandel staat, mag men de sportvoorzieningen niet bereikbaar maken door (te) hoge tarieven te vragen.

Leges
Bij leges gaat het om vergoedingen die moeten worden betaald voor het verrichten van diensten, meestal administratieve, die de overheid als arbeid verricht. Denk aan zaken als het afgeven van vergunningen, paspoorten, rijbewijzen en uittreksels uit het bevolkingsregister.
De gemeente mag maximaal alle kosten heffen voor deze dienstverlening. Bij het vaststellen van het tarief voor de leges mag het belang van de burger niet uit het oog worden verloren.

Overige inkomstenbronnen
Naast de tarieven en leges heeft de gemeente nog een aantal overige inkomstenbronnen. Hierbij kan met name worden gedacht aan:
winstuitkering van (nuts)bedrijven;
dividend op aandelen;
opbrengsten uit verkoop van gemeentelijke eigendommen;
opbrengst van rente van reserves.

Hoofdstuk 4 Financieel management binnen de gemeente

4.1 Het collegeprogramma

De basis voor de begrotingscyclus wordt eigenlijk gevormd door het collegeprogramma. Het collegeprogramma kan worden beschouwd als een soort strategisch plan dat een aantal politieke wensen bevat op basis waarvan collegevorming kan plaatsvinden. Het programma omvat de doelstellingen op hoofdlijnen voor de komende vier jaar. Uiteraard dienen deze doelstellingen financieel vertaald te worden.


4.2 Het algemeen beleidsplan,/B>

Het algemeen beleidsplan is een concretisering van het collegeprogramma en probeert voor een periode van vier jaar een nadere uitwerking te geven van het collegeprogramma. In het algemeen beleidsplan wordt aandacht geschonken aan de volgende punten:
het formuleren van de beleidsdoelen voor de verschillende gemeentelijke taken;
het formuleren van geconcretiseerde subdoelen en middelen voor de komende 4 jaar;
het berekenen en analyseren van de beschikbare financiële ruimte;
het inventariseren en financieel vertalen van de wensen;
het eventueel verhogen van de berekende bestedingsruimte door herschikkingen, bezuinigingen, tariefsverhogingen en dergelijk;
het samenvatten van de belangrijkste beleidsinhoudelijke en financiële gegevens in een overzichtelijke vorm.


4.3 Financieel meerjarenperspectief

Het doel van het algemeen beleidsplan is om voor een periode van 4 jaar het collegeprogramma concreter uit te werken. Zoals al eerder gezegd kenmerkt de begrotingscyclus zich door het in de tijd voortschrijdend besluitvormingsproces. Daarom is een voortdurende (her)oriëntatie op het gemeentelijk beleid noodzakelijk. Ieder voorjaar wordt voorafgaand aan de eigenlijke begroting, een financieel meerjarenperspectief gepresenteerd. Hierin kunnen allerlei ontwikkelingen (loon/prijsstijgingen, beleidswijzigingen, enzovoort) die zich in de afgelopen tijd hebben voorgedaan en die van invloed zijn op het financiële perspectief worden meegenomen.

Voor het samenstellen van het financiële perspectief vaardigt het college van burgemeester en wethouders vaak een zogenaamde kaderbrief uit. Het doel van de kaderbrief is het vaststellen van de uitgangspunten voor het samenstellen van de begroting en het vaststellen van het daarbij behorende tijdschema. In de kaderbrief worden onder meer de uitgangspunten vermeld van de toe te passen
loonkostenontwikkeling, het verwachte prijspeil, tariefstijgingen, indexering van de subsidies voor ramingen voor aantallen inwoners, woningen, bijstandsgerechtigden enzovoorts.
Het financieel meerjarenperspectief is eigenlijk een jaarlijks bijstelling van het algemeen beleidsplan, dat vervolgens weer kan dienen als basis voor de jaarbegroting en de meerjarenbegroting. De politiek heeft op deze manier de mogelijkheid om jaarlijks haar collegeprogramma te evalueren en eventueel bij te sturen.

Hoofdstuk 5 Begroting en jaarrekening

5.1 De jaarbegroting

Op basis van het algemeen beleidsplan, dan wel het meerjarenperspectief, kan vervolgens een jaarbegroting worden samengesteld.
In de jaarbegroting worden de diverse plannen (algemeen beleidsplan, welzijnsplan, maar bijvoorbeeld ook een meerjarenperspectief) gedetailleerd uitgewerkt. Het merendeel van de gemeenten werkt tegenwoordig met een zogenaamde productenbegroting. In de productenbegroting wordt geprobeerd de relatie tussen de inzet van de financiële middelen en het beoogde effect zo goed mogelijk in beeld te brengen.

De meerjarenbegroting brengt de financiële situatie in de drie opvolgende jaren van de jaarbegroting in beeld. Het ondersteunt de afwegingsfunctie van de begroting.

In verband met de onbekendheid van de ene kant de loon- en prijsontwikkeling in de volgende jaren, en aan de andere kant de gevolgen van evaluatie en bijstelling van beleid in de komende jaren, wordt in de meerjarenbegroting meestal uitgegaan van het prijspeil van de jaarbegroting en de al bekende beleidsvoornemens.
De meerjarenbegroting heeft bij de invoering van de Gemeentewet in 1994 een belangrijkere status gekregen. Dit heeft grotendeels te maken met het toezicht van de provincies op de gemeenten.

Een tekort in het begrotingsjaar mag, mits het financieel meerjarenperspectief tot een reëel sluitende begroting leidt.
Uit de beoordeling van de meerjarenbegroting moet dus blijken dat het tekort in de begroting eenmalig van aard is en dat de volgende jaren door beleidswijzigingen, bezuinigingen of verhoging van tarieven weer een begrotingsevenwicht ontstaat. Met de bedoelde begrotingsevenwicht wordt uiteraard reëel materieel begrotingsevenwicht bedoeld en niet slechts een formeel boekhoudkundig evenwicht dat via creatief boekhouden totstandgekomen is. De ontwerpbegroting die aan de raad wordt voorgelegd moet vergezeld gaan van een nota. In deze nota, die ook wel aanbiedingsbrief wordt genoemd, wordt een beeld van de financiële toestand van de gemeente en een meerjarenbegroting gepresenteerd. Het begrip ontwerpbegroting geeft aan in welke fase van besluitvorming de begroting zich bevindt. De ontwerpbegroting kan niet onder onderdrukkend toezicht worden geplaatst, tenzij een gemeente onder toezicht van de provincie geplaatst is.


5.2 De jaarrekening

Jarenlang heeft de jaarrekening van de gemeenten niet de status gehad die zij behoort te hebben. De jaarrekening is bij uitstek geschikt als een vetantwoordingsstuk van het college van B en W naar de raad inzake de

uitvoering van het beleid. Vroeger konden gemeenten toestaan om een jaarrekening jaren na afloop van het desbetreffende jaar te laten verschijnen. Zo had de jaarrekening weining betekenis omdat het niet meer om actuele zaken ging. Inmiddels is ook binnen de Gemeentewet in het kader van het toezicht van de provincies op de gemeenten en de (nieuwe) compatabiliteitsvoorschriften de noodzaak van een tijdige presentatie van de jaarrekening erkend. Zowel jaarrekening als begroting moeten tegenwoordig voor een bepaalde datum zijn vastgesteld.

Naast de rol die de rekening vervult bij de verantwoording van het college over gevoerde financiële beheer dient de rekening inzicht te verschaffen in de financiële positie van de gemeente. Hier bij gaat het niet alleen om een momentopname van het totaal van de gemeentelijke bezittingen, schulden, rechten en verplichtingen, vastgesteld in de balans maar ook ontwikkelingen die bij de besluitvorming van bepaalde activiteiten niet waren voorzien en die belangrijke financiële gevolgen voor de gemeente met zich mee kunnen brengen.

Tegenwoordig is de jaarrekening het middel om het in de begroting geprestenteerde beleid en het in de tussentijdse rapportages bijgestelde beleid te evalueren. De gemeenteraad kan zich op basis van de jaarrekening een oordeel vormen over de uitvoering van het beleid. In de jaarrekening worden de werkelijke lasten en baten met betrekking tot een bepaald jaar verantwoord. Hierbij worden de werkelijke bedragen geconfronteerd met de begrote bedragen. Op deze manier kan een oordeel worden gevormd over hoe het college van B en W aan haar taakopdrachten heeft voldaan.

Hoofdstuk 6 Financiering en algemene dekkingsmiddelen

6.1 Inleiding

Financiering en algemene dekkingsmiddelen zijn heel belangrijk bij begroten. Op hoofdfunctie 0 tot en met 8 zijn alle gemeentelijke taken benoemd. Hierbij wordt per taak/product in beeld gebracht welke kosten ermee gemoeid zijn. Bij sommige producten is er ook sprake van opbrengsten. Denk maar eens aan zaken als een specifieke uitkering van het rijk, overige inkomsten, zoals de afvalstoffenheffing bij het product Afvalverwijdering. Hoofdfunctie 9 vormt in zekere zin een financieel sluitstuk van de begroting. Hier worden onder andere twee belangrijke inkomstenbronnen van de gemeente, de Álgemene uitkeringen en de belastingen benoemd. Naast de Algemene uitkering en belastingen wordt nog een aantal specifieke zaken op deze hoofdfunctie verantwoord, te weten beleggingen, geldleningen en algemene lasten en baten. Verder heeft hoofdfunctie 9 nog twee zogenaamde sluitposten. In de eerste plaats is dat de post “saldi van de kostenplaatsen” en in de tweede plaats is dat de post ´saldo van de rekening van lasten en baten”. In de volgende paragrafen worden de verschillende functies binnen de hoofdfunctie kort beschreven.

6.2 Geldleningen

De benaming van deze functie is een beetje verwarrend. Bij deze functie worden namelijk niet de opgenomen geldleningen gebruikt. Deze worden verantwoord via de investerings- en financieringsstaat, de vervanger van de vroegere kapitaalsdienst. Ondanks het vervallen van de kapitaaldienst bij de CV hanteren de meeste gemeenten nog steeds de erbij horende systematiek in hun boekhouding. Op deze deze funcite worden wel de rente en provisie van de opgenomen kasgeldleningen en dergelijk verantwoor voor de financiering van de lasten van gemeentelijke taken en de rente over belegging van overtollige kasmiddelen.
De lasten van de langetermijnfinanciering en de transactiefinanciering worden omgeslagen over de gefinancierde objecten. Deze worden belast met een rentepercentage, waarvan de hoogte afhangt van de rentestandaard in het jaar van investering. Het is niet te voorkomen dat de werkelijke rentekosten in positieve of in negatieve zin afwijken van het begrote omgeslagen bedrag. Dit toerekeningsverschil wordt op deze functie in de begroting opgenomen.


6.3 Beleggingen

Op deze functie worden de lasten en bater verantwoord die verband houden met effecten, of andere waardepapieren, die uit het oogpunt van belegging zijn aangekocht (bijvoorbeeld aandelen van AHOLD), of die verkregen zijn uit een schenking of legaat.
De lasten en baten die hier verantwoord zijn, kunnen zowel betrekking hebben op de aan- en verkoop van waardepapieren, de uitloting van obligaties als de kosten

van bewaargeving en de ontvangen rente en dividend.
Op deze post wordt ook de bespaarde rente verantwoord voorzover deze niet onder andere functies is vermeld.
Bespaarde rente is een beetje een vreemde eend in de bijt. Het betreft een toerekening van rente over eigen reserves. Deze toegerekende rente kan worden bijgeschreven op het saldo van de reserve. Soms wordt deze rente ook als dekkingsmiddel voor de gewone dienst gebruikt. In de meeste gevallen wordt deze rente dan op de functie beleggingen verantwoord.


6.4 Belastingen

Op deze functie worden de volgende belastingen verantwoord:
de onroerende-zaakbelasting;
de baatbelasing;
de hondenbelasting;
de woonforensenbelasing;
de toeristenbelasting;
de belasting op openbare aankondigingen.

De overige belastingen, leges en dergelijke worden verantwoord op de functies waaronder ook de kosten van de desbetreffende taken zijn verantwoord.
Op deze functie worden dus eigenlijk de algemene dekkingsmiddelen verantwoord die verkregen worden uit belastingopbrengsten. De baatbelasting is hierop de enige uitzondering, want bij de baatbelasting gaat het om een duidelijke tegenprestatie van de overheid.


6.5 Algemene uitkeringen

Op deze functie worden de algemene uitkering, de eventuele integratie-uitkering(en) en de eventuele uitkeringen in het kader van artikel 12 van de FNW 97, uit het Gemeentefonds verantwoord.


6.6 Algemene baten en lasten

De functie algemene baten en lasten is één van de sluitposten van de begroting. Op deze functie, die ook wel ‘gereserveerde baten en lasten’, of ‘onvoorziene baten en lasten’ wordt genoemd, worden die lasten en baten verantwoord die nog niet aan de producten (niet functioneel) zijn toegerekend. De reden waarom deze lasten en baten nog niet functioneel zijn toegerekend zijn verschillend van aard.
Het kan gaan om een geraamd bedrag voor te verwachten loon- en prijsstijgingen die nog
niet functioneel zijn verwerkt, die nog niet zijn toegerekend aan de producten waarop ze betrekking hebben. Een van de redenen hiervoor is dat bij het opstellen van de begroting nog geen of onvoldoende gegevens met betrekking tot te verwachten loon- en prijsstijging bekend waren. Op het moment dat via de algemene uitkering hiervoor een bedrag beschikbaar komt, is het veelal ondoenlijk om de consequenties hiervan naar alle producten door te rekenen.
Er wordt dan voor gekozen om de meeropbrengst van de algemene uitkering te reserveren op functie 922. Vervolgens kan dan een geschikt moment worden gevonden om de loon- en prijsstijgingen via een begrotingswijziging alsnog functioneel te verantwoorden.
het kan gaan om een geraamd bedrag voor de dekking van onvoorziene uitgaven, die zich
in het begrotingsjaar kunnen voordoen. Het gaat hierbij om het opvoeren van een bedrag op de begroting voor incidentele, onvoorziene, onvermijdelijke en onontkoombare lasten, die niet uitstelbaar zijn. Er zullen zich altijd situaties voordoen waarbij een gemeente bij de opstelling van haar begroting geen rekening mee kan houden. Voor de hoogte van een eventueel te reserveren bedrag worden wel richtlijnen gegeven vanuit de provincie.
Veelal wordt geadviseerd om een bepaald bedrag per inwoner of per woonruimte te reserveren. Zo vormt de gemeente een buffer om tegenvallers op te kunnen vangen. Voorbeelden daarvan zijn, calamiteiten, waaronder de vervanging van een kapotte cv-ketel van een sporthal, of de vervanging van een lekkend dak van een dorpshuis, waarmee binnen de onderhoudsplanning voor gebouwen geen rekening gehouden is.
c. Het kan gaan om geraamde baten en lasten die voortvloeien uit beleidsveranderingen. Het gaat hierbij onder meer om de stelposten voor nieuw beleid en intensivering van bestaand beleid en om stelposten die betrekking hebben op ombuigingsoperaties en bezuinigingen.
Ten aanzien van deze gereserveerde lasten en baten moet nog definitieve besluitvorming plaatsvinden maar door het opnemen van de bedragen op deze functie is
dekking binnen de begroting in ieder geval veilig gesteld.
Het kan gaan om een beschikking over de algemene reserve voor het sluitend maken van
de begroting. Als in enig begrotingsjaar de begroting niet sluitend is, kan men een beschikking over de algemene reserve doen om dit alsnog te bewerkstelligen. Deze beschikking wordt verantwoord op functie 922. Gedurende het begrotingsjaar wordt bekeken of deze beschikking inderdaad nodig is, of zelfs hoger moet zijn.
Het kan gaan om een storing in reserves en voorzieningen voor algemene doeleinden, of
voor doeleinden die op meerdere functies betrekking hebben. Beschikkingen voor een specifiek doel over reserves die hiervoor gevormd zijn, worden functioneel geraamd en verantwoord.

6.6.1 Wijzigingen in de ramingen op functie 922

Op deze functie mogen geen rechtstreekse betalingen plaatsvinden of inkomsten rechtstreeks worden verantwoord, zoals onder a tot en met c is beschreven. De aanwending van de lasten en baten die onder deze functie zijn vermeld kan alleen plaatsvinden als er eerst een begrotingswijziging wordt gemaakt. Via deze begrotingswijziging wordt het gereserveerde bedrag van functie 922 overgeheveld naar de functie(s) waarop het gereserveerde bedrag betrekking heeft.



6.6.2 Wijzigingen van de begroting vanuit functie 922

Als het begrotingsjaar begonnen is, ontstaat er op een gegeven moment de noodzaak om de gereserveerd lasten en baten naar de functionele posten (de producten/subfuncties) over te brengen. Immers, het kan zijn dat in de uitgaven op de producten al loon- en prijsverhogingen zijn verwerkt (zie a), of dat de beleidsvoorbereiding nu zover is gevorderd, dat men aan de uitvoering wil beginnen (zie c). Ook kan het zijn, dat zich op een bepaald product een onvoorziene situatie heeft voorgedaan (zie b). Om een en ander te illustreren is hieronder een aantal voorbeelden opgenomen.

Hoofdstuk 7 Reserves en voorzieningen

7.1 Reserves

In de CV worden reserves benoemd als vermogensbestanddelen die als eigen vermogen zijn aan te merken en die vanuit bedrijfseconomisch oogpunt vrij op te richten zijn.
De vaststelling van de noodzakelijke omvang van reserves is een zaak van de gemeenteraad (politiek).
Daarom worden reserves ook wel onderverdeeld in algemene reserves en bestemmingsreserves. Deze onderverdeling is veelal gebaseerd op politieke beslissingen. Zodra de raad aan een reserve een bepaalde bestemming heeft gegeven, is er sprake van een bestemmingsreserve.
Soms zijn er ook juridische of morele argumenten voor het vormen van bestemmingsreserves. Bijvoorbeeld wanneer er sprake is van een rijksbijdrage die over meerdere jaren zal worden uitgegeven (medebewindstaak) of een legaat, waarwij de schenker bepaalt dat dat gebruikt wordt voor het onderhoud van een monument. Heeft een reserve geen bestemming dan wordt het een algemene reserve genoemd.


7.2 Voorzieningen

Voorzieningen hehoren, in tegenstelling tot reserves, niet tot het eigen vermogen maar tot het vreemd vermogen. Voorzieningen worden getroffen voor toekomstige uitgeaven, waarvan de oorzaak zich soms nu al voordoet en waarvan het financiële risico al redelijk groot is.
Er moet dus een inschatting worden gemaakt van de noodzakelijke omvang van de voorzieningen.
In de CV wordt aan het vormen van voorzieningen een drietal criteria verbonden:
Voorzieningen kunnen worden gevormd voor verplichtingen en verliezen waarvan de omvan op de balansdatum onzeker is, maar wel redelijk in te schatten is.
Voorzieningen kunnen worden gevormd voor risico’s die per balansdatum bestaan voor te verwachten verplichtingen of verliezen waarvan de omvang redelijkerwijs in te schatten is.
Voorzieningen kunnen worden gevormd voor kosten die in een volgend begrotingsjaar zullen worden gemaakt, mits de kosten hun oorsprong mede vinden in het begrotingsjaar, of in een voorafgaand begrotingsjaar. De voorziening is dan bedoeld om de lasten gelijkmatig over een aantal jaren te verdelen.


7.3 Wanneer worden reserves en voorzieningen gevormd

Er zijn verschillende redenen om reserves en voorzieningen te vormen. In het bovenstaande zijn de redenen voor het vormen van voorzieningen al aan bod gekomen. Waarom worden reserves gevormd bij de gemeenten?
Een van de belangrijkste redenen voor het vormen van reserves is de bufferfunctie. Op deze manier kan de continuïteit van de taakuitoefening van de gemeenten worden gewaarborgd. De algemene reserve is hier het belangrijkste voorbeeld van.
Soms worden reserves ook gevormd om nieuwe investeringen te realiseren, of om tot vervanging van een bestaande investering over te kunnen gaan. Wij spreken dan van zogenaamde bestemmingsreserves. Vaak stort men gedurende een aantal jaren een bedrag in zo’n reserve, die dan bestemd is voor de nieuwe investering. Een derde reden betreft het vormen van reserves om ongewenste schommelingen in tarieven op te kunnen vangen. Deze zogenaamde egalisatiereserves worden vaak ingesteld om tarieven van bijvoorbeeld de afvalstoffenheffing of de rioolrechten over een reeks van jaren gelijkmatig te laten stijgen in plaats van schoksgewijs.

Jaarlijks kan over de stand van de reserves per 1 januari rente worden berekend. Afhankelijk van het reservebeleid van de gemeenten wordt deze rente of toegevoegd aan de reserves, of gebruikt als algemeen dekkingsmiddel.
Bij gemeenten spreekt men bij renteberekening over reserves altijd van bespaarde rente, een begrip dat eigenlijk alleen in overheidskringen voorkomt.

Hoofdstuk 8 Overeenkomsten en verschillen tussen gemeenten en provincies

8.1 Inleiding

De provincies vormen één van de drie bestuurslagen in Nederland. In Nederland kennen wij twaalf provincies. Net als gemeenten hebben ook provincies de mogelijkheid om bepaalde regelingen op te stellen en vergunningen te verlenen zonder de toestemming van de bestuurslaag erboven. Voor de provincies geld, dat alleen het rijk als bestuurslaag boven hen zit.
Kenmerkend voor provincies is hun toezichthoudende coördinerende taak. Het takenpakket van provincies bestaat net als bij gemeenten uit medebewindstaken en autonome taken. Door de toegenome complexiteit van de maatschappelijke problemen is het onderscheid tussen medebewinds- en autonome taken steeds moeilijker te maken. De verschillende overheiden zoals het rijk, provincie en gemeente zijn voor de realisatie van veel beleidsvoornemens steeds meer op elkaar aangewezen, en zien de wederzijdse inspanningen ook beloond door een meer doeltreffende aanpak.


8.2 Provinciale taken

De verantwording van de lasten en baten, die met de uitvoering van de provinciale taken daarbij behorend zijn, vindt plaats door middel van een voorgeschreven functionele indeling. Bij de opzet van deze functionele indeling is rekening gehouden met een indeling van taken, die aansluit op de uitvoering van wetten en provinciale verordeningen.
De indeling van de taken is gebaseerd op de comptabiliteitsvoorschriften. Voor het systematisch opstellen van de ramingen van lasten en baten heeft men bij de provincie gekozen voor de onderstaande indeling.

De provinciale taken worden ingedeeld in:
Hoofdfuncties
Een hoofdfunctie is een clustering van provinciale taken, die zoveel mogelijk aansluit op de door de provincies gehanteerde groepering naar hoofddoelstellingen ten behoeve van haar beleidsplanning en beleidsanalyse.
De comptabiliteitsvoorschriften geven voor de provincie de volgende voorgeschreven indeling van hoofdfuncties:
hoofdfunctie 1: Algemeen Bestuur
hoofdfunctie 2: Openbare orde en veiligheid
hoofdfunctie 3: Verkeer en vervoer
hoofdfunctie 4: Waterhuishouding
hoofdfunctie 5: Milieubeheer
hoofdfunctie 6: Recreatie en natuur
hoofdfunctie 7: Economische en agrarische zaken
hoofdfunctie 8: Welzijn
hoofdfunctie 9: Ruimtelijke ordening en volhuisvesting

hoofdfunctie 0: Financiering en dekkingsmiddelne
Voorbeeld: De provincie dient de belangen van har inwoners oop het gebied van het welzijn te behartigen. Taken die hiermee samenhangen worden geclusterd binnen hoofdfunctie 8: Welzijn.
Functies
Binnen de clustering van de provinciale taken op hoofdfunctieniveua vindt net als bij de gemeente een nadere specifiecatie plaats in meer herkenbare eenheden, de zogenaamde functies. De comptabiliteitsvoorschriften geven een voorgeschreven indeling naar functies. Er zijn in totaal 53 functies.
Voorbeeld: Binnen hoofdfunctie 8: Welzijn vindt op functieniveau een nadere uitsplisting plaats naar bijvoorbeeld Educatie, Lichamelijke vorming en Sport en Kunt en oudheidkunde.
Subfuncties
De onderverdeling van functies in subfuncties is niet verplicht. Dit wil zeggen dat een provincie vrij is om naar eigen behoeften binne de indeling naar functies een verdere onderverdeling in subfunties te kiezen.
Voorbeeld: Binnen de functie Lichamelijke vorming en sport kiest een provincie voor een nadere onderverdeling in een subfunctie voor de lasten en baten van de provinciale sportraad en een subfunctie voor de subsidies voor de provinciale elftallen in het betaalde voetbal.


8.3 De provinciale organisatie in vergelijking met de gemeentelijke organisatie

Zowel de provinciale als gemeentelijke organisatie bestaat uit een bestuurlijke en ambtelijke gedeelte. In deze paragraaf worden de overeenkomstige geledingen tussen gemeenten en provincies schematisch weergegeven:

Bestuur:

Gemeente: Provincie:
Gemeenteraad - provinciale staten
college van B en W - college van gedeputeerde staten
burgemeester - commissaris van de Koningin

Ambtelijk organisatie:

Gemeente: Provincie:
gemeentesecretaris - griffier
overige ambtenaren - overige ambtenaren


8.4 De provincie en haar financiële middelen

Voor de uitvoering van haar taken heeft de provincie verschillende productiemiddelen nodig. In deze paragraaf worden de financiële middelen van de provincie, één van de productiemiddelen van de provincies, in hoofdlijnen toegelicht.




Een provincie beschikt ruwweg over 3 geldbronnen, te weten:
specifieke uitkeringen;
algemene uitkering uit het provinciefonds;
eigen inkomsten;
- belasingen;
- overige inkomsten.

Met behulp van deze middelen bestrijdt de provincie de uitgaven, die voortvloeien uit het takenpakket dat een provincie moet en wil uitvoeren. De 3 geldbronnen verhouden zich gemiddeld genomen tot elkaar.
specifieke uitkeringen 45% / 50%
algemene uitkering uit provinciefonds 30% / 35%
eigen inkomsten;
- belastingen en retributies 5% / 10%
- overige inkomsten 5% / 20%

Specifieke uitkeringen
Ook voor provincies vormen de specifieke uitkeringen een belangrijke bron van inkomsten. Aan specifieke uitkering is in zekere zin een aantal nadelen verbonden. In de eerste plaats gaan zij vaak gepaard met voorschriften van het rijk, waardoor de beleidsvrijheid wordt ingeperkt.

In de tweede plaats geldt dat door de gedetailleerdheid van de voorschriften van het rijk ten aanzien van de specifieke uitkering, dit een stuk flexibiliteit wegneemt in een eventuele samenwerking tussen provincies onderling, of tussen provincie en gemeenten ten aanzien van bepaalde beleidsvoornemens.

Voorbeelden van specifieke uitkeringen voor provincies:
rijksbijdrage grootscheepsvaarwater
rijkbijdrage decentralisatie openbaar vervoer
uitkering wet op de jeugdhulpverlening
stads- en dorpvernieuwingsfonds.

Algemene uitkering uit provinciefonds
Zoals er voor de gemeenten een Gemeentefonds bestaat, is er voor de provincies een Provinciefonds.
De algemene uitkering uit het provinciefonds is voor provincies na de specifieke uitkeringen wat betreft haar omvang de belangrijkste inkomstenbron. De ministers van Binnenlandse Zaken en Financiën beheren dit fonds. Het fonds is bij de wet ingesteld en nader geregeld in de Provinciewet.
In een goed werkend verdeelsysteem is het van belang om rekening te houden met kostenveroorzakende factoren en met de mogelijkheid van provincies om inkomsten uit belastingen te generen. Om dit te kunnen bereiken is als uitgangspunt een pakket samengesteld van gelijksoortige, algemeen voorkomende provinciale taken. Alle provincies hebben in meer of mindere mate te maken met deze taken. De taken zijn verdeeld in 5 clusters (weg en water; natuur, milieu en ruimtelijke ordening; economie en toerisme; kunst en welzijn; algemeen bestuur en openbare orde en veiligheid). De kosten die deze taken met zich meebrengen, verschillen per cluster en per provincie.


Belastingen en retributies

Belastingen
Het belastinggebied van de provincie bestaat uit opcenten (= procentuele opslag) op de hoofdsom van de (rijks) motorrijtuigenbelasting. De provincies zijn vrij om het aantal opcenten op de motorrijtuigenbelasting vast te stellen, mits zijn onder het jaarlijks door de staatssecretaris van Financiën vastgestelde maximum blijven. Doordat de provincies in principe vrij zijn in het bepalen van de hoogte van de opcenten, kan de provincie de relatie tussen de te betalen belasing en het doel waarvoor die geheven wordt beter zichtbaar maken.

Retributies
De meest bekende provinciale retributies, dan wel provinciale rechten en heffingen, zijn de opcenten op de omroepbijdrage.

Enkele voorbeelden van belastingen en retributies bij provincies:
provinciale opcenten motorrijtuigenbelasting
provinciale opslagen omroepbijdragen
vergunning verlening grondwateronttrekking

Overige inkomsten
Behalve belasting en retributies, kunnen provincies ook prijzen vragen voor het gebruik van allerlei voorzieningen, zoals op het terrein van cultuur (musea), sport en maatschappelijke dienstverlening (kinderopvang). Ook bezitten provincies bedrijven die produceren en diensten verlenen, waarvoor burgers en organisaties moeten betalen. Voorzover deze winst maken, kan er sprake zijn van een inkomstenbron voor de lagere overheden. Daarnaast hebben provincies nog enkele andere inkomstenbronnen. De voornaamste bestanddelen zijn de inkomsten uit bezittingen en eigen vermogen. De inkomsten zijn bijvoorbeeld huurpacht, interest en toegerekende rente.


8.5 Samenvoeging van de gemeentelijke en provinciale compatabiliteitsvoorschriften

De directe aanleiding tot de herziening van de gemeentelijke en provinciale compatabiliteitsvoorschriften is gelegen in de Gemeentewet en Provinciewet. Op grond van beide wetten was het noodzakelijk om de compatabiliteitsvoorschriften te herzien. Deze herziening betrof voornamelijk het samenvoegen van de tot dan toe afzonderlijke voorschriften op verenigbaar gebied voor de gemeenten en provincies. Het doel was niet alleen gericht op het samenvoegen van de voorschriften, maar was tevens bedoeld om de voorschriften eens aan een kritisch onderzoek te onderwerpen.

De nieuwe voorschriften moesten dusdanig zijn samengesteld, dat er voor gemeenten en provincies geen redenen meer bestonden om af te wijken van de voorschriften. Met name als gevolg van het BBI-project, dat eind jaren tachtig is opgestart, namen steeds meer gemeenten het niet zo nauw meer met de naleving van de voorschriften en kozen zijn voor hun productenbegroting een eigen vorm. Hierdoor ging de vergelijkbaarheid van de begrotingen sterk achteruit.

De uitgangspunten voor het formuleren van de nieuwe voorschriften waren:
Democratisch beginsel
Dit beginsel wil zeggen dat de raad, de Provinciale Staten en iedere willekeurige burger uit de begroting en rekening van de gemeente of de provincie informatie moet kunnen halen, die een beoordeling van de financiële gang van zaken in de gemeenten en provincies mogelijk maakt.
Harmonisering in de regelgeving
Er zou één pakket voorschriften komen voor zowel gemeenten als provincies.
Informatie meerwaarde
De voorschriften moesten leiden tot informatie, die een duidelijke meerwaarde had ten opzichte van de bestaande situatie.
BW2 als referentiekader
Er is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de verslaggevingsregels voor het bedrijfsleven, zoals die zijn neergelegd in het Burgerlijk Wetboek, boek 2, titel 9.

Met de invoering van de nieuwe compatabiliteitsvoorschriften veranderde niet alles. De volgende belangrijke basiselementen voor gemeenten en provincies bleven gehandhaafd.

Stelsel van lasten en baten
Functionel indeling
Economische categorieën
Vrijheid van inrichting van de administratie

Van groot belang om te weten, dat de belangrijkste doelstelling van de compatabiliteitsvoorschriften is, dat er minimumeisen aan de informatievoorziening door gemeenten en provincies worden gesteld. Een en ander zal vooral afhangen van de informatiebehoefte van zowel de gemeenteraad en Provinciale Staten, als het college van B en W en Gedeputeerde Staten.
Hoofdstuk 9 Gemeente

9.1 Het gemeentebestuur

Het gemeentebestuur van Roosendaal bestaat uit drie onderdelen, elk met eigen taken en bevoegdheden te wete de gemeenteraad, college van Burgemeesters en Wethouders en de Burgemeester. Deze worden in de volgende paragrafen uitgelegd.

9.1.1 De gemeenteraad

De gemeenteraad staat aan het hoofd van de gemeente en is daarmee het hoogste orgaan. De raad maakt uit aan welke zaken geld wordt besteed en bepaalt de gemeentelijke regels waaraan burgers, instellingen en bedrijven zich dienen te houden.

De gemeenteraad wordt rechtstreeks door de bevolking gekozen. Dat gebeurt om de vier jaar bij de gemeenteraadsverkiezingen. Alle stemgerechtigde inwoners van de gemeente van 18 jaar en ouder kunnen zich dan uitspreken over de koers die de plaatselijke politiek moet varen. De laatste gemeenteraadsverkiezingen vonden plaats op 6 maart 2002.

De Roosendaalse gemeenteraad bestaat uit 35 raadsleden. De raadsleden maken allen deel uit van een landelijke of lokale politieke partij. De raadsleden van eenzelfde partij vormen een zogenaamde (raads)fractie. Soms bestaan deze fracties uit één persoon. In Roosendaal is dat sinds de laatste verkiezingen niet meer het geval.

De zetelverdeling in de gemeenteraad van Roosendaal ziet er sinds maart 2002 als volgt uit:
Partij Aantal zetels
Roosendaalse Lijst Piet Rampaart 12
VVD 8
Christen Democratisch Appèl (CDA) 8
Partij van de Arbeid (PvdA) 3
POR/GroenLinks 2
Socialistische Partij (SP) 2
Totaal : 35 leden van de gemeenteraad


De gemeenteraad vergadert in principe één keer per maand, op de laatste donderdag van de maand, om 19.30 uur in het Oude Raadhuis aan de Markt 1 te Roosendaal. In het Bestuurlijk Informatie Systeem kunt u naast de vergaderdata van de gemeenteraad in 2002 ook de agenda's en de stukken voor de betreffende vergaderingen aan.

9.1.2 Het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders (b. en w.) vormt het dagelijks bestuur van de gemeente. Het college bereidt de raadsbesluiten voor, heeft een aantal eigen bestuursbevoegdheden, en meestal is zij ook met de uitvoering van genomen besluiten belast. Het college voert deze taken uit door inzet van een ambtelijk apparaat, dat onder leiding staat van de gemeentesecretaris. In Roosendaal bestaat het college uit de burgemeester en vijf wethouders.

De burgemeester
De burgemeester wordt door de Kroon (de Koningin en de ministers) benoemd, steeds voor een periode van zes jaar. De burgemeester is zowel voorzitter van de gemeenteraad als van het college van b. en w.. Binnen het gemeentebestuur is de burgemeester een apart bestuursorgaan, met een geheel eigen bevoegdheid op het gebied van openbare orde en veiligheid. Als zodanig staan zowel politie als brandweer onder de bevoegdheid van de burgemeester.

De samenstelling van B&W ziet er als volgt uit:

Burgemeester mr. M.J.H. Marijnen
(vervanger: wethouder de Jaeger)
· Algemeen bestuurlijke zaken
· Intergemeentelijke samenwerking
· Openbare orde
Gemeentesecretaris ir. J.P. Kruf

WETHOUDERS

L.C.M. de Jaeger (CDA)
(vervanger: burgemeester Marijnen)
· Onderwijs
· Volksgezondheid
· Welzijn
· Gebiedsgerichte coördinatie van Kalsdonk

Drs. J.J.C. Adriaansen (Roosendaalse Lijst)
(vervanger: wethouder Buijs)
· Grondzaken
· Milieu
· Ruimtelijke ordening
· Wonen
· Gebiedsgerichte coördinatie van SpoorHaven en Spoor, Milieu en Stad
P.J.H. Buijs (Roosendaalse Lijst)
(vervanger: wethouder Adriaansen)
· Begraafplaatsen
· Beheer openbare ruimte
· Reiniging
· Verkeer en vervoer
· Wijkgericht werken (coördinerend)
· Gebiedsgerichte coördinatie van binnenstad

Dr. J.J. Pelle (PvdA)
(vervanger: wethouder van Steekelenburg)
· Economische zaken
· Recreatie en toerisme
· Sociale zaken
· Sport
· Wet voorzieningen gehandicapten
· Gebiedsgerichte coördinatie Borchwerf II

P.P.M. van Steekelenburg (CDA)
(vervanger: wethouder Pelle)
· Cultuur
· Dienstverlening
· Handhaving (coördinerend)
· Integrale veiligheid (coördinerend)
· Middelen
· Vergunningen
Spreekuur Wethouders
De wethouders houden geen vast spreekuur. Wel kunt u telefonisch een afspraak maken. Om u sneller en beter van dienst te zijn, en ervoor te zorgen dat u altijd bij de juiste wethouder terechtkomt, wordt u bij het maken van een afspraak altijd gevraagd naar wat u wilt bereiken en wat de reden is van uw komst. Op deze wijze kan de wethouder zich goed voorbereiden op het gesprek.
Voor het maken van een afspraak kunt u contact opnemen met de secretaresse van de betreffende wethouder. De telefoonnummers van alle wethouders staan iedere week vermeld in het colofon (overzicht van telefoonnummers) op de eerste pagina van de gemeenterubriek in Stadserf één, onder Gemeentelijke telefoonnummers.

U kunt ze ook hierboven vinden, op de gemeentelijke website.

9.1.3 Raadscommissies

Sinds de instelling door de gemeenteraad op 25 april 2002 zijn in Roosendaal drie raadscommissies in functie, namelijk:
· de commissie Bestuur
· de commissie Samenleving
· de commissie Ruimte
Elke raadscommissie wordt voorgezeten door een raadslid. De commissie bepaalt zelf zijn agenda. Elke commissie bestaat uit de voorzitter en 13 raadsleden.

De drie raadscommissies zijn als volgt samengesteld:

Commissie Bestuur :
· P.R. Klaver - voorzitter
· mw. C.S.J.L.M. Adriaansen-van Nispen
· L.C.F.J. Alberts
· F.D.S. Bleijenberg
· C.A. de Boeije
· H.L.A. Hermans
· M.A.C. Mens
· J.A. Peeters
· H.J. Polderman
· O.N.P.M. Posthumus
· A.J.T. Veerman
· C.C.S. Verbogt
· J.A.M. Verbraak
· G.P. Verduijn

Commissie Samenleving :
· C.M. Matthijssen - voorzitter
· mw. Y.A.J.M. de Beer-van Kaam
· F.D.S Bleijenberg
· S. Günes
· mw. ir. F. Henken
· J.J. Hoogendoorn
· E.H.J.P.M. Jansen
· mw. G.G.M. Jongenelis
· P.R. Klaver
· mw. M.A.G. Laanen-Venhovens
· J.A. Peeters
· mw. D.C.M. Roeken
· G.P. Verduijn
· mw. E.M.B. Willemsen-Spierings

Commissie Ruimte :
· mw. ir. F. Henken - voorzitter
· C.A. de Boeije
· J.M.M. Hertogh
· G.A.J. de Jager
· C.G.M. Janssen
· mw. M.J.C. Knappers-Hopstaken
· A.A.M. Mol
· M.J. van Osch
· H.J. Polderman
· S.C.M. van Roemburg
· J.W.J. Rentrop
· mw. C.A.R.M. Stroop
· H.M.M. Uitdewillegen
· G.A.W.A. Verhoeven

Vergaderingen
De raadscommissies komen doorgaans maandelijks bij elkaar, elk op een vaste dag in de maand.
· De commissie Bestuur komt in principe elke 1e dinsdag van de maand bij elkaar (4 juni, 9 juli, 3 september, 1 en 29 oktober en 3 december 2002)
· De commissie Samenleving komt in principe elke 2e woensdag van de maand bij elkaar (12 juni, 3 juli, 11 september, 9 oktober, 13 november en 11 december 2002)
· De commissie Ruimte komt in principe elke 1e donderdag van de maand bij elkaar (6 juni, 4 juli, 5 september, 3 oktober, 14 november en 2 december 2002)
In de maand augustus waren er geen commissievergaderingen.

De vergaderingen van de raadscommissies beginnen steeds om 19.30 uur en vinden in principe plaats in de Burgerzaal van het Oude Raadhuis aan de Markt in Roosendaal. De commissie kan echter ook besluiten op locatie te vergaderen. Dit zal in voorkomende gevallen steeds worden aangekondigd.
De agenda en de stukken van de commissievergaderingen kunt u vinden op deze site, in het Bestuurlijk Informatie Systeem . Ze liggen ook ter inzage op de gebruikelijke gemeentelijke informatiepunten.

Spreekrecht
De vergaderingen van de raadscommissies zijn openbaar. Dat betekent dat elke belangstellende deze als toehoorder kan bijwonen vanaf de publieke tribune.
Als toehoorder kunt u tevens gebruik maken van uw spreekrecht. U mag zo meepraten over alle onderwerpen die op de agenda staan. De voorzitter geeft u in dat geval het woord voordat de commissie het bewuste agendapunt behandelt. U moet aangeven waarom u wilt inspreken en wat uw belang is. Ook moet u duidelijk maken of u namens uzelf of namens derden inspreekt. De maximum spreektijd per spreker is vijf minuten. Na het inspreken wordt het agendapunt door de commissie behandeld.
Om gebruik te maken van het spreekrecht moet u zich voor aanvang van de vergadering melden bij de secretaris van de betreffende commissie. U dient dan door te geven op welk(e) agendapunt(en) u wilt inspreken.

9.2 De ambtelijke organisatie

Het ambtelijk apparaat van de gemeente Roosendaal is opgebouwd volgens een zogenaamd sectorenmodel. Centraal staan daarin drie sectoren, elk met een eigen directeur en een aantal afdelingen.
De sector Cultuur en Maatschappij bestaat uit de afdelingen Sectorcontrol, Sociale Zaken, Burgerzaken, Beleid, Projectbureau Wijkgericht Werken, Gemeentearchief, Centrum voor de Kunsten.
De sector Stadsontwikkeling- en beheer bestaat uit de afdelingen Sectorcontrol, Beleid, Ontwikkeling, Beheer en Vergunningen en het intern verzelfstandigde onderdeel: het Gemeentelijk Aannemingsbedrijf.
De sector Middelen bestaat uit de afdelingen Financiën & Control en Personeel, Organisatie, Informatie en Communicatie.

Aan het hoofd van het ambtelijk apparaat staat de gemeentesecretaris, die tevens algemeen directeur is. Vanuit de afdeling bestuurssecretariaat worden de gemeentesecretaris en het college van burgemeester en wethouders ondersteund in hun taken.

De totale gemeentelijke organisatie wordt ondersteund door de Facilitaire Eenheid, waarvan de afdeling Facilitaire Zaken, Administratie, Juridische Zaken en Control deel uitmaken.

9.2.1 De gemeentesecretaris

De gemeentesecretaris is een scharnierpunt/sleutelfiguur binnen de organisatie, hij moet kunnen schakelen tussen 2 functies bestuurlijke ondersteuning en aansturen van het management De gemeentesecretaris staat het College van B&W bij en ondersteunt ze. Tevens geeft hij advies uit aan de burgemeester. De gemeentesecretaris wordt vanaf maart 2002 door het College van B & W benoemd geschorst en ontslagen. Vanaf juli 2002 is in de gemeente ook een griffier werkzaam. Deze persoon wordt benoemd en ontslagen door de gemeenteraad. De griffier is aanwezig tijdens alle raads- en commissievergaderingen. Hij staat de gemeenteraad bij en ondersteunt hem o.a. bij de formulering van moties. Hij stelt de agenda’s voor de raads- en commissievergadering op. Wanneer men gebruik wenst te maken van het inspreekrecht tijdens een raads- of commissievergadering dient men vooraf contact op te nemen met de griffier.

9.2.2 Het managementteam

Over het managementteam kun je kort over zijn. Dit team legt zich met name toe op het coördineren van de beleidsvoorbereiding en de beleidsuitvoering op taakniveau. Daarnaast ondersteunt het de secretaris op tactisch en strategisch beleidsniveau.

9.2.3 Bestuurssecretariaat en de Facilitaire Eenheid

Aan het hoofd van het ambtelijk apparaat staat de gemeentesecretaris, die tevens algemeen directeur is. Vanuit de afdeling bestuurssecretariaat worden de gemeentesecretaris en het college van burgemeester en wethouders ondersteund in hun taken. De grootste taak van het bestuurssecretariaat is het ondersteunen van de taken van het college van Burgemeesters en Wethouders. De Facilitaire Eenheid komt voor uit het managementteam en vormt samen met de sectoren Middelen, Stadontwikkeling en Beheeer, Cultuur en Maatschappij de sectoren van de gemeente Roosendaal.


9.3 Belastingen

In de Gemeente Roosendaal heft men verschillende belastingen. Hieronder zijn een aantal belastingen uitgelegd en hun tarieven worden genoemd.

De Onroerende-zaakbelastingen (OZB)
Situatie 1 januari
U ontvangt een aanslag onroerende-zaakbelastingen (OZB) als u op 1 januari in het bezit bent van een onroerende zaak of hiervan gebruik maakt. Dat kan zijn een woning, een winkel, een garage of een ander soort gebouw. Als u in de loop van het jaar verhuist of de onroerende zaak verkoopt, dan bent u toch het volledige bedrag aan OZB verschuldigd. Over het nieuwe pand hoeft u voor dat jaar geen OZB te betalen. Bij de verkoop verrekent de notaris meestal de eigenarenbelasting met de nieuwe eigenaar.

Eigenaren en gebruikers
De onroerende-zaakbelastingen bestaan uit twee belastingen:
· de eigenarenbelasting, deze wordt opgelegd aan degene die op 1 januari eigenaar van een onroerende zaak was of hier het beperkt recht van had;
· de gebruikersbelasting, deze wordt opgelegd aan degene die op 1 januari gebruiker was van een onroerende zaak.
Wie een eigen huis bewoont, is eigenaar én gebruiker en ontvangt daarom een aanslag met beide belastingen.

Tariefdifferentiatie woningen en niet-woningen
Met ingang van 2001 is er een verschil in tarief gemaakt tussen woningen (hieronder vallen ook garages) en niet-woningen (kantoren, winkels, sportterreinen, bedrijven, kerken enzovoort). Dit is gedaan omdat de waarde van woningen sterker is gestegen dan die van niet-woningen.

Het tarief wordt berekend per elke volle € 2.268 van de waarde die vermeld staat op de WOZ-beschikking.

De tarieven voor de onroerende-zaakbelastingen zijn per € 2.268 voor 2003 vastgesteld op:
· eigenarentarief voor woningen: € 2,66
· gebruikerstarief voor woningen: € 2,15
· eigenarentarief voor niet-woningen: € 3,45
· gebruikerstarief voor niet-woningen: € 2,79

WOZ waarde bepaalt de hoogte van de aanslag OZB
De Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) bepaalt dat gemeenten eens in de vier jaar alle onroerende zaken moeten taxeren. De waarde van een pand wordt aan de belanghebbende (de eigenaar of de gebruiker van het pand) per beschikking bekend gemaakt. Deze WOZ-waarde bepaalt de hoogte van de aanslag OZB. Vanaf 2001 tot en met 2004 zal voor de aanslag OZB de WOZ-waarde met waardepeildatum 1 januari 1999 gebruikt worden.

Afvalstoffen en Reinigingsrecht
Afvalstoffenheffing voor huishoudens
De afvalstoffenheffing is een bijdrage voor het ophalen en verwerken van huishoudelijk afval. De zorg voor het milieu stelt hoge eisen aan inzameling, scheiding, hergebruik en verbranding van het afval. Dat kost geld. Daarom wordt er van een gebruiker van een woning afvalstoffenheffing geheven.

Tarief afvalstoffenheffing
Het tarief is voor elke woning gelijk, of u nu veel, weinig of zelfs geen afval aanbiedt. Wèl is er verschil in tarief tussen een éénpersoonshuishouden en een meerpersoonshuishouden. De tarieven in 2003 zijn vastgesteld op:
· afvalstoffenheffing eenpersoonshuishouden per jaar: € 208,20 (€ 17,35 per maand);
· afvalstoffenheffing meerpersoonshuishouden per jaar: € 260,40 (€ 21,40 per maand).
Als u naast uw standaard containers nog een container in gebruik heeft, moet hiervoor extra worden betaald.

Reinigingrechten voor bedrijven
Bedrijven die hun afval door Saver NV laten ophalen, betalen reinigingsrechten. Voor 2003 is het tarief per container vastgesteld op € 310,20 per jaar (€ 25,85 per maand). Dit bedrag is inclusief BTW.

De afvalstoffenheffing en de reinigingsrechten worden tegelijk met de voorschotnota's van Essent Energie Brabant bv in twaalf termijnen ingevorderd. Als u geen energienota ontvangt omdat de energiekosten voor rekening komen van de verhuurder, dan ontvangt u rechtstreeks een aanslag van de gemeente.

Rioolafvalrecht
Bijna alle panden in de gemeente Roosendaal zijn aangesloten op de riolering. Het onderhouden van het rioleringsstelsel kost geld. Ook de strengere milieueisen brengen kosten met zich mee. Om die te kunnen betalen wordt er een rioolafvoerrecht geheven van gebruikers van onroerende zaken die direct of indirect aangesloten zijn op de gemeentelijk riolering.

Tarief
Het basistarief voor rioolafvoerrecht bedraagt in 2003 € 169,20 per jaar. Dat komt neer op € 14,10 per maand. Dit bedrag wordt maandelijks via de voorschotnota's geïncasseerd door Essent Energie Brabant bv. Voor rioolafvoerrecht geldt dat als u geen energienota ontvangt omdat de energiekosten voor rekening komen van de verhuurder, u de aanslag rechtstreeks van de gemeente ontvangt.

Als er meer dan 200 m3 water per jaar naar uw pand wordt toegevoerd, ontvangt u van de gemeente naast de maandelijkse heffing, nog een aanslag. De eerste drie klassen van het schijventarief staan hieronder vermeld:

· bij een verbruik van 201 t/m 250 m3 betaalt u € 127,00
· bij een verbruik van 251 t/m 300 m3 betaalt u € 160,00
· bij een verbruik van 301 t/m 350 m3 betaalt u € 189,00

Hondenbelasting
Zodra u geen houder meer bent van een hond, dan moet u de hond zo snel mogelijk schriftelijk afmelden. Via internet kunt u gebruik maken van een standaard afmeldingsformulier . Als u de hond bij de dierenarts laat inslapen, krijgt u een schriftelijk bewijs van overlijden. Een kopie van deze verklaring moet u bij de brief of het afmeldingsformulier meesturen. Wanneer u de hond weg doet, willen wij graag weten waar de hond naar toe is gegaan.

Tarief
Het tarief voor de hondenbelasting voor 2003 voor de eerste hond is vastgesteld op € 45,60 voor de tweede hond € 61,50 en voor iedere hond boven het aantal van twee € 84,60. De hondenbelasting wordt berekend over het aantal maanden dat u houder bent van een hond. Stel dat u in 2003 slechts 4 maanden houder bent geweest van een hond, dan is het aanslagbedrag: 4/12 x € 45,60 = € 15,20. De aanslag hondenbelasting wordt in het najaar opgelegd. Meldt u uw hond af op het moment dat de aanslagen al verzonden zijn, dan krijgt u automatisch het teveel betaalde geld van ons terug gestort.

De hondencontroleur voert steekproefsgewijs huis-aan-huis controles uit. Aan de hand van administratieve gegevens kan hij zien of uw hond is aangemeld.

Voor het kenneltarief komt u alleen in aanmerking als de kennel is geregistreerd bij de Raad van beheer op kynologisch gebied in Nederland. Het tarief voor een kennel is € 192,60 per jaar.

Parkeerbelasting
In Roosendaal moet u in de binnenstad voor het parkeren van uw auto, parkeerbelasting betalen. De parkeerbelasting betaalt u door het kopen van een kaartje bij een parkeerautomaat of door het betalen van een parkeervergunning. De gemeente Roosendaal heeft de uitvoeringswerkzaamheden van de parkeerbelastingen uitbesteed aan Parkeerbeheer Roosendaal B.V. Als u vragen over parkeerbelastingen heeft, kunt u bellen naar telefoonnummer: (0165) 529 400. Natuurlijk kunt u ook even langs komen bij Parkeerbeheer Roosendaal B.V. dat op het adres Emmastraat 7 is gevestigd.

Precariobelasting
Voor het hebben van voorwerpen onder, op of boven openbare gemeentegrond heft de gemeente precariobelasting. Bij deze voorwerpen moet u denken aan bijvoorbeeld reclameborden, uitstallingen voor winkels, uithangborden, steigers enzovoort. Voor de verschillende soorten voorwerpen gelden andere tarieven. Het zijn voornamelijk bedrijven die een aanslag precariobelasting ontvangen.


Toeristenbelating
Houders van hotels, pensions en campings moeten toeristenbelasting betalen. Het tarief bedraagt € 0,39 per persoon per overnachting. Deze belasting kan aan de toerist worden doorberekend.

Marktgelden
Voor het innemen van een standplaats op de maandag- en zaterdagmarkt in Roosendaal en de markt in Wouw, is belasting verschuldigd


9.4 De begrotingscyvlus en Financiën

De gemeente Roosendaal wordt bestuurd door de gemeenteraad, het college van b en w en de burgemeester. Hoe dat in zijn werk gaat kunt u hier lezen. Bij het besturen van de gemeente worden voortdurend keuzes gemaakt. Keuzes over de doelen die de gemeente nastreeft en over de middelen die daartoe worden ingezet.
Om de besluitvorming over het gemeentelijk beleid enigszins te stroomlijnen en beheersbaar te maken vindt dit volgens een vast, steeds terugkerend geheel van procedures plaats - de begrotingscyclus, ook wel planning- en controlcyclus.

De begrotingscyclus leidt binnen elke bestuursperiode en binnen elk begrotingsjaar tot een aantal opeenvolgende (financiële) documenten, waarop besluitvorming plaatsvindt. De belangrijkste documenten in de Roosendaalse cyclus zijn:
· het coalitieprogramma
· de perspectiefnota
· de voorjaarsnota
· het jaarverslag en de jaarrekening
· de begroting

Het coalitieprogramma
Het coalitieprogramma wordt eens in de vier jaar opgesteld, na de gemeenteraadsverkiezingen. Het is in feite het 'regeerakkoord' op basis van een aantal verkiezingsprogramma's, waarin de belangrijkste beleidsvoornemens voor de komende vier jaar worden neergelegd.

De perspectiefnota
In een verkiezingsjaar wordt in plaats van een voorjaarsnota (zie hierna) een perspectiefnota opgesteld. In de perspectiefnota, die ook voor een periode van vier jaar geldt, worden de beleidsvoornemens uit het coalitieprogramma over meerdere jaren geconcretiseerd en tevens financieel vertaald.

De voorjaarsnota
Binnen een bestuursperiode wordt jaarlijks een voorjaarsnota opgesteld. Met de voorjaarsnota worden:
· de gemeentebegroting van het lopende jaar bijgesteld;
· het financieel meerjarenperspectief bijgesteld;
· nieuwe beleidvoornemens bepaald.

Omdat de voorjaarsnota in Roosendaal hét jaarlijkse integrale afwegingsmoment is voor nieuw beleid is dit politiek-bestuurlijk gezien een belangrijk beslisdocument en -moment.

De begroting
Met het bijstellen van bestaand en het uitzetten van nieuw gemeentelijk beleid wordt bij de voorjaarsnota een zekere (financiële) ruimte en bandbreedte
ingebouwd. Bij de begroting, wanneer actuelere informatie beschikbaar is, wordt het beleid en de inzet van middelen definitief bepaald. De 'begroting' van de gemeente bestaat uit meerdere, vaak omvangrijke documenten. De belangrijkste zijn de Begroting in een oogopslag en de Aanbiedingsnota uit de beleidsbegroting.

Het jaarverslag
Met het jaarverslag wordt verantwoording afgelegd over een bepaald jaar. Niet alleen over de financiële gang van zaken van de gemeente, maar ook over de wijze waarop en de mate waarin het beleid, dat ten grondslag aan de begroting van dat betreffende jaar heeft gelegen, is gerealiseerd. Via het onderdeel bestuurlijke informatie van deze website kunt u de actuele besluitvorming over de verschillende documenten uit de begrotingscyclus actief volgen.

Geen opmerkingen: