Sponsor of prijs nodig? Zelf sponsor worden?
Arkefly: Aruba

maandag 24 maart 2008

Profielwerkstuk Geschiedenis Indië, Indonesië, Indonesiërs

Indië, Indonesië, Indonesiërs

Inleiding

Wie is de Indische Nederlander?
- voorgeschiedenis
- wat is Indisch?
- cultuur
- taal
- koloniale hiërarchie

Waarom zijn zij hier?
- de Japanse bezetting
- de bersiap
- politionele acties
- de repatriatie
- de aankomst

Waar zijn zij gebleven?
- de eerste generatie
- de tweede generatie
- de derde generatie
- Indische identiteit

De herdenking
- de herdenking
- de persoonlijke herdenking van Roy

Het gebaar
-het gebaar

Bekende Indische Nederlanders
enkele bekende Nederlanders die Indisch zijn

Conclusie

Bijlagen

----------

Inleiding
We hebben dit onderwerp gekozen omdat Roy Indisch is. Het onderwerp vinden wij zeer interessant omdat er heel veel informatie over te vinden is en omdat het voor Roy heel persoonlijk is. Met behulp van deze informatie willen wij in dit werkstuk laten zien welke verschillende gebeurtenissen in de geschiedenis van de Indische mens zich hebben voorgedaan. We zullen laten zien wat voor invloed deze gebeurtenissen uiteindelijk hebben gehad op het ontstaan, de cultuur en het gevoel van de Indo’s. We onderscheiden de Indo’s in 3 generaties. Ook willen wij laten zien wat voor plaats de tamelijk onzichtbare Indo’s innemen in de samenleving.

In dit werkstuk zullen wij vertellen wie de Indische Nederlanders zijn. Dit doen wij aan de hand van een stuk voorgeschiedenis, de kenmerkende cultuur, de taal en de koloniale hierarchie. Ook zullen wij vertellen waarom deze mensen hier in Nederland zijn. Dit heeft veel oorzaken uit het verleden. Wij zullen onder andere de Japanse bezetting, de Bersiap en de politionele acties toelichten. In dit werkstuk staat ook waar deze mensen allemaal zijn gebleven. Hierbij maken wij onderscheid tussen de eerste generatie, de tweede generatie en de derde generatie.

Aan dit werkstuk zit een klein persoonlijke tint, dit omdat (net zoals hier boven genoemd) Roy zelf Indisch is. Dit is natuurlijk erg handig, maar er ligt ook een klein gevaar op de loer. Namelijk dat er heel gemakkelijk (voor)oordelen in voorkomen. Dit hebben wij geprobeerd te voorkomen. Echter staan er in dit werkstuk ook stukken waar Roy zijn persoonlijke mening in naar boven komt. Wij hebben hiervoor aparte stukjes gemaakt zoals de persoonlijke herdenking van Roy.

In dit werkstuk zullen wij verder ook ingaan op ‘het gebaar’ en enkele bekende nederlanders die Indisch zijn.

Wij hopen dat het een zeer interessant en informatief werkstuk is.


Wie is de Indische Nederlander?
Voorgeschiedenis
Bij de komst van de Hollanders was Indonesië niet één land; het bestond uit vele zelfstandige vorstendommen, bestuurd door adel en een vorst. Java was een relatief hoog ontwikkeld en vruchtbaar gebied. Er waren verschillende culturen. De islam was het belangrijkst. Nadat de eerste Hollanders er waren gekomen, werden er snel verschillende compagnieën opgericht. Om de concurrentie tegen te gaan en om sterk te staan tegen andere landen (Engeland, Portugal) werd in 1602 de VOC opgericht. Deze kreeg van de Staten Generaal het recht om als enige Nederlanders in dat gebied handel te drijven. Dat hield tevens in het recht om daar verdragen te sluiten en oorlog te voeren. Toen begon de koloniale periode, maar het gebied was dus niet echt een kolonie van Nederland of de Republiek. Nederlanders waren voornamelijk aanwezig op de specerijeilanden en langs de kusten van Java. Met militaire steun en geweld dwongen zij de vorsten tot verdragen. De vorsten dachten alleen maar dat ze een contract met Nederlanders hadden gesloten. De VOC gedroeg zich alsof het gebied hun bezit was. Door het leiderschap van gouverneur-generaal Jan Pieterszoon Coen kwam de VOC tot grote bloei. Hij probeerde te zorgen dat de VOC een belangrijke rol kreeg in de handel binnen Azië. Hij veroverde gebieden zoals Jakatra en verplaatste het hoofdkwartier naar Java. Hij moordde de bewoners van de Banda-eilanden uit wegens contractbreuk. Het in stand houden van de VOC kostte op den duur meer dan het opleverde. De macht van de Republiek brokkelde af en Engeland verwierf een groter deel van de handel. Toen het land veroverd werd door Frankrijk (1798), werd de VOC opgeheven.

Indonesië verviel aan de staat, de nieuwe Bataafse republiek. De Engelsen bezetten later een deel van Indonesië. Zij voerden een steviger Europees bestuur in. De Engelsman Raffles liet de boeren land-rent (grondhuur) aan de staat betalen. In 1816 kreeg het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden het volledige beheer over de koloniale gebieden terug. Nederland probeerde een sterker gezag over de inlandse vorsten te krijgen. Tegen de Nederlandse overheersing kwam vergeefs verzet: de opstand van Pattimoera \ Matoelesia op de Molukken en de opstand van Diponegoro \ Dipanegara op Java (1825). Deze opstanden werden met geweld onderdrukt. De kolonie kostte ondanks de landrente meer dan deze opbracht. Daarom voerde Van den Bosch in 1830 het cultuurstelsel in. Daarbij moest de boer een vijfde deel van zijn grond bebouwen met producten voor de Europese markt (cultures) en deze afstaan aan Nederland. Daarvoor kreeg hij plantloon. Daarnaast bestonden er nog herendiensten, bijvoorbeeld voor de aanleg van een infrastructuur. Dit stelsel was een groot succes; het gaf een hoge bijdrage aan de Nederlandse begroting en er is bijvoorbeeld een deel van de Nederlandse spoorwegen uit bekostigd. Het was echter wel een zware druk op de boeren, die ook aan het ‘eigen’ bestuur moesten betalen. Multatuli (Douwes Dekker) had felle kritiek op de praktijk van het cultuurstelsel omdat het mogelijk maakte dat inheemse vorsten de bevolking te zwaar belastten. Hij vond dat de ambtenaren te weinig daarop toezagen.In het bestuur stond onder de minister van koloniën een gouverneur generaal boven het binnenlands en het inheems bestuur. In het binnenlands bestuur werkten Europese ambtenaren, zoals residenten. In het inheems bestuur werkten Indische bestuurders, zoals regenten en dorpshoofden. Verder waren er nog de vorsten.
Multatuli schreef in 1859 het boek Max Havelaar. Men zou hem de uitvinder kunnen noemen van de ethische koers die rond 1900 het koloniale beleid ging bepalen. Volgens ethici had Nederland een schuld tegenover de Indonesische bevolking wegens eeuwen van onderdrukking en uitbuiting. De tijd was gekomen om Indonesiërs te laten delen in westerse welvaart en ontwikkeling. Maar juist door het onderwijs zou het Nederlandse gezag verdwijnen.
In 1870 begonnen de Nederlandse kapitaalbezitters interesse te tonen om in Nederlands Indië te investeren waardoor er ook vanuit Nederland personeel kwam. Dit was de opkomst van de vrije ondernemer. Onder bestuur en leiding van GG van Heutsz kwam een militaire machtsontwikkeling tot stand. Het KNIL (Koninklijk Nederlands Indisch Leger). Binnen enkele jaren werden de laatste vrije vorsten onder Nederlands gezag geplaatst.
De overheidspolitiek kreeg een ethisch karakter door de verbeterde economische vooruitzichten en de ‘westerse modernisering’ van de maatschappij. Steeds meer hoog opgeleide Nederlanders vonden werk in Nederlands Indië. Het onderwijs was voor de ethici het middel om de traditionele maatschappij toegankelijk te maken voor de westerse ideeën en vernieuwingen.. De ethische overheid koos voor onderwijs aan de elite en voor de invoering van de zogenaamde driejarige desascholen.. Voor de grote middengroep tussen adel en boerenbevolking werd een Hollands-Indische school in het leven geroepen die aansloot op westers middelbaar onderwijs. Het eerste academische onderwijs in Nederlands-Indië werd mogelijk door de oprichting van de Technische Hogeschool in Bandoeng (1920). In Batavia ontstond de Rechtshogeschool, de Medische Hogeschool en andere faculteiten. Ontwikkeling van de bevolking bleek niet in het belang van landbouwondernemingen met een arbeidsintensieve productie. Men kon de ruime winstmarges nu niet meer halen; zij zagen de mogelijke opkomst van een Indonesische industrie en nijverheid opgezet door westers geschoolde Indonesiërs als een bedreiging van hun export. De overheid kreeg steeds meer de rol van scheidsrechter. Na 1900 begon de samenleving te reageren op de ethische maatregelen. Met de kennis en ontwikkeling nam, ook de ontevredenheid toe over de overheersende rol van Nederland. Die ontevredenheid kon zich ontwikkelen tot nationalisme dat was te danken aan voorbeelden uit het buitenland: Japan dat de oorlog met Rusland won in 1905 en de Russische revolutie uit 1917. Het Indonesische nationalisme was in het begin gematigd. Als voorbeeld geldt Boedi oetomo (het schone streven) die in 1908 werd opgericht 1911 volgde de Indische partij en de sarekat islam. De Indische partij streefde naar gelijkheid en samenwerking tussen alle bevolkingsgroepen (Indiërs genoemd), om het Indonesische vaderland te ontwikkelen tot een zelfstandige staat binnen een gemenebest met Nederland. Nadat de partij zich kritisch had uitgelaten over het Nederlandse gezag werden haar drie leiders naar Nederland verbannen. Na terugkeer richtte een van de leiders Soerjaningrat de taman-siswascholen op. In die scholen werden ook nationalistische ideeën bijgebracht. Deze scholen werden wilde scholen genoemd. De Sarekat Islam groeide uit tot een politieke stroming met meer dan een miljoen leden. Doelstellingen waren eerst gematigd, maar later werd de partijkoers anti-overheid en antikapitalistisch. Rond 1919 ontstond binnen de partij een scheuring tussen marxisten en overtuigde islamieten, die deze massabeweging enorm verzwakte. In 1914 werd door Sneevliet de ISDV (Indisch Sociaal Demokratische Vereniging) opgericht die in 1920 werd omgedoopt in PKI ( Partai Kommunis Indonesia) en was daarmee de eerste communistische partij in Azië. GG van Limburg Stirum deed aan de pas geïnstalleerde Volksraad de toezegging van beslissingsmacht en in meerderheid Indonesische samenstelling ervan. Het bleef bij beloften. GG de Jonge was de kampioen van de bezuinigingen die de ethische politiek verafschuwde en een onafhankelijk Indonesië afwees. In 1927 ontstond er een nieuwe groep nationalisten. Belangrijk in dat verband was de oprichting van de PNI, de Indonesische nationale partij, onder leiding van de econoom Mohammed Hatta en de ingenieur Soekarno. Soekarno was onbetwist de leider. Hij was een goede redenaar maar ook een kenner van westerse politieke en maatschappelijke denkbeelden. Dit wist hij te verbinden met de populaire wayang (een theater van schaduwspel).

Vanaf het begin koos de PNI voor een non-coöperatieve opstelling. In 1929 werden Soekarno en enkele andere leiders opgepakt en veroordeeld. Dit maakte Soekarno tot een martelaar voor de Indonesische zaak. De PNI had wel concurrentie gekregen van de PNI-Baroe(de nieuwe PNI). GG de Jonge strafte met harde hand tussen 1932 en 1933 en stuurde de nationalisten Soekarno, Hatta en Sjarir naar Boven-digul op Nieuw Guinea. Op 7 december 1941 vond de Japanse aanval op Pearl Harbour plaats. Als eerste mogendheid verklaarde Nederland aan Japan de oorlog. Door deze solidariteit hoopte men steun te krijgen van de V.S. en Engeland. De slag in de Javazee van 27 januari 1942 maakte de weg vrij voor de Japanse marine om op Java te landen. Op 8 maart gaf het KNIL zich over.

Wat is Indisch?
De Nederlanders in Nederlands-indie werden door de inheemse bevolking beïnvloed. Omdat er weinig Nederlandse vrouwen waren sloot men huwelijken met inheemsen, als je al een vrouw had in Europa dan trouwde je er niet mee maar leefde je samen met haar. Uit deze Nederlands-Inlandse relaties kwamen steeds meer kinderen, de Indo-europeanen. Er ontstond een mengcultuur die men Indisch noemde. In het koloniale Indië ontstond vooral na het korte Britse zelfbestuur (1811-1816) een druk op de Indische groep om zich qua cultuur en omgangsvormen zo Europees mogelijk te dragen. Indische vrouwen moesten bij voorkeur geen sarong en kabaja meer dragen, men moest zich Europees kleden en een monogaam Europees huwelijk had de voorkeur boven Aziatische verbintenissen. Ook in de periode na het Britse zelfbestuur werd de druk op de Indische groep steeds groter. Voor maatschappelijk belangrijke functies in de 19e eeuw, vooral in de grote steden in Indië, waren geboorte en opleiding in Nederland vereist en tal van Indo's kwamen daardoor in problemen. In de binnenlanden echter waren het vaak de Indische families die zich met particuliere landbouw bezig hielden: "de heren van de thee, de koffie en suiker om in Indië hogerop te komen moest je je zo Europees mogelijk gedragen. Indo-europeanen vertoonden destijds alle kenmerken van een minderheidsgroepering. Indo's probeerden zich zoveel mogelijk te gedragen als de dominante groep 'totoks', zonder ooit helemaal door hen geaccepteerd te worden.
In 1870 werd de kolonie open gesteld voor ondernemers, en zo kwamen er ook meer blanke vrouwen naar Indie. Hierdoor kreeg de Indische cultuur een meer westers karakter. Nu in Nederland evolueert de Indische cultuur weer de westerse kant op. We wonen in een westers landen moeten functioneren in een westerse samenleving. Door het overschot van blanke Hollandse meisjes op de huwelijksmarkt wordt de bloedlijn ook steeds meer westers, of dunner.

Jan Boon (1911-1974) was een Indischman die al in zeer vroeg stadium onderkende dat het behoud van die eigen culturele identiteit van Indische mensen een belangrijk goed is. Hij is de grondlegger geweest van het tijdschrift Tong-Tong (nu Moesson), organiseerde de eerste Pasar Malam in Den Haag, de Indische Kulturele Kring, het Indisch Wetenschappelijk Instituut en het INDO Community Center in de Verenigde Staten. In deze tijd ontdekt de 2e en 3e generatie Indische mensen dat met name Jan Boon ,alias Tjalie Robinson en Vincent Mahieu (de namen waaronder hij schreef), zeer belangrijk werk heeft verricht en hij feitelijk de basis heeft gelegd voor een behoud van de Indische cultuur in Nederland via de door hem opgerichte Indische organisaties. webij het pand aan de Pr.Mauritslaan 36 in Den Haag waar Jan Boon startte met het blad Tong-Tong werd een plaquette door toenmalig Staatssecretaris Nuis onthuld ter nagedachtenis en respect voor wat Jan Boon heeft verricht. Deze plaquette was een initiatief van het I.W.I. en werd bekostigd door de stichting Tong-Tong, de Pasar Malam Besar BV, het I.K.K. en de Moesson.

Cultuur

Eten
De Indische rijsttafel is meegebracht uit Indie. In Indie werd de rijsttafel zo rond vier uur in de middag genuttigd en om acht uur ‘s avonds werd er dan gedineerd. In Nederland word door werktijden vaak rond half 6 gegeten. De Indische mensen zijn dus gedwongen dit ook te doen, maar toch zie je dat sommige mensen ook na zestig jaar de tijden van vier en acht uur aanhouden indien mogelijk. Ook het met de handen eten is in Nederland afgeleerd.

Typisch Indische gerechten zijn: sambal goreng en saté, de ‘snacks’ lumpur en pasteitjes en de lekkernijen spekkoek (soort cake) en het drankje tjendol.

Het is halfzes, Roy je moet naar huis we gaan eten. Dan sta je als Indische jongen raar te kijken. Op latere leeftijd snap je dat dit hier ‘gewoon’ is. Een cultureel verschil met het Indische huishouden waar expres altijd teveel wordt gekookt zodat onvoorziene gasten kunnen blijven eten. Dit komt overigens in meer niet-Nederlandse culturen voor.

Taal
In Indie werd maleis en petjoh gesproken. petjoh is een mengvorm van maleis en Nederlands.
Beide talen werden als ordinair gezien en het was zaak om beschaafd Nederlands te leren. In Nederland werd het petjoh en maleis er bij de kinderen uitgeslagen men moest Nederlands praten om de aanpassing te bevorderen. Het maleis stierf uit, maar voor het petjoh was nog een entertainment carrière weggelegd onder leiding van Wieteke van Dort ook wel bekend als tante Lien. Toch zijn er veel Indische woorden in de Nederlandse taal opgenomen. Denk aan pisang, je senang voelen (thuis voelen) of ik ga niet soebatten(door de knieën). Bij Indische families of families van Indie-gangers zijn er meer Indische woorden geïntegreerd in hun Nederlands. Zo zij Roy op de vraag of zei aan sinterklaas deden: nee niet meer want mijn broertjes zijn te rakoes(gulzig), en niemand wist wat het betekende.

In en om het huis.
Bij Indische mensen thuis zie je vaak nog kunstvoorwerpen die verwijzen naar de kolonie, denk aan een kris aan de muur, houtsnijwerk en porselein.
Op de wc staat vaak een fles met water, de botol tjebbok, voor reinigingsmaatregelen na de behoefte. Bij het beddengoed ligt vaak een goeling een lang cilindervormig kussen dat slapend in de foetushouding tussen de benen word geklemd. In en om het huis wordt vaak een sarong gedragen, een huls van textiel die om het middel word omgeslagen en opgerold. Vrouwen dragen vaak een kabaai(soort blouse) en de meest voorkomende stof is batik waarvan shirts tafellakens tot zakdoeken van zijn.

Het stereotiep van de Indo
De Indo is ook op latere leeftijd nog knap.
De Indo is bescheiden, beleefd en betrouwbaar, en staat bekent als een harde werker.
Hij zal nooit gelijk zijn mond opentrekken als hem iets niet bevalt hij gaat ervan uit dat de fout zichzelf zal herstellen of dat degene die buiten zijn boekje ging vanzelf bij hem komt om zijn fout goed te maken. Zoals de adat (gedragscode) voorschrijft.

Koloniale hiërarchie
In de koloniale samenleving gold een verdeling op het gebied van etniciteit. De Europeanen stonden bovenaan waarbij de blanke Europeanen wel neerkeken op de Indo-europeanen. Daarna kwamen de Chinezen, Arabieren en de inlanders. De Chinezen en de Arabieren waren handelaren en kleine ondernemers. De inlanders vooral bedienden en landarbeiders. Zo zou een Indische serveerster nooit een Inlander bedienen hoe rijk deze ook was. De verdeling was ook zichtbaar in het onderwijs, er was een aparte school voor de Chinezen, 1 voor de Arabieren, 1 voor de inheemse bevolking en natuurlijk 1 voor de Europeanen. De laatst genoemde was het beste, bij hoge uitzondering mochten niet-Europeanen hier ook onderwijs volgen. Dat had te maken met connecties, geld of politiek. Als je van adel was zoals familie van een sultan of regent dan kon je naar de Europese school.

Waarom zijn zij hier?

Japanse bezetting
Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog bedroeg het aantal Europeanen in Nederlands-Indië ruim 300.000 personen, waarvan 60% Indo-europeaan was. tijdens de Japanse bezetting (1942-1945) werden alle in Nederland geboren Europeanen (totoks) in interneringskampen ondergebracht. Wanneer bij de registratie van Nederlanders bleek dat zij gemend bloed hadden (Indo-europeanen waren), werden zij(op uitzonderingen na, zoals in Oost-Sumatra) niet geïnterneerd. Een aantal van hen kwam als krijgsgevangene of echtgenote van een totok wel in een kamp terecht.

De Japanners veroverden Azië met behulp van het Nanjo-plan. De eerste stap van dit Nanjo-plan was het bezetten van enkele strategische eilanden ten zuiden van China in voorjaar 1939.Door de alliantie met Duitsland kon vervolgens de vrije toegang tot Frans Indo-China in september worden afgedwongen van de collaborerende Vichy-regering in Frankrijk. Dit leidde tot onderhandelingen met de Verenigde Staten, die dreigde met een olieboycot als China en Indo-China niet ontruimd zouden worden. Tegelijkertijd stuurde Japan een delegatie naar Batavia om de levering van olie uit Nederlands-Indië te regelen. De afwijzing daarvan eind juni 1941 door het Indische Gouvernement en het olie-embargo van de Verenigde Staten in augustus 1941 werden in Japan uitgelegd als de samenzwering van wat toen genoemd werd de ABCD-landen (the Americans, the British, the Chinese and the Dutch). Hierop ontstond het gedurfde plan om door een aanval op Pearl Harbor in één klap de Amerikaanse vloot in de Pacific uit te schakelen, waarna de weg open zou liggen naar Malakka, Singapore, het olierijke Nederlands-Indië, de Filippijnen en zelfs Australië.
Op 7 december 1941 bombardeerden de vliegtuigen van de Japanse marine Pearl Harbor en openden daarmee de oorlog in de Pacific. Die Japanse aanval werd een groot succes, ook omdat in de dagen daarna de Japanse luchtmacht in de Filippijnen de helft van de Amerikaanse bommenwerpers vernietigde en bij Singapore de Britse slagschepen met torpedo’s en bommen tot zinken bracht. In de tijd van een paar weken veroverde Japan vervolgens inderdaad Malakka, Singapore, Nederlands-Indië en de Filippijnen. De strijd was kort omdat de geallieerden - waaronder de Nederlanders - de kracht, de technische uitrusting en de taaie volharding van het Japanse militaire apparaat volledig onderschat hadden. In Nederlands-Indië had de overheid bovendien er niet op gerekend dat de lokale bevolking de Japanners aanvankelijk als ‘bevrijders’ zou binnenhalen en toejuichen. Op 15 februari ging de Nederlandse vloot bij de Slag in de Java Zee ten onder en op 8 maart 1942 capituleerde het Koninklijk Nederlands Indisch Leger.

Het Japanse beleid ten aanzien van de Europeanen
Door de snelle overgave van de geallieerden vielen vele tienduizenden krijgsgevangen in Japanse handen. De Japanse militairen zelf waren geïndoctrineerd dat ze zich nooit mochten overgeven, maar zich letterlijk dood moesten vechten. Zij hadden daarom weinig respect voor de geallieerde krijgsgevangenen en wisten aanvankelijk met die grote aantallen krijgsgevangenen ook geen raad. Al snel werd besloten deze krijgsgevangen als dwangarbeiders in te zetten. Het begon met het laden en lossen van schepen, daarop volgde de aanleg van vliegvelden (o.a. in de Molukken en op Flores) en van spoorlijnen door heel Azie waar Japan de baas was, en uiteindelijk ook het werk in de mijnen en scheepswerven in Japan. Bij de capitulatie op 8 maart 1942 maakte het Japanse leger op Java bijna 90.000 krijgsgevangenen: 67.000 KNIL-militairen en bijna 22.000 Britten, Australiërs en Amerikanen. Van de KNIL-militairen ontsnapten er 9200 en werden 15.000 inheemsen geronseld als hulpsoldaten voor het Japanse leger. Uiteindelijk gingen bijna 43.000 mannen in krijgsgevangenschap, waaronder bijna 5000 inheemse militairen die Nederlands-Indië trouw bleven. De omstandigheden waaronder deze krijgsgevangenen aan het werk werden gezet waren zowel qua huisvesting in de kampen, voeding als gezondheidszorg erbarmelijk. Bovendien was er sprake van een schrikbewind waarbij doden niet geteld werden. Van 8 maart 1942 tot en met 15 augustus 1945 zijn zo’n 8.500 KNIL krijgsgevangenen uit Nederlands-Indië omgekomen (3.100 aan de Birma-spoorweg; 1.000 aan de Pakan Baroe-spoorweg; 3.100 bij de torpedering van krijgsgevangen-transportschepen - alleen al bij de ondergang van de Junyo Maru lieten 1600 krijgsgevangenen het leven plus circa 4000 Indonesische romusha’s - , 600 bij de aanleg van vliegvelden e.d. en 700 in de kampen in Japan). Van de Nederlandse, Britse en Amerikaanse krijgsgevangen haalde één op de vier à vijf het einde van de oorlog niet.
Tussen midden 1942 en begin 1943 werden geleidelijk ook alle Nederlandse burgers geïnterneerd. Ook de Indo-europeanen, waarvan meer dan de helft van de voorouders blank was, moesten dat lot ondergaan. In feite wilden de Japanners door de Nederlanders te interneren hen ‘onzichtbaar’ maken voor de lokale bevolking. In totaal ging het om bijna 100.000 personen, 33.000 mannen en jongens, 67.000 vrouwen en kinderen. De leeftijdsgrens voor het interneren van jongens in mannen- of jongenskampen zakte geleidelijk van 15 jaar naar 10 jaar (dat is niet overal doorgezet omdat in een aantal kampen moeders zich daartegen met succes hebben verzet. Ook het afvoeren van meisjes naar bordelen is in een aantal gevallen door moeders met succes geblokkeerd. Dit neemt niet weg dat begin 1944 er toch meisjes naar bordelen zijn afgevoerd). Veel interneringskampen waren in het begin niet meer dan strikt afgeschermde stadswijken; in 1944 werden de bewoners van enige honderden ‘wijken’ geconcentreerd en in enkele tientallen overvolle barakken-kampen gepropt. In de loop van de oorlogsjaren verslechterde ook de voedingssituatie en de hygiëne. Daarnaast zorgde het brute optreden van de Japanners en hun handlangers (Koreanen en Indonesische hulpsoldaten of Heiho’s) voor een sfeer van constante angst. Aan het eind van de oorlog bleek dat er in de burgerkampen rond 16.800 mensen zijn omgekomen, naar verhouding meer mannen dan vrouwen en kinderen. Voor diegenen met Indisch bloed die buiten de kampen mochten blijven, was de situatie vaak minstens even zorgelijk. Doordat de kostwinner in veel gevallen als krijgsgevangene wel was geïnterneerd, ontbrak het vele gezinnen aan inkomen en moesten de vrouwen maar zien hoe ze de kost bij elkaar kregen. Bovendien waren ook zij onderhevig aan de willekeur van de Japanse meesters, waaronder ook dwangprostitutie. Het wederzijds niet begrijpen van elkaars cultuur heeft in veel situaties verschrikkelijke gevolgen gehad. Het verplicht buigen stond gelijk aan de groetplicht in het leger en was niet zozeer als treiterij bedoeld.

In het Japanse leger zelf was slaan, of waren zware lijfstraffen en zelfs het ter dood brengen, een normale tuchtmaatregel. In de ogen van de bezetter was een pak slaag een humane straf, een celstraf een grotere schande omdat het meer gezichtsverlies gaf. Als je ter dood moest worden gebracht was onthoofding eervoller dan de kogel en dat was weer eervoller dan bajonettering. De ‘humane’ straf van slaan en afrossen kon iedereen overkomen, dit kon iedere Japanner iemand aandoen. Ook een onschuldige kon dit overkomen: werd de ‘schuldige’ niet gevonden, dan werd al snel een ander gegrepen of een hele groep gestraft. Waren voor de krijgsgevangenen deze straffen al moeilijk te verkroppen, voor vrouwen, jonge jongens en meisjes en oude mannen was dit bijna nog gruwelijker. Voor velen was de geestelijke beschadiging groot. Het herstel daarvan - voor zover mogelijk - kon ook na de oorlog nog jaren vragen.

Er waren voor de internering zogenaamde kwalificatie rondes. Hoe dichter je bij de Indonesiërs stond hoe langer je buiten de kampen kon blijven. De vader en broer van mijn oma moesten gelijk de kampen in. Bij de 3e ronde waren ook mijn oma en haar moeder aan de beurt maar zij mochten door het excuus dat mijn oma te jong was buiten het kamp blijven.

Van een systematische verzetsbeweging kon bijna geen sprake zijn. Dat neemt niet weg dat er overal groepjes zijn geweest die manhaftig geprobeerd hebben het de Japanners moeilijk te maken. Aangezien de Japanners er - ten onrechte - van overtuigd waren dat achter het verzet een strakke organisatie schuilde met een van tevoren beraamt strategisch plan, deden zij alle moeite dit verzet uit te roeien. Zo zijn veel van die groepen door de Japanse militaire politie, de Kempei Tai, opgerold en betrokkenen hebben bij hun ondervraging de meest gruwelijke folteringen moeten ondergaan. Vrijwel niemand van hen heeft het kunnen navertellen. Ook veel onschuldigen hebben zo het leven moeten laten, vooral in Sumatra en Borneo.
Eén van de redenen waarom verzet- en guerrilla-achtige eenheden vaak geen kans kregen, was de passieve houding van de lokale bevolking. Een deel van die bevolking koos, vooral in het begin, voor de nieuwe heerser. De sympathie van de bevolking voor de Japanners werd steeds echter, en zeker vanaf 1944, veel minder, maar de Kempei Tai had een geraffineerd kliksysteem ingevoerd waardoor de bevolking geen kant meer uit kon.

De familie van mijn opa was zo donker van kleur dat zij niet geïnterneerd werden. Opa zat in het verzet, maar werd verraden. Uiteindelijk gaf de kempei tai het op en veroordeelden hem tot de dood. Door onthoofding. Een jonge soldaat moest de executie uitvoeren, hij deed dit voor het eerst. En zo trok mijn opa liggend op een blok hout zijn schouders op vlak voor dat het samoerai zwaard hem raakte, de slag was ook niet goed omdat de soldaat dit nog nooit gedaan had. Het zwaard raakte mijn opa dus hoog op de rug, en hij overleefde de executie. De Japanse erecode en bijgeloof zorgden ervoor dat hij mocht blijven leven, immers een executie die mislukt moet de wil van een hogere macht wezen.

Politieke ontwikkelingen buiten de kampen
Kort na de capitulatie van het KNIL wapperde hier en daar de Indonesische vlag en werd ook het volkslied wel gezongen. Maar al op 20 maart 1942 werden die uitingen door de bezetter verboden. Het streven naar autonomie voor Indonesië werd vakkundig gesmoord. Het ronselen en trainen van Indonesiërs voor het Heiho-hulpleger en het PETA-vrijwilligerskorps was, vanuit de Japanse optiek, uitsluitend bedoeld ter ondersteuning van de Japanse oorlogsinspanning. Het was niet meer “Azië voor de Aziaten”, maar “Japan het licht, de beschermer en de leider van Azië”. De oprichting van vele soorten van federaties werd werkelijkheid: voor alle Moslims, alle Chinezen, Arabieren, en ook voor de nog vrije Indo-Europeanen. Zo ook federaties voor alle suikerfabrieken, winkeliers, handelaars, journalisten, artsen en apothekers. Rijstdistributie werd ingevoerd en de alleenverkoop van landbouwproducten aan Japan. Particuliere landerijen werden onteigend en onder beheer gesteld. Prijzen, salarissen en huren werden verlaagd en bevroren.
Alle scholen werden gevorderd. In 1942 werden opgericht de Keibodan (hulppolitie), de Barisan Pemoeda Asia Raya (groot-Aziatisch jeugdkorps), dat later opging in de Seinendan (de militaire jeugdbeweging). Verder werd het Tonarikumi systeem ingevoerd voor de buurtgewijze indeling van kampongs en dessa’s in een Aza (of wijk). Hiermee kon de Japanse invloed tot diep in de samenleving doordringen. Vooraanstaande Indonesiërs kregen in december 1942 opdracht voor het ontwerpen van een overkoepelende organisatie de ‘Poetera’ (Poesat Tenaga Rakjat, of centrum van volkskracht) tot bundeling van de volksaktiviteit en samenwerking met Japan. Deze koepel was aanvankelijk uitsluitend bestemd voor Indonesiërs en had een Indonesische signatuur; een jaar later zou zij worden omgezet in een organisatie naar Japanse snit: de Djawa Hokukai (Nationale Volksbeweging). Veel hand- en spandiensten voor Japan werden hierdoor geregeld. Werving voor PETA, Heiho, Keibodan en Seinendan (leger, hulpmilitie, hulppolitie en jeugd) werd via het Tonarikumi systeem afgedwongen; aanwijzing voor romusha-dwangarbeid werd geïntensifieerd, acties tegen niet-loyale Indische Nederlanders gestart. Verder werden verplichte rijstleveranties opgelegd, er kwam controle op de oogst en gedwongen verbouw; de Seinendan ging op speurtocht naar verborgen voedselvoorraden. De verbouw van Djarak-planten (een ricinusplant die oliehoudend is) werd verplicht voor de winning van motorolie voor Japanse vliegtuigen. Er kwam in 1944 een gedwongen spaaractie, Indonesiërs met spaarbankboekjes moesten hun tegoeden afstaan.
De werving van romusha’s of werksoldaten heeft een ongekende omvang gehad. De meeste zijn op Java en Sumatra ingezet voor de aanleg van vliegvelden en spoorwegen. Verder voor de kolenmijnen in Borneo, de nikkelwinning in Celebes en voor vliegvelden in Nieuw-Guinea. De romusha’s moesten onder de meest erbarmelijke omstandigheden (nog slechter dan die van de krijgsgevangen dwangarbeiders) aan het werk en stierven bij bosjes. Volgens Indonesische schattingen uit 1951 zijn er gedurende de oorlog enige miljoenen romusha’s afgevoerd en vele honderdduizenden omgekomen. In weerwil van de vele vergaderingen van een groot aantal organisaties ging het slecht met de welvaart. Na de internering van Europeanen en de toenemende Japanse dwangmaatregelen liepen de cultures achteruit, en werd de volksgezondheid slechter.

De prijzen in 1944 onder de Japanse bezetting waren het zesvoudige van die in 1938 onder het Nederlands-Indisch Gouvernement. Rijstrantsoenen waren verlaagd en er kwamen voedselrellen. Kleding was niet meer te krijgen. Goud, zilver en sieraden moesten ingeleverd worden. Autobanden en olie waren alleen verkrijgbaar voor leger en overheid. In juli 1944 werden 48 hulpsoldaten gefusilleerd wegens dienstweigering, ook eind 1944 vonden nog verschillende executies plaats. In januari 1945 brak een opstand uit in Blitar onder de PETA, bij de gevechten sneuvelden 68 Indonesische militairen. De bevolking van het rijke Indonesië ging in het laatste oorlogsjaar gebukt onder enorme tekorten aan rijst en andere levensbehoeften, als textiel en brandstof. Er kwam openlijk kritiek op het beleid van de bezetter en zijn onmenselijke behandeling van de romusha’s. Dit kon vooral gebeuren omdat er steeds meer berichten doorsijpelden die wezen op een verloren oorlog. Door Japan werd begin 1945 voorgesteld om de bestaande organisaties te vervangen door een organisatie Angkatan Baroe: de Nieuw Lichting; in mei 1945 werd ernst gemaakt met een belofte van premier Koiso van september 1944 (acht maanden daarvoor !) voor meer onafhankelijkheid. De roodwitte vlag werd toegestaan, de naam Indonesia werd ingevoerd, commissies deden voorstellen en organisaties maakten zich gereed voor de nationale zaak. Het krijgstoneel, de capitulatie, maar geen vrede Terwijl de Japanners heer en meerster van de Indische archipel waren, speelden de gevechten met de geallieerden, en met name de Amerikanen, zich aan de rand daarvan af. Omdat de Japanse opmars naar het zuiden in mei en juni 1942 al vastliep door resp. de verloren slag in de Koraalzee en de slag om Midway, en dit nieuws via geheime radio’s in de interneringskampen bekend werd, ontstond er bij de (krijgs-)gevangenen het idee dat de oorlog wel snel afgelopen zou zijn. Niets was minder waar. De Japanners verdedigden de door hen veroverde gebieden met man en macht en ten koste van enorme verliezen, ook aan Amerikaanse zijde.
Daarom besloot het Amerikaanse oppercommando om niet eerst Indië te bevrijden maar om via twee aanvalsrouten zo snel mogelijk tot Japan zelf door te stoten. De westelijke route ging over de Filippijnen, de oostelijke langs eilanden in de Pacific. Kleine eilanden werden zo van enorm strategisch belang omdat zij vliegvelden konden opleveren van waaruit bommenwerpers het volgende doel en tenslotte Japan konden gaan bestoken. Eén zo’n eilandje, het berucht geworden Iwo Jima is in vier weken op de Japanse bezetting veroverd, waarbij de gehele Japanse bezetting van 22.000 man zich heeft doodgevochten en de Amerikanen bijna 7.000 doden en 19.000 gewonden te betreuren hadden. Deze onvoorstelbare grote verliezen, die zich ook hadden voorgedaan bij de verovering van Nieuw Guinea en de Filippijnen hebben het Amerikaanse opperbevel doen beseffen dat een invasie van Japan zelf een massaslachting van ongekende omvang zou opleveren. Toen op dat moment de eerste atoombommen operationeel beschikbaar kwamen, is besloten dat wapen in te zetten.

Zo werden op 6 en 9 augustus 1945 de steden Hiroshima en Nagasaki met de grond gelijk gemaakt. Het aantal doden dat toen (en ook later als gevolg van straling) is gevallen is vele malen minder dan het aantal dat bij een invasie de dood zou hebben gevonden. Het schokeffect was zodanig dat de Japanse keizer, tegen de zin van het leger, besloot om op 15 augustus 1945 te capituleren. Voor veel mensen in de interneringskampen, maar ook voor hen die niet geïnterneerd waren, kwam de capitulatie net op tijd. De gezondheidssituatie was dermate slecht (dysenterie, malaria, hongeroedeem), dat het aantal doden aanzienlijk groter zou zijn geweest als de oorlog een paar maanden later geëindigd was.

Bersiap
Doordat de geïnterneerden gedurende de oorlogsjaren afgesneden waren van de buitenwereld konden zij niet waarnemen dat het nationalisme in Indonesië in brede lagen van de bevolking wortel geschoten had. Toen de Nederlanders, na de capitulatie van Japan, dachten het leven van vóór de oorlog weer te kunnen oppakken, werden zij geconfronteerd met het feit dat op 17 augustus 1945 de Indonesische nationalisten Soekarno en Hatta de onafhankelijke Republiek Indonesia hadden uitgeroepen.
Daarop kwamen Indonesische strijdgroepen (‘Pelopors’ of voorlopers/voorhoede vechters) in actie, die zich ten doel hadden gesteld de Nederlanders en hun Indo-europese ‘aanhang’ te vermoorden, zodat het koloniale bewind niet hersteld zou kunnen worden. In deze bittere, verwarrende en bloedige periode, de ‘bersiap’ (‘bersiap’ is het Indonesische commando ‘geeft acht’), probeerden de inmiddels hier en daar gelande Engelsen en Ghurka’s (Indiase vechtjassen)- samen met de Japanners - de Nederlanders te beschermen en te evacueren. In de steden Bandoeng en Semarang zijn het zelfs de Japanse lokale commandanten (resp. generaal Mabuchi en majoor Kido) geweest die de Nederlanders effectief beschermd hebben tegen de Indonesische strijdgroepen, ondanks het feit dat zij zelf vóór de onafhankelijkheid waren. Veel Indo-europeanen en Chinezen, die tijdens de oorlog buiten het kamp bleven, werden nu door de Indonesische politie geïnterneerd om ze te beschermen tegen die strijdgroepen die hen, samen met de Hollanders, wilden afslachten. Ook onderling hadden de inheemsen geen eendracht er waren veel ruzies onderling met de dood tot gevolg.
Hoewel de Nederlandse overheid eind 1945 weer terug was in Batavia (Jakarta) en sommige delen van het land weer onder Nederlands gezag begonnen te functioneren, bleek de Indonesische ‘overheid in wording’ in veel streken het gezag uit te oefenen. Nederland wilde nog niet de realiteit onder ogen zien, dat Indonesië een zelfstandig land was geworden. Ondanks het feit dat Nederland zelf net vele jaren van oorlog en onderdrukking achter de rug had, werd er militaire actie ondernomen.

Politionele acties
De politionele acties, ook wel politiële acties genoemd, zijn de militaire operaties die Nederland op Java en Sumatra tegen de Republiek Indonesië ondernam in de periode 21 juli tot 5 augustus 1947 en 19 december 1948 tot 5 januari 1949.

De opa van mijn moeders kamp werd ook gezonden maar hij had echter een kantoorbaan dus de echte actie heeft hij gemist. Zijn oudere broers waren parachutisten en hebben wel het een en ander op hun kerfstok, dezen zijn echter al overleden dus die konden wij niet ondervragen.

Eerste politionele actie
De eerste politionele actie vond plaats toen Indonesië volgens de Nederlandse regering onvoldoende wilde meewerken aan de uitvoering van de op 25 maart 1947 ondertekende Overeenkomst van Linggadjati. (verdrag tussen Nederlandse en Indonesische onderhandelaren die de basis legde voor de dekolonisatie van Nederlands-Indie). Het moment waarop het fout ging was toen de Republiek weigerde samen te werken bij de oprichting van een gemeenschappelijke politiemacht die de orde op Republikeins gebied zou moeten handhaven.

Het door generaal Simon Hendrik Spoor opgestelde operatieplan ‘Product’ zou zorgen voor de bezetting van de belangrijke ondernemingsgebieden op West- en Oost-Java, waarbij de zetel van de Republikeinse regering, Djogya in Midden-Java, ongemoeid zou worden gelaten. Deze operatie leidde inderdaad tot de bezetting van grote delen van Java en Sumatra, doordat het geregelde Republikeinse leger slechts zwakke tegenstand bood.
Door ingrijpen van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties werd echter een staakt-het-vuren afgekondigd. in januari 1948 kwam dit tot een formele wapenstilstand bij de Renville-overeenkomst en zo werd het tot dan als een in hoofdzaak interne Nederlandse kwestie beschouwde Indonesische vraagstuk geïnternationaliseerd.

Tweede politionele actie
De tweede politionele actie werd eind 1948 ondernomen om de Republiek te dwingen tot samenwerking met het Nederlandse bestuur bij de uitvoering van de al in de Overeenkomst van Linggadjati vastgelegde deelstatenpolitiek, die het doel had het nieuwe Indonesië te organiseren op federale basis onder behoud van nauwe staatkundige banden met Nederland.
Tevens speelde irritatie over herhaalde Republikeinse bestandsschendingen een rol.
Bij deze actie werd Djogya rechtstreeks aangevallen en de Indonesische regering, met president Soekarno aan het hoofd, gevangengenomen.
Tevens werden alle grote plaatsen en verbindingswegen in Republikeins gebied op Java bezet. Deze Nederlandse poging de Republiek in feite te vernietigen, mislukte door opnieuw ingrijpen van de Veiligheidsraad, internationale boycotacties van Nederlandse schepen en vliegtuigen en een hardnekkige Republikeinse guerrilla, die pas in augustus 1949 door een nieuwe wapenstilstandsovereenkomst werd beëindigd.
Volgens de in mei 1949 gesloten Van Royen-Roem-overeenkomst was de residentie Djogya al eind juni door de Nederlandse troepen ontruimd. Hoewel bij de beide acties telkens 100.000 man Nederlandse troepen waren betrokken inclusief het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger; KNIL) –een omvang die duidelijk maakt dat van een beperkte ‘politieactie’, zoals de Nederlandse regering meende, geen sprake was–, viel aan Nederlandse zijde slechts een gering aantal slachtoffers, te weten 282 op een totaal van 2526 gesneuvelde militairen van landmacht en marine in de gehele periode 1945–1949.

Repatriatie
Na vele mislukte onderhandelingen en twee militaire acties die onder externe internationale druk beide binnen tien dagen moesten worden afgebroken, erkende Nederland in 1949 het rechtmatig bestaan van de Republiek Indonesië. In december van dat jaar werd het gezag overgedragen, en kwam er een eind aan 350 jaar Nederlandse betrokkenheid in de Indische archipel. Een grote stroom repatrianten van Indonesië naar Nederland was het gevolg. de meeste Indische mensen kozen voor repatriëring naar Nederland. Sommigen kozen voor Nieuw-Guinea, maar de omstandigheden waren daar slecht. Vanwege de ‘colour bar’ lieten veel andere landen alleen migranten toe met Europese gewoonten en uiterlijk. Alleen de Verenigde Staten vormden daarop een uitzondering.
De Indonesische regering gaf de Indische Nederlanders in 1949 twee jaar de tijd om te beslissen of men het Indonesisch staatsburgerschap verkoos (warga negara). Slechts een beperkt aantal Indo’s koos hiervoor. Velen kwamen na verloop van tijd op dit besluit terug omdat hun maatschappelijke positie in het nieuwe Indonesië sterk onder druk stond. Het gevolg was dat velen daarna alsnog kozen voor migratie naar Nederland (‘spijtoptanten’) en de Nederlandse nationaliteit verkozen boven de Indonesische nationaliteit. Ruim 300.000 Indische Nederlanders repatrieerden tussen 1946 en 1964 in vier golven naar Nederland; 50.000 van hen emigreerden weer, onder andere naar de Verenigde Staten en Canada.

De scholen waren weer geopend, maar daar ging niemand heen. Het was zaak zo snel naar Nederland te “repatriëren”. Je moest je opgeven bij een bepaalde instantie en dan kreeg je een oproep om met de boot naar Nederland te varen. In de tussen tijd probeerde je je spullen terug te krijgen en te verkopen. Er was een instantie om je eigen huis en bezittingen terug te krijgen. Waar nu japanners of Indonesiërs inzaten. Oma verteld: ik moest voor mijn moeder naar desbetreffend kantoor. Waar een Japanner mij te woord stond, beleefde man. Hij zei mij eerlijk:” Mevrouw het spijt mij maar daar heb ik niks meer over te zeggen. Dan moet u daar en daar zijn. Dus ik daar heen werd ik geholpen door een Hollander die zij:” dus als ik het goed begrijpt wilt u die spullen hebben, heeft u het bonnetje? Ayo so kasar! Na drie jaar oorlog, pa in het kamp hoe moesten wij nog bonnetjes hebben? Dus al onze bezittingen zijn uiteindelijk geroofd. En we moesten met niet meer dan onze kleren met de boot naar Nederland vertrekken.

De aankomst
De aankomst in Nederland en het ‘verlies van Indië’ hebben emotionele schokken teweeg gebracht waar velen nooit helemaal overheen gekomen zijn. Veel gerepatrieerde moesten bij het vinden van een nieuw bestaan veel problemen overwinnen, voor hun verhalen over wat zij hadden meegemaakt was geen aandacht en zij proefden bij sollicitaties vaak duidelijke, onredelijke argwaan. Indische mensen tonen zich over het algemeen sterk aanpassingsbereid, maar dit was ook een vorm van zelfbehoud. Veel Indische gezinnen werden in Holland eerst in contractpensions opgevangen en zelfstandige huisvesting werd alleen gehonoreerd als men zich geassimileerd gedroeg. In die periode was er vanuit maatschappelijke organisaties en overheid sprake van een vorm van betutteling van de Indische groep in combinatie met een benepen opvatting over de groep, met name in de jaren ‘50. Nederland stelde culturele verschillen gelijk met culturele achterstanden. Bovendien wilde Nederland zo snel mogelijk het hoofdstuk van de koloniale geschiedenis afsluiten. Dit was een klap in het gezicht voor de militairen van het KNIL en de Kon. Landmacht, die hun plicht hadden gedaan tegenover Regering en Vorstin, en die in de loop van de jaren getrakteerd werden op emotionele en vaak onterechte kritiek op hun ‘vuile’ oorlog.

Toelichtende Citaten uit dossier memo:
“in juni 1946 voeren we Rotterdam binnen”, waar we in een loods werden opgevangen. We kregen koffie die niet naar koffie smaakte, want Holland was nog maar net bevrijd. We kregen vlinderbroodjes die ik niet luste. Het tochtte, dus ik liep naar buiten en stond voor het eerst in een zon die geen warmte gaf. Met bussen werd iedereen naar een van tevoren opgegeven adres gebracht. Ik ging naar een oom en tante op de Veluwe. Die oom een broer van mijn vader., had nog een telegram naar boord gestuurd:’welkom in Holland”. Ze waren lief. Maar het waren geen Indische mensen.

“toen het einde van de reis in zicht kwam nam de spanning aan boord toe, nog gevoed door de voorlichtingsbijeenkomsten. Vooral de film over het leven in Holland maakte de indruk dat de Indische gezinnen in een volstrekt andere wereld terechtkwamen. Ze kregen uitgebreide instructies over hoe men in Holland voedsel bereidde, het huishoud budget beheerde, de was deed. Het leek wel of ze in Nederland dachten dat inwoners van Indonesië nog nooit een huishouding hadden gevoerd en als kinderen van de kampong onbekend waren met de Hollandse levenswijze”(...)” de kamers waren alleen ingericht met het meest noodzakelijke meubilair, maar dat stoorde niemand. Wel hing er een lange lijst met reglementen waaraan de bewoners zich moesten houden.(..) het maakte allemaal deel uit van het proces van inburgering waaraan de Indische nieuwkomers werden onderworpen: Huishoud en taalcursussen, controlerende ambtenaren van het ministerie, huisbezoeken van maatschappelijk werkers en adviezen van geestelijke verzorgers. Het gezin werd vele malen ondervraagd, begeleid en bevoogd. Allemaal goed bedoeld maar op den duur leverde deze bemoeienis toch irritatie op. Gelukkig wist vader een kantoor betrekking in Amsterdam te vinden, waardoor hij ontsnapte aan een maatschappelijk geregelde verhuizing naar Groningen”.

Nederland voerde dus een gedwongen spreidingsbeleid. De reglementen waren zo streng en betuttelend dat sommigen het gevoel hadden weer in het kamp te zitten. Je mocht 1 keer per week douchen en je mocht niet eens je eigen eten koken. Maar je moest wel deze gedwongen huisvesting zelf betalen! Je kreeg wel een kleine compensatie van het rijk maar deze was niet toereikend, je moest de rest later terug betalen.

Mijn oma’s familie had wat oorlogsgeld gekregen van de kpn en konden zo zelf een huis kopen in 46. mijn opa kwam zelf in 47 naar Nederland om zijn studie af te maken, hij ontmoette op de boot zijn aanstaande zwager en ging bij mijn oma’s familie wonen en zo hebben zij elkaar ontmoet. Zijn ouder kwamen in 48 en konden ook zelf een huis kopen.
Na het trouwen en hun eerste kind kon mijn opa een betrekking krijgen op Nieuw-Guinea, het laatste stukje dat nog in Nederlandse handen was. Daar is o.a. Mijn vader geboren. In 62 werd dit laatste stuk ook geannexeerd door de Indonesiërs en kwam mijnoma met 5 kinderen naar Nederland. Zij had volgens de gemeente Soest geen recht op huisvesting en moest noodgedwongen bij haar ouders in trekken. Door middel van een hypotheek op het huis van haar ouders kon zij zelf een huis kopen. Opa kwam later. De terugkerende Indische mensen was een baan beloofd conform opleiding. Mijn opa kon met zijn hogere zeevaartschool aan de lopende band gaan staan! Gelukkig kon hij, weer via een Indisch contact een baan krijgen bij het KNMI.

Waar zijn ze gebleven?

De eerste generatie
De eerste generatie bestaat uit Indo’s die tijdens het koloniale Nederlands-Indië geboren zijn en veelal ook de Japanse bezetting en bersiapperiode hebben meegemaakt. De belevingswereld van deze eerste generatie is uiteraard sterk verweven met het oude Indië en de specifieke Indische cultuur en dierbaar zijn vaak vooral de herinneringen aan de jeugdjaren in Nederlands-Indië. Deze groep sterft nu geleidelijk aan uit.
Het steeds maar ingesteld zijn op je aanpassen aan je Nederlandse omgeving kan als gevolg hebben dat Indische mensen hun eigen culturele achtergrond steeds meer onderdrukken of ontkennen. Over de traumatische ervaringen tijdens oorlog en bersiap werd gezwegen, aangezien men in Nederland door de eigen oorlogservaringen geen tijd had om naar de ‘verhalen’ van de Indische Nederlanders te luisteren. Als niemand in je omgeving interesse toont voor je achtergrond houd je zowel de goede- als slechte herinneringen aan vroeger maar liever voor jezelf.. Wat je kwetsbaar maakt daar praat je niet makkelijk over. De ervaringen in de oorlogstijd, met name de Japanse bezetting en de bersiapperiode, heeft de situatie extra gecompliceerd voor de 1e generatie en ook voor kinderen daarvan die kort voor de Japanse bezetting geboren werden. De combinatie van enerzijds de dierbare herinneringen aan Indië, maar anderzijds ook de trauma’s van de oorlogstijd hebben het terugblikken op de verleden tijd voor veel Indische mensen uit de eerste en soms 2e generatie extra gecompliceerd.
De eerste generatie werd ontvangen als een ongewenst stiefkindje. De hulpverleners zagen de Indische mensen wel als in nood verkerende Nederlanders, maar het overgrote deel van de samenleving keek met argwaan naar de “baaninpikkende” Indo’s.
Zo waren mijn opa en zijn gezin de eerste kleurlingen in de wijk en hij moest met zijn twee oudste zoons geregeld vechten met racistische buurtgenoten, wat echter geen zware opgave was: zie bijlage 1

De tweede generatie
De tweede generatie vormt de groep die of wel nog net in Nederlands-Indië geboren is vlakvoor of tijdens de Tweede wereldoorlog, evenals de groep die na de oorlog geboren is in Nederland, waarvan één of beide ouders tot de eerste generatie behoort. De tweede generatie is opgegroeid met de verhalen van de uit Indië afkomstige familie.
Ook de tweede generatie had te maken met racisme hoewel mijn vader en zijn broers met iedereen kon opschieten waren er toch mensen die, discrimineerden. Er waren op zijn school maar een paar niet-Hollandse kinderen die naar elkaar toe trokken en vrienden werden, een klein groepje met mijn vader en zijn broer een Chinees-Indische jongen en een donkere jongen. Deze stonden dan als groep tegenover een groep blanken. Maar dat was niet het enige ook leraren en directeuren discrimineerden. Zo werd mijn oom op de basisschool om niks gelagen. Op de havo mocht mijn vader van zijn Nederlandse leraar geen Indisch boek lezen voor zijn lijst. Mijn vader die hoofdklasse basketbalde kreeg van zijn gymleraar een 1 op basketbal.

Vaak op wat oudere leeftijd, soms gekoppeld aan het overlijden van een van de Indische ouders, ontstaat de indringende vraag naar de mate waarin je jezelf nog verbonden voelt met je Indische achtergrond. Voor sommigen vormt dat aanleiding die afkomst te koesteren en de Indische achtergrond een plaats te geven in het eigen bestaan via onderzoek naar de eigen roots, het lezen van Indische literatuur, het bezoeken van Indische manifestaties en een bezoek aan het land van herkomst zelf. Anderen, van dezelfde tweede generatie, zijn in het geheel niet geïnteresseerd in die Indische afkomst.
De geslotenheid van de door de oorlog getraumatiseerde ouders is vaak voor sommigen van de tweede (en soms ook derde-) generatie een grote handicap omdat het communiceren over het vroegere Indië met de eigen ouders vaak moeilijk verloopt. Kinderen van ouders die in Jappenkampen hebben gezeten hebben vaak zelf een problematische opvoeding gehad, mede omdat hulpverlening aan de gezinnen in de jaren vlak na de oorlog niet of nauwelijks aan de orde was. Bij sommigen kinderen uit de 2e generatie wordt door die problematische opvoeding ook met gemengde gevoelens aangekeken tegen het ‘Indisch zijn’ ze weten niet goed wat het is om Indisch te zijn omdat in hun jeugd het aanpassen en vernederlandsen te toom voerden om maar te slagen in deze samenleving. Dit noemen wij het assimilatie proces. Zij kunnen hun kinderen niet te woord staan als zij vragen hebben en zo wordt het onderwerp net als in hun eigen jeugd onbespreekbaar. Maar de derde generatie die het wil weten heeft een iets andere instelling........

De derde generatie
De derde generatie vormen de Nederlandse kinderen die uit de tweede generatie voortgekomen zijn en alleen uit verhalen weten van de Indische afkomst. Voor deze groep is het Indisch-zijn geen vanzelfsprekende identiteit maar kan wel een proces van bewustwording optreden rond de historische achtergrond van de eigen familieherkomst en etniciteit.

Ik groeide op in Eerbeek, een dorpje op de Veluwe waar veel Molukkers wonen. Deze Molukkers werden door de rest van het dorp met de nek aangekeken, zij werden gezien als banen inpikkers en criminelen. Toen wij in een duurdere wijk gingen wonen en na twee weken bleek dat ik ook van Indisch\molukse afkomst was mochten de kinderen uit de buurt niet meer met mij spelen, enkelen in de klas ook niet. Als kinderen zoiets horen van hun ouders dan gaan ze pesten. Ik was een poepchinees en vocht bijna elke dag met pestkoppen. Toen we verhuisden naar het nieuwe Emmeloord waar mensen meer open waren en de samenleving meer kleurrijk was de discriminatie aanzienlijk minder, mijn broertjes hebben ook bijna geen last van racisme.

Voor deze groep is het gedrag van de 2e generatie, de eigen ouders, ook van belang. Naarmate meer Indo’s “vernederlandst “ zijn kan er een neiging zijn de Indische afkomst naar de achtergrond te plaatsen. Toch valt te constateren dat een deel van deze derde generatie juist op zoek gaat naar het minder bekende ‘Aziatische’ deel van zich zelf en deze groep steeds meer geïntrigeerd raakt door het Indisch verleden.

Indische identiteit
In deze periode zijn velen uit de 2e en de 3e generatie Indo’s bezig met hun eigen Indische identiteit. Het bewustzijn van je eigen roots en de vertrouwdheid met de Indische cultuur waarin je bent grootgebracht geeft bij je verdere ontwikkeling vaak aanleiding meer te investeren op de Indische kant van jezelf. In Nederland worden in tal van plaatsen kumpulans en bijeenkomsten gehouden om in de behoefte om met Indo’s bij elkaar te zijn tegemoet te komen. Juist de toenemende belangstelling voor b.v. de Pasar Malam Besar in Den Haag, die jaarlijks op het Malieveld in Den Haag gehouden wordt, duidt op een toenemende behoefte om uiting te willen geven aan het Indisch-zijn.
Toch zal de tijd leren of de daadwerkelijke beleving van iets als ‘Indische identiteit’ geleidelijk aan uitsterft. Immers in een postkoloniale periode (50 jaar na de soevereiniteitsoverdracht) is het begrijpelijk dat die hang naar de Indische cultuur nog levend is, maar de kans is groot dat in volgende generaties de Indische cultuur nog alleen maar in musea en geschiedenisboeken wordt aangetroffen en er geen sprake meer is van een ‘levende cultuur’. Alleen generaties die daadwerkelijk in de Indische ‘dampkring’ grootgebracht zijn zullen immers de behoefte voelen die cultuur voort te zetten.

Het Indisch huis is een stichting die de cultuur van de Indische mensen in Nederland bewaakt. Ze gaven een boek uit met gesprekken met Indische jongeren van de derde generatie. We hebben een aantal citaten neergezet om het gevoel om van de Indische jongeren weergeeft, deze gevoelens die een direct gevolg zijn van de geschiedenis.

Indisch zijn voor mij is het leven niet al te serieus nemen. Alles wat ik wil doen doe ik in mijn eigen tempo, maar wel met al mijn inzet. Dat is wel een kenmerk die bij Indo’s hoort. Dat heb ik niet zo geleerd, het zit denk ik in de genen. (Jackson, 24, drummer)

Van sommige dingen kan ik moeilijk zeggen of het typisch Indisch is. Is te laat komen typisch Indisch? Is het streven naar perfectie typisch Indisch? Is het inzetten voor tweehonderd procent typisch Indisch? Ik denk van niet. Wel typisch Indisch zijn bepaalde gevoelskwesties die ik onderling niet hoef uit te leggen. We zitten op dezelfde lijn. (iris,30, grafisch vormgever)

Naast je westerse kant, geruwd en individualistisch, heb je ook een andere kant, die het tegenovergestelde is. Eentje van wederzijds respect en rekenschap.(Michael,32, pr medewerker)

Van mijn vader heb ik bepaalde Indische dingen meegekregen. Zo heb ik twee lange pinknagels, mijn vader zegt dat het geluk brengt en 1 lange nagel aan mijn duim is voor rijkdom.(….) (Leroy, 26, timmerman)

Mijn vader heeft mij nooit gezegd van: goed gedaan jongen. Met zijn feedback wilde hij mij misschien uit de tent lokken waardoor ik nog harder zou werken. Voor mijn gevoel was het voor hem nooit goed genoeg. En dat vond ik heel vervelend, maar ik ben er wel beter door geworden! Uiteindelijk heeft het mij verder geholpen. Later kan je het wel relativeren en dan begrijp je hem waardoor het mij ook niet meer dwars zit. (Patrick, 34 jaar, onderwijs assistent)

De enige band die ik met Indonesie heb is dat er nog familie van mij woont. Ik heb eerder een band met Nederlands-Indie. Nederlands-Indie zit in mijn hart, in wat ik doe. (Michael, 32, pr medewerker.)

Bij mijn Indische vrienden stond de deur altijd open, er was altijd een slaapplaats. Als er ruzie was dan werd je wel raar aangekeken als je niet meevocht. Dat is dan weer de andere kant.(Patrick, 34, onderwijsassistent)

Het idee van samen moeten vechten noemen we nu MDF melati defense force, een naam met eer die plicht schept. Dit om weer een Indisch blok te vormen en om zo weer een plaats te krijgen naast de ander blokken in de samenleving naast bijvoorbeeld de Antilianen en Marokkanen.

Als ik me voorstel en iemand vraagt me wat ik ben dan zou ik eerder zeggen Indo dan Nederlander. Want ik voel mij geen Nederlander, want ik word ook niet geheel geaccepteerd als Nederlander. Dat is gewoon zo. (Deborah, 28, ondernemer)

Deze generatie heeft een bepaalde stijl. Ik zie het als iemand indo is,en voelen doe ik het ook. Maar ik vind het moeilijk uit te leggen hoe ze er dan uitzien. Zelf zie ik er ook zo uit. Ik onderscheid me van de rest.(Leroy, 26, timmerman)

Een Indo uit zich niet zo snel. In deze tijd ligt het meer aan de persoon. Zelf was ik vroege ook zo, mezelf niet uiten, je zegt snel: laat maar! Had er geen drang naar om bepaalde problemen of verhalen te moeten weten. Je wordt automatisch opgevoed dat als iemand een probleem heeft er zelf wel mee komt. Dat kan soms tot complicaties leiden of je reageert ondedoelt heftig tegen je partner. Ze vraagt wat er is, maar je zegt toch: laat maar. (Randy, 41, creatieveling)

Zodra er een mogelijkheid was dat ik met mijn Indisch-zijn bezig kon zijn dan deed ik dat. Een scriptie of een opdracht ging bij mij altijd over mijn afkomst. Het Indisch zijn is een rode draad in mijn leven. (Iris, 30, grafisch vormgever)

Op Indo party’s vind ik de muziek cool en de Indische meisjes leuk om te zien. Het is een goed gevoel allemaal indo’s om je heen te hebben. Dat gevoel is trots dat je Indo bent. De Indo’s maken het feest Indisch. Vaak is er ook wel Indisch eten, maar de echte tradities zijn er niet. Het gevoel is het belangrijkste.(Leroy, 26, timmerman)

Darah ketiga
Ik ben lid van Indo jongeren vereniging Suara Darah Ketiga.

DARAH KETIGA betekend letterlijk: DERDE BLOED.
Hiermee wordt in de breedste zin bedoeld de derde generatie Indische Nederlanders of Indo-europeanen in Nederland. Samen werken wij aan het behoud en de overdracht van de Indische cultuur. Broederschap en Zusterschap staan bij ons hoog in het vaandel.

DARAH KETIGA NEDERLAND
Darah Ketiga Nederland is opgericht in 30-3-2001 te Tilburg door Erik Koks en Quincy van Sleuwen. De eerste vestigingsplaats was in Waalwijk in de ruimte van vereniging Tokeh. Sinds 2002 profileert Darah Ketiga zich onafhankelijk en staat geregistreerd bij de Kamer van Koophandel in het vereningingsregister. Darah Ketiga bestaat uit een bestuur dat zich bezig houdt met het in stand houden van de normen en waarden van hun eigen cultuur. Wij proberen jongeren te stimuleren zich te verdiepen in hun achtergrond en zo nodig bieden wij daarbij ondersteuning. Leden van Darah Ketiga Nederland zijn tevens welkom op de activiteiten van Suara Darah Ketiga en natuurlijk zullen wij ook de activiteiten in geheel Nederland in de gaten houden en wellicht met een groep bezoeken zodat er contact plaatsvindt tussen groepen met dezelfde interesse. Voor lidmaatschap van Darah Ketiga Nederland wordt een jaarlijkse contributie gevraagd. Hiermee wordt onder andere de website bekostigd. Personen die wel interesse hebben maar geen lid worden noemen wij zgn. Supports. Darah Ketiga Nederland zal net zoals Suara Darah Ketiga vanaf januari 2006 een gesloten vereniging zijn die bijvoorbeeld het dragen van clublogo's en het ontvangen van clubinformatie enkel toelaat voor betalende leden. Dit om aan te duiden dat wij van onze leden verlangen dat zij beseffen dat de Indische cultuur een onderdeel van je leven is en niet een vrije tijdsbesteding zonder enige verplichtingen. Sinds 1-1-2006 zijn Mandy uit Purmerend en Jeroen uit Ermelo bestuursleden van Darah Ketiga.

Herdenking
Waarom herdenken op 15 augustus?
De 5e mei is de dag waarop jaarlijks officieel de bevrijding van de Duitse overheersing wordt herdacht. Maar toen op 5 mei 1945 de Duitsers capituleerden, drukte de Japanse overheersing van het voormalige Nederlands-Indië nog zeer zwaar op allen die daar toen woonden. Voor de Nederlanders uit dat vroegere Indië geeft daarom de datum van de capitulatie van Japan, de 15e augustus 1945, en daarmee het werkelijke einde van de Tweede Wereldoorlog, het keerpunt in hun geschiedenis aan.
Anders dan in Nederland, bracht de datum waarop de overheerser capituleerde geen bevrijding. Toen Japan zich overgaf, waren er nog geen geallieerde troepen Indië binnengetrokken. De Japanse militairen mochten niet meer de Japanse doelstellingen nastreven, maar kregen opdracht orde en rust te bewaren totdat de geallieerde troepen de macht konden overnemen. Maar twee dagen na de capitulatie van Japan, besloot een invloedrijke groep Indonesiërs de Republiek Indonesië onafhankelijk te verklaren, onafhankelijk van Nederland én onafhankelijk van Japan. Als gevolg daarvan begonnen Indonesische strijdgroepen alles in het werk te stellen om wapens van het Japanse leger te bemachtigen om te voorkomen dat de Nederlanders hun voormalige machtspositie zouden terugkrijgen; het begin van de onafhankelijkheidsoorlog was een feit en ging met veel afschuwelijk geweld gepaard.
Voor de Nederlanders in het vroegere Indië bracht de 15e augustus 1945 dus niet alleen geen bevrijding, in feite markeert die datum het begin van het definitieve einde van het Nederlands-Indië waar zij opgegroeid waren, hadden gewoond, gewerkt en in de oorlog hadden geleden. Velen van hen, gaven - en geven soms nog steeds - de Japanners de schuld van het definitieve verlies van hun land van herkomst. De 15e augustus is elk jaar de dag waarop al die ingrijpende gebeurtenissen voor de Nederlanders in Z.O.-Azië en de mensen, die als gevolg daarvan het leven lieten, worden herdacht.

Daarom heeft voor de Nederlands-Indische gemeenschap in Nederland de herdenking op de 15e augustus een eigen veelomvattende betekenis, een betekenis die nooit door de herdenking op 4 en 5 mei kan worden overgenomen.

De persoonlijke herdenking van Roy
Met een kleine groep van Darah Ketiga gingen naar de herdenking in Den Haag. Ik uit Emmeloord stapte in bij een lid uit Zwolle we pikten nog mensen op in Ermelo en Utrecht en ontmoetten op centraal station Den Haag nog een paar leden. We waren met ongeveer tien man sterk. Eerst gingen we naar een gebouw waar onder andere minister Bot van buitenlandse zaken zou spreken. We mochten niet naar binnen want we hadden geen kaarten of uitnodiging. Maar we zouden geen Indo’s zijn als we geen contacten hadden en zo werden wij door een deur met verboden toegang naar een lift geloodst die boven aan de zaal uitkwam waar wij door de nooduitgang naar binnen gingen. Daar keken wij naar beneden de zaal in. Na een paar indrukwekkende speeches kwam minister Bot aan het woord. Zijn speech was iets heel anders als verwacht. Hij geboren in Indie geïnterneerd in de kampen., vroeg om begrip op wat hem te doen stond. Hij moest de 17e naar Indonesië om daar de onafhankelijkheid met hun te vieren. Er ontstond een golf van geroezemoes en afkeuring in de zaal. De minister had zijn hoofd gebogen en zijn handen stevig om de stola geklemd. Hij durfde de zaal niet in te kijken uit schaamte, en de toon van zijn stem smeekte bijna om vergeving. Hij zal het zelf er ook erg moeilijk mee hebben gehad. Dat hij voor zijn ambt dit moest doen.

Vervolgens volgde er een lange wandeling tussen de stromen bejaarde Indo’s naar het Indisch monument. Waar aangekomen het herdenkingsveld was met dranghekken. En belanda (Nederlandse) militairen die al die Indische mensen rond commandeerden. Het veld was door middel van die dranghekken opgedeeld in vakken en voor die vakken moest je weer kaarten hebben. Deze maatregelen waren er omdat de koningin en de minister-president zouden komen. Dit had tot gevolg dat er honderden Indische mensen Achter dranghekken buiten de vakken moesten plaatsnemen op enkele honderden meters afstand..de controle bij de latere vakken, (niet die van de koningin en genodigden) was minder streng en werd uitgevoerd door oud-militairen waarvan er aan weerzijde van een tien meter brede opening er 1 stond. Wij liepen door het midden van de opening naar binnen en hadden zowaar stoelen. Achter het dranghek stond ook “paatje melati” de ontwerper van een echte Indische vlag zonder de garuda kleuren wit en rood.

De Indovlag
Door Dhr Pfefferkorn.
(de vlag van trouw)

Trouw zijn aan ons zelf. Trouw aan onze eigen identiteit! In menig Indisch huis wappert thans de Indo-vlag. Een vlag, vaandel, banier wat betrekking heeft op onze persoonlijkheid en identiteit. Ver voor de eerste wereldoorlog werd hier steeds naar gestreefd maar jammer genoeg niet begrepen. Doch thans, het jaar 1993, is het bestaan van de vlag een feit en heeft het de hele wereld bereikt. Een tastbaar bewijs, de Indo-vlag bestaat momenteel reeds 13 jaar.

Onderzoekingen hebben uitgewezen dat alle belangrijke functies in voormalig Nederlands Indië door merendeels Indische- en Nederlanders werden bekleed en die trouw hebben gediend. Maar vanwege de politiek die daar indertijd werd gevoerd, namelijk verdeel en heers, waarvan wij (onze ouders!!) Nu nog het slachtoffer zijn of waren, moest het geliefde moederland hals over kop en gedwongen worden verlaten. Ook zij, die in eerste instantie onder valse voorwendsels konden blijven, moesten mede, ook vanwege de slechte voorlichting en het feit dat ze niet meer werden geaccepteerd, hun geliefde moederland verlaten. Hier in het koude Europa en vooral in Nederland was de ontvangst lauw en werd men niet altijd gewaardeerd. De tijd heeft uitgemaakt dat wij, de huidige generatie, tot bewustwording zijn gekomen!

Wij Indo’s, wij individuen van gemengd bloed met een roemrijk verleden! Als soort zijn wij eigenlijk uniek op deze wereld!. Uniek vanwege onze identiteit, persoonlijkheid, eigen trots op ons verleden! De samenleving en EIGEN cultuur waarmee wij altijd zijn omgeven hebben wij overgebracht naar Europa! Dat wij het als Indo’s onderling niet vaak eens zijn en aldus qua karaktereigenschappen zo complex in elkaar zitten moet worden toegeschreven aan een veelvoud van gemengd bloed. Dat mag echter geen afbreuk doen aan datgene wat wij met elkaar gemeen hebben, namelijk…………….. onze TROUW.

Dat trouw zijn wordt gesymboliseerd in de kleur van de vlag: BLAUW. In dat blauwe veld komen symbolen voor die betrekking hebben op onze persoonlijkheid, alles in goudkleur:

1. twee schuinsopstaande drietanden en de golok onderaan hebben te maken met wat wij zijn: voorvechters en vechters in woord en daad;

2. midden in de driehoek, de kembang melati, de bloem van onze charme; deze bloem die betrekking heeft op de vrouw krijgt daarom een speciale plaats toegekend. In moeilijke tijden toen de mannen werden geïnterneerd en werden opgesloten in gevangenissen kregen zij hoe weinig het ook was, hun hapje toegeworpen. De vrouwen daarentegen, althans zij die buiten de kampen bleven, hadden het nog moeilijker met de zorg voor het verkrijgen van voedsel, kleding en de opvoeding van de kinderen. Een zeer zware opgave! Al die jaren hebben deze vrouwen zich staande moeten houden. Uit respect en omdat alle lof hen toekomt heeft het symbool een speciale plaats gekregen midden in de banier: de kembang melati (de bloem van de charme). Zelfs met een leeftijd van tussen de 40 en 80 jaar zijn en blijven ze nog altijd even Tjantik en even charmant en…………hmmmmm….. ze ruiken nog altijd even lekker…….. melati!

3. De ster bovenaan: Bij heldere hemel door iedereen te zien, zo treden wij ook naar buiten.

4. Het symbool wordt omsloten door links en rechts de padi halm als symbool van voorspoed en geluk.

5. Onderaan de naam "Indo", wat met trots gezegd mag worden, trots op ons verleden.

Wij allen hebben met onze geboorte Europese namen meegekregen, doch zijn van zowel Europese als Aziatische bloede en het is onfatsoenlijk om je grootmoeder en moeder, waar wij allen uit ontsproten zijn te verloochen. De naam Indo heeft zelfs een symbolische betekenis, n.l.: In Nederland Door Overdracht of Omstandigheden.

De symbolische betekenis van de vlag in zijn geheel is: een teken van vrede en geweldloosheid. Maar mochten wij wederom in een gedwongen situatie terecht komen en dat het op verdedigen aankomt, dan zullen wij ons tot het uiterste verweren! Niet door kanon of geweer maar door middel van onze open handen en voeten namens de vlag van trouw, de Indo

Aldus overgenomen van Patje Pfefferkorn over zijn definitie van de INDO en de beschrijving van het INDO wapen.

Herdenking (vervolg)
Toen Beatrix er eindelijk was, begon de herdenking. Hier werd ik echt geraakt door de speeches. Beatrix sprak niet (deze was ook nog in rouw) Jan Peter Balkenende echter wel. Hij zij een paar goede en mooie dingen. Vervolgens kwam er een defile langs het monument waar wij een krans legden en eer betoonden.

De rest van de dag had een minder serieus karakter. We gingen weer terug naar dat gebouw en gingen hier eten, Indisch uiteraard. De middag werd ingevuld met dans acts een optreden van Daniel Sahuleka, en een debat waar ook vooraanstaande leden van ons meededen. We sloten de dag af bij de Burgerking en gingen diep onder de indruk terug naar huis. Met enkele goede gesprekken in de auto.

Het gebaar
Genoegdoening en compensatie
De gerepatrieerde Nederlanders vonden in Nederland weinig sympathie voor hun Daden en leed in WO2. “Praat me er niet van, wij hadden de hongerwinter”, is een goede samenvatting van de reacties in het vaderland. Ook was er onbegrip voor de geringe mate waarin de Nederlanders in Nederlands Indië verzet hadden kunnen plegen, en was er de veronderstelling dat het nog niet zo slecht moest zijn geweest omdat men in het geheel geen kou had geleden. Soms werd er ook verwezen naar het veronderstelde luizenleven dat men met uitbuiting van de Indonesiërs had geleefd voor de oorlog. De meesten zagen snel in dat zij maar beter hun mond konden houden, en hebben dat ook gedaan. Toch bleef het knagen dat de 15e augustus 1945, de datum van de capitulatie van Japan, en daarmee het echte definitieve einde van de 2e Wereldoorlog, totaal geen officiële erkenning kreeg. Pas in 1999 werd er in Nederland voor het eerst officieel op 15 augustus gevlagd.
Diegenen die uit Nederlands Indië repatrieerden hebben nauwelijks geldelijke compensatie gekregen voor de geleden materiële en immateriële verliezen. Kleren en logies die men bij aankomst in Nederland ontving moesten tot de laatste cent worden terugbetaald. Waar compensatie kwam, kwam hij verlaat en na veel actie. De Nederlandse regering hanteerde de formeellegale constructie dat Nederlands Indië in zijn geheel, met alle rechten en verplichtingen, was overgedragen aan de Republiek Indonesië, en verwees iedereen naar desbetreffende regering. Dat schoot dus niet echt op voor mensen die bezittingen hadden achtergelaten, hun huisraad geplunderd hadden gezien, pensioenen hadden in Indonesische rupiah’s, achterstallig salaris te vorderen hadden van de Nederlands-Indische overheid (ambtenaren en KNIL militairen) etc etc.

De weg naar compensatie van Japan was ook schijnbaar afgesneden doordat de Nederlandse regering, onder Amerikaanse druk in 1956 een vredesverdrag sloot in San Francisco, waarin zij, na lang onderhandelen $ 10 miljoen van Japan loskregen en hiermee afzagen van elke verdere aanspraak op vergoeding. Wel liet zij in het zogenoemde Stikker-Yoshida protocol nadrukkelijk de mogelijkheid open voor individuele Nederlanders om te procederen. De volgende compensatie is tot op heden aan de Nederlanders uit Nederlands Indië uitgekeerd, of is onderwerp van discussies of processen:

Japanse fondsen.
Uit de $ 10 000 000 die de Nederlandse regering van Japan had losgepeuterd kreeg eenieder in 1956 ƒ 300 uitgekeerd, voor vier jaar ellende. Vergelijk de honderden Euro’s die een arrestant tegenwoordig krijgt per nacht onterechte vrijheidsberoving.

In de late tachtiger jaren keerde de Nederlandse regering ƒ 7500 uit aan elk gezinshoofd die zijn/haar salaris gedurende de oorlog was misgelopen.

Voormalige KNIL soldaten kregen aanvankelijk niets van Nederland, immers het KNIL was overgegaan in de TNI. Soldaten van de KL kregen wel betaald. Uiteindelijk, na lang soebatten, betaalde de Nederlandse regering in 1981 toch f 1000 aan oud-KNIL’ers en Nederlands Indische ambtenaren voor het gemiste salaris tijdens de oorlog.

In 1985 krijgen de ex-KNIL’ers de zgn. “Rietkerk uitkering”.

“Het Gebaar”
Ingesteld in 2001 begon met de vaststelling dat Nederland de na de oorlog terugkerende joden en zigeuners onheus had behandeld, en dat een symbolische betaling redelijk was. Later werd de Regering geholpen zich te realiseren dat men ook de repatrianten en de Molukse KNIL militairen onterecht had behandeld, en werd eenieder die de oorlogsjaren in Azië had doorgebracht en na de oorlog naar Nederland was gerepatrieerd een bedrag beloofd van tenminste ƒ 3000 per persoon. De betalingen zijn inmiddels in 2003 uitgekeerd, totaal € 1822 voor ieder van de ongeveer 120 000 rechthebbenden.

“Japanse Ereschulden”.
Toen de Japanse (“Nisei”) Amerikanen die in de oorlog door de Amerikaanse regering waren geïnterneerd, van de VS een schulderkenning en $ 20 000 schadevergoeding per persoon kregen, met hulp van de Japanse regering, werd dit de aanleiding voor Nederlandse oud-kampbewoners om, via de stichting “Japanse Ereschulden” in de Japanse rechtszaal een gelijkwaardige compensatie te eisen van de Japanse regering. Het proces is in zijn laatste beroepsstadium. De Japanse rechtbanken hebben erkend dat de Japanse regering de relevante conventie van Den Haag heeft geschonden, alleen is er geen dwingende uitspraak gekomen over eventuele begunstigden voor uitbetaling

Bekende Indisch/Molukse Nederlanders.
Van de 3 Indische generaties zijn er geen exacte cijfers bekend maar er zijn nu toch zo’n 1 miljoen indische Nederlanders. Maar waar zijn ze? Ze zijn er wel alleen worden vaak niet herkend kijk maar eens naar de volgende personen kent u ze?

Emile Ratelband (tjakka!)
Patty Brard (zangeres, real life soapie)
Denny Landzaat (Nederlands elftal)
Sylvie Meis (model, presentatrice)
Jamai (Idols) Kim-Lian (zangeres, fox kids)
Ernst Jansz (zanger doe maar)
Marion Bloem(schrijfster)
Jelle Klaassen (wereldkampioen darts) Lotte Bruil (badminton)

Er zijn nog veel meer bekende Indische Nederlanders, waarbij onopgemerkt blijft dat zij Indo zijn. Bij Denny Landzaat is het wel te zien. Maar bij Johney Heitinga een stuk minder.
Er zijn 1 miljoen mensen van Indische huize in Nederland. Dat is 1 op de 16. hoeveel mensen komt u dagelijks tegen?

Conclusie
De kolonie Nederlands-Indie is tot stand gekomen door slimme verdragen en hardhandige veroveringen. Door het mengen van kolonisten en inheemsen is er een nieuw ras ontstaan: de Indo’s. Deze nieuwe mensen ontwikkelden ook een eigen cultuur met invloeden uit het Europese en het inlandse. De taal werd ook beinvloed door het inheemse, zogoed mogelijk Nederlands met veel Indische woorden erdoor, dit heet het petjoh. In Indie ontstond er een hierarchie met bovenaan de blanken en de Indo-Europeanen, dan de immigranten (Chinese en Arabische kooplui) en onderaan de inlanders.

De Indische mensen in Nederland zijn hun kolonie kwijt geraakt aan de Japanse bezetters. Tijdens de bezetting werden zij en de blanken in kampen gestopt onder erbarmelijke omstandigheden. Toen de Japaners verslagen waren kregen zij de kolonie niet terug want deze werd opgeeist door de nationalistische inlanders, die de Indische en blanken opjaagden en vermoordde. Het grootste gedeelte repatrieerde dan ook naar moederland Nederland. Waar zij als een onwelkom stiefkind ontvangen werden.

De generatie die als eerste in Nederland aankwam werd geconfronteerd met een beledigend integratiebeleid en discriminatie. Daardoor kwamen zij tot de conclusie dat zij zo snel mogelijk alle kenmerken van de kolonie moesten uitwissen en moesten vernederlandsen.
De tweede generatie werd ook zo opgevoed, de uiterlijke kenmerken van het koloniale werd door huwelijken met Nederlanders zoveel mogelijk verdunt in de bloedlijn. De assimilatie is compleet de eerste generatie heeft spijt omdat hun kinderen en kleinkinderen niet meer weten wat Indisch is, maar niets is minder waar, een deel van de derde generatie staat op en profileert zich als Indo’s. trekken hun ouders daarin mee en maken hun grootouders weer trots. Zo zijn er steeds meer jonge mensen op de herdenking op 15 augustus.

We mogen concluderen dat de Indo-Europeaan niet goed ontvangen is door Nederland.
Dat zei eigenlijk nooit een echt “einde” van de oorlog hebben gezien en dat de gevolgen hiervan doorwerken tot in de derde generatie. Desalniettemin zijn zij bijna geruisloos opgegaan in de Hollandse samenleving. Alleen aan pasar malams, Indische toko’s en de opkomst bij de herdenking zien we ze nog echt als Indo’s . Maar er broeit nog wel wat, er zit nog oud zeer en een besef van het Indo zijn. De eerste twee generaties wisten niet goed hoe hier mee om te gaan. De derde profileert zich al wat meer. Wij hebben van dit werkstuk geleerd, ik hoop dat u er ook van leert. Dat u inzicht krijgt in de Indische cultuur en vooral het Indische gevoel van Indische mensen die helemaal beinvloed is door de geschiedenis. Omdat veel Indische mensen voor Hollands worden aangezien leid dit vaak tot onbegrip, nu u de achtergrond weet kunt u de Indische mensen wat beter begrijpen.

Bijlagen
Enkele verenigingen die aanduiden dat het Indische leeft.
INDISCHE VERENIGINGEN

CENTRALE VAN SAMENWERKENDE INDISCHE ORGANISATIES
Acroniem: CENSIO
POSTBUS 11708, 2502 AS DEN HAAG
Inlichtingen: mr. R.A.U. Juchter van Bergen Quast

GORDEL VAN SMARAGD, STICHTING
POSTBUS 309, 3340 AH HENDRIK IDO AMBACHT
Inlichtingen: Mw. P. van Stee
Tel. 078-6812005
Doel: De geschiedenis van de Indische Nederlanders onder de aandacht brengen. Organiseert herdenkingen, exposities en lezingen. Geeft informatie.

INDISCHE GENEALOGISCHE VERENIGING
WIPMOLEN 10, 1823 GB ALKMAAR
De Indische Genealogische Vereniging werd in 1988 opgericht om steun en hulp te verlenen bij het zoeken naar voorouders, die in Oost- of West-Indië geleefd of gewoond hebben. Zij geeft 4 x per jaar haar orgaan ‘De Indische Navorscher’ uit, dat de opvolger wil zijn van het gelijknamige tijdschrift dat voor de Tweede Wereldoorlog verscheen. Daarnaast geeft de Vereniging bronnenpublicaties uit waaruit gegevens kunnen worden geput. Nadere inlichtingen worden ook verstrekt door de penningmeester van de Vereniging, de heer P. Hermanus

INDISCHE VERENIGING ORIENTAL
Indorock aktiviteiten in partycentrum Flamingo Hoogvliet Voor programma zie site of info 0622 42 7196
INDISCHE VRIENDENKRING ROERMOND
FOKKERSTRAAT 3, 6044 SV ROERMOND
Inlichtingen: M. Oudkerk Pool

Tel. 0475-324682
Soosmiddagen, uitstapjes.

NAZATEN INDISCHE NEDERLANDERS EN SYMPATHISANTEN, STICHTING (NINES)
LN C. V. CATTENBURCH 137, 2585 GA DEN HAAG
Inlichtingen: Mr E.R.Schenkhuizen
Tel. 070-3469136 Fax 070-3625734
Doel: behartiging van de belangen van Indische Nederlanders, behoud en overdracht van het ‘Indisch zijn’, aanhalen van de culturele- en vriendschapsbanden tussen Nederland en Indonesië.

SERUKUN, VERENIGING
AMANIET 30, 3823 XC AMERSFOORT
Inlichtingen: J. Schuin
Tel. 033-4562335
Serukun betekent saamhorig. Organiseert culturele Indische bijeenkomsten, om de twee maanden een soosdag. Op 16 november 1997 is het derde lustrum.

STICHTING INDISCHE KOEMPOELAN BESAR
REIMERSDENNENWEG 17, 7559 PM HENGELO (O)
Inlichtingen: Frans Kortleven
Tel. 074-2772427
Doel: de geschiedenis en de toekomst van de Indische gemeenschap in Twente een zo goed mogelijke stem te geven. Organiseert “Indië-dagen.”

STICHTING KOEMPOELAN-KENALAN HOOGVLIET
Inlichtingen: JMTeunisse Kamille 3 3191 RJ Hoogvliet.
Gezelligheidsclub. Eens in de veertien dagen Indo-Rock, country, etc.

VERENIGING DE KOEMPOELAN
GENERAAL MARSHALLWEG 150, 5623 HE EINDHOVEN
Inlichtingen: Mw. E.G.J. Lenderink
Tel. 040-2457259
Houdt elke derde dinsdag van de maand een bijeenkomst in Eindhoven voor oudere (50+) vrouwen van Indonesische afkomst.

VERENIGING INDISCHE NEDERLANDERS VIN
Acroniem: VIN
GOVERT FLINCKSTRAAT 33, 7312 RP APELDOORN
Inlichtingen: Wim de la Rambelje
Tel. 055-3557955 Fax. 055-3552796
Doel: Behartigen van belangen van Indische Nederlanders. Kwartaalblad “Onze Koers”. Voortzetting van het Indo Europeesch Verbond (IEV, 1919 Ned. Indië).

VERENIGING INDO
STEVE BIKOSTRAAT 427, 3573 BN UTRECHT
Inlichtingen: R. de Bie
Tel. 030-2722023 Fax 030-2722023
Openingstijd: 9-17
INDO (Indisch Nederlandse Democratische Organisatie) is een culturele, politiek-maatschappelijke vereniging. Richt de aandacht op Indo’s in Nederland, Indonesië en de rest van de wereld.

WERKGROEP INDISCH NETWERK
GRENSSTRAAT 25-1, 1091 SW AMSTERDAM
Inlichtingen: Lucky Oudkerk Pool
Tel. 020-6659779
Organiseert eenmaal per drie maanden een bijeenkomst voor de Indische generatie geboren na 1940.

WERKGROEP BUITENKAMPKINDEREN
BERBERISLAAN 29, 7101 ZR WINTERSWIJK
Inlichtingen: Okke Norel
Tel. 0543-516957

Geen opmerkingen: