Sponsor of prijs nodig? Zelf sponsor worden?
Arkefly: Aruba

maandag 17 maart 2008

Profielwerkstuk Filosofie Existentialisme

Inhoud:

Inleiding

Onderzoeksvraag en deelvragen

Hoofdstukken:

Wat is het existentialisme?
• Het ontstaan van het existentialisme
• De invloed van het existentialisme op het leven in die tijd
• De belangrijkste existentialisten
• Het mensbeeld van het existentialisme
• Het existentialisme in de kunst
• Wat is er nu nog over van deze stroming

Wie was Fjodor Michajlovitsj Dostojevski?
• Dostojevski en zijn jeugd
• Dostojevski en zijn geld problemen
• Dostojevski’s arrestatie en zijn tijd in Siberië
• Dostojevski als schrijver
• De dood van Dostojevski

“Aantekeningen uit het ondergrondse”
• Korte samenvatting
• Het verband met het existentialisme

Het mensbeeld van Dostojevski

Wie was Jean-Paul Sartre?
• Biografie
• Sartres relatie met Simone de Beauvoir
• De dood van Sartre

Wat was het mensbeeld van Sartre?

Dostojevski vergeleken met Sartre
• Wat zijn de overeenkomsten
• Wat zijn de verschillen

Bronvermelding

Inleiding

Sinds ik voor het eerst van het existentialisme hoorde sprak het mij meteen aan. In vier vwo stond er een klein stukje over het existentialisme in het filosofie boek, dit was ook de eerste keer dat ik van deze stroming hoorde. Ik heb me er verder nooit mee bezig gehouden en ik wist er ook niet veel meer vanaf dan het kleine stukje dat in mijn boek stond. In vijf vwo, een paar weken voordat we naar St. Petersburg gingen, kregen we tijdens de filosofieles een gekopieerd stuk tekst dat geschreven was door Dostojevski. In deze les kregen wij opnieuw te horen was het existentialisme precies was, en opnieuw vond ik het interessant.

Een tijdje voordat we te horen kregen dat we maar eens aan het profielwerkstuk moesten beginnen, had ik al nagedacht over welk onderwerp en bij welk vak ik mijn profielwerkstuk wilde maken. Al snel wist ik dat ik het bij filosofie wilde doen omdat dit het enige vak is waar ik mij echt voor interesseer. Om een geschikt onderwerp te zoeken ben ik wat gaan bladeren in mijn oude filosofieboeken, uiteindelijk heb ik dus besloten het over het existentialisme te doen. Achteraf wist ik eigenlijk al lang dat ik het hierover wilde doen, want dit was het eerste wat mij te binnen schoot.

Ook wilde ik Dostojevski bij mij profielwerkstuk betrekken. Sinds mijn uitwisseling met St. Petersburg ben ik mij ook meer gaan interesseren in Rusland en de Russische cultuur. Omdat we in die ene filosofieles dat stuk van Dostojevski kregen en daarbij het existentialisme werd genoemd wist ik dat hij er iets mee te maken had.

Na mijn eerste gesprek met Tjomme is er besloten dat ik ook Sartre bij mij profielwerkstuk betrek aangezien Sartre één van de meest bekende existentialisten was.

Onderzoeksvraag en deelvragen

Na het eerste gesprek met Tjomme hebben wij besloten dat ik ga uitzoeken wat het verschil is tussen het mensbeeld van Dostojevski en Sartre. Hierbij hebben wij ook een aantal deelvragen bedacht.

Mijn onderzoeksvraag is:
• Wat is het verschil tussen het mensbeeld van Dostojevski en Sartre?

Mijn deelvragen zijn:
• Wat is het mensbeeld van het existentialisme in het algemeen?

• Hoe staat Dostojevski tegenover het existentialisme en wat is zijn mensbeeld?

• Hoe staat Sartre tegenover het existentialisme en wat is zijn mensbeeld?

• Wat zijn de overeenkomsten en wat zijn de verschillen tussen deze twee mensbeelden?

Wat is het existentialisme?

Het ontstaan van het existentialisme

Het existentialisme, ook wel de existentiefilosofie, was de populairste filosofische stroming van de twintigste eeuw. Maar rond en na de Tweede Wereldoorlog is het pas een echte populaire stroming geworden.
Het begin van deze nieuwe stroming begint bij Martin Heidegger en Karl Jaspers, maar voor de echte historische wortels moet je verder terug in de tijd. Deze wortels komen uit bij Kierkegaard, maar ook bij Hegel, Nietzsche en Marks.
Eigenlijk bestond het existentialisme al in het begin van de negentiende eeuw, maar toen werd het nog niet zo genoemd. De basisideeën van deze stroming werd bedacht door Kierkegaard en later ook door Nietzsche. Hoewel Nietzsche over het algemeen niet gezien word als een existentialist, heeft hij wel een aantal latere existentialisten geïnspireerd met zijn theorieën. Kierkegaard en Nietzsche hebben dus de basis voor het existentialisme gelegd, en Sartre is het later zo gaan noemen.

De invloed van het existentialisme op het leven in die tijd

Het beeld dat wij van die tijd hebben wordt gedomineerd door zwarte coltruien, Gauloise-sigaretten en jazz. De plaats waar dat gebeurde was de Parijse wijk Sain-Germain-des-Prés. De existentialisten bevolkten er ’s nachts de cafés en dan vooral de kelders van die cafés. Dit is natuurlijk vooral het Franse existentialisme.

In de jaren na de tweede wereldoorlog hadden de Jean-Paul Sartre en Albert Camus grote invloed op het denken en doen van vele schrijvers en kunstenaars. Zo heeft het existentialisme grote invloed gehad op de literatuur tot op de dag van vandaag. Dit geld ook voor het theater. Sartre schreef bijvoorbeeld zowel romans als toneelstukken.

De ideeën van het existentialisme sloegen vooral aan in de periode na de Tweede Wereldoorlog, zowel bij oudere als bij jonge mensen. De oorlog had veel verwoest, niet alleen op materialistisch gebied maar ook emotioneel. Alles moest opnieuw worden opgebouwd, en het existentialisme kon hierbij helpen.
Men kon niet meer terug naar de situatie voor de oorlog, waarin niemand kon ontsnappen aan zijn klasse, bestemming of sekse. Men wilde niet meer samenvallen met een essentie.

In 1945 hield Sartre een voordracht, die later werd uitgegeven met de naam ‘Existentialisme is humanisme’ (hiermee bedoelde hij dat het existentialisme alleen uitgaat van de mens zelf). Deze voordracht werd gehouden in een klein zaaltje, maar er was veel publiek. De voordracht ging over vrijheid en over de bourgeoisie, de vijand van de vrijheid. Volgens Sartre hield de bourgeoisie alle veranderingen tegen en hadden ze te veel macht. Door deze onderdrukking van de bourgeoisie werd de vrijheid van het gewone volk beperkt en werden hun verantwoordelijkheden afgenomen.
De belangrijkste existentialisten

Søren Aabye Kierkegaard (1813-1855)
Kierkegaard werd in Denemarken op 5 mei 1813 in Kopenhagen geboren en overleed op 11 november 1855. Tijdens zijn jeugd overleed zijn moeder en 5 van zijn 6 broers en zussen. Hierdoor is hij vooral beïnvloed door zijn vader.

Kierkegaard ging uit van de filosofie van Hegel, maar nam tegelijkertijd ook afstand van Hegels idealisme. Een algemeen geldende beschrijving van de natuur van de mens of het wezen van de mens is volgens Kierkegaard niet interessant. Wat wel interessant is dat is de existentie van de enkeling. Kierkegaard was zich ervan bewust dat hij slechts een korte tijd zou bestaan. Volgens hem moest de mens existeren door te handelen en belangrijke keuzes te maken. Kierkegaard zei ook dat de waarheid subjectief is, en alleen deze subjectiviteit is de werkelijke existentie. Daarmee bedoeld hij dat de belangrijke waarheden persoonlijk zijn, die waarheden zijn waarheden voor jezelf maar niet per definitie voor een ander. Hij heeft het dan niet over waarheden zoals ‘1+1=2’, dergelijke waarheden zijn misschien wel objectief maar dit is niet van belang voor het bestaan van de enkeling. Wel bedoel hij waarheden als ‘er bestaat een God’ of ‘jij houdt van mij’ , dit zijn waarheden die je niet theoretische of wetenschappelijk kunt beredeneren, maar wel van existentieel belang zijn voor de enkeling. Het gaat er niet om of er echt een God bestaat maar of er volgens jou een God bestaat.

Echt leven in de zin van ‘je eigen leven leiden’, doe je volgens Kierkegaard pas wanneer je in concrete situaties je eigen keuzes maakt, waarbij je je niets aantrekt van wat de anderen daarvan vinden. Een mens is ook in staat dat ‘leven in vrijheid’ te leren, waarbij hij drie stadia doorloopt:

1. Esthetische levenshouding. In het eerste stadium is de mens vooral op zichzelf gericht, men leeft voor zijn eigen plezier. Mensen zijn (nog) geen individuen, maar massamensen.
2. Ethische levenshouding. De overgang naar een volgend stadium wordt merkbaar als de mens ontevreden wordt met het leven dat hij leidt. Dit is het stadium waarin iemand een individu wordt omdat hij zelf keuzes gaat maken. De mens krijgt oog voor het samenleven met anderen, voor algemene normen en waarden en het rekening houden met anderen.
3. Religieuze levenshouding. In het laatste stadium kiest de mens bewust om zijn leven inhoud en vorm te geven, en verschuilt zich niet achter regels ‘omdat het nu een maal zo hoort’, maar gaat zich verantwoordelijk voelen voor zijn daden. Niet het doopbewijs van de kerk maakt de mens tot een christen, maar de concrete, individuele keuzes die hij maakt.

Kierkegaard zag dat veel mensen blijven steken in de esthetische of in de ethische levenshouding, of dat ze er weer in terugvallen. Volgens Kierkegaard komt dat mede omdat een mens vaak bang is voor de absurde wereld om hem heen. Deze angst ziet hij als een van de grondtrekken van het menselijk bestaan, en alleen door het geloof, door de angst in handen te leggen van God, kan een mens werkelijk bestaan. Dat is echter een keuze die niet eenmalig, maar telkens opnieuw moet worden gemaakt. Volgens Kierkegaard kun je aan deze angst zien dat iemand zich in een existentiële situatie bevind.

Martin Heidegger (1889-1976)
Heidegger werd in Duitsland op 26 september 1889 geboren in Meßkirch en over leed op 26 mei 1976 in Freiburg.
Heidegger was door Kierkegaard en Nietzsche beïnvloed. Hij werd beroemd door zijn eerste grote werk ‘Sein und Zeit’ (1927), dit was tevens zijn belangrijkste bijdrage aan de filosofie. Maar verder was hij vrij onbekend. Pas met de verschijning van Sartre’s l’ Etre et le Néant kwam er meer belangstelling voor het werk van Heidegger. Maar omdat hij in 1933 de kant koos voor het nazi-regime van Adolf Hitler koste hem dit bij sommigen zijn populariteit. Toch noemen sommige hem de meest toonaangevende filosoof van de twintigste eeuw.

Heidegger was van grote invloed op de moderne filosofische stromingen van de fenomenologie en het existentialisme. Volgens Heidegger was de mensheid in een crisis geraakt door de beperkte, technologische benadering van de wereld en door de grotere bestaanskwestie te negeren. Mensen moeten, als ze echt willen leven, hun gezichtsveld verruimen. Mensen moeten hun bestaan niet als vanzelfsprekend beschouwen, maar zichzelf zien als een deel van het Zijn, dit laatste was Heideggers term voor dat wat ten grondslag ligt aan ieders bestaan.

Heidegger wil niets anders dan de vraag naar ‘het zijn’ opnieuw stellen. Het uitgangspunt van zijn denken is dan ook altijd de vraag naar het zijn gebleven. Om een toegang tot het zijn te vinden, wendt Heidegger zich tot het menselijk zijn het ‘Dasein’, want dit zijnde is het enige zijnde dat zichzelf kan ondervragen met betrekking tot zijn eigen zijn. Bij een analyse van het Dasein openbaart dit zich, in het bijzonder van de angst, als een voortdurend opgeroepen worden om vanuit het oneigenlijke zijn (het opgaan in het dagelijks bestaan en het verloren zijn in het ‘men’) te komen tot de verwerkelijking van zijn meest eigenlijke zijn, dat in laatste instantie verstaan moet worden als een ‘Sein zum Tode’.

In het begin stond vooral het Dasein centraal, maar later legt hij de nadruk op het zijn zelf. Grofweg kun je zijn filosofie in vier perioden onderscheiden:

1. De begin periode
2. De Sein und Zeit periode
3. De Hölderlin periode
4. De na-oorlogse periode

Karl Jaspers (1883-1969)
Karl Jaspers is geboren in Duitsland op 23 februari 1883 in Oldenburg. Hij stierf op 26 februari 1969 in Basel.
Hij is afkomstig van een liberaal luthers gezin. Hij koos voor een rechtenstudie maar heeft dit iet afgemaakt omdat hij medicijnen ging studeren. Hij had een zwakke gezondheid aangezien hij aan een chronische longziekte leed. Zijn eerste grote werk, Allgemeine Psychopathologie, verscheen in 1913. Karl Jaspers werd zeer geïnspireerd door Kierkegaard maar ook door Nietzsche. In 1916 werd hij hoogleraar in de psychiatrie te Heidelberg.

In het werk van Jaspers komen drie dingen sterk naar voren:

• Zijn grote bijdrage aan de existentiefilosofie
• Zijn debat na de Tweede Wereldoorlog met theologen over transcendentie*, God en geloven
*(de grens van de zintuiglijke waarneming te boven gaand, transcendentaal, synoniem: buitenzintuiglijk)
• Zijn onophoudelijk pleidooi voor vrijheid, openheid en communicatie

Filosofie is geen systeem, maar een houding die de inzet van de gehele persoonlijkheid vraagt. Filosoferen moet volgens Jaspers uitgaan van de individuele existentie, die in laatste instantie uniek is.
Net als andere existentiefilosofen maakt Jaspers geen scheiding tussen metafysica, antropologie en ethiek.

Gabriel Honor Marcel (1889-1973)
Marcel is geboren in Frankrijk in de stad Parijs op 7 december 1889, ook stierf hij in Parijs op 8 oktober 1973.
Marcel werd niet gelovig opgevoed, maar toch bekeerde hij zich rond 1929, dat is tevens het jaar waarin hij is gedoopt. Hij heeft wijsbegeerte gestudeerd en is daarna een tijd lang leraar wijsbegeerte geweest. Maar later is hij alleen nog maar met filosofie zelf bezig geweest, ook concentreerde hij zich op de literatuur.
Zijn werk ligt het dichtst bij dat van Kierkegaard, maar kwam nadat hij zijn theorieën bedacht had pas met het werk van Kierkegaard in aanraking. Marcel heeft zijn gedachten en theorieën opgeschreven in zijn ‘Metafysische dagboek’ (Journal métaphysique) dat gepubliceerd is in 1927.

Iedere mens op aarde is enig, onherhaalbaar, tot op zekere hoogte onvervangbaar. Ook al zijn er nog zoveel mensen. Maar niemand van ons is helemaal ‘af’, perfect, tot volheid gekomen. Diep in ons leeft het verlangen om je leven in handen te nemen en er wat moois van te maken. Het leven houdt nooit op kansen te bieden. En het zorgt ook dat iedereen over eigen, onvervreemdbare kwaliteiten beschikt zoals kennis of kunde, inborst of vaardigheid, kortom eigenschappen die verschillen van mens tot mens. Materieel bezit of natuurtalent heeft niet het laatste woord: wat een mens gelukkig maakt, is wat je doet met wat je gegeven is.

Albert Camus (1913-1960)
Camus is geboren in Algerije in de plaats Mondovi op 7 november 1913, hij stierf op 4 januari 1960 in Villeblevin.
Camus was tijdens de Tweede Wereldoorlog zeer heftig aanwezig in het verzet. Hij had een valse identiteit en was een tijd lang redacteur van het verzetsblad “Combat”.
Hij sloot zich bij geen één politieke partij aan en was tegen het Marxisme. Hij probeerde een eigen politieke partij op te richten. Deze heeft stand gehouden, en had dus redelijk veel aanhang. In 1951 kwam zijn werk ‘L’ Homme Revolté’ uit. Dit werk zorgde ervoor dat hij door veel Franse intellectuelen verstoten werd. En ook door zijn vriend Sartre.

Volgends Camus staat het universum totaal los van de rede of van de logica. Het leven is absurd, zegt hij, maar het is niet negatief bedoeld. Hij bedoelde hiermee juist de ware aard van het bestaan. Het aanvaarden dat het leven absurd is, is het innemen van een realistisch standpunt, namelijk: de afwezigheid van een universele logica. Toch zijn volgens Camus solidariteit en humaniteit de leidende waarden in het leven. Camus was erg socialistisch en vond vrijheid van het individu erg belangrijk, dit komt in het volgende citaat naar voren:

“Ik heb onvoldoende vertrouwen in de menselijke rede om enig geloof in de vooruitgang of enige filosofie van de geschiedenis te kunnen onderschrijven. Daarentegen geloof ik wel dat het inzicht van de mens in zijn lot voortdurend voortschrijdt. We zijn onze bestaansvoorwaarde niet te boven gekomen, maar we kennen hem beter. We weten dat we in een tegenstelling leven, maar we weten ook dat we die tegenstelling moeten afwijzen en alles moeten ondernemen om hem te verkleinen. Het is onze opdracht als mens om de paar beginselen te vinden waarmee we de peilloze angst van de vrije ziel kunnen beteugelen. We moeten herstellen wat verscheurd is, de rechtvaardigheid weer voorstelbaar maken in een wereld die zo duidelijk onrechtvaardig is, en zorgen dat vreugde weer betekenis krijgt voor de volken die door de ellende van deze eeuw zijn vergiftigd”

Jean-Paul Sartre (1905-1980)
Jean Paul Sartre werd geboren in Frankrijk op 21 juni 1905 in Parijs. Op 15 april 1980 stierf hij, ook in Parijs Hij studeerde filosofie studeren en kreeg in 1925 lesbevoegdheid. In datzelfde jaar ontmoette hij zijn levenspartner Simone de Beauvoir. Zij was net als Sartre filosoof. Beide schreven ze romans en toneelstukken om hun filosofie toegankelijk te maken voor de mensen.

Sartre wordt wel de grootste vertegenwoordiger van het existentialisme genoemd. Net zoals Kierkegaard ging hij ervan uit dat de mens altijd een keuze heeft. De mens heeft als doel in zijn leven om vrij te zijn, om zelfstandig zijn eigen keuzes te maken. Daarbij is de mens altijd verantwoordelijk voor zijn eigen daden, want iemand anders kan geen keuzes voor hem maken, dat moet hij zelf doen. Zo kan een ander ook nooit de schuld krijgen.

Ik ga nu verder niet in op het leven en de theorieën van Sartre omdat hij nog genoeg aan bod komt in de rest van mijn werkstuk.

Het mensbeeld van het existentialisme

Existentiefilosofie is een stroming in de filosofie die zich richt op het bestaan van de mens, ‘existere’ is Latijn voor bestaan. De bestaanswijze van de mens onderscheidt ons van de bestaanswijze van andere levende wezens, zoals planten en dieren. Planten en dieren bestaan natuurlijk ook maar hoeven zich verder niet druk te maken over wat het betekend. Volgens het existentialisme is de mens niet los te maken uit zijn wereld, maar tegelijkertijd heeft de mens een afstand tot zichzelf en de wereld, waardoor hij vrij is. Deze vrijheid is eerder een last dan een goed, het moet worden opgevat als een (ethische) verplichting of noodzaak. De mens kan alleen echt leven als hij zijn vrijheid op zich heeft genomen en verantwoordelijkheid neemt voor de inhoud en vormgeving van het eigen leven. Ons leven begint met de ervaring van bestaan en vervolgens gaan we dit bestaan een invulling of betekenis geven. Deze invulling of betekenis is de essentie van een mens, de existentie van een mens gaat vooraf aan zijn essentie.
Ieder mens heeft de vrijheid om zijn eigen essentie vorm te geven, sterker nog men kan niet om deze vrijheid heen: hij is ertoe gedoemd! Hierdoor is de vrijheid eerder een last dan een goed. Deze vrijheid geeft de mens natuurlijk een enorme verantwoordelijkheid. Er zijn , volgens het existentialisme, geen menselijke natuur en geen menselijke waarden doe ons voorschrijven hoe we ons moeten gedragen en hoe we moeten kiezen. De keuzes die een mens maakt zijn altijd zijn eigen keuzes en niemand anders dan hijzelf is er verantwoordelijk voor. Nooit kan je de schuld aan iets of iemand anders geven dan aan jezelf, je kunt je dus nergens achter verschuilen. Existeren betekend je eigen bestaan scheppen.

Een veel genoemd maar goed voorbeeld is het volgende: ‘Als een mens geboren word, word het als het ware op een podium gezet zonder duidelijke rol, script, tekst, regisseur of souffleur. De mens is dus gedoemd tot improviseren en is niet gebonden aan zijn essentie.’ Een ding daarentegen is wel gebonden aan zijn essentie. Een stoel heeft bijvoorbeeld geen andere keuze dan een stoel te zijn. Maar mensen vergeten vaak dat zij wel een keuze hebben, zij gaan zichzelf als ding ervaren, zo reduceer je jou eigen leven tot een essentie. De uitspraak ‘ik kan niet anders zijn dat wat ik ben’ kan hiervan een gevolg zijn, maar volgens het existentialisme kan je dit nooit zeggen want je bestemming en je bestaanswijze zijn niet vooraf gegeven.

Nu volgen een aantal gemeenschappelijke uitgangspunten van existentialisten:

• Existentie is altijd existentie van de mens. Het is de zijnswijze die eigen is aan de mens. Het existentialisme is eigenlijk ook humanistisch, want de mens staat centraal.
• Existentie is altijd individuele existentie. Het is de zijnswijze die eigen is aan de individuele mens. Het existentialisme is dus subjectief.
• Het existentialisme meet de mens niet af aan het model van het ding. De mens moet allereerst zichzelf maken tot wat hij is, een ding kan dit niet eens dus laat staan dat een ding het moet. Daarom kan een mens niet met een ding vergeleken worden.
• Wat methode betreft zijn de existentialisten in meerdere of minder mate fenomenologen. Fenomenologisch wil zeggen ‘beschrijvend van binnen uit’, fenomenologie is de leer die wil trachten zonder enig vooroordeel de dingen te leren kennen zoals zij zich voordoen. De existentialisten gaat het om een onmiddellijk grijpen van het zijnde.
• Het existentialisme is dynamisch. Existentie is geen onveranderlijk zijn, het is aan tijd gebonden. Tijd en tijdsproblemen nemen in het existentialisme een belangrijke plaats in.
• Het existentialisme richt zich op de enkeling maar isoleert de enkeling niet. Het existentialisme ziet de mens altijd in zijn concrete situatie, hij is altijd met de wereld en met andere verbonden. Menselijk bestaan is altijd in-de-wereld-zijn en is altijd met-anderen-zijn.

In mijn speurtocht naar informatie over het existentialisme ben ik twee keer een citaat van Dostojevski tegen gekomen, twee keer hetzelfde citaat nog wel. Echter hadden beide citaten twee keer een andere uitleg. En aangezien mijn profielwerkstuk onder andere over Dostojevski gaat wil ik dit toch even kwijt.

Ik zal deze citaten in hun context citeren:

“De beroemde Russische schrijver Fjodor Dostojevski (1821-1881) zei eens: ‘Als God dood is, is alles geoorloofd’. Als er geen God is die het leven waarde geeft, die ons leert wat goed en niet goed is, die beloont en straft, dan maakt het helemaal niet meer uit hoe je leeft. Het existentialistisch mensbeeld draait dit juist om: juist omdat er geen God is, geen menselijke natuur, is er niets om achter weg te schuilen of de schuld te geven.” (Bron 7)

“Het vertrekpunt van het existentialisme me is wat Dostowjewsky heeft gezegd: ‘Als God niet bestaat, dan is aan de mens alles geoorloofd’.” (Bron 3)

Ik vind het nogal vreemd dat het ene boek zegt dat dit citaat het uitgangspunt van het existentialisme is, en dat het andere boek zegt dat dit citaat het omgekeerde van het existentialistische mensbeeld is. Beide boeken lijken mij redelijk betrouwbaar, hoewel het boek van bron 3 wel een hele rare combinatie van Dostojevski’s naam maakt.

Ik weet niet wat ik hier van moet denken. Als het existentialisme alleen een atheïstische stroming was zou ik zeggen dat het boek van bron 3 gelijk heeft. Maar volgens mij is het niet zozeer dat dan alles geoorloofd zou zijn, maar eerder dat je de opdracht heb om iets van je leven te maken. De verantwoordelijkheid die je volgens het existentialisme hebt om iets van je leven te maken is niet hetzelfde als ‘alles is geoorloofd’.
Het boek van bron 7 lijkt mij logischer omdat ze het hier hebben over een God (die normaalgesproken richting geeft aan het leven van de mens) die er niet meer is, mensen hebben dus geen richtlijnen meer om naar te leven: dus alles is geoorloofd. Maar volgens het existentialisme zijn er überhaupt geen richtlijnen en die zijn er ook nooit geweest, je moet zelf je richtlijnen kiezen.Het existentialisme in de kunst

In de beeldende kunst wordt in diverse stromingen uiting gegeven aan het besef van die existentiële eenzaamheid. Een voorbeeld is de schilder Andrew Wyeth. Op onderstaand schilderij (christina’s wereld) zit een meisje met de rug naar ons toegekeerd in een veld en staart in de verte naar een boerderij. Er is geen leven te bekennen. De van de kijker afgewende houding van het meisje, de leegte van het landschap en de enorme afstand tot de boerderij roepen een gevoel van verlatenheid op. Krabbelt het meisje op om naar die anderen toe te gaan of niet? Verlangt ze dit, maar kan of durft ze niet? Het als nietig individu neergeworpen zijn in een grote en bedreigende wereld. Een terug kerend motief in het werk van Andrew Wyeth is deze eenzaamheid.

Diezelfde eenzaamheid, tref je aan in het schilderij van Edward Hopper (Nighthawks). Hoewel het café redelijk goed verlicht is, ziet het café er niet uitnodigend uit en gaan bezoekers duidelijk gebukt onder grootstedelijke eenzaamheid. Hopper creëert in zijn schilderijen een onwerkelijke sfeer. In veel van zijn schilderijen heerst ook een psychologische spanning. De mensen op zijn schilderijen zijn nooit echt gelukkig. Ook wekken de schilderijen een gevoel van "samen maar toch alleen" op. Als men het gehele werk van Hopper ziet kan je concluderen dat in het overgrote deel van zijn schilderijen de isolatie van het individu centraal staat. In geen enkel schilderij wordt een contact met een ander persoon gelegd, zelfs al zijn er meerdere personen in het beeld aanwezig.
Hoewel het existentialisme geen echte kunststroming is, heeft het existentialisme weldegelijk invloed gehad op de kunst, zoals hierboven is te zien.

Wat is er nu nog over van deze stroming

Encarta: “Existentiefilosofie was een typisch continentale stroming, die in de Angelsaksische wereld weinig betekende totdat Europese vluchtelingen vlak voor de Tweede Wereldoorlog in Amerika belandden. Pas toen op het vasteland het existentialisme op zijn retour was, groeide elders de belangstelling. Het verloren gaan van het existentialisme in Europa werd veroorzaakt door twijfel aan en kritiek op de meest geprofileerde punten, zoals het subjectbegrip, de ambivalente relatie tussen het subject en het sociale, het antirationalisme en het ontbreken van concrete historiciteit. Het heimelijke hypersubjectivisme van het existentiebegrip moest uiteindelijk wel sterk objectiverende reacties oproepen; de existentialistische ‘leefwereld’ was allengs plaatsvervanger van de harde realiteit geworden en had de industriële technische samenleving onzichtbaar gemaakt. De doorbraak van marxisme en neomarxisme in de intellectuele wereld (nu ook buiten Italië en Frankrijk) en de opkomst van het structuralisme vaagden in de jaren zestig de existentiefilosofie weg. De scherpste duikeling maakte het existentiebegrip zelf. In het mensbeeld werden nu heel andere accenten gelegd (functionalisme, behaviorisme) zo de mens al niet zelf van het toneel verdreven werd (bijvoorbeeld bij Lévi-Strauss en Foucault). Heidegger, die zich omstreeks 1930 al had losgemaakt van de existentiefilosofie, zou echter opnieuw in de belangstelling komen als initiator van de onvoltooide ‘destructie van de traditionele geschiedenis van de metafysica’.”

Volgens deze bron is er niet veel meer over van het existentialisme, toch zijn er nog een aantal existentialistische filosofen en schrijvers in onze tijd. Maar het is duidelijk dat het lang niet zo’n populaire stroming is al in die tijd. Als ik, bijvoorbeeld, tegen iemand zeg waar ik mijn profielwerkstuk over doe, heeft tot nu toe nog niemand gezegd dat hij of zij wist waar ik het over had.

Een aantal voorbeelden van existentialistische schrijvers zijn: Willem Frederik Hermans (Moedwil en Misverstand,1948, Nooit meer slapen,1966), Anton Koolhaas (De geluiden van de eerste dag, 1975) en Anna Blaman (Op leven en dood, 1954). Maar ook Gerard Kornelis van het Reve met ‘De avonden’ (1947) en ‘De taal der liefde’ (1972).
Ook zijn er een aantal Vlaamse schrijvers. Vlaamse auteurs die tot het existentialisme gerekend worden zijn: Ward Ruyslinck (De ontaarde slapers, 1957) en Louis Paul Boon (Menuet, 1955).

Een bekende Amerikaanse kunstenaar die ook tot het existentialisme gerekend mag worden is Woody Allen. Hij is acteur, regisseur, komiek en muzikant. Voor zijn film Annie Hall (1977) kreeg hij drie oscars. De film gaat over Alvy Aingers, een New Yorkse komiek die zijn leven de revue laat passeren na een ongelukkige liefde.
Woody Allen is bekend om het opvoeren van tragikomische figuren die zich in een crisissituatie bevinden en hun ‘eigenlijk ik’ proberen te vinden. In zijn figuren bespot hij de Amerikaanse way of life en met name de arrogantie van de intellectuele bovenlaag door deze levenswijze sterk overdreven weer te geven. Bekende films van hem zijn: Deconstructing Harry (1997), Crimes and Misdemeanors (1989), A midsummer nigth's sex comedy (1982).

Een paar uitspraken van Woody Allen die de denkwijze van schrijvers uit het existentialisme aardig illustreren:

“To love is to suffer. To avoid suffering one must not love, but then one suffers from not loving. Therefore, to love is to suffer, not to love is to suffer, to suffer is to suffer. To be happy is to love, to be happy then is to suffer but suffering makes one unhappy, therefore to be unhappy one must love or love to suffer or suffer from too much happiness. I hope you're getting this down.”

“I feel that life is divided into the horrible and the miserable. That's the two categories. The horrible be like, I don't know, terminal cases, you know, and blind people, crippled. I don't know how they get through life. It's amazing to me. And the miserable is everyone else. So you should be thankful that you're miserable, because that's very lucky, to be miserable.”

Wie was Fjodor Michajlovitsj Dostojevski?

Dostojevski en zijn jeugd

Fjodor Dostojevski is in Rusland geboren op 30 oktober 1821 in de Moskou. In het Russisch wordt zijn volledige naam als volgt gespeld: Федор Михайлович Достоевский. Hij wordt geboren in het huis van een arts die directeur was van een ziekenhuis voor armen. Hij was het tweede kind in het gezin, uiteindelijk zou het gezin uit vier zonen en drie dochters bestaan.
Dostojevski’s vader, Michael Dostojevski kwam uit een gezin dat oorspronkelijk uit Litouwen kwam maar later naar Oekraïne is verhuist. Michael Dostojevski zelf liep weg en ging naar Moskou waar hij medicijnen studeerde. Zijn familie was het hier niet mee eens, dus moest hij zijn studie zelf betalen.

Zijn moeder, Marija Tjodorovna, was een Russin. Ze was in Moskou geboren en ze was een erg ontwikkelde vrouw. Haar vader was van Russische adel en hij liet zijn kinderen ook inschrijven in het register van de Russische adel.

De kinderen van Marija Tjodorovna en Michael Dostojevski kregen een strenge opvoeding. Ook werden ze volgens het Russisch-orthodoxe geloof opgevoed. De evangeliën, het boek van Job en de bezoeken aan de bekende kathedralen en kloosters van Moskou hebben in Dostojevski’s kinderjaren en enorme indruk op hem gemaakt.

Alle kinderen van Michael Dostojevski kregen Frans en Duits van een leraar. Zelf gaf hij hun Latijnse lessen omdat hij veel waarde hechtte aan het Latijn. Beide ouders leerden de kinderen veel te lezen, zowel Engels, Frans als Duits. Later ging Fjodor Dostojevski samen met zijn broer Michael Dostojevski naar een liberale middelbare school. Ze zaten daar in een internaat maar in het weekend waren ze thuis.

Zo’n tien jaar na zijn geboorte kocht zijn vader een landgoed in Darovoya (dit ligt ten zuiden van Moskou). Elke zomervakantie brengt het gezin de vakantie daar door. Fjodor Dostojevski komt daar in aanraking met slaven, vernederden en mishandelde mensen en kinderen. Hij heeft zijn hele leven lang diepe medelijden gehad met zulk soort mensen.

Na zijn middelbare school besloot zijn vader dat hij samen met zijn broer Michael naar St. Petersburg zou gaan om daar te worden opgeleid tot genie-officier, dit gebeurde in 1838. Michael Dostojevski hield hierbij geen rekening met de wensen van zijn zoons, er werd niet gevraagd of ze dit zelf wel wilden. Maar Michael Dostojevski slaagde niet voor zijn toelatingsexamen voor deze opleiding wat als gevolg had dat Fjodor Dostojevski alleen deze opleiding zou volgen. Fjodor was erg gehecht aan zijn broer, en vond dit erg jammer. Michael Dostojevski haalde zijn diploma wel ergens anders en trouwde later met een Duits meisje. Fjodor Dostojevski had het niet echt naar zijn zin met zijn studie en vlucht als het ware weg in de literatuur.
Tijdens zijn studie kreeg hij het bericht dat zijn vader was vermoord door zijn lijfeigenen. Michael Dostojevski was een alcoholist geworden na de dood van zijn vrouw, daardoor is hij zich gaan misdragen. Hij trad vaak wreed op tegen zijn lijfeigenen, en ging naar bed met de familieleden van zijn personeel. Als wraakactie is hij vermoord, dit gebeurde in 1839. Fjodor Dostojevski was nu wees aangezien zijn moeder al twee jaar eerder overleden was aan tuberculose.

Volgens sommigen is in de dagen rond zijn vaders dood zijn epilepsie begonnen. Soms had hij veel last van zijn epilepsie en kreeg hij vrij vaak aanvallen. Maar soms gingen er lange tijden voorbij zonder aanvallen, hij bleef er echter zijn leven lang last van houden. Hoewel hij veel last had van zijn epilepsie kon het soms een inspiratie bron voor hem zijn. Vlak voor zo’n aanval had hij gevoelens en gedachten die hij eerder nooit gekend had. Maar ook heeft deze ziekte zijn lichaam verzwakt en gaf het hem een minderwaardigheids gevoel. Sommige psycho-analytici beweren dat hij epilepsie heeft gekregen omdat hij zich schuldig voelde over de dood van zijn vader.

Zijn vrouw heeft na zijn dood zijn aanvallen beschreven. De aanvallen gingen gepaard met het uitstoten van kreten, bewustzijnsverlies en stuiptrekkingen. Er kwam schuim rond zijn mond, zijn ademhaling werd zwaar en zijn pols werd zwak. De aanvallen duurden ongeveer veertien minuten, gevolgd door lichamelijke zwakheid en depressiviteit.
Zijn ziekte heeft op al zijn werken invloed gehad.

Dostojevski en zijn geld problemen

Dostojevski heeft zijn hele leven geldproblemen gehad. Hij was een schrijver maar daar verdiende hij niet veel mee. Zijn leven van één groot financieel probleem, een gat dat steeds maar groter werd. Waarschijnlijk is Dostojevski de grootste schuldenaar van de wereldliteratuur. De eerste (bewaarde) brief waarin zijn geldproblemen ter sprake komen is van 7 september 1837, als hij zijn vader om geld vraagt voor zijn opleiding tot genie-officier. De laatste brief die hij ooit heeft verzonden heeft hij twee dagen voor zijn dood opgestuurd. In deze brief verzoekt hij de redactie van het literaire tijdschrift ‘De Russische Bode’ om hem het openstaande tegoed voor de Gebroeders Karamazov te sturen. Tussen deze eerste en laatste brief zitten er nog zo’n achthonderd andere, waarvan de meeste over geld gaan of waarin hij om geld vraagt.

Dostojevski’s leven, wat betreft geld en geldproblemen, is in twee periodes op te delen. Tot 1864 had hij nooit geld, maar na 1964 had hij altijd schulden. Dit keerpunt kwam omdat zijn broer Michael stierf. Michael liet namelijk openstaande schulden achter. Voor zijn dood stuurde Michael, wanneer dat nodig was (en dat was het vaak), geld naar Dostojevski. Niet alleen die steun viel weg maar er kwamen ook nog eens schulden bij. Dostojevski beschouwde het als zijn taak alle schulden over te nemen en daarbij ook nog de zorg voor Michaels vrouw en kinderen op zich te nemen, bovendien had Michael een maîtresse met een kind waar hij ook nog is voor moest zorgen.
Dostojevski nodigde de schuldeisers uit om langs te komen, dan zou hij ze een schuldbekentenis in de vorm van een wissel uitschrijven. Hij schreef schuldbekentenissen uit voor iedereen die maar langs kwam. Alle schuldeisers, rechthebbende en mensen die rechten meenden te hebben, zoals mensen zonder papieren maar met een zielig verhaal, kregen een schuldbekentenis.
Uit eindelijk heeft Dostojevski voor zo’n 40.000 roebel schuldbekentenissen uitgeschreven, dit is hij nooit meer te boven gekomen.
Ook de aan bedelaars op straat gaf Dostojevski geld, en zelf zijn vrouw kreeg geld toegestopt toen ze zich een keer had verkleed als bedelaar. Ondertussen werden de schuldeiseres steeds opdringeriger. Het gevolg hiervan was dat hij moest vluchten naar het buitenland om daar verder te schrijven.

Door Dostojevski’s epileptische aanvallen kwam hij in een neerwaartse spiraal terecht. Hij kreeg meer aanvallen wanneer zijn zorgen groeide. Maar na zo’n aanval kon hij een aantal dagen niet werken waardoor zijn zorgen nog meer toenamen. Als het echt niet meer ging stuurde zijn vrouw hem naar een kuuroord om daar te gokken. Eigenlijk was Dostojevski gewoon verslaaft aan gokken. Dostojevski had een systeem bedacht waarmee je niet kon verliezen. Het kwam hier op neer: men moet zich elk ogenblik, in alle fasen van het spel kunnen beheersen, en niet opgewonden raken. Maar het probleem is of iemand die het geheim kent ook in staat is het te gebruiken. Al ben je nog zo pienter en heb je een ijzeren wil, dan bezwijk je nog.
Toch verloor hij altijd het laatste huishoudgeld. Maar dit was precies wat zijn vrouw wilde, altijd na zo’n groot verlies was de drang om te werken bij Dostojevski zo groot dat hij in een zeer korte tijd een roman af schreef. Hiermee maakte hij het verlies weer een beetje goed.

Door al zijn geldzorgen krijgt geld in Dostojevski’s romans ook een belangrijke rol, deze rol is nauw verbonden met zelfvernedering en gekrenkte ijdelheid. Al deze zorgen hebben hem tot de schrijver gemaakt die hij geworden is.

Dostojevski’s arrestatie en zijn tijd in Siberië

Dostojevski raakte betrokken bij de zogenaamde Petrachewsky-affaire.
In 1847 begon Dostojevski deel te nemen aan geheime avondbijeenkomsten. Op deze avonden werden er dingen besproken waar Dostojevski zich helemaal in kon vinden, zoals: afschaffing van de slavernij en het verzet tegen de toen heersende Tsaar Nikolaas (zij waren dus tegen de absolute monarchie van deze tsaar).
Op zulke bijeenkomsten stond in die tijd de doodstraf. Bovendien was Dostojevski lid van een subgroep binnen deze groep, die van plan was een geheime drukkerij te gebruiken voor de verspreiding van illegale lectuur.
Maar binnen de groep was een geheim agent binnengedrongen, en op basis van zijn rapporten is de hele groep in 1849 gearresteerd. Sommigen werden vrijgesproken, maar Dostojevski was volgens de rechters wel schuldig omdat hij ook lid was van de subgroep.
Op 22 december 1849 werd hij samen met vele anderen ter dood veroordeeld door een militair gerechtshof dat direct onder de controle van Tsaar Nikolaas stond.

Dit alles heeft Dostojevski diep geraakt, aanvankelijk dacht hij nog dat hij zou worden vrijgesproken maar samen met vijftien anderen behoorde hij toch tot degene die ter dood veroordeeld werden. Op 22 mei 1849 word zijn doodvonnis voorgelezen. Maar tijdens deze gebeurtenis stapt er een officier naar voren, hij verteld hun dat ze gratie krijgen. Wel moeten ze vier jaar naar het ‘bango’ in Siberië om daar onder andere dwangarbeid te verrichten. Bovendien zullen ze na deze vier jaar een aantal jaar in militaire dienst moeten gaan. Een bagno is een strafkamp of gevangenis waar dwangarbeid word verricht.
Dostojevski was deze ontwikkeling zeer dankbaar en hij ging, zo schreef hij aan zijn broer, het leven weer als een geschenk ervaren.
Op kerstavond in 1849 vertrokken ze naar de gevangenis, en op 11 januari 1850 kwamen ze aan. Daar stonden een aantal vrouwen op hen te wachten, ze gaven iedereen het Nieuwe Testament met daarin een paar roebels verstopt. Het Nieuwe Testament was het enige boek dat Dostojevski bij zich had in deze jaren. Later zou hij dit boek tot zijn dood op zijn bureau hebben liggen. Zoals Dostojevski zelf tien jaar later schreef in ‘Herinneringen uit een dodenhuis’, betrad hij op deze dag het dodenhuis.

Dostojevski leerde in de gevangenis mensen kennen uit alle bevolkingslagen die in Rusland woonden. Zo schreef hij in ‘Dagboek van een schrijver’: “Ik ken ons volk. Ik ben ermee samen geweest in de gevangenis. Ik heb ermee gegeten, geslapen, gewerkt. Het volk heeft me Christus teruggegeven die ik had leren kennen in mijn ouderlijk huis maar die ik later verloren had toen ik op mijn beurt – tijdelijk – een europees liberaal werd.”

In de gevangenis heeft Dostojevski drie dingen geleerd. Ten eerste heeft hij Jezus Christus op een nieuwe wijze leren kennen, ten tweede heeft hij de mens leren kennen (zoals in bovenstaand citaat duidelijk word) en ten derde heeft hij daar het kind Gods leren kennen dat door Gods genade in een mens geboren kan worden.

Na vier jaar had Dostojevski zijn straf in de gevangenis uitgezeten. Maar hij moest nog een aantal jaren gedwongen in militaire dienst in de Siberische garnizoensplaats Semipalatinsk. Eindelijk mocht hij weer contact opnemen met zijn broer Michael. In deze jaren leerde Dostojevski zijn eerste vrouw kennen, ze heette Marija Dmitrijewna. Deze vrouw was toen nog getrouwd met een zieke drankverslaafde. Maar nadat deze man dood was trouwde ze met Dostojevski. Zij had een zoon die niet bepaald makkelijk was. Maar het hele huwelijk was sowieso geen succes.

Tien jaar nadat hij naar Siberië was vertrokken mocht hij eindelijk terug naar europees Rusland. In 1859 ging hij samen met zijn vrouw en stiefzoon naar St. Petersburg.

Zijn eerste vrouw is na een tijdje gestorven, maar Dostojevski heeft de taak om zijn stiefzoon, Paul, verder op te voeden op zich genomen. Een tijd later leerde hij zijn tweede vrouw kennen, zij heette Anna Grigovjevna Snitkina. Nu brak voor Dostojevski een gelukkige periode in zijn leven aan. Ze trouwde op 15 februari 1867 hoewel hij 25 jaar ouder was dan zij.

Dostojevski als schrijver

Na de dood van zijn vader werd Dostojevski tweede luitenant en ontving hij als alle jonge officieren het recht om in de stad te wonen en zijn studie voor genie-officier af te ronden. In die periode verschijnt zijn eerste literaire werk, een vertaling van één van de boeken van De Balsac: ‘Eugénie Grandet’.
Zoals ik in het subhoofdstukje ‘Dostojevski en zijn geldproblemen’ ook al heb aangegeven was Dostojevski verslaaft aan gokken. Deze goklust heeft hij later uitvoering beschreven in ‘De Speler’, geschreven in 1868.
Dostojevski diende een korte tijd als officier, maar in 1844 verliet hij voorgoed de militaire dienst, dit heeft hij later ook beschreven in ‘Dagboek van een schrijver’. Hij was nu voor het eerst ‘vrij’. Maar door deze vrijheid had hij ook meer verantwoordelijkheden. Het eerste literaire werk na zijn militaire dienst was de roman ‘Arme mensen’, deze kwam uit in 1845. In deze roman worden gesprekken beschreven die Dostojevski heeft met arme mensen, bijvoorbeeld mensen uit de achterbuurten van St. Petersburg.
Kort daarna schrijft hij ‘De dubbelganger’ in 1846. In deze roman komen Dostojevski’s minderwaardigheidsgevoelens, zijn excessieve zelfvernedering en zijn neiging tot het verachten van mensen naar voren.
Een tijd later, in 1866, komt zijn bekende werk ‘Misdaad en straf’ uit. Oorspronkelijk werd de titel in het Nederlands vertaald als ‘Schuld en Boete’. Dostojevski borduurt in Misdaad en Straf voort op het thema Übermensch van Friedrich Nietzsche. Hierin wordt gesuggereerd dat sommige mensen zo goed zijn, dat ‘bepaalde wetten’ die zijn opgesteld door ‘middelmatige mensen’ niet op hen van toepassing zijn. De beschrijvingen van St. Petersburg in deze roman zijn zeer nauwkeurig. De route die Raskolnikov loopt is zelfs nu nog te volgen. (Toen onze klas voor de uitwisseling met St. Petersburg naar St. Petersburg toe gingen, moesten degene die geschiedenis hadden een werkstuk maken. Absaline heeft het werkstuk over Dostojevski gedaan, en over zijn boek Misdaad en straf. Zij heeft daar ook deze route gevolgd en foto’s gemaakt voor haar werkstuk. Dit is dus het bewijs dat het inderdaad kan!)
Net zoals De Speler kom in 1868 de roman ‘De Idioot’ uit. De roman De Idioot is het verhaal over Vorst Mysjkin, die lijdt aan idiotie. Deze man gaat altijd uit van het goede in de mens en heeft geen last van menselijke tekortkomingen als jaloezie en wraakgevoelens.
Zijn laatste en misschien wel meest bekende werk is ‘De gebroeders Karamazov’. Deze roman verscheen in gedeeltes in ‘De Russische Bode’. Het eerste deel verschijnt in 1879 en het laatste deel in 1880, dit was nog geen paar maanden voor zijn dood. Het boek wekt bij de lezers zowel verontwaardiging als verwondering op. Met dit boek geeft hij zijn boodschap aan de wereld het beste weer.

In al zijn werken komen stukjes van hemzelf terug, gevoelens, gedachten, eenzaamheid etc. Al zijn werken zijn beïnvloed door zijn eigen leven, zowel in de karakters als in de situaties die hij schetst. Men zegt dat de figuren van Dostojevski zo irreëel, zo fantastisch en zo sprookjesachtig zijn, en dat dit komt omdat we hier met Russen te maken hebben. Het is opvallend dat Russische en niet Russische critici precies hetzelfde hierover schrijven.
Dostojevski laat zijn figuren handelen zoals ze denken. Zijn figuren zijn ongeremd, schaamteloos en overschrijden alle grenzen. Maar ondanks dat herkennen mensen zichzelf in de figuren van Dostojevski. Want diep van binnen denken en voelen wij soms hetzelfde, maar wij voeren het niet uit, wij spreken er niet over, wij blijven binnen deze grenzen.

De dood van Dostojevski

Nadat Dostojevski het laatste deel van De gebroeders Karamazov had geschreven, hield hij nog enkele lezingen. Maar niet veel later bleek dat ook hij , net als zijn moeder, tuberculose had. hij kreeg ernstige longbloedingen, en hij voelde dat hij niet lang meer te leven had. Daarom vroeg hij zijn vrouw om een priester te laten komen, en dit gebeurde. Ook vroeg hij aan zijn vrouw om hem voor te lezen uit het Nieuwe Testament, dat op zijn bureau lag. (Over dit Nieuwe testament staat ook een stukje in het subhoofdstuk ‘Dostojevski’s arrestatie en zijn tijd in Siberië’)
Tegen zijn vrouw en kinderen zei hij nog een aantal laatste tedere woorden, en toen stierf hij. Hij is gestorven op 9 februari 1881, hij werd 79 jaar. Een lange rij mensen volgden hem naar de begraafplaats.

Nadat zijn werk lang niet geaccepteerd was geweest, was hij nu bekend in heel Rusland. Binnen de volgende 50 jaar waren al zijn bekendste boeken in verschillende talen vertaald en werd zijn werd over de hele wereld gelezen.

“Aantekeningen uit het ondergrondse”

Omdat ik van het begin af aan al iets met Dostojevski in mijn profielwerkstuk wilde doen, vond ik het ook geen probleem om een stuk van hem te lezen. Zoals ik in mijn inleiding al heb gezegd wist ik van het bestaan van ‘Aantekeningen uit het ondergrondse’ af, en wist ik ook dat dit iets met het existentialisme te maken had. Samen met Tjomme heb ik besloten om dit stuk van Dostojevski te lezen.
Het stuk is geschreven in 1864. Hij heeft dit geschreven omdat hij geld nodig had aangezien zijn eesrte vrouw op sterven lag.
Hij geeft dit werk uit in het nieuwe tijdschrift ‘Epokka’ wat ‘tijdperk’ betekend. Dit tijdschrift is opgericht door zijn broer Michael.

De oorspronkelijke titel is: Записки из подполья.

Ik vond het soms een lastig stuk om te lezen. Het boek bestaat uit twee delen, namelijk: ‘Het ondergrondse’ en ‘Naar aanleiding van natte sneeuw’.

Het eerste deel is een monoloog waarin de hoofdpersoon zich slechts richt tot ‘heren’. De hoofdpersoon heeft overigens geen naam, maar het hele stuk word verteld door hem. De hoofdpersoon stelt zich voor dat deze heren soms vragen hebben over wat hij denkt, daarom geeft hij antwoord op de niet bestaande vragen van deze heren.
Het eerste deel is vrij pittig en soms een beetje saai omdat het na een tijdje gaat vervelen. Toch vind ik het erg interessant maar moeilijk te volgen.
Helemaal aan het eind van het eerste deel, dus nadat je je er helemaal doorheen geploeterd hebt, gaat de hoofdpersoon beweren dat hij er helemaal niks van meent:

“Weet u wàt zelf al beter zou zijn: dit – als ik zelf maar een klein tikje kon geloven aan alles wat ik nu heb opgeschreven. Maar ik verzeker u, heren, dat ik geen stom woord geloof van alles wat ik daar voor het vuistje weg heb neergepend! Dat is te zeggen, misschien geloof ik er wel aan, maar tegelijkertijd voel ik toch, ik weet niet waarom, en verdenk mezelf ervan, dat ik zit te liegen als een schoenlapper.”

Het tweede deel is wat makkelijker te lezen omdat hij nu niet constant zijn eigen theorieën aan het overdenken en aan het analyseren is, maar een verhaald verteld wat hij een aantal jaren geleden heeft meegemaakt. Of dit gedeelte echt autobiografisch is weet ik niet.

De hoofdpersoon is op een ziekelijke manier verslaafd aan het analyseren van zijn eigen waanzin. Hij is jaloers, hij is jaloers op de mensen die 'boven' leven. Maar hun geluk vindt hij uiteindelijk dom, en hij kijkt op de neer. De ene keer voelt hij zich minderwaardig en de ander keer voelt hij zich verheven boven iedereen. Maar het hele stuk is somber van aard.

Een korte samenvatting

Deel 1: Het ondergrondse

Het begint al goed: “Ik ben een ziek man… Ik ben een slecht man. Een onaantrekkelijk man ben ik. Ik geloof dat ik aan een leverkwaal lijd. Ik begrijp trouwens geen lor van mijn ziekte en weet niet precies wàt mij zeer doet. (…) Bovendien ben ik ook nog uitermate bijgelovig, zo zeer zelfs, dat ik waardering heb voor de medische wetenschap. (Ik ben ook ontwikkeld genoeg om niet bijgelovig te wezen, maar ik ben bijgelovig).”

Het is haast onmogelijk om het eerste deel samen te vatten, daarom zal ik slechts een aantal punten noemen waar hij het uitvoerig over heeft.

De hoofdpersoon begint dus te vertellen hoe slecht hij wel niet is. Daarna verteld hij dat hij een kwaadaardige ambtenaar was, maar dit neemt hij later weer terug hoewel hij er bij blijft dat hij, niet goed was tegen over zijn collega’s en andersom.
Vervolgens gaat hij het hebben over wraakzucht. In dit stukje heeft hij het ook voor het eerst over een muis en een muizenhol. Hierbij is de muis de hoofdpersoon zelf en is het muizenhol het ‘ondergrondse’. Deze metafoor wordt nog vele malen herhaald in de rest van dit werk.
Ook heeft hij het over genot, hij is van mening dat als je kiespijn hebt en daarbij kreunt en kermt, je genot beleeft aan het feit dat je kreunt en kermt, anders zou je dit namelijk niet doen. Het komt er op neer dat mensen soms dingen voelen omdat ze het willen voelen.
De hoofdpersoon vind dat luiheid ook een vorm van zelfrespect is. Hij vind luiheid een positieve eigenschap, en hij zou willen dat hij die bezat omdat hij dan tenminste één positieve eigenschap bezat. Het betekend namelijk dat je iets bent, het is een betiteling en een omschrijving.
Daarna gaat hij verder over belangen, en het tegen je eigen belangen ingaan. Dit betekend dat je tegen alles, zelfs tegen je gezonde verstand ingaat. Volgens de hoofdpersoon is dit erg belangrijk.
Vervolgens heeft hij het nog over wensen en verlangens, het verbeteren van de mens en het doel van de mens.
En tenslotte sluit hij af met bovenstaand citaat, niks van wat hij tot nu toe geschreven heeft gelooft hij.

Deel 2: Naar aanleiding van natte sneeuw

In deel twee begint de hoofdpersoon nogmaals met hoe onzeker hij is over zichzelf, en daarna gaat hij zijn collega’s afkraken. Op een gegeven moment komt hij ’s nachts in een café waar hij door een officier aan de kant word gezet op, volgens de hoofdpersoon, hele grove manier. Als hij een keer op de Njevski is komt hij deze man weer tegen, en weer word hij vernederd door de man omdat hij plaats moet maken voor hem. De hoofdpersoon voelt zich erg minderwaardig en gaat deze man volgen, zo komt hij achter zijn naam. Elke keer als hij de man tegen komt moet hij aan de kant en niet de man. Uiteindelijk vraagt de hoofdpersoon aan zijn baas een voorschot op zijn salaris. Van dit geld koopt hij een mooi bondje zodat hij meer status heeft, zo komt het er toch nog van dat hij een keer niet opzij gaat maar dat ze tegen elkaar aanbotsen. De hoofdpersoon is er zeer tevreden met deze gebeurtenis.
Dan gaat hij op een dag op bezoek bij een oude schoolvriend, Anton Antonytsj, die hij al een jaar niet heeft gezien. De hoofdpersoon is niet erg te spreken over zijn oude klasgenoten, hij heeft er weinig tot geen vrienden aan over gehouden. Als hij bij Antonytsj naar binnen gaat zitten er al drie andere oude klasgenoten van hem. Ze willen een afscheidsfeestje geven voor Zwerkow, dit is de schoolvijand van de hoofdpersoon. De hoofdpersoon is niet erg welkom, maar hij nodigt zichzelf toch uit voor dit afscheidsfeestje dat de volgende dag plaats zal vinden in een duur hotel. Eigenlijk heeft hij hier helemaal geen geld voor en toen doet hij het. Hij berijd zich voor op het etentje, en hij is erg zenuwachtig. Als het eenmaal zover is laat hij zich naar het hotel rijden. Het blijkt dat hij een uur te vroeg is, niemand heeft hem laten weten dat het etentje een uur later plaats zou vinden dan gepland. Als de vijf oude klasgenoten binnenkomen gaat het gelijk al mis. Er worden gemene opmerkingen gemaakt tegen elkaar. Het hele eten lang praten de vijf klasgenoten alleen met elkaar en laten Dostojevski links liggen. Aan het eind van het eten brengen de vier klasgenoten een toost uit op Zwerkow. Daarna houd de hoofdpersoon een speech wat hij beter niet had kunnen doen. Hij beledigd Zwerkow aan alle kanten. Daarna gaan de vijf klasgenoten bij elkaar op een sofa zitten wel drie uur lang, iedereen is aangeschoten (ook de hoofdpersoon zelf). De hoofdpersoon ijsbeert deze volle drie uur waarin hij dit alles analyseert. Na deze drie uur gaan de vijf klasgenoten zonder hem weg. De hoofdpersoon denkt te weten waar ze heen zijn gegaan en gaat er op eigenhoutje ook naar toe. Maar als hij op de plaats van bestemming is, een bordeel, treft hij alleen een meisje daar aan, ze heet Liza.
Hij weet eerst niet zo goed wat hij moet doen in het bijzijn van Liza. Hij valt in slaap maar word een tijdje later weer wakker. Samen hebben ze een oppervlakkig gesprek, maar dan begint Dostojevski een lange monoloog over het leven, de dood en het huwelijk. Als hij uitgepraat is zegt Liza dat hij ‘boekerig’ praat. De hoofdpersoon is hierdoor beledigt. Hij verteld haar hoe slecht het wel niet met haar af zou kunnen lopen en hoe naïef ze is. Nadat hij voor een tweede keer is uitgesproken huilt Liza. Voordat hij weggaat heeft zij hem nog een liefdesbrief die ze van iemand heeft gekregen. Hij geeft haar zijn adres en vraagt of ze een keer langs wil komen.
De hoofdpersoon heeft de volgende dag al spijt dat hij zijn adres heeft gegeven. Hij maakt zich druk over haar komst, want hij wil niet dat ze komt. Hij denkt dat Liza denkt dat hij haar gered heeft en dat zij van hem houd. Even later krijgt hij ruzie met zijn huisbaas over de huur. De hoofdpersoon heeft het geld wel maar wil het niet geven omdat hij vind dat zijn huisbaas hem niet goed behandeld.
Opeens staat Liza voor de deur, midden in de ruzie, de hoofdpersoon valt tegen haar uit. Ze moet zich geen rare dingen in haar hoofd halen en ze had helemaal niet mogen komen. De hoofdpersoon krijgt een zenuwinzinking en Liza weet niet wat ze moet doen. Maar alle beledigingen jegens haar vat ze goed op. Ze prikt door de buitenkant geen en ziet een hele eenzame verdrietige man. Samen huilen ze.
Liza zit in zijn kamer achter een kamerscherm. Hij wil dat ze vertrekt en hij klopt tegen het scherm. Liza schrikt op en ze wil weggaan. Hij drukt haar op het laatst nog een briefje van vijf roebel in haar hand, dit was bedoeld als een kwaadaardig gebaar. Maar op de één of ander manier heeft Liza het voor elkaar gekregen om het briefje op de tafel neer te leggen zonder dat hij het merkt. Als hij dat ziet roept hij haar terug maar het is al te laat, ze gooit de deur achter zich dicht. Hij loopt haar achterna maar ze is al weg, nooit heeft hij nog iets van haar gehoord.

Het verband met het existentialisme

In dit hoofdstuk ga ik proberen duidelijk te maken wat het verband is tussen het existentialisme en ‘Aantekeningen uit het ondergrondse’. In het hoofdstukje ‘Het mensbeeld van het existentialisme’ heb ik een aantal punten opgenoemd die in het algemeen gelden voor het existentialisme. Bij elk van deze punten ga ik aangeven hoe Dostojevski hierover denkt (of eigenlijk de hoofdpersoon zijn het verhaal).

• Existentie is altijd existentie van de mens. Het is de zijnswijze die eigen is aan de mens. Het existentialisme is eigenlijk ook humanistisch, want de mens staat centraal.
o In dit boek staat de mens inderdaad centraal. Het gaat over de relatie tussen mensen, met name over de relatie tussen de hoofdpersoon en andere mensen. Het gaat bijvoorbeeld ook over de maatschappij en de samenleving in St. Petersburg. De hoofdpersoon laat zichzelf ook erg centraal staan in dit boek. De hoofdpersoon is volledig teruggeworpen op zichzelf. Er wordt ook vanuit hem beschreven, dus al zijn gedachten worden beschreven. Dit gebeurt met een meedogenloze eerlijkheid: al zijn lage, beschamende gedachten en daden worden beschreven. Hij is geobsedeerd door zich zelf, soms in positieve zin en soms in negatieve, maar altijd geobsedeerd.
De hoofdpersoon zegt tegen Liza: “Ja – jij , jij alleen moet voor dat alles boeten, omdat jij zo maar op mijn levenspad bent gekomen, omdat ik een vuilak ben, omdat ik de smerigste, idiootste, onbenulligste, stomste, afgunstigste wurm op aarde ben, de anderen zijn wel geen zier beter maar laten zich, Joost mag weten hoe dat komt, nooit van zijn stuk brengen; maar ik word mijn hele leven door ieder secreet te kakken gezet, dat ligt in mijn leven.”

• Existentie is altijd individuele existentie. Het is de zijnswijze die eigen is aan de individuele mens. Het existentialisme is dus subjectief.
o De hoofdpersoon neemt alles behalve een objectief standpunt in, hij kan nauwelijks relativeren. Het hele boek is erg subjectief. Ook is het zo dat er flink afgegeven wordt op allerlei denkers die meenden dat de mens als hij maar redelijk denkt, vanzelf beter wil worden. Hiertegen over stelt de hoofdpersoon dat sommige mensen juist dat willen dat slecht voor ze is. Kortom: deze openhartige beschrijving van de mens is menselijk.

• Het existentialisme meet de mens niet af aan het model van het ding. De mens moet allereerst zichzelf maken tot wat hij is, een ding kan dit niet eens dus laat staan dat een ding het moet. Daarom kan een mens niet met een ding vergeleken worden.
o Ik denk dat dit puntje niet echt van toepassing is op dit boek. Het boek gaat over de concrete mens met zijn dagelijkse beslommeringen en zorgen. Maar de vergelijking met een ding komt er eigenlijk niet in voor. Wel de vergelijking met een dier komt veel aan bod, deze vergelijking is weliswaar een metafoor maar misschien dat dit puntje daarom toch een beetje van toepassing is. Het existentialisme gaat er namelijk van uit dat zowel dingen als dieren geen existentie hebben. Maar aangezien de hoofdpersoon zich vaak vergelijkt met een dier, zou dit puntje eerder een tegenargument zijn, als je probeert om tussen dit boek en het existentialisme een verband te vinden.

• Wat methode betreft zijn de existentialisten in meerdere of minder mate fenomenologen. Fenomenologisch wil zeggen ‘beschrijvend van binnen uit’, fenomenologie is de leer die wil trachten zonder enig vooroordeel de dingen te leren kennen zoals zij zich voordoen. De existentialisten gaat het om een onmiddellijk grijpen van het zijnde.

• Het existentialisme is dynamisch. Existentie is geen onveranderlijk zijn, het is aan tijd gebonden. Tijd en tijdsproblemen nemen in het existentialisme een belangrijke plaats in.
o De dynamiek zit in de worsteling die de hoofdpersoon doormaakt om wat (of niets) van zijn leven te maken.

• Het existentialisme richt zich op de enkeling maar isoleert de enkeling niet. Het existentialisme ziet de mens altijd in zijn concrete situatie, hij is altijd met de wereld en met andere verbonden. Menselijk bestaan is altijd in-de-wereld-zijn en is altijd
met-anderen-zijn.
o Een belangrijk thema in het verhaal is de relatie van het individu tot anderen. Zijn pogingen tot contact mislukken, hij wordt teruggeworpen op zichzelf.

Het mensbeeld van Dostojevski

Wat opviel in het boek was dat er bepaalde dingen steeds terug kwamen in het boek, zoals begrippen metaforen en motieven. Ik zal er een paar noemen en aan de hand daarvan zijn mensbeeld proberen te formuleren. Ik vind dat deze dingen representatief zijn voor het mensbeeld van Dostojevski. Dit is dan alleen het mensbeeld wat hij heeft in dit boek. Dostojevski is namelijk helemaal geen existentialist, en dit is zijn enige werk met existentialistische opvattingen.

• Ambivalentie (het tegelijkertijd of na elkaar aanwezig zijn van tegengestelde waarden), de hoofdpersoon haalt zich steeds naar beneden en denkt heel slecht over zichzelf, toch vind hij zichzelf erg intelligent en ontwikkeld en voelt hij zich verheven boven iedereen. Ook wil hij soms mensen met volle overtuiging helpen en het volgende moment wil hij niets liever dan ze vernederen en kwaadaardig tegen ze zijn.

• Geldgebrek, de hoofdpersoon heeft geen geld en toch geeft hij het uit. Zijn laatste geld geeft hij uit aan het etentje met de oude schoolvrienden terwijl hij ook nog de huur had moeten betalen. Ook geeft hij vijf roebel aan Liza. Hij doet dit weliswaar uit kwaadaardigheid, maar hij doet het toch. Hij vraagt vaak aan zijn baas om een voorschot, bijvoorbeeld om een bondje te kopen om meer status te hebben.

• Eenzaamheid en de isolatie van de hoofdpersoon, de hoofdpersoon is heel eenzaam en geïsoleerd. Hij weet dit van zichzelf, hij heeft eigenlijk geen vrienden. Zelf zegt hij dat hij al veertig jaar in een muizenhol zit (terwijl hij veertig is als hij het schrijft). De hoofdpersoon is alleen verdrietig en neigt naar het depressieve.

• De grapjes, de hoofdpersoon maakt veel ‘grapjes’ zoals hij het zelf noemt. Hij zegt bijvoorbeeld dat hij heel onaardig was tegen zijn collega’s en dat hij heel gemeen was. Later zegt hij dat dit natuurlijk een grap was en dat hij dit allemaal niet gedaan heeft. Dit slaat ook weer een beetje terug op de ambivalentie in zijn boek, steeds verschillende dingen (dingen die elkaar tegen spreken) willen of beweren.

• Insect, de hoofdpersoon heeft geprobeerd een insect te worden. Hij denkt ook steeds dat mensen hem als een vlieg zien, en uiteindelijk denk hij dat mensen hem slechts als een mug zien. Hij geeft vaak voorbeelden aan de hand van insecten of andere kleine beesten zoals een muis of een wurm. Misschien heeft dit iets te maken met de onopvallendheid van kleine beesten of insecten, maar dat ze onbewust toch op deze planeet aanwezig zijn. Ik denk dat de hoofdpersoon zich een klein en nietig persoon voelt maar toch heel sterk. Hij heeft grote bewondering voor de manier waarop een mierenhoop gebouwd word.

• Negatieve houding, de hoofdpersoon is bijna over alles negatief. Hij is negatief over zichzelf, over andere mensen, over de maatschappij, over West-Europa (gek genoeg is het Russische volk helemaal geweldig, hij komt soms best nationalistisch over).

• Twee-maal-twee-is-vier, “En wie weet (niemand kan het garanderen) of misschien niet het enige doel, dat de mensheid op aarde nastreeft, slechts dat onophoudelijke streven is, kortom – het leven op zichzelf, en niet een speciaal eind-doel, dat trouwens niets anders kan zijn dan twee-maal-twee-is-vier, dus een formule, want twee-maal-twee-is-vier is geen leven meer, heren, maar het begin van de dood.” Aldus de hoofdpersoon.

• Het schone en verhevene, met het schone en verhevene bedoeld de hoofdpersoon alles wat schoon en verheven is. Hij kan het dan over van alles hebben, ook over zichzelf.

• Mannen-van-de-daad, volgens mij bedoeld de hoofdpersoon met ‘mannen-van-de-daad’, mannen uit het dagelijkse leven die denken dat ze heel wat zijn maar uiteindelijk niks voor blijken te stellen. De hoofdpersoon denk zo’n beetje over iedereen zo.

• Muizenhol, de hoofdpersoon heeft het steeds over een muizenhol, hiermee bedoeld hij het ondergrondse zoals ik al eerder heb verteld.

• Natuurwetten, “En niet slechts in onze tijd, door toevallige omstandigheden daarvan, maar in het algemeen en altijd moet de fatsoenlijke mens een lafaard en een slaaf zijn. Dat is een natuurwet voor alle fatsoenlijke mensen op aarde.”

Wie was Jean-Paul Sartre?

Korte biografie

Op 21 juni 1905 werd Jean-Paul Sartre in parijs geboren als de zoon van een marineofficier. Sartre’s vader stierf toen hij 2 jaar oud was. Sartre zei vaak over zijn vader: ‘Mijn vader is een foto op de slaapkamer van mijn moeder’. Sartre groeide op bij zijn grootouders die hem en zijn moeder in huis hadden genomen na de dood van zijn vader. Sartre’s opa was leraar en schrijver en hij had een hoog aanzien in de maatschappij. Sartre verlangde er ook naar zo’n aanzien te verwerven, daarom begon hij al vroeg met schrijven.
Het gemis van een vader en het opgroeien in het gezin van zijn grootouders hebben hem het gevoel gegeven dat hij een vreemde was, hij was vriendelijk en beleeft tegen ze maar altijd heeft hij het gevoel gehad dat hij er niet helemaal bij hoorde. De liefde en genegenheid die een kind hoort te krijgen heeft Sartre nooit gehad.
Toen Sartre twaalf jaar oud was, hertrouwde zijn moeder en woonde hij in het gezin van zijn moeder en stiefvader. Maar ook hier voelde hij zich niet thuis. Hij voelde zich steeds bekeken en beoordeeld. Altijd als hij bang dat hij verstoten zou worden. Volgens Sartre is het bestaan hem nooit gegeven, altijd heeft hij zijn bestaan moeten rechtvaardigen. Dit alles heeft hem zeer beïnvloed. Zijn opvattingen over het leven en over menselijke relaties zijn hierdoor bepaald.

Na een zware selectie word Sartre toegelaten als student aan de Ecole Normale Suprieure. Dit was een school die alleen bedoeld was voor de elite.
Tijdens deze studie leerde hij zijn vriendin, die later zijn vrouw zou worden, Simone de Beauvoir kennen. Toen hij vierentwintig jaar was deed hij eindexamen en behaalde een eerste plaats. Zijn vriendin, Simone, haalde een tweede plaats.

Na zijn studie wilde Sartre naar het buitenland, het liefst naar Tokio. Maar omdat hij er geen baan kon vinden heeft hij dit niet gedaan. Wel mocht hij in eigen land werken als leraar filosofie aan het gymnasium Le Havre.

Een stipendium ( = een toelage bij een prijs, bestaande uit een som geld) maakte het Sartre mogelijk verder te gaan studeren aan het Franse Instituut in de Duitse hoofdstad Berlijn. Hier maakt hij kennis met de werken van Heidegger, Nietzsche, en Jaspers. Ook verdiept hij zich in de fenomenologie van Husserl. In Sartre’s eigen theorieën nam hij de methode van Husserl en van Nietzsche de atheïstische grondslag over. Nadat hij weer was teruggekeerd naar Frankrijk mocht hij les geven aan het beroemde Pasteur Gymnasium in Parijs, dit was in 1937. Eén jaar later zou hij zijn zeer bekende werk ‘La Nausée’ (De Walging) en twee jaar later ‘Le Mur’(De Muur) publiceren.

In de oorlog nam Sartre met overtuiging deel aan het verzet tegen Duitsland. Zelf schreef hij over de verzetsbeweging: “De verzetsbeweging was een waarachtige democratie: zowel voor de soldaten als door de bevelhebber bestond hetzelfde gevaar, dezelfde verantwoording, dezelfde absolute vrijheid in de discipline. Iedere burger van deze republiek wist, dat hij verplichtingen had tegenover allen en dat hij alleen op zichzelf rekenen kon; iedereen vervulde in de meest volkomen verlatenheid zijn historische rol en zijn verantwoording. Ieder ondernam het om tegen de onderdrukker vrij en onherroepelijk te zijn. En terwijl hij in zijn vrijheid zichzelf koos, koos hij de vrijheid van allen.”
Maar in 1940 werd hij gevangengenomen door de Duitsers en een jaar lang vastgehouden.

In 1943 verschenen ‘Les Mouches’ (De Vliegen) en zijn bekende boek ‘L’ Etre et le Néant’ (Het zijn en het niets). Dit laatste boek is één van zijn theoretische werken, het bevat en indrukwekkende uiteenzetting over vrijheid en menselijke relaries. Later heeft hij ook toneelstukken geschreven, zoals: ‘Met gesloten deuren’ (1944), ‘Vuile handen’(1948) en ‘De duivel en God’ (1951).

In 1945 nam hij verlof uit het onderwijs om zich volledig op zijn publicaties te richten. Hij leefde vooral van het schrijven van filmscenario’s, hij gebruikte hiervoor zijn eigen toneelstukken. Maar niet één van deze scenario's is in productie genomen. Maar in 1976 regisseerde Alexandre Astruc en Michiel Contant de documentaire ‘Sartre par lui-même’ (Sartre door hemzelf).
In 1945 richtte Sartre ook het tijdschrift ‘Les Temp Modernes’ op, waarin hij samen met Simone over politieke en culturele kwesties schreef.

In 1964 kreeg Sartre de Nobelprijs voor Literatuur. De reden waarom was dit: “Voor zijn van gedachten overvloeiend oeuvre, dat door de geest van vrijheid en het zoeken naar de waarheid, waarvan het getuigt, een verreikende invloed op ons tijdperk heeft uitgeoefend.”
Maar Sartre weigerde deze Nobelprijs omdat hij niet wilde dat mensen zijn werk gingen lezen omdat hij er de Nobelprijs voor geeft gekregen. Hij wilde alleen dat mensen zijn werk zouden lezen omdat het door hem, Jean-Paul Sartre, geschreven is.

Sartres relatie met Simone de Beauvoir

Over haar relatie met Sartre schrijft Simone de Beauvoir: “Bij ons allebei gaat het om een noodzakelijke liefde; het is onvermijdelijk, dat wij ook de toevallige liefde leren kennen. Wij waren van dezelfde aard en onze band zou zo lang duren als wij zelf; hij bood evenwel geen vervanging voor de vluchtige rijkdom van ontmoetingen met andere wezens. Waarom zouden wij vrijwillig afzien van verrassingen, teleurstellingen, verlangens en vrienden die zich aan ons aanboden? Al heel gauw stelde Sartre voor een contract met elkaar te sluiten voor twee jaar. Ik kon het zo regelen dat ik deze twee jaren in Parijs zou blijven, en wij zouden die tijd gaan samenwonen. Daarna, zo was zijn voorstel, zou ook ik proberen een baan in het buitenland te vinden. Wij zouden dan twee of drie jaar elkaar niet zien en ergens ter wereld elkaar weer ontmoeten, in Athene bijvoorbeeld. Om voor een min of meer lange termijn opnieuw een min of meer gemeenschappelijk leven te leiden, wij zouden nooit van elkaar vervreemden, geen van beiden zou ooit tevergeefs een beroep doen op de ander, en nooit zou er iets gebeuren waardoor dit verbond zou slijten; maat het mocht niet ontaarden, noch in dwang noch in sleur beschermen. Wij maakten nog meer afspraken. We zouden elkaar nooit voorliegen en nooit iets voor elkaar verbergen.”

Sartre en Simone hadden een vrije relatie. De vorm van deze relatie was soms erg moeilijk voor Simone. Simone heeft veel over het leven van Sartre, over zijn sociale kant, geschreven. Een voorbeeld hiervan is het citaat hierboven. Andere werken van haar gaan vooral over de emancipatie van vrouwen en het ouder worden van vrouwen.

Door de vrije relatie die Sartre en Simone hadden was er in Sartre’s leven plaats voor meer vrouwen dan alleen Simone. Een voorbeeld is een vakantie van Sartre. Wanda, Lucille, Martine en Louise Vedrine (een leerling van Simone) brachten om de beurt een nacht door in de hotelkamer van Sartre op Montparnasse. Hij verdeelde zijn aandacht eerlijk tussen zijn moeder in Auxerre, Simone in Marseille en de andere meisjes. Steeds schrijft hij aan degene bij wie hij niet is brieven waarin hij verteld wat hij allemaal doet, wat hij eet, wat hij leest en met wie hij het bed deelt. Ook stuurde hij soms geld en cadeautjes omdat hij bang was een van zijn verhoudingen te verliezen.

De dood van Sartre

In 1973 is zijn beroep als schrijver niet meer mogelijk. Hij is vanaf zijn vierde jaar al blind geweest aan zijn rechter oog, maar op zijn achtenzestigste word hij ook aan zijn andere oog blind. Hij krijgt een hogere bloeddruk en zijn afweersysteem word minder. Door overmatig gebruik van tabak, drank en andere stimulerende middelen is zijn lichaam erg zwak. Hij kan nog weinig zelf en is bijna volkomen afhankelijk van anderen. Als hij zijn laatste interview heeft, met de naam: ‘Le Nouvel Observateur’, ligt hij op sterven in het ziekenhuis op de intensive-care.
Op 15 april 1980 overlijdt hij om negen uur ’s avonds. Hij is overleden aan een longtumor. Op een zaterdag middag wordt hij begraven. Meer dan vijftigduizend mensen lopen in een lange stoet langs de drie kilometer lange route naar het kerkhof van Montparnasse.

Wat was het mensbeeld van Sartre?

Om te beginnen is zijn filosofie populair geworden, omdat hij de gevoelens van mensen onder woorden bracht, zoals: de eenzaamheid van ieder mens, de idiote zinloosheid van het bestaan, het gedoemd zijn tot vrijheid en alle verantwoordelijkheden die deze dingen met zich mee brengen.

Volgens Sartre is er geen kern of essentie die je in jezelf draagt en waaraan je moet beantwoorden. Een mens heeft altijd de keuze, en dat is wat hij ‘existeren’ noemt. Sartre is van mening dat je niet kunt zeggen dat je het één of ander bent en dat je daar niks aan kunt veranderen, met andere woorden je hebt maar te zijn wie je bent.
Het gene wat je bent is het resultaat van keuzes die je hebt genomen, van iets wat uit jezelf komt, en keuzes kun je steeds opnieuw nemen. En omdat de keuze uit jezelf komt is het jou keuze, en ben jij ook de enige die verantwoordelijk is voor die keuze.

Sartre was absoluut een atheïst, het was voor hem vanzelfsprekend dat er geen God bestond. Want als en een God zou bestaan die de mens geschapen heeft, zou de mens ook een doel en een bestemming hebben. Als de mens door God geschapen zou zijn, dan zou hij door God bepaald worden en niet door hemzelf. Kortom als er een God bestaat, kan de vrije mens niet bestaan.
Sartre zegt dat dit net zo is met een voorwerp die een mens gemaakt heeft, dit voorwerp heeft ook een doel en een bestemming. Bijvoorbeeld is een stoel om op te zitten, dat heeft de stoel zelf niet bepaald maar degene die de stoel gemaakt heeft. De stoel is dus van buitenaf bepaald. Maar de menselijke existentie eist dat de mens zijn eigen doel ontwerpt. Het leven heeft volgens Sartre geen vooraf gegeven uitkomst.

Sartre ziet verschil tussen zijn in jezelf en zijn voor jezelf. Zoals ik net al duidelijk heb gemaakt vind hij dat mens-zijn iets anders in dan ding-zijn. Dingen zijn namelijk in zichzelf, in Sartres woorden ‘être-en-soi’, en dingen vallen samen met zichzelf. Mensen vallen niet samen met zichzelf, omdat mensen een bewustzijn hebben en steeds gericht zijn op wat buiten hem is. De mens is daardoor het wezen dat het ‘niets’ tevoorschijn brengt. Zijn manier van bestaan is zijn voor zichzelf, oftewel ‘être-pour-soi’.

Sartre zag wel dat de vrijheid en de verantwoordelijkheden vaak te veel waren voor de mensen. Volgens hem vluchten mensen voor de vrijheid en zijn ze bang voor de verantwoordelijkheden. Mensen houden niet van onzekerheid waarin ze hun eigen bestaan moeten ontwerpen. Sartre zei: “De dingen hebben het makkelijk: die zijn zoals ze zijn, en daarom zijn ze zich niet van zichzelf bewust.” Door dat bewustzijn neem je een bepaalde afstand van jezelf waardoor ineens niks meer vanzelfsprekend is. Het besef dat het bestaan eigenlijk geen rechtvaardiging heeft, roept bij mensen schrik en afkeer op, of in Sartre’s woorden ‘la naussée’, walging op.

Toch zijn er problemen waar Sartre tegen aan loopt. Het probleem is de ander. Zodra je bijvoorbeeld iemand tegenkomt bevind je je ook in de wereld van een ander. Hier bedoeld hij mee dat zodra je iemand tegen komt ook gelijk word beoordeeld door de ander. De ander heeft dus een bepaald oordeel over jou. Jij hebt geen controle over dit oordeel, je kan het niet beïnvloeden en je kan ook niet weten wat het oordeel is. Iemand kan heel aardig tegen je zijn maar dat zegt niets over het oordeel dat diegene van jou heeft.
Sartre zegt: “Wanneer ik een mens ontmoet, raak ik dus altijd iets van mezelf kwijt. In zijn blik ben ik iets, maar ik weet niet wat. Dat iets-zijn geeft me dus, in de ogen van een ander, de bestaanswijze van een ding: ik ben van buitenaf bepaald tot iets dat ik wel ben maar waar ik geen greep op heb.”
Volgens Sartre is er maar één manier om aan de blik van de ander te ontkomen, en dat is de ander tot object te maken in plaats van hij jou. Een harmonische relatie tussen mensen is een illusie en de meest fundamentele relatie en het conflict.

Dostojevski vergeleken met Sartre

Ik denk dat het heel moeilijk is om Sartre met Dostojevski te vergelijken omdat het twee hele verschillende personen zijn, met heel verschillende uitgangspunten en denkwijzen.

Een aantal overeenkomsten zijn:

• Beide hebben geen echt goede jeugd gehad. Ik denk dat dit wel een overeenkomst is wat er echt toe doet. Een slecht jeugd heeft namelijk veel temaken met hoe je later opgroeit en hoe je gaat denken over dingen. Ik denk dat het echt zo is dat als een slechte jeugd hebt gehad je heel anders in het leven staat dan als je een heel beschermde en gelukkige jeugd hebt gehad. Op een bepaalde manier word je beter van alle negatieve dingen in het leven, je leert ervan, je bent minder naïef enz. Maar deze slechte jeugd bij beide heeft niet geleid tot een zelfde ontwikkeling van theorieën, en dat is dan weer een groot verschil!

• Beide hebben in gevangenschap gezeten. Dostojevski heeft gevangen gezeten in Siberië, en Sartre is door de Duitsers in de oorlog gevangen genomen.
Dit is wel een overeenkomst maar ik denk niet dat deze vereenkomst belangrijk is voor deze vergelijking.

• Beide overleden aan een longkwaal. Dostojevski had tuberculose en Sartre een longtumor. Ook dit is een overeen komst die verder niet heel erg belangrijk is.

• Beide hebben een totaal ander mensbeeld dan de ‘normale mens heeft’. Misschien waren hun mensbeeld en theorieën in hun eigen tijd nog wel extremer dan in de tijd waar wij in leven. Dit is wel een overeenkomst die belangrijk is. Ze zijn beide erg opvallende personen qua denken, schrijven en theorieën (hoewel dit niet met elkaar overeenkomt).
Ik ben iets tegen gekomen in zijn eigen werkstuk, toen ik opzoek was naar overeenkomsten en verschillen, wat ik zelf heb opgeschreven. Daarom zal ik mijzelf citeren:

“In al zijn werken komen stukjes van hemzelf terug, gevoelens, gedachten, eenzaamheid etc. (…) Zijn figuren zijn ongeremd, schaamteloos en overschrijden alle grenzen. Maar ondanks dat herkennen mensen zichzelf in de figuren van Dostojevski. Want diep van binnen denken en voelen wij soms hetzelfde, maar wij voeren het niet uit, wij spreken er niet over, wij blijven binnen deze grenzen.”

“Om te beginnen is zijn (= Sartre) filosofie populair geworden, omdat hij de gevoelens van mensen onder woorden bracht, zoals: de eenzaamheid van ieder mens, de idiote zinloosheid van het bestaan, het gedoemd zijn tot vrijheid en alle verantwoordelijkheden die deze dingen met zich mee brengen.”

In beide stukjes komt de eenzaamheid van de mens voor. Zowel Dostojevski als Sartre schrijven wat ander mensen voelen of denken.

Bronvermelding

1. Titel: Dostojewski
Verzamelde werken, deel 4
Verhaal: Aantekeningen uit het ondergrondse (1864)
Auteur: Fjodor Dostojevski
Uitgever: G.A. van Oorschot/Amsterdam
Jaar van uitgifte: 1978

2. Titel: Dostojevski’s visie op de mens
Auteur: Dr. J. Verkuyl
Uitgever: Uitgeversmaatschappij J. H. Kok – Kampen
Jaar van uitgifte: 1980

3. Titel: Sartre in 90 minuten
Auteur: Bert Thomas
Uitgever: Uitgeverij Holland Haarlem
Jaar van uitgifte: 1998

4. Titel: Wat is het existentialisme?
Auteur: Dr. Bernard Delfgaauw
Uitgever: Het Wereldvenster / Baarn
Jaar van uitgifte: 1948

5. Titel: Existentialisme
Auteur: Hans Redeker
Uitgever: De Bezige Bij - Amsterdam
Jaar van uitgifte: 1949

6. Titel: De wereld van Sofie
Auteur: Jostein Gaarder
Uitgever: Houtekiet - Antwerpen/Amsterdam
Jaar van uitgifte: 1991

7. Titel: viaDelta Filosofie basisboek
Praktische filosofie
Auteur: Martin & Sjoerd Slagter
m.m.v. Hester Eijmers, Heleen Hörrman, Minas Avedissian
Uitgever: Spruyt, van Mantgen & de Goes BV / Leiden
Jaar van uitgifte: 2000

8. Titel: Geschiedenis van de filosofie, Deel 2
Auteur: Hans Joachim Störing
Uitgever: Aula
Jaar van uitgifte: 1959

9. Titel: Winkler Prins (de kleine encyclopedie in kleur)
Auteur: samengesteld door de Winkler Prins redactie
Uit gever: Elsevier – Amsterdam
Jaar van uitgifte: 1978
Bronvermelding (vervolg)

Encarta (In de mediatheek bij ons op school)

http://www.filosofiemagazine.nl

http://www.kierkegaard.nl/frames.htm

http://www.kef-net.nl/filosofen/kierkegaard.htm

http://www.psychologie.uni-heidelberg.de/willkomm/cfg/09_jaspers.gif

http://web.ics.purdue.edu/~mmichau/exi-marcel.jpg

http://www.infoamerica.org/teoria/imagenes/heidegger.jpg

http://www.infoamerica.org/teoria/imagenes/sartre.jpg

http://www.fortunecity.com/campus/anlaby/155/sartre.jpg

http://pressurecooker.phil.cmu.edu/quotes-pics/sartre.jpg

http://www.odysseetheater.com/sartre/bilder/sartre_simone_1954.jpg

http://www.scholieren.com

http://aphorismen-archiv.de/images/camus.jpg

http://leerlingen.hetassink.nl/nederlands/stromingen/20ste%20eeuw/20ste-eeuw.htm

http://www.vandale.nl/

http://www.wikipedia.nl/

http://www.virtusens.de/friedrich_nietzsche/spuren/orttexte/grafik/dostojevsky.jpg

Geen opmerkingen: