INLEIDING
In 1991 brak het Blok onverwacht door met een verkiezingsuitslag van 10,4%. Nog steeds wordt er gesproken van een Zwarte Zondag. Toch lijkt de geschiedenis zich steeds weer te herhalen en worden er geen lessen getrokken uit het verleden.
Als men het programma van het Vlaams Blok gaat bestuderen, lijkt dit niet zo wreed, onmenselijk en ondemocratisch als er beweerd wordt. Pas na een grondige analyse van de partijstructuren en de partijgeschiedenis kan men inzicht krijgen in de onderliggende bedoelingen van het Blok.
Dit was het programma waarmee het Blok naar de verkiezingen stapte
1. Een politiek met propere handen
2. Vlaanderen onafhankelijk
3. Harde aanpak van de criminaliteit
4. Immigratiestop en terugkeerbeleid
5. Werk voor eigen volk eerst
6. Eindelijk recht en rechtvaardigheid voor middenstand en KMO
7. Geen legalisering van drugs en zware straffen voor de drugsmaffia
8. Het gezin is de hoeksteen van de samenleving
9. Zorg en respect voor onze ouderen
10. Herstel van het kwaliteitsonderwijs
Het probleem met dit programma is echter dat het Vlaams Blok in eigen rangen veel radicaler is dan men hier doet uitschijnen. Het Blok heeft als het ware twee gezichten, één waarmee ze in het partijblad en in propaganda voor verwante verenigingen mee naar buiten komt en één waarmee ze de kiezer probeert te overtuigen. Dit laatste programma is veel gematigder dan datgene wat er echt bedoeld wordt. Het is heel moeilijk om daarvan een gestructureerd beeld te krijgen.
Het voornaamste thema van het Vlaams Blok is het migrantenbeleid en hiermee halen ze ook de meeste stemmen, die voor een groot deel van jongeren komen, zoals recent onderzoek heeft uitgewezen. Het Blok wil absoluut het Vlaamse volk afschermen van invloeden van buitenaf, of zoals ze het zelf zeggen: "Om het voortbestaan van onze cultuur en ons volk als organische eenheid te verzekeren, komt het erop aan het ras zuiver te houden. In een zuiver en zelfbewust Germaans volk daarentegen zullen de Germaanse vrede, trouw en eer herleven, want eens de oosterse en decadente invloeden verdwenen zijn, zal dat volk vanzelf terugkeren naar zijn aard. Daarom is onze nationalistische strijd een strijd tegen vreemde invloeden waarin geen genade mogelijk is, want het is een kamp op leven en dood." Dit veilig stellen van de Vlaamse cultuur, wil men bereiken door zoveel mogelijk immigranten terug te sturen naar het land van herkomst. Hierbij behoren dus ook migranten van de derde generatie: mensen die de Belgische nationaliteit hebben en behalve hun huidskleur amper van "normale" Belgen verschillen. Ze hebben meestal elke voeling met het geboorteland van hun grootouders verloren en vallen meestal tussen twee culturen in. Dat dit soort van politiek in strijd is met de universele rechten van de mens kan het Blok niet bepaald veel schelen, want die zijn ons, naar hun zeggen opgelegd door de ontwikkelingslanden. Gerolf Annemans zegt hierover: "Aan dat verdrag hebben landen als Ivoorkust en Senegal meegewerkt, daar hoeven wij ons in Borgerhout niet naar te schikken". Dat klopt overigens niet, want Ivoorkust en Senegal waren niet eens aanwezig bij het opstellen van dit verdrag.
Door filosofen en psychologen te citeren, proberen ze te bewijzen dat rassen verschillend en niet gelijkwaardig zijn. Ontwikkelingshulp moet zoveel mogelijk worden beperkt, want "ontwikkelingsorganisaties proberen ons toch maar wijs te maken dat de armoede in de Derde Wereld de schuld is van het Westen". De ontwikkelingshulp die er toch nog is moet vooral gebruikt worden voor landen als Marokko en Turkije, zodat die landen zo vlug mogelijk de Marokkanen en Turken die in België leven terug kunnen opnemen en reïntegreren.
Verder is het Blok tegen elke vorm van rassenvermenging en dus tegen gemengde huwelijken en dergelijke. Wat het Vlaams Blok met "de Vlaamse cultuur" bedoelt, is ook niet helemaal duidelijk, want ze lopen blijkbaar niet echt hoog op met kunst. In een verkiezingspamflet van 1988 schreef het Blok immers: "afschaffing van alle idiote subsidies, stopzetting van het door de stad aankopen van moderne "kunst"-werken, verwijdering van alle belachelijke rommel die men de burgers als kunst voorschotelt". Verder zijn ze tegen bepaalde moderne schrijvers, zoals Herman Brusselmans en Tom Lanoye: "deze boeken zouden beter niet door jongeren worden gelezen, ze zijn nefast voor de ontwikkeling".
Maar het blijft niet bij woorden. In 1987 probeerden Vlaams-Blokleden Alida Neslo te verhinderen op te treden door haar te overschreeuwen met kreten als "Zwarte hoer", "Aap, kruip terug in je boom" en toen dat niet voldoende bleek, begonnen ze voetzoekers te gooien. Ook Isabelle A en de Kreuners konden al op een soortgelijke behandeling rekenen. Maar helemaal erg werd het toen Willem Vermandere in 1992 optrad met "Bange blanke man". Enkele Vlaams Blokkers, waaronder Filip Dewinter en Gerolf Annemans begonnen racistische slogans te schreeuwen, wat Vermandere echter het zingen niet belette. Daarop bestormden de Vlaams Blok militanten het podium en gooiden voetzoekers, stoelen, stokken en dergelijke.
Ook op andere gebieden gebruikt het Vlaams Blok al te vaak geweld om zijn woorden kracht bij te zetten. Er werden al verschillende boekhandels en cafés overvallen door vooraanstaande Vlaams Blokleden. Die lieten het niet na om brand te stichten, mensen neer te slaan, molotovcocktails te gooien en vuurwapens te gebruiken. Zo heeft Filip Dewinter de laatste jaren al vijf mensen mishandeld, onder meer omdat ze Vlaams-Blokpropaganda weigerden.
Toch is één van de belangrijkste programmapunten van het Blok het verminderen van de criminaliteit. Hun eerste idee hiervoor is het terugsturen van zoveel mogelijk vreemdelingen. Die plegen immers de meeste misdrijven in België! De statistieken zeggen wel dat immigranten procentueel de meeste misdrijven plegen op het vlak van handtassen roven en dergelijke, maar zeker niet op het vlak van fraude, omkoperij. Hier luistert het Vlaams Blok uiteraard niet naar en door middel van onjuist en onvolledig cijfermateriaal proberen ze hun gelijk te bewijzen.
Een tweede manier om de criminaliteit op te lossen is volgens het Blok de harde, repressieve aanpak. Zo willen ze de gevangenisstraffen verhogen, de wet Lejeune afschaffen en de doodstraf weer invoeren. Ook zouden ze iedere meerderjarige het recht toekennen om een wapen te dragen "dat geen blijvende, ernstige letsels kan veroorzaken". Wat daaronder verstaan wordt is niet helemaal duidelijk, maar het doel hiervan is dat de burger zich zal kunnen verdedigen. Om specifiek de belastingsfraude op te lossen, wil het Vlaams Blok de belastingen verlagen en efficiënter fraudeurs opsporen, al zeggen ze er wel bij dat bepaalde fraudeurs niet gepakt kunnen worden, omdat hun status te hoog is.
Verder is één van de belangrijkste programmapunten van het Vlaams Blok, het gezin. Ze zijn er absoluut van overtuigd dat het traditionele westerse gezin hoog verheven staat boven andere gezinsvormen. Het traditionele gezin bestaat uit een vader, een moeder en enkele kinderen. "Homo's, lesbiennes, BOM-moeders, LAT-relaties en andere perversies, zijn abnormaal en mogen niet worden voorgesteld als gelijkwaardig. Deze samenlevingsvormen mogen ook geen wettelijke basis krijgen." Voor het Vlaams Blok is het heel belangrijk dat de Vlaamse bevolking aangroeit en dus moeten er zoveel mogelijk kinderen bijkomen. De belangrijkste taak van de vrouw is het baren van kinderen en ze omschrijven een goede Vlaamse vrouw dan ook zo: "Huisvrouw, baarmoeder, opvoedster". Het Vlaams Blok wil een wet uitvaardigen, waardoor kinderrijke gezinnen meer stemmen kunnen geven bij de verkiezingen dan gezinnen met minder kinderen. Dat geldt uiteraard alleen voor échte Vlamingen, zonder buitenlands bloed in hun aderen. Verder wil het Blok ook het gebruik van anticonceptiva verminderen.
Om een oplossing te vinden voor de "kinderarmoede" en voor de werkeloosheid, heeft het Blok ook al een absurde oplossing: vrouwen worden aangemoedigd om thuis te blijven, ze komen als laatste in aanmerking om een job te krijgen en als eersten om ontslagen te worden. "Een groot verlies is dit niet, want ze zijn toch niet zo bekwaam als mannen", zo besluit Francis van den Eynde uit het feit dat minder vrouwen hoge functies vervullen in de politiek. Bovendien zijn vrouwen profiteurs "die net lang genoeg werken om een werkeloosheidsuitkering te krijgen om zich daarna te laten ontslaan en gedurende jaren te profiteren op kosten van de gemeenschap." Uiteraard is het Blok tegen emancipatie en feminisme.
Ook op het onderwijs heeft het Blok heel wat commentaar te geven. Het onderwijs is nu volgens hen volledig bezet door de mei '68-generatie die de jongeren opzet tegen het Vlaams Blok. In het verleden heeft het Blok hier al een actie tegen ondernomen: ze deelde in alle scholen folders uit met de vraag aan alle leerlingen om "leraren die misbruik maken van hun machtspositie om jou op te zadelen met hun waangedachten" aan het Blok te verklikken. Er kwam echter heel wat protest op deze actie, en mede dankzij Tom Lanoye mislukte ze volledig. Deze schreef immers in HUMO een sarcastisch stukje waarin hij iedereen aanspoorde om valse dossiers op te sturen over niet-bestaande leerkrachten. Vlaanderen beantwoorde massaal aan deze oproep en het onderzoek van het Vlaams Blok werd op de lange baan geschoven.
Het Blok is uiteraard ook tegen multicultureel onderwijs en tegen lessen Islam zoals die in de Rijksscholen wordt gegeven. Het Blok wil de Islam eigenlijk niet meer erkennen in België. Voor migrantenleerlingen wil het zogenaamde gettoscholen oprichten. Juist dezelfde maatregel vaardigde Hitler uit voor de Joden, voordat hij hun helemaal de toegang tot het onderwijs weigerde. Het Vlaams Blok wil dat er in de scholen meer orde en hiërarchie komt en dat de traditionele waarden worden nageleefd. Het schoolleven moet ook meer worden afgestemd op prestatie en wedijver tussen de leerlingen onderling, dat vormt de persoonlijkheid. Deze prestatiegerichtheid wil het Blok ook invoeren bij de lonen, die zouden meer moeten worden bepaald op basis van prestaties en winst.
Uit deze ontleding van het programma blijkt dat het Blok de kiezer misleidt. Toch schijnen een heleboel mensen dit niet te vatten. Ze geven hun stem aan extreemrechts: een gemakkelijke oplossing om zich aan de hele politieke crisis te onttrekken. Door het cordon sanitaire zit het Blok in een luxepositie waarin ze veel kan beloven maar zich niet hoeft te verantwoorden tegenover haar kiezers.
1. DE GESCHIEDENIS VAN EXTREEMRECHTS IN BELGIË
1.1 Van 1914 tot 1945
1.1.1. De Eerste Wereldoorlog
Men weet dat de taalgrens teruggaat tot in de eerste duizend jaar van onze geschiedenis. België werd in 1830 nochtans gesticht als een eentalig Frans land. Sinds 1815 had de Nederlandse koning wel pogingen ondernomen tot vernederlandsing, maar die waren volledig mislukt. Het Nederlands was de taal van onderkruipers, laaggeschoolden, marginalen,
De Franstalige superioriteit werd nog versterkt door het feit dat het economische gewicht van ons land geheel in Wallonië lag, aangezien zich daar de mijnindustrie bevond.
In het landelijke Vlaanderen, dat door verschillende crisissen geteisterd was, leden de inwoners honger. Ze gingen werk zoeken tot over de taalgrens en verfransten zo. De Walen kenden de Vlamingen als harde werkers, maar ongeletterd en dom.
De meeste Vlamingen schikten zich in hun lot. Het kon de 'kleine man' weinig schelen en vooral de lagere bourgeoisie reageerde: onderwijzers, handelaars en clerus.
Men begon in te zien dat de grote achterstand in Vlaanderen vooral van economische en uiteindelijk ook van intellectuele aard was. De industrialisering ontwikkelde zich wel, maar steeds onder de kapitalistische leiding uit Brussel en Wallonië. Er waren in Vlaanderen geen kaders, ze moesten dus dringend gevormd worden. Alle Vlaamse grieven werden herleid tot een grote eis: de vernederlandsing van de Gentse universiteit. In 1914 was het dan zover, het idee had vorm gekregen en er werd een wetsvoorstel ingediend tot een volledige vernederlandsing van de universiteit. Maar toen kwam de oorlog
Die oorlog zou de jonge Vlaamse beweging nog radicaliseren.
Uit onvrede met de achterstelling van de Vlaamse soldaten door Franstalige officieren stichtte de legerarts Hilaire Gravez in 1917 de Frontbeweging. Deze ondergrondse organisatie ijverde voor zelfbestuur voor Vlaanderen en de oprichting van een Vlaams leger met Vlaamse officieren. Eisen waaraan de Belgische overheid, in volle oorlog, uiteraard geen gehoor wou geven.
Eveneens in 1917 vond tijdens de Vlaamsch Nationale Landdag te Brussel, na moeizame onderhandelingen tussen verschillende activistische organisaties, de oprichting van de Raad van Vlaanderen plaats. De Raad had als taak een centraal orgaan te vormen dat de activistische politiek kon coördineren. Die coördinatie moest in nauw overleg gebeuren met de Duitse bezettingsautoriteiten.
Beide organisaties, Raad van Vlaanderen en Frontbeweging, steunden op het principe van het activisme maar vanaf de zomer van 1915 werd openlijk opgeroepen tot collaboratie.
De Duitsers probeerden Vlamingen en Walen nog meer tegen elkaar op te zetten: ze keurden in 1917 een bestuurlijke scheiding van België en de vernederlandsing van de Gentse universiteit goed. Op deze manier kregen ze heel wat Vlamingen aan hun kant. Toch was dit nog maar het voorspel voor een gezamenlijke actie waarbij de Duitsers, de Raad van Vlaanderen, de Frontbeweging en de activisten in 1918 de 60 000 Vlaamse soldaten aan het front opriepen tot desertie: de Duitse luchtmacht strooide duizenden pamfletten over het front. Wie aan deze oproep toegaf werd na de oorlog wegens hoogverraad veroordeeld.
De meeste kopstukken van de collaboratiebeweging uit de periode 1914-1918, evenals de meeste soldaten die aan de oproep tot desertie gevolg hadden gegeven, vluchtten bij de bevrijding naar Nederland en werden bij verstek veroordeeld.
De eerste jaren na de eerste wereldoorlog werd de Vlaamse Beweging door de Waalse politici en het grootste gedeelte van de Vlaamse bevolking uitermate gewantrouwd. De politieke quarantaine was evenwel van korte duur. Mede dankzij het feit dat sommige Vlaamse tenoren als August Vermeylen en Frans van Cauwelaert iedere vorm van collaboratie met de Duitse bezetter hadden afgewezen, was de Vlaamse Beweging in staat haar vroegere slagkracht te herwinnen.
In 1919 werd de Frontpartij opgericht en toen de partij datzelfde jaar deelnam aan de parlementsverkiezingen behaalde ze meteen 61 000 stemmen, wat haar 5 kamerzetels opleverde. Aanvankelijk was de Frontpartij een democratische en antimilitaristische groepering bestaande uit activisten en regionale partijtjes die opkwamen voor Vlaams zelfbestuur. De belangrijkste programmapunten waren 'de taalkundige integriteit van Vlaanderen, amnestie voor de veroordeelden van 1919, herstelling van de Belgische neutraliteit en het opdoeken van elke Franstalige suprematie'.
Bij het begin van de jaren dertig zorgden politieke meningsverschillen voor een ernstige malaise binnen de partij. Federalisten stonden tegenover separatisten, democraten tegenover aanhangers van de nieuwe orde: de ideeën van Hitler en Mussolini verdrongen meer en meer het democratisch antimilitarisme. Een aantal Fronters, Wies Moens en Joris Van Severen op kop, kozen voor wat zij het nationaal-solidarisme noemden.
Tijdens de parlementsverkiezingen van 1929 werden Moens en Van Severen niet herkozen. Ze vielen zonder inkomen en raakten politiek geïsoleerd. Een jaar later werden de ideeën van Van Severen door de leiding van de Frontpartij verketterd en werd hij uit de partij gezet.
Van Severen bleef evenwel niet bij de pakken zitten en hij begon met de realisatie van zijn droom: de oprichting van een Vlaamse Militie.
1.1.2 De Nieuwe Orde in Vlaanderen
In oktober 1931 werd onder impuls van Van Severen en Moens het Verbond van Dietse Nationaal Solidaristen (Verdinaso) opgericht. De organisatie was voorstander van een staatsinrichting onder een sterk gezag, en kanten zich tegen het partijenstelsel en tegen de parlementaire democratie. In het weekblad van Verdinaso werd openlijk gedweept met Hitler, Mussolini en het antisemitisme. Van bij aanvang was Van Severen de autoritaire leider van Verdinaso. Met zijn strakke, militair gestructureerde orde wilde hij de Belgische Staat vernietigen om op het puin een Groot-Nederland te vestigen. Bovendien was hij de vader van de overbekende slogan: 'België Barst!'.
Drie jaar na de oprichting van het Verdinaso werd Van Severen echter belgicist: België moest niet worden vernietigd maar van binnenuit worden veroverd. Het Groot-Nederlandse ideaal werd ingeruild voor het 'Dietsland', dit viel samen met de Bourgondische Nederlanden van Karel de Stoute. Van Severen definieerde het als volgt: 'Het Verdinaso wil België, Nederland en Luxemburg verenigen in één Rijk: het Dietsche Rijk der Nederlanden, en bijgevolg de koloniale bezittingen van België en Nederland verenigen in één imperium: het Dietsche Imperium'. Deze ommezwaai kostte Van Severen de sympathie van de meeste Vlaams-nationalisten: Cyriel Verschaeve keerde hem de rug toe en propagandaleider Wies Moens verliet het Verdinaso.
Onder de onbetwiste leiding van Van Severen groeide het aantal aanhangers uit tot 10 000.
Het Verdinaso beschikte van bij de oprichting over een goed getrainde paramilitaire militie, de Dinaso Militie (DM), gekleed in groen fluwelen uniform. Na de goedkeuring van de wet inzake privé-milities veranderde de organisatie van naam en uniform. De naar schatting duizend man sterke knokploeg heette voortaan Dinaso Militanten Orde (DMO) en droeg een zwarte rijbroek, zwarte laarzen en een groen hemd met zwarte das. Met zijn paramilitaire stoottroepen, de uniformen en trainingskampen, maar vooral met de fascistische en anti-joodse propaganda gold het Verdinaso als een van de belangrijkste vertegenwoordigers van het Duitse nazisme in Vlaanderen. Dit werd nochtans ten stelligste ontkend door de leiding.
Dat het Verdinaso wel degelijk voorstander was van het nazisme moge blijken uit het feit dat het weekblad geregeld officiële partijstandpunten van de Nationalsozialistische Deutsche Arbeiterpartei (NSDAP - de nazi-partij van Hitler) klakkeloos afdrukte.
Na de uittocht van Joris Van Severen en zijn aanhangers uit de Frontpartij en de oprichting van het Verdinaso in 1931 namen de spanningen binnen de Frontpartij toe. Bovendien sprak het anti-parlementarisme van Van Severen veel Fronters aan en won de Europese fascistische stroming ook veld in het Vlaams-nationalistische milieu.
Bij het begin van de jaren dertig dreigde de Frontpartij bij gebrek aan een algemeen aanvaard programma en een dito leiding uiteen te spatten. In 1933 werd er beslist het Vlaams Nationaal Verbond (VNV) op te richten. Bedoeling was de verscheidene Vlaams-nationalistische groeperingen tot één beweging te bundelen. Die overgang van Frontpartij naar VNV verliep evenwel niet rimpelloos. Om aan de concurrentie met het Verdinaso het hoofd te bieden, nam het VNV een groot aantal fascistische structuren en ideeën over. Belangrijkste structuur: 'Eén volk, één leider': een autoritaire rol die Staf de Clercq kreeg toebedeeld. Een groot aantal progressieven en vrijzinnigen verlieten omwille van de fascistische politieke lijn al in de beginjaren het VNV.
De concurrentie met het Verdinaso en het wegvallen van de democratische vleugel in het VNV zette de deur open voor haat tegen joden, marxisten en humanisten. De partij nam het nationaal-socialisme van Hitler over en trachtte het inzake antisemitisme zelfs de loef af te steken. Een politiek die het VNV recht naar de collaboratie zou leiden.
In 1936 boekte het VNV zijn eerste grote verkiezingsoverwinning. Met 166 626 stemmen veroverde de partij 25 zetels in het parlement. Dit succes viel samen met de grote doorbraak van de Waalse fascistische partij Rex3. In dat verkiezingsjaar sloten Rex en het VNV een akkoord waarin beide partijen beloofden elkaar niet voor de voeten te zullen lopen en waarin Rex zich neerlegde bij een beperkte vorm van federalisme. Dit akkoord hield niet lang stand omdat Degrelle weigerde de amnestie-eis ten voordele van de activisten te steunen.
In de periode 1936-1939 beleefde het VNV zijn electoraal hoogtepunt. Het VNV nam in 1936 deel aan de parlementsverkiezingen onder de benaming Vlaamsch Blok en slaagde erin het aantal zetels te verdubbelen. Dit succes dankte het VNV aan het feit dat zijn ideologische concurrent, het Verdinaso, niet aan de verkiezingen deelnam, waardoor veel Fronters toch op het VNV stemden.
Hoewel de partij bij de vervroegde parlementsverkiezingen in 1939 door de arbeidersbeweging en de traditionele partijen duidelijk geïdentificeerd en bestreden werd als pro-Duits en nazistisch, bleef haar verkiezingsaanhang stabiel.
Naast het VNV werd in november 1936 de Vlaamsch-Duitsche Arbeidsgemeenschap gesticht, later bekend en berucht geworden als de De Vlag, letterwoord voor Deutsch-Vlämische Arbeitsgemeinschaft. Naast de uitgave van een gelijknamig tijdschrift bestonden de activiteiten van die organisatie vooral uit congressen, studiereizen naar Duitsland, concerten en lezingen. Onder leiding van atheneumleraar Jef van de Wiele evolueerde de De Vlag van bij aanvang naar en nazistische propagandaorganisatie.
1.1.3. De Tweede Wereldoorlog en de collaboratie
Het werd eind de jaren dertig steeds duidelijker dat Hitler de suprematie over Europa opeiste en op 10 mei 1940 valt Duitsland België, Nederland en Luxemburg aan. Achttien dagen later capituleerde het Belgische leger en ontvlucht het Britse expeditiekorps via Duinkerken het Europese vasteland.
Voor de nieuwe-orde-bewegingen brak de tijd aan waarin zij elkaar met wisselend succes bestreden om in de gunst van de Duitse bezetter te komen.
Voor het Verdinaso liep de bezetting uit op een drama. Hoewel Joris Van Severen in de maanden voor de Duitse inval voortdurend zijn steun aan het Belgische leger en aan koning Leopold had betuigd, waren de Belgische autoriteiten zijn jarenlange nazistische propaganda niet vergeten en prijkte zijn naam op de lijst van 'verdachte Belgen' op wie de verdenking rustte dat zij met de vijand zouden kunnen meewerken. Op 10 mei 1940 werd Van Severen door de politie aangehouden en opgesloten in de gevangenis van Brugge. Vijf dagen later werd Van Severen samen met een tachtigtal andere gevangenen onder escorte van de rijkswacht getransporteerd naar de gevangenis van de Noord-Franse stad Béthune. Daar werden de Belgen overgedragen aan de Franse autoriteiten. Na verhoor werd het gezelschap op 19 mei overgebracht naar Abbeville aan de Somme. De gevangenis van Abbeville zat evenwel vol, zodat de Belgen onder bewaking van Franse soldaten buiten de stad werden ondergebracht in de kelder van een kiosk. De volgende dag werden zij na een Duits bombardement uit hun schuilplaats gebracht en door dronken Franse soldaten vermoord. Het stoffelijk overschot van Van Severen werd later door de Duitse troepen, die dezelfde dag nog Abbeville innamen, begraven op het gemeentelijk kerkhof. Tot vandaag is het praalgraf in Abbeville een bedevaartsoord waar jaarlijks een herdenkingsplechtigheid wordt georganiseerd en waar vertegenwoordigers van het Vlaams Blok nooit op het appel ontbreken.
De dood van Joris Van Severen luidde voor het Verdinaso het begin van het einde in. De eerste barst werd zichtbaar toen Jef François in augustus 1940 het eerste oorlogsnummer van Hier Dinaso uitgaf. Een aantal leden was het niet eens met deze gang van zaken en verliet het Verdinaso. De groep van Jef François belandde steeds meer in de collaboratie. De DMO werd samen met de VNV-militie omgevormd tot de Zwarte Brigade. Enkele weken na de Duitse inval zegde Staf de Clercq de bezetter de steun toe van het VNV. De leiding ging ervan uit dat de oorlog was afgelopen en dat Duitsland Europa een nieuwe 'Europese orde' zou opleggen. Het VNV hoopte door loyaal met de nazi's samen te werken een dialoog met Hitler op gang te kunnen brengen over de samenvoeging van Nederland en Vlaanderen in één Dietse staat. Terwijl het Duitse militaire bestuur de boot afhield en terzake geen belofte deed, begon het VNV steeds meer de politiek, de rituelen en het taalgebruik van de NSDAP over te nemen. Leider Staf de Clercq zegt het zo: 'België was onze vijand. Duitsland is onze vijand niet. Wij hebben vertrouwen in de Führer. Wij twijfelen er niet aan dat, wat hij zal doen, goed gedaan zal zijn.'
Op 10 mei 1941 richten Staf de Clercq en Léon Degrelle de Nationaal Socialistische Eenheidsbeweging op, een akkoord waarbij Vlaanderen aan het VNV wordt toegewezen en Wallonië aan Rex. Het akkoord bepaalde eveneens dat Rex-Vlaanderen en de Verdinaso-groep van Jef François ondergeschikt werden gemaakt aan het VNV. Bovendien werden alle jeugdorganisaties die het nationaal-socialisme steunden, samengevoegd in de Dietse Meisjesscharen (meisjes) en de Dietse Blauwvoetvendels (jongens), die samen de Nationaal Socialistische Jeugd Vlaanderen (NSJV) vormden. Toen de nazi's de Hitler-Jugend Flandern oprichtten, stapte een groot aantal leden van de NSJV over.
Eind 1941 probeerde het VNV niet zonder succes ook greep te krijgen op het culturele leven in Vlaanderen. In overleg met het militair bestuur werden door het VNV Provinciale Cultuurraden opgericht, overkoepeld door een interprovinciale Cultuurraad, die geleid werd door priester Cyriel Verschaeve. Wegens zijn niet aflatende publieke steunbetuigingen aan het nazisme werd hij door de nazi-leiders naar voor geschoven als de geestelijke leider van het Vlaamse volk.
Het VNV slaagde erin zijn vooropgesteld doel waar te maken: in ruim de helft van de Vlaamse gemeenten werden VNV-leden tot burgemeester aangesteld. Het VNV kreeg evenwel geduchte concurrentie, met name van Jef van de Wiele en diens De Vlag, gesteund door de SS. Tegen de wil van het militaire bestuur in werd de DeVlag rechtstreeks vanuit Berlijn gesteund en gefinancierd. Hoewel de feitelijke leiding in handen was van Jef van de Wiele werd SS-führer Berger aangesteld als 'algemeen voorzitter'.
Van de Wiele introduceerde in de DeVlag ook een nieuwe eed van trouw, die perfect zijn ideologie illustreert: 'In de overtuiging dat het Rijk mijn volk macht en grootheid terugschenken zal, beloof ik onvoorwaardelijke steun aan Adolf Hitler, mijn Führer, en aan het Rijk dat hij stichten zal.' Deze houding maakte een fusie van het VNV met de DeVlag onmogelijk.
De Duitse aanval tegen Rusland op 22 juni 1941 werd zowel voor de Duitsers als voor het VNV en de DeVlag de gedroomde aanleiding om de Vlaamse bevolking aan te zetten tot collaboratie. Diezelfde dag nog riep Staf de Clercq de Vlaamse jeugd op dienst te nemen in de Waffen-SS om de strijd aan te binden tegen het jodendom en het bolsjewisme.
1.1.4. De jodenvervolging
Dat men zich door deze vergaande collaboratie ook moreel, politiek en juridisch medeplichtig maakte aan de holocaust, vormde geen probleem. Integendeel, er werd openlijk jodenhaat gepropageerd en tegenstanders van het nazisme werden bedreigd met deportatie naar de concentratiekampen.
Op 28 oktober 1940 kondigde de bezetter de eerste anti-joodse maatregelen af. Vanaf die datum moesten alle joden ouder dan vijftien zich laten inschrijven in het gemeentelijk Jodenregister. Tegelijk werd joden de toegang ontzegd in de openbare diensten, het hoger onderwijs, de advocatuur en de pers.
In juni 1941 werd het vermogen en de bezittingen van de joden geïnventariseerd en vanaf 29 augustus werden hen verplichte verblijfplaatsen toegewezen in Antwerpen, Brussel, Charleroi en Luik. In de daaropvolgende maanden werd het onderwijs 'gezuiverd' van joden. Van 27 mei 1942 werden joden verplicht een gele ster te dragen. In augustus van datzelfde jaar vertrok vanuit de Mechelse Dossin-kazerne de eerste spooktrein vol joden richting Auschwitz. Er zouden nog 27 treinkonvooien volgen, met het bekende resultaat.
Voor het opsporen en arresteren van joden deed de bezetter een beroep op leden van het VNV (o.a. alle VNV-burgemeesters), Rex (geleid door Léon Degrelle), de DeVlag (geleid door Jef van de Wiele) en de Algemene SS-Vlaanderen. Zowel bij de grootscheepse klopjachten op joden, de bewaking van de Mechelse Dossin-kazerne als bij het beulswerk in het kamp van Breendonk waren honderden van deze Belgen betrokken. Het belang van deze Belgische hulp werd door de nazi's toegegeven: 'Wegens het ontoereikend aantal Duitse politiekrachten kon de arrestatie van tienduizenden joden in Antwerpen slechts plaatsvinden dankzij de medewerking van de nieuwe-orde-bewegingen die de joden opspoorden en hen naar de SS-politie.'
Het zijn dezelfde organisaties en dezelfde politiek waarvan Karel Dillen en het Vlaams Blok zichzelf tot vandaag opwerpen als de erfgenamen. In 1983 verklaarde Dillen: 'Mijn sympathie ging naar de zwarte; ik bedoel hiermee de Diets-nationalisten die op een of andere manier de collaboratieweg zijn opgegaan.' In 1990 kwam Dillen er rond voor uit dat 'de Vlaams-nationalisten de erfgenamen zijn van de collaborateurs van '40-'45.'
De verschrikkelijke prijs die de mensheid aan Hitler en zijn collaborateurs betaald heeft, is ondertussen nochtans door iedereen gekend: de holocaust kostte het leven aan ongeveer zes miljoen joden (over duizenden vermoorde zigeuners en homo's bestaan geen betrouwbare ramingen), terwijl er wereldwijd ongeveer 55 miljoen mensen werden gedood.
Men telde bovendien 35 miljoen gewonden, 20 miljoen wezen en 190 miljoen vluchtelingen.
Er werden 40 998 Belgen naar Duitsland afgevoerd, waarvan er 13 750 het leven lieten. Van de 25 257 uit België gedeporteerde joden overleefden er slechts 1 205 de gruwel van de concentratiekampen. 2 019 Belgische verzetslieden werden door de nazi's gedood. In totaal lieten tijdens de tweede wereldoorlog 91 828 Belgen het leven.
Is er een verband tussen de massamoorden van de nazi's en de huidige maatregelen tegen vreemdelingen? Voor een deel wel, er zijn opvallende parallellen.
Het beeld dat film en tv bij de jongere generatie hebben gevormd is dit van de absurde wreedheid tegen deftige mensen 'zoals wij', de joden. Toch is dit slechts één aspect van het antisemitisme.
De overgrote meerderheid van de Belgische joden behoorde tot de volksklassen. 95 % onder hen waren immigranten. De joodse miljonairs die in de propaganda werden verantwoordelijk gesteld voor de wereldcrisis, stonden even ver van de jood die men op straat tegenkwam als de Arabische oliesjeiks van een Marokkaanse gastarbeider.
Voor de oorlog en zelfs tussen 1940 en de helft van 1942 was de situatie van de Belgische joden best te vergelijken met deze van de huidige immigranten, vooral de Mohammedanen. Tegenover het jodenregister staat vandaag het vreemdelingenregister en de controles door de vreemdelingenpolitie.
Aan de joden werd beroepsverbod opgelegd in de administratie, radio en onderwijs. Heden zijn er in de openbare sector eveneens bitterweinig vreemdelingen werkzaam, ondanks het feit dat er niet kan gesproken worden van een verbod.
In '41 werden Antwerpse joodse families verplicht naar Limburg te verhuizen, om zo de decreten, die bepaalden waar joden wel en niet mochten wonen, na te leven.
Een gele ster moeten de moslims gelukkig nog niet dragen. Toch is dat middel niet echt noodzakelijk om ze te herkennen; Marokkanen, Turken, Kosovaren, en anderen, zijn al gemakkelijk te herkennen aan hun huidskleur of andere lichaamskenmerken. Ze worden als vreemdeling herkend en behandeld.
Vanaf juni 1942 grepen razzia's plaats in de jodenwijken en waren er deportaties naar het buitenland. Razzia's zijn er vandaag ook in Molenbeek, Schaarbeek, Elsene ... Velen moeten leven met de dagelijkse angst om, weliswaar niet in een concentratiekamp, maar dan toch in de gevangenis of vreemdelingencentra te belanden.
Het merkwaardige is dat heel onze wetgeving van het vreemdelingenregister, van onwettig verblijf, van asiel zijn basis heeft tussen 1933 en 1939. Ze was gericht tegen de vreemdelingen van toen, geen Turken en Arabieren maar Poolse, Roemeense en Duitse joden, die het gros van de toenmalige migranten vormden.
Ook voor de joden is het voor de oorlog begonnen met haatcampagne van fascistische groepen, overgenomen in de rechtse pers. Ook zij kenden aanvankelijk slechts kleine pesterijen en discriminaties. De reeds talrijke racistische moorden die België de dag van vandaag rijk is, tonen dat ook nu sommigen bereid zijn de stap te zetten tot racistisch geweld en moord. Deze groepjes hebben gelukkig nog geen ruime massabasis verworven die vergelijkbaar is met deze van de nazi's, maar hun ideeën beïnvloeden toch het politieke landschap.
Dat de genocide, waar vroeger pesterijen en discriminatie toe geleid hebben, een waarschuwing moge zijn voor wie nu zegt: 'ik ben geen racist, maar '.
1.2. De periode 1945-1978
1.2.1. De Catacombentijd
Het kon niet anders of de Vlamingen die in de collaboratie hadden gestaan, kregen hiervoor de rekening gepresenteerd. Ongeacht de straffen die tijdens de repressie werden uitgesproken, werd het Vlaams-nationalisme in de naoorlogse periode om voor de hand liggende redenen fel gewantrouwd. Niet weinig Vlaams-nationale boegbeelden hadden de collaboratie tot in het extreme doorgetrokken. Het zou duren tot in de jaren vijftig eer het Vlaams-nationalisme zich opnieuw en met enig succes zou kunnen profileren. Het eerste decennium na de tweede wereldoorlog wordt in het Vlaams-nationale milieu dan ook de 'catacombentijd' genoemd.
Een aantal figuren bleef uiteraard niet op gerechtelijke vervolging zitten wachten. Wies Moens vluchtte naar Nederland, Cyriel Verschaeve zocht zijn heil in Oostenrijk. Léon Degrelle dook onder in Spanje. Voor de in België achtergebleven en veroordeelde collaborateurs en hun gezinnen waren het onmiddellijk na de oorlog moeilijke tijden. Sommige straffen waren nodeloos streng en de strafmaat verschilde van streek tot streek en auditeur tot auditeur. De balans sloeg echter spoedig om in het andere uiterste. In 1948 zette de justitieminister bijna alle doodvonnissen om in levenslang. In 1952 kreeg zestig procent van de gestraften zijn burgerrechten terug (inclusief stemrecht). Begin 1954 zaten nog slechts 1 500 collaborateurs in de gevangenis.
Toch blijft de wrok omwille van de collaboratieprocessen tot vandaag een van de belangrijke drijfveren voor de Vlaams-nationalisten. Hun algemene eis voor amnestie blijft een constante. Tegenstanders van zo'n maatregel wijzen erop dat amnestie ook betekent dat de spons over het verleden wordt geveegd, dat de oorlogsmisdaden worden vergeten en vergeven, een houding die men bezwaarlijk kan verwachten vanwege de slachtoffers van de collaboratie. Het collaboratiemilieu heeft de hele kwestie overigens zelf behoorlijk bemoeilijkt. In 1947 keurde het parlement de zogenaamde clementiemaatregelen goed, die het mogelijk maakten dat al wie tot een maximumstraf van vijf jaar was veroordeeld onmiddellijk zijn rechten kon terugkrijgen mits een eenvoudige aanvraag gericht aan de procureur des Konings. Voorwaarde was echter wel dat de collaborateur in zijn verzoek moest melden dat hij zijn gedrag tijdens de bezetting betreurde. Voor deze maatregelen kwamen 8000 veroordeelden in aanmerking. 7000 veroordeelden bleken echter van mening dat collaboratie met het nazisme een te rechtvaardigen daad was en weigerden hun spijt of berouw te formuleren.
De onvrede met de veroordelingen en de eis tot amnestie vormden meteen na de bevrijding de hoeksteen waarrond het Vlaams-nationalisme zich opnieuw probeerde te organiseren. Pas tien jaar na de oorlog leken deze pogingen enige kans op succes te bieden.
In afwachting daarvan zocht men in het collaboratiemilieu naar organisatievormen waaraan de justitie en de politiediensten geen aanstoot zouden nemen. In afwachting van betere tijden werd tijdens de eerste jaren na de bevrijding her en der geprobeerd de ex-leden van het Verdinaso, de VNV, de DeVlag en de Hitler-Jugend te hergroeperen in jeugdorganisaties, volksdansgroepen en culturele organisaties.
In Antwerpen stichtten Karel Dillen en Wim de Roy in 1946 het Sint-Arnoutvendel. Het Sint-Arnoutvendel nam het oude ideeëngoed van het VNV klakkeloos over en legde veel nadruk op het leiderbeginsel. De autoritaire sfeer in de organisatie lokte zelfs kritiek uit in het eigen collaboratiemileu. Dit belette evenwel niet dat de tandem Dillen-De Roy namens het Sint-Arnoutvendel het tijdschrift Kamp uitgaf, een titel die rechtstreeks aan Hitlers Mein Kampf. In het tijdschrift werden openlijk artikels tegen de repressieprocessen en eisen voor amnestie gepubliceerd.
In het collaboratiemilieu groeide inmiddels de overtuiging dat er opnieuw werk moest gemaakt worden van de oprichting van een echte politiek partij. Een wil die ook leefde bij de Vlaams-nationalisten die niet gecollaboreerd hadden. Op grond van de gemeenschappelijke anti-Belgische gevoelens en het daaruit voortvloeiende nationalisme zouden de twee groepen elkaar vinden.
1.2.2. De Volksunie opgericht in 1954
In Vlaams-nationale kringen wordt veel belang gehecht aan het jaar 1954. In dat jaar werd immers de Volksunie opgericht door een aantal Vlaams-nationale activisten, gegroepeerd rond de Brusselse advocaat Frans Van Der Elst. 1954 geldt in het collaboratiemilieu dan ook als het jaar van de wederopstanding. Toch waren aan de oprichting van de Volksunie verschillende mislukte pogingen voorafgegaan.
In juni 1949 was er het electorale fiasco geweest van de Vlaamse Concentratie, waarvan onder andere Karel Dillen lid was. De Vlaamse Concentratie was een anti-repressiepartij met slechts één programmapunt: amnestie. Hoewel de partij bij de parlementsverkiezingen in 1949 ruim 100 000 stemmen haalde, leverde dit geen zetel op. In de schoot van de Vlaamse Concentratie werd door Bob Maes de allereerste versie van de VMO (Vlaamse Militanten Organisatie, later omgedoopt tot Vlaamse Militanten Orde) opgericht.
Eveneens in 1949 stond Dillen aan de wieg van de Jong Nederlandse Gemeenschap (JNG), die in 1956 op initiatief van Dillen het tijdschrift Dietsland-Europa zou oprichten. Van bij de aanvang beschouwde de extreemrechtse redactie van het blad zich als de bewaker van het zuiver nationalisme in Vlaanderen. Voor hij toetrad tot de JNG was Dillen lid van het Sint-Arnoutvendel in Antwerpen.
Het zou nog duren tot 21 november 1954 eer het collaboratiemilieu en de Vlaamse Beweging er zouden in slagen een duurzame politieke organisatie op te richten. Op die datum werd in een Brussels café door een honderdtal Vlamingen de oprichting van een nieuwe partij, de Volksunie, goed. Het initiatief ging uit van Frans Van Der Elst.
De samenstelling van het bestuur was zorgvuldig gekozen. Hoewel de kersverse partij zich opwierp als Vlaams-nationale anti-repressiepartij, was geen van de stichters na de oorlog veroordeeld.
Na enige aarzeling stapte ook Karel Dillen over van de Vlaamse Concentratie naar de Volksunie. Alvorens toe te treden tot de Volksunie, bouwt Dillen eerst nog zijn maandblad Dietsland-Europa verder uit en versterkt hij zijn banden met de VMO, die zich vanaf 1954 ten dienste stelde van de VU. In feite werd Dillen de belangrijkste figuur achter de schermen. Pas als hij zeker was over een eigen achterban te kunnen beschikken, werd hij in 1957 lid van de Volksunie. Meteen werd hij aangesteld tot de voorzitter van de Antwerpse Volksunie-jongeren.
De Volksunie was de enige partij die van bij haar oprichting in 1954 de eisen tot amnestie en eerherstel hoog in het vaandel voerde en dat werkte als een magneet op diegene die zich als 'slachtoffers van de repressie' beschouwden. Samen met hen, dringen ook hun politieke denkbeelden de partij binnen. Financieel kon de partij in de beginperiode vooral rekenen op steun van privé-personen en niet te vergeten de opbrengst van het verkopen van propagandamateriaal door leden van de Vlaamse Militanten Organisatie (VMO), die zich van bij de oprichting ten dienste gesteld had van de VU. Ze fungeerde als geüniformeerde ordedienst en plakploeg van de partij. De militie hield intern en door haar uiterlijk machtsvertoon de herinnering levendig aan het VNV, de Zwarte Brigade en de Dinaso-militie. Deze openlijke referentie aan de collaboratie en het nazisme bracht de Volksunie echter meer en meer in diskrediet. Toen de VMO weigerde af te zien van geweld en haar uniformen niet wou thuislaten, werd de samenwerking in 1961 door Volksunie-voorzitter Frans Van Der Elst officieel verbroken. In de praktijk bleef de VMO wel opdraven als plakploeg en ordedienst van de VU.
Tegen die tijd kon de VMO al terugblikken op een rijk gevuld gewelddadig palmares. De allereerste Vlaamse Militanten Organisatie was in 1949 opgericht door later Volksunie-senator Bob Maes, onder de vleugels van de Vlaamse Concentratie. Hoewel Bob Maes de officiële leider bleef, werd de VMO in de jaren vijftig steeds meer gecontroleerd door zijn naamgenoot Wim Maes (geen familie). Wim Maes was politiek gevormd in de jongerenafdeling van het VNV: het Algemeen Vlaams Nationaal Jeugdverbond. Tijdens de tweede wereldoorlog was hij lid van de Dietse Militie-Zwarte Brigade, de militaire afdeling van het VNV. Na de oorlog werd hij dan ook veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf.
De Vlaamse Concentratie en ook de Volksunie werden destijds door velen gezien als de politieke heropleving van het nazisme en hun bijeenkomsten gaven tot in de jaren vijftig geregeld aanleiding tot tegenbetogingen waar het er soms bijzonder gewelddadig aan toeging. Hoofddoel van de VMO was de bescherming van dergelijke politieke bijeenkomsten. Althans, zo luidde het officieel. Zelfs in de beginjaren van de organisatie was het echter al duidelijk dat de VMO lang niet zo defensief was als ze werd voorgesteld. Na amper vier jaar activiteit werden in 1953 16 VMO-militanten veroordeeld wegens militievorming.
De spanningen met de partijtop van de Volksunie bereiken in 1961 een hoogtepunt. Dat jaar werden er vijf Volksunie-parlementairen verkozen, en werd het de hoogste tijd dat de partij van haar soms gewelddadig imago begon af te geraken. Op 3 oktober was de breuk officieel. Op die datum melde een persbericht van Belga dat de Volksunie en de VMO gemeenschappelijke en wederzijdse relaties voor verbroken verklaarden. Officieel verweet de Volksunie de VMO haar 'uniformgedoe' en de VMO verweet de partij dat ze haar basis niet raadpleegde. Zowel in de Volksunie als in de VMO vroegen velen zich af of dit nu wel de echte redenen waren voor de scheiding. Het had er immers alle schijn van dat de VMO geïnfiltreerd was door BOB-informanten. Een illustratie van deze stelling: de VMO had in september 1963 een nachtelijke raid gepland te Oostende kort na de IJzerbedevaart. In het zicht van de kust werd het VMO-commando totaal onverwacht onderschept door politiediensten die compleet op de hoogte waren van de VMO-plannen. In de verwarring die daarop volgde slaagden een aantal VMO'ers erin met een bestelwagen en een zestal auto's toch nog Oostende te bereiken. Ze besmeurden er tientallen gevels en uithangborden met teer. Een aantal onder hen werd aangehouden en 17 VMO'ers, waaronder Xavier Buisseret en Wim Maes werden gerechtelijk vervolgd en veroordeeld.
Wim Maes speelde een belangrijke rol in de radicalisering van de VMO. Hijzelf was tijdens de tweede wereldoorlog lid van de Dietse Militie-Zwarte Brigade en belandde na de bevrijding in de gevangenis. Begin de jaren zestig was hij secretaris van de Antwerpse Volksunie. Naar eigen zeggen kon Wim Maes in die periode op elk ogenblik over vijfhonderd stevige jongemannen beschikken en kon hij in vierentwintig uur 1500 manschappen mobiliseren.
De harde rechterzijde binnen de Volksunie kwam de VMO echter ter hulp. Er werd een 'Steuncomité Actie Oostende' opgericht. Door middel van bedelbrieven en inzamelingen stelde dit comité zich tot doel 400 000 frank in te zamelen om de veroordeelde VMO'ers en hun families uit de financiële nood te helpen.
Het is niet onwaarschijnlijk dat Volksunie-voorzitter Van Der Elst begin de jaren zestig het gevaar van dergelijke trend al had ingezien. De partij kon dan ook op haar rechterflank provocateurs best missen.
Na de scheiding ondernam Wim Maes, die de VMO sinds 1958 ook officieel was beginnen leiden, nog pogingen om via de Volksunie-Militanten (VUM), een pas opgerichte propagandakern, de partij opnieuw binnen te dringen. Deze pogingen liepen echter op niets uit. Op 12 juni 1971 werd de VMO in haar eerste versie door Bob Maes ontbonden. Hij had na het overlijden van zijn naamgenoot Wim de leiding overgenomen.
1.2.3.De VMO nader bekeken
De ontbinding van de eerste extreemrechtse VMO betekende niet dat het extreemrechtse Vlaams-nationalisme was doodgebloed. Ontbinding is overigens een groot woord. Officieel heette het dat er interne moeilijkheden gerezen waren rond de opvolging van de leiding en dat diezelfde leiding het niet langer eens kon zijn met bepaalde acties. Waarmee in feite gezegd werd dat Bob Maes het niet langer voor mogelijk hield de leiding in handen te houden tegenover een harde oprukkende groep rond Bert Eriksson.
Voorts hoopte Maes via de ontbinding van zijn organisatie de gerechtelijke politie, die vanaf eind 1970 de VMO voortdurend lastig viel, om de tuin te leiden. Zo werden er in die periode ruim 70 huiszoekingen verricht naar aanleiding van een VMO-aanslag op een FDF-plakploeg te Laken, waarbij een Franstalige Brusselaar om het leven kwam.
Op 2 juli 1971, enkele weken na de ontbinding, stelden Piet Peeters en Bert Eriksson hun nieuwe versie van de Vlaamse Militanten Orde voor. Vanaf die datum werd het VMO uitgebouwd tot een harde neonazistische privé-militie. Eriksson kroonde zichzelf voorzitter.
Ondertussen was de Antwerpse advocaat Hugo Schiltz aan zijn opmars begonnen in de Volksunie en traden enkele meer progressieve figuren, waaronder Maurits Coppieters en Nelly Maes, gesteund door de Volksunie-jongeren steeds meer op de voorgrond. Deze laatsten namen in mei 1972 openlijk deel aan de Vietnambetogingen. Vooral Nelly Maes kreeg het vanwege de rechtervleugel van haar partij zwaar te verduren. Tot vandaag wordt ze in de publicaties van het Vlaams Blok Rode Nelly genoemd. De ultra's in de Volksunie namen ook aanstoot aan wat in die kringen de regeergeilheid van de partij werd genoemd. Ze zagen de Volksunie meer als een zweeppartij die beter geen regeringsverantwoordelijkheid kon opnemen. Voor Karel Dillen was het in 1970 duidelijk: de Volksunie ging de linkse toer op en dus nam hij ontslag uit de partij.
Intussen bleek in de VMO het leiderschap van Bert Eriksson niet echt stabiel. In 1973 pleegde een groep rond Xavier Buisseret een machtsgreep. Buisseret wilde van de VMO een fascistische, antichristelijke en Vlaams-nationale beweging maken. Ook hechtte hij veel belang aan militair en paramilitair vertoon. Samen met enkele tientallen andere VMO-leden volgde hij in 1974 zelfs een paramilitaire opleiding in de paraclub van Moorslede. De machtsovername door Xavier Buisseret ging gepaard met een aanzienlijk aantal zuiveringen, waarbij onder andere Piet Peeters uit de organisatie werd gezet. Bert Eriksson kon zich als lid handhaven. In 1977 veroverde deze laatste opnieuw de leiding en werd Piet Peeters weer opgenomen. Deze nieuwe machtswissel kwam er andermaal na een incidentrijke periode waarin de VMO rijkelijk met de politiediensten geconfronteerd werd. In het VMO-maandblad Alarm werd door de Buisseret in 1977 opgeroepen tot vernieling van woningen, auto's, brandstichting van scholen en bedrijven, die ook maar een Franse uitstraling hadden. De franskiljons moesten mishandeld worden, overladen worden met dreigbrieven en intimidatie. In gerechtelijke kringen werd dit proza beschouwd als 'aanzetten tot terrorisme en in alle stilte werd door de gerechtelijke politie te Antwerpen een onderzoek ingesteld. Toch werd Buisseret getipt over het onderzoek en hij distantieerde zich van de richtlijnen.
In 1977 verliet Xavier Buisseret en zijn aanhangers de VMO nadat hij veelvuldig in opspraak kwam. Onder leiding van Buisseret en Eriksson nam het VMO-geweld sterk toe. Hier een kleine greep uit haar palmares: brandstichting, granaataanslagen, rellen, vernielingen, wapensmokkel, verboden wapendracht, mishandeling, slagen en verwondingen.
Hoewel de Volksunie en de VMO al sinds 1963 officieel niks meer met elkaar te maken hadden, bleven er vormen van occasionele samenwerking bestaan. Zo ging de VMO in de jaren zeventig nog geregeld verkiezingsaffiches plakken voor de Antwerpse VU.
Toch kwam er een definitieve breuk nadat Volksunie-voorzitter Hugo Schiltz in 1976 in een interview het volgende over de VMO zei: ' een totaal onbelangrijk folkloristisch genootschap. Maar je kunt nu eenmaal niet beletten dat er wandluizen op de muur kruipen. Overal zijn er immers gekken te vinden die graag soldaatje spelen en dan denken dat ze de man zijn ' Deze uitlatingen kwamen bij de VMO keihard aan.
Onder het voorzitterschap van Hugo Schiltz werden de tegenstellingen tussen de Volksunie enerzijds en de VMO en alle andere extreemrechtse organisaties steeds groter. In november 1973 werd hij partijvoorzitter in opvolging van Frans Van Der Elst. Er volgde een voortdurend electorale afslanking van de partij. Met Van Der Elst als voorzitter had de VU de voorbije twintig jaar geen verkiezingsnederlagen meer gekend. Onder de nieuwe voorzitter verloor de partij in 1977 twee kamerzetels en nogmaals zes in 1978. Deze terugval werd door extreemrechts integraal toegeschreven aan de persoon van Schiltz.
In de jaren dat het Vlaams Blok zijn eerste politieke stappen zette, beleefde de VMO de moeilijkste periode uit haar geschiedenis, met als voorlopig dieptepunt het VMO-proces waarop uiteindelijk 109 extreemrechtse militanten terechtstonden.
Karel Dillen, die de bui al lang had zien aankomen, had in de jaren zeventig de vzw Stracke Noodfonds opgericht. Via dit fonds werd geld ingezameld om de vervolgde VMO-militanten financieel bij te springen. Het Noodfonds is genoemd naar de jezuïet Stracke die na de eerste wereldoorlog veroordeeld werd wegens activisme.
Filip Dewinter en Francis van den Eynde stichtten op hun beurt het Uilenspiegelcomité, dat de vervolgde VMO'ers politiek zou gaan verdedigen. Volgens dit comité waren de veroordeelden 'politieke gevangenen'. Dat een aantal veroordeelden hun straffen ook effectief moesten uitzitten omwille van hun crimineel verleden, was voor Dewinter en Van den Eynde geen punt. Zo moest bijvoorbeeld Jan Vandecauter zijn drie maanden volledig uitzitten omdat hij in het verleden reeds veroordeeld was voor diefstal en verkrachting met geweld van een kind. Dit belette Dewinter evenwel niet Vandecauter af te schilderen als een slachtoffer van de 'repressie die de rechtsnationale beweging momenteel hard treft'.
1.1.4. Ontstaan van Voorpost en het Vlaams Blok
In 1976 stichtte een harde extreemrechtse groep de actiegroep Voorpost (genoemd naar het vroegere maandblad Voorpost). In de praktijk betekent de oprichting van Voorpost dat deze groep de concurrentieslag aangaat met de VMO en onvermijdelijk ook een aantal strijdmethoden van de VMO overneemt. Zo neemt Voorpost deel aan trainingskampen georganiseerd door Duitse neonazi's en organiseert de organisatie zelf trainingskampen in de Ardennen. Daarnaast stichtte Voorpost in een eigen sportschool waar de militanten wekelijks hun bekwaamheid inzake gevechtssporten aanscherpen in de turnzaal van een katholieke school in Temse.
Op het terrein munt Voorpost vooral uit in gedisciplineerde amnestieacties, betogingen tegen migranten en het verstoren van Franstalige gemeenteraden in de Brusselse randgemeenten. Niet zelden treedt Voorpost op als een privé-militie, met inbegrip van uniformen en helmen.
Tegen de tweede helft van de jaren zeventig had Karel Dillen rond zijn persoon een uitgebreid netwerk gecreëerd van individuen en organisaties die allen een aantal eigenschappen gemeen hadden: ze waren allen Vlaams-nationalist, ze hadden heimwee naar een bepaald verleden en ze etaleerden een vorm van racisme en ze situeerden zich allen extreemrechts in het politieke gebeuren. In 1973 besloten al deze verenigingen en groepen zich op initiatief van Dillen te groeperen in de Vlaams Nationale Raad (VNR). Dillen zelf bekleedde het voorzitterschap.
De Vlaams Nationale Raad kende een sluimerend bestaan tot op het moment dat het Egmontpact werd ondertekend.
In dit milieu sloeg het Gemeenschapspact (door de pers omgedoopt tot Egmontpact naar het gelijknamige kasteel waar de regeringspartijen het pact hebben ontworpen) in als een bom. Dit pact was in feite het politieke akkoord tussen CVP, BSP, Volksunie, PSC, PSB en FDF waarmee verschillende hervormingen werden goedgekeurd (de eerste staatshervorming). Dit akkoord regelde de oprichting, samenstelling en bevoegdheden van gewest- en gemeenschapsraden, een financiële regeling voor de werking van deze nieuwe organen en een definitieve vergrendeling van Brussel tot de negentien gemeenten.
Critici wezen erop dat de hervorming een op eenheid gerichte onderneming was. Ongeveer tachtig procent van de bevoegdheden bleef bij de nationale regering, terwijl gewesten en gemeenschappen het moesten stellen met bijzonder weinig financiële middelen. De regeling betekende ook dat werd afgestapt van het 'federalisme met twee' zoals dit al sinds mensenheugenis door de Vlaamse Beweging geëist werd. In plaats daarvan werd gekozen voor de zogenaamde gewestvorming met drie. Belangrijkste struikelsteen was ook dat Brussel ten gevolge van het pact niet langer de tweetalige hoofdstad was, maar een Franstalige stad met beschermende maatregelen (faciliteiten) voor de Vlaamse minderheid.
De 'medeplichtigheid' van de Volksunie aan het Egmontpact was voor de rechtervleugel van de VU en voor alle extreemrechtse organisaties in Vlaanderen onverteerbaar. Karel Dillen reageerde door een nieuwe 'beginselvaste en onbesmette' Vlaams-nationalistische partij op te richten. Hij stichtte op 1 oktober 1977 met een aantal getrouwen de Vlaams Nationale Partij (VNP). In het extreemrechtse maandblad HARO legde Dillen uit waarom er volgens hem een Vlaams Nationale Partij nodig was en tegelijk viel hij ook zwaar uit naar Schiltz en zijn medestanders: 'Vanzelfsprekend moeten we ronduit de baatzuchtige verdedigers van het Egmontpact afschrijven, veroordelen en ongenadig bekampen. Het is dat gedeelte van de Volksunie dat geheel ter kwader trouw is.'
Op 20 november 1977 richtte ex-VU'er Lode Claes eveneens een nieuwe partij op: de Vlaamse Volkspartij (VVP). Ook Claes was uit de partij gestapt uit onvrede met het Egmontpact. Claes was liever met Dillen scheep gegaan, maar uiteindelijk vond hij de sfeer rond Dillen en diens ultra's te eng-nationalistisch. Na veel toenaderingspogingen tussen de partijen van Dillen en Claes kwam er in 1978 dan toch een principieel akkoord. Claes en Dillen ijverden ook naar de gunsten van VMO-leider Eriksson en streefden ernaar de VMO als plak- ordedienst in hun partijstructuur in te schakelen. Uiteindelijk bracht ook Bert Eriksson de twee kersverse partijvoorzitters begin 1978 in Antwerpen bij elkaar om de militanten van de VMO met beide partijen te laten kennismaken.
1978 kwam er een daadwerkelijke fusie tussen de VNP en de VVP. De twee vormden een verkiezingskartel onder de naam Vlaams Blok. De benaming Vlaams Blok was niet toevallig gekozen, maar verwees rechtstreeks naar het vooroorlogse VNV. In 1936 nam het VNV deel aan de parlementsverkiezingen onder de naam Vlaamsch Blok. Extreemrechts schaarde zich en bloc achter het Vlaams-Blokkartel, en de VMO en Voorpost voerden een felle propagandaslag voor het Vlaams Blok en tegen de Volksunie. De Volksunie van haar kant probeerde de schade op haar rechterflank te beperken door politici met een duidelijk anti-Egmontimago op verkiesbare plaatsen te stellen. Deze operatie betekende voor de Volksunie opnieuw een verschuiving naar rechts.
Bij die parlementsverkiezingen in 1978 behaalde Lode Claes tegen alle verwachtingen in geen zetel in Brussel, terwijl Karel Dillen in Antwerpen wel werd verkozen. In totaal behaalde het Vlaams Blok 76 051 stemmen, dat is twee procent van de in Vlaanderen uitgebrachte stemmen. De VU kwam met een verlies van zes kamerzetels, een achteruitgang van 3,02 %, andermaal gehavend uit de verkiezingen. In totaal verloor de Volksunie ruim 170 000 stemmen, waarvan 64 000 in de provincie Antwerpen. In Antwerpen, de traditionele bakermat van extreemrechts, verloor de VU in de periode van 1971 tot 1978 overigens 56 % van haar kiezers.
Tengevolge van de persoonlijke overwinning van Dillen en het verlies van Claes was inmiddels ook het lot van de VNP en de VVP bezegeld. Lode Claes nam met de VVP nog deel aan de Europese verkiezingen van juni 1979 en behaalde amper 34 710 stemmen, in vergelijking met het Vlaams-Blokresultaat van het jaar voordien, een nederlaag. Lode Claes trok zich dan ook terug uit de politiek en Karel Dillen hergroepeerde in juni 1979 de VNP met de radicale vleugel van de VVP. Hij behield daarbij de naam Vlaams Blok.
Voor VMO en Voorpost bleek de creatie van het Vlaams Blok een zegen. In oktober 1980 werd dit door de VMO-leiding als volgt in Alarm verwoord: 'Toen Karel Dillen het leiderschap over het Vlaams Blok verkreeg, is het voor alle Vlaamse Militanten gaan veranderen. We hadden weer de steun van een politieke partij'.
1.3. Na 1978
1.2.1. De opmars van het Blok aan de hand van concrete cijfergegevens
In de beginjaren realiseert de partij bij verkiezingen uiteenlopende resultaten. Toch behaalde het Vlaams Blok bij alle wetgevende verkiezingen sinds 1978 vooral in Antwerpen voldoende stemmen om de door Karel Dillen veroverde kamerzetel te handhaven. Als verkiezingskartel van VNP en VVP kreeg het Vlaams Blok in 1978 ruim 76 000 kiezers achter zich.
Bij de parlementsverkiezingen van 1981 behaalde het Vlaams Blok 66 424 stemmen. Een jaar later, bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1982, waren dat er slechts 28 344. Dit geringe aantal moet worden toegeschreven aan het feit dat het Vlaams Blok in 1982 slechts in 26 gemeenten aan de gemeenteraadsverkiezingen deelnam en aan het feit dat in de plaatselijke politiek de problematiek van het Egmontpact nauwelijks meespeelde.
Dat het Vlaams Blok in staat zou blijken zijn positie op zijn minst te consolideren bleek ook uit de Europese verkiezingen van juni 1984. De lijst, aangevoerd door Karel Dillen, behaalde toen 73 222 stemmen. Dit was ruim onvoldoende om een zetel in het Europese parlement te veroveren (een eerste zetel kost ongeveer 220 000 stemmen), maar het was meer dan het dubbel van het resultaat dat de VVP vier jaar voordien behaalde.
Bij de parlementsverkiezingen van oktober 1985 kent het Vlaams Blok een eerste bescheiden heropleving en krijgt het 85 330 stemmen achter zijn Kamerlijst en zelfs 90 121 voor de Senaat. De resultaten in het arrondissement Antwerpen bedroegen respectievelijk 30 718 en 30 462 stemmen, wat neerkomt op een stijging van 1,4 % voor de Kamer en 1% voor de Senaat. In feite kon het Vlaams Blok in 1985 voor het eerst de vruchten plukken van de anti-migrantencampagne die in maart 1984 was ingezet.
Bij de parlementsverkiezingen van december 1987 realiseerde het Vlaams Blok zijn eerste grote doorbraak. Voor de Kamer scoorde de partij 116 594 stemmen, voor de Senaat 122 925. Hoewel dit slechts een relatief geringe stijging is met respectievelijk 1,9 % en 2 %, betekende dit resultaat niettemin dat het Vlaams Blok in één klap vier provincieraadszetels, twee kamerzetels en één senaatszetel veroverde. Het zwaartepunt van deze doorbraak lag andermaal in Antwerpen. Niet alleen waren alle verkozenen Antwerpenaars, in de Scheldestad bleek bovendien één op tien kiezers voor het Vlaams Blok gestemd te hebben. Het liet zich toen al raden dat het Vlaams Blok op korte termijn ook buiten Antwerpen een snelle electorale groei zou kennen.
De uitslag van de gemeenteraadsverkiezingen van oktober 1988 zorgde voor grote politieke opschudding: het Vlaams Blok veroverde in Vlaanderen 23 gemeenteraadszetels, waarvan 10 in Antwerpen, terwijl de partij slechts in 57 gemeenten met een eigen lijst aan de verkiezingen deelnam. In totaal behaalde het Vlaams Blok 99 431 stemmen, zijnde 5,3 % van de uitgebrachte stemmen. De behaalde percentages in het arrondissement Antwerpen sloegen alle verwachtingen, ook die van het Blok: Antwerpen 17,61 %, Berchem 17,23 %, Borgerhout 27,37 %, Deurne 18,69 %, Ekeren 13,47 %, Hoboken 16,00 %, Merksem 15,39 %, Wilrijk 12,26 %. In Antwerpen verzesvoudigde het Vlaams Blok zijn aantal stemmen ten aanzien van de vorige gemeenteraadsverkiezingen.
Bij de Europese verkiezingen van 1989 zette de algemene trend zich voort. In vergelijking met de Europese verkiezingen van 1984 verdrievoudigde het Vlaams Blok zijn score: het aantal stemmen steeg van 73 000 naar 209 000, van 2,1 % naar 6,3. Karel Dillen verhuisde van het Belgisch naar het Europese parlement. Andermaal boekte de partij de grootste vooruitgang in Antwerpen met een stijging van 4,3 % naar 15,7 % van de stemmen.
De wetgevende verkiezingen van 24 november 1992 zorgden voor een regelrechte politieke aardschok. 405 281 kiezers stemden op de Kamerlijst van het Vlaams Blok, 414 476 op de Senaatslijst. 10,4% van de Vlaamse stemgerechtigden stemden op het Blok, dit is een aangroei met 7,4 %. Andermaal verdrievoudigde de partij haar resultaat van 1987.
Het epicentrum van de schok lag eens te meer in Antwerpen. Eén Antwerpenaar op vier stemde voor het Vlaams Blok. Met 25,48 % van de stemmen op zijn Kamerlijst, 25,56 % voor de Senaat en 29 % voor de provincie werd het Blok de grootste partij in het kanton Antwerpen. Bovendien scoorde het Vlaams Blok in de arrondissementen Sint-Niklaas en Mechelen beduidend hoger dan zijn Vlaamse gemiddelde.
Bij de wetgevende verkiezingen van 13 juni 1999 werd het politieke landschap grondig hertekend. De aloude coalitie van christen-democraten en socialisten haalt het einde van de eeuw niet. Voornaamste oorzaak: de dioxinecrisis. Tot voor de verkiezingen dacht men dat enkel de SP zware klappen zou krijgen maar er is gebleken dat ook de CVP naar een historisch electoraal dieptepunt zakte: ze was grootste partij van Vlaanderen af en werd in die hoedanigheid vervangen door de VLD. Er is een simpele analyse te geven voor de resulaten: al wat voor 13 juni oppositie was, gaat erop vooruit. De kippenaffaire stuwde Agalev naar ongekende hoogten. In die mate dat de verwachte, verpletterende vooruitgang van het Vlaams Blok wat werd afgeremd. Dit wil niet zeggen dat het Blok er niet op vooruit ging, integendeel.
De partij brak door in alle grote steden. Op het platteland bereikte het Blok de 10 %. En in het Blok zelf werd Filip Dewinter kampioen van de voorkeurstemmen, met ruim 75 000. Gerolf Annemans kreeg er meer dan 50 000, terwijl Alexandra Colen er ruim 14 000 kreeg.
De belangrijkste trend was de doorbraak in de steden. In Antwerpen, Blok-bastion bij uitstek, rukte de partij op tot 30 %, een winst van twee procent. Doordat het Blok bleef winnen in Antwerpen kon men toen al concluderen dat het Blok nog niet over haar top heen was.
Het Blok groeide ook verder doorheen industrieel Vlaanderen. In het kanton Mechelen werd het Vlaams Blok de grootste partij, met 24 procent van de stemmen. De SP werd er als eerste partij onttroond en zakte naar 18,5 procent. Opmerkelijk is dat het Blok er won zonder een boegbeeld te hebben. In andere industriële centra is hetzelfde patroon te zien: het Blok wint en de SP zakt weg. In Sint-Niklaas werd het Blok de grootste partij met 19,5 procent en in Boom steeg het Blok van 19,2 naar 22,3 procent, terwijl de SP zakte van 28,2 naar 22,1 procent.
In Gent werd het Blok bijna de grootste formatie: het kwam uit op ruim 19 procent. De VLD bleef er grootste met 20 procent, maar verloor er, tegen de algemene trend in.
In Brussel werkte het 'Demol-effect' niet bij de Franstaligen, maar toch scoorde het Blok vrij goed. Het Vlaams Blok werd met 19 310 stemmen de grootste Vlaamse partij. De CVP handhaafde zich echter vrij goed, terwijl de combinatie VLD-VU verloor, evenals de SP-Agalev-coalitie. Het Blok haalde daarmee slechts een halve overwinning, omdat men gehoopt had op het 'Demol-effect' en een volledige verlamming van de Brusselse instellingen.
In landelijke kieskringen kwam het Blok ver boven de tien procent uit. In Aalst-Oudenaarde op 14,5 procent, in Brugge op 12,7, in Gent-Eeklo op bijna 15 procent en in Limburg op 12,7 procent. Op het platteland werd het Vlaams Blok een algemene protestpartij, maar op een lager niveau dan in verstedelijkt Vlaanderen.
De uitslag zegt ook wat over de verhoudingen in het Blok zelf. Zowel Filip Dewinter als Gerolf Annemans stijgen in aantal voorkeurstemmen. Dewinter had er in 1995 nog ruim
69 000 en nu 76 600. Annemans kwam in 1995 op 41 000 en nu op 51 600. Alexandra Colen bleef wat achter bij de verwachtingen. In 1995 had ze 5 000 stemmen; dit jaar 14 300. Maar haar rivale Marijke Dillen bleef steken op 11 400.
Op de Europese lijst scoorde Blok-voorzitter Frank Vanhecke goed met 122 000 stemmen, terwijl Karel Dillen bleef steken op 29 000. Daarmee werd duidelijk dat Vanheckes voorzitterschap werd aanvaard. Opmerkelijk was dat Annemans op de Europese lijst, als lijstduwer, goed uit de bus kwam. Hij haalde 35 400 stemmen; 5 000 meer dan Dillen.
Opvallend was de afvloei van socialistische stemmen naar het Blok. Het Blok groeide sterk in stedelijke centra met probleemwijken die traditioneel socialistisch stemden. De prominente aanwezigheid van het veiligheidsthema in haar campagne heeft het Blok zeker geen windeieren gelegd. Wetenschappelijke analyses hebben aangetoond dat het subjectieve veiligheidsgevoel van de burger vooral afhangt van de mate waarin er in de media over criminaliteit gesproken wordt en niet zozeer van de feitelijke evolutie van de criminaliteit. Door de veiligheid tot thema nummer één te verheffen, hebben de traditionele partijen het subjectieve onveiligheidsgevoel aangewakkerd en op die manier een formidabel cadeau gegeven aan het Vlaams Blok.
1.2.2. De gemeenteraadsverkiezingen van 2000
1.2.2.1. Bespreking van de resultaten
Vlaanderen kleurde blauw-zwart. Dat is de conclusie van de gemeenteraadsverkiezingen. Die leverde één verwachte winnaar op, de VLD, en één onverwachte, het Vlaams Blok met Filip Dewinter als de grote triomfator in Antwerpen. Het Blok heeft er de coalitie van burgemeester Detiège een opdoffer van jewelste gegeven. Het Vlaams Blok dijt zelfs als een echte olievlek uit in een brede kring rond Antwerpen tot diep in het Waasland, met uitlopers tot in Limburg.
Het absolute hoogtepunt haalde de partij dus in Antwerpen, waar 1 op 3 van de Sinjoren extreemrechts stemde. Ook in Mechelen (25,6 %) en Gent (19,5 %) liet de partij van zich horen. Maar vooral in de brede rand rond Antwerpen boekte het Vlaams Blok spectaculaire winst.
In veel gemeenten waar het Blok voor de eerste keer opkwam, haalde de partij meteen goede resultaten, vaak 10 % of meer. In de volgende gemeenten haalde extreemrechts ten minste
20 % van de stemmen.
Niet toevallig zijn de meeste van deze gemeenten gesitueerd in het Antwerpse, de bakermat van het Vlaams Blok. 'Elke keer voorspellen de anderen onze afgang en elke keer winnen we weer', zei Filip Dewinter met een smile van oor tot oor. Deze keer zag het er echter slecht uit voor hem en zijn partij. Tenminste, zo hoopten de anderen. Want ging het economisch niet uitstekend met het land? De klaagkiezer, die zo graag Blok stemt, zou nu wel ophouden met mekkeren en de partij links laten liggen. En hielden de democratische partijen het Blok niet slim van de macht door een hecht cordon sanitaire aan te houden? De Vlaams-Blokkiezer zou het nu wel beu zijn om steeds weer een nutteloze stem uit te brengen. En werd de criminaliteit het voorbije jaar niet strak aangepakt (onder meer door de nieuwe commissaris Lamine)? Extreemrechts zou flink in haar flank gepakt worden en de problemen waar ze al zo lang op teert kwijtspelen. Niets van dat dus. 'De mensen zijn niet blind, die beseffen dat bijvoorbeeld de nieuwe criminaliteitsaanpak schone schijn is, zo net voor de verkiezingen', zei Blok-lijstduwer Annemans en waarschijnlijk heeft hij nog gelijk ook.
De Antwerpse SP-burgemeester Leona Detiège liep er met haar nog degelijke 24 854 voorkeurstemmen bij als een geslagen hond. Haar partij zakte met één procent tot 19,5 en verloor één zetel. Agalev-lijsttrekster Chantal Pauwels, amper 6 696 voorkeurstemmen, huilde net niet. Haar partij ging er 1,9 % op achteruit tot 11,1 % en verloor één zetel. Lijstduwer Mieke Vogels behaalde trouwens maar een persoonlijke score van 5 197. CVP-voorzitter Marc Van peel stond er bij als een zouten zuil, verstomd omdat zijn partij alweer een zetel kwijtspeelde en maar 9 393 stemmen haalde in Antwerpen-Stad, 6 000 minder dan bij de verkiezingen in 1999. De VLD is, op het Blok na, de enige die erop vooruit gaat, al haalde kandidaat-burgemeester Leo Delwaide maar 14 425 stemmen, een peulschil in vergelijking met de bijna 50 000 voorkeurstemmen van Dewinter.
Een zegevierende Dewinter dus in het Antwerpse stadhuis. 'Twee zetels winst en vijf procent aan stemmen meer, dit had ik zelfs niet durven dromen' aldus Dewinter. Dewinter merkte op dat 'de hetze tegen het Blok nooit zo groot was geweest', 'dat zijn partij door de media was uitgespuwd' en dat 'de burgemeester die zes jaar geleden het succes van haar politiek afhankelijk had gemaakt van het al dan niet terugdringen van het Vlaams Blok, daar nu de conclusies moest uittrekken, dus ophoepelen'. Dewinter dreigde ook de kracht van zijn partij te gebruiken om de werking van de gemeenteraad naar zijn hand te zetten en de agenda te bepalen. 'Want met meer dan één derde van de stemmen behoort dat tot onze mogelijkheden'. De voorman van het Antwerpse Vlaams Blok kondigde aan alle gekozen kandidaten van andere partijen te zullen contacteren met de vraag om met zijn partij een coalitie te maken. 'En verschillenden hebben mij voor de verkiezingen al gezegd daartoe bereid te zijn', aldus Dewinter. Zover kwam het gelukkig niet.
1.3.2.2. De flaterende opiniepeilingen
Andere verliezers waren ook de opiniepeilers. Het opvallendste nieuws, de sterke winst van het Vlaams Blok in Antwerpen, werd door de exit poll van VTM volledig gemist. VTM hoopte in de strijd der zenders te scoren door reeds om drie uur met een eerste voorspelling te komen, gebaseerd op exit polls, opiniepeilingen bij het verlaten van de stembureaus. Als die juist zouden blijken te zijn, zou de VRT met rode kaken hebben gestaan. Die peiling wees uit dat het Vlaams Blok een buiklanding zou maken op 23,6 %, of 4,4 % minder dan zes jaar geleden. De werkelijkheid was net andersom: het Vlaams Blok steeg zo'n 5 % tot 33 %. Het voorspelde verlies van drie zetels werd een winst van twee, naar twintig op vijfenvijftig.
De in eerdere opiniepeilingen voorspelde flinke winst van Agalev in Antwerpen kwam er evenmin. En een VRT-peiling vooraf, die voor de Antwerpse districtraden een mogelijke absolute meerderheid voor het Vlaams Blok had gezien, werd ook al niet bewaarheid.
Ook in Gent had de exit poll van VTM het Vlaams Blok niet zien komen. De voorspelling was 13,9 %, maar toen een kwart van de Gentse stemmen geteld was, stond het Vlaams Blok al op ruim 20 %. Blijkbaar schaamt nog steeds een groot deel van de Vlamingen zich ervoor om toe te geven dat hij op een racistische partij stemt, wat peilingen redelijk zinloos maakt.
Nochtans verliepen de verkiezingen al bij al zonder verrassingen, in die zin dat alle trends die zich al bij de vorige verkiezingen manifesteerden, worden doorgetrokken. Zo is de groei van het Blok tot nader order een trendmatige groei. Ook de trend van de wegkwijnende SP en CVP zette zich door. Beide partijen verliezen licht ten opzichte van de vorige gemeenteraadsverkiezingen. VLD en Agalev winnen licht tegenover 1994 en ook dit is een trendmatige winst.
Maar VLD en Agalev evenaren niet hun score van de parlementsverkiezingen van 1999, terwijl SP en CVP het dan weer beduidend beter doen dan 1999. De verklaring hiervoor is dubbel. Vooreerst scoren VLD en Agalev bij gemeenteraadsverkiezingen traditioneel lager dan bij parlementsverkiezingen. Anderzijds stonden de parlementsverkiezingen in het teken van de dioxinecrisis: de meerderheidspartijen SP en CVP kregen voor deze crisis de electorale rekening gepresenteerd, terwijl de toenmalige oppositie er profijt uit haalde.
1.3.2.3. Mogelijke remedies tegen het Blok
Alle analyses over de verdere uitzaaiing van het Vlaams Blok gaan er vanuit dat de andere partijen fouten hebben gemaakt, dat er slecht is geregeerd, dat de klachten van de mensen niet serieus zijn genomen, dat men de steden heeft laten verloederen. De groei van het Vlaams Blok wordt steevast aan het falen van de anderen geweten. Dat is niet helemaal juist.
In de steden zijn de samenlevingsproblemen (criminaliteit, migrantenconcentraties, vuiligheid) zeer reëel. Ze zijn er de belangrijkste voedingsbodem van het Blok. Andere partijen hebben er fouten gemaakt. Maar het recente succes van het Vlaams Blok buiten de steden geeft aan dat zulke schandpaalanalyses niet volstaan. Wie het Vlaams Blok met open blik observeert, valt onmiddellijk iets anders op: de meesterlijke politieke communicatie van de partij.
Het Blok is geënt op de rebellie tegen de openbare orde. Daar politiek op inspelen, noemt men populisme. Het Vlaams Blok ís geen fascistische partij, maar een partij die voortdurend en handig de afstand benadrukt tussen de politiek en het gewone volk, tussen het systeem en de mensen, tussen de elite en de gewone mensen. Het Blok leeft en parasiteert op die kloof, diept ze steeds verder uit, máákt ze. In alle uitspraken, commentaren en speeches van Vlaams Blok-politici wordt alles voortdurend in termen van zij-wij verwoord. Het populisme van het Blok laat zich het best samenvatten in haar slogans: 'Wij zeggen wat u denkt' en 'Eigen Volk eerst'. Zo schaart het Blok zich achter de ontevreden burger, om wat voor reden hij ook ontevreden mag zijn. Het Blok vergroot niet alleen de problemen uit, het benadrukt ook dat de overheid in gebreke blijft, dat ze niet luistert naar de klachten, niet reageert, en zelfgenoegzaam met zichzelf bezig is.
De ironie wil dat de populistische claim van het Blok na elke verkiezingsoverwinning geloofwaardiger en krachtiger wordt: ze spreken steeds meer in naam van een steeds groter deel van het volk. Ook het andere fenomeen waarmee ons land de laatste jaren de buitenlandse pers heeft gehaald, de Witte Mars van 20 oktober 1996, was gebaseerd op de vermeende tegenstelling tussen het volk en het establishment en op het populisme dat toen vooral door de media werd aangewakkerd.
Daarom verwijst het Blok voortdurend naar haar honderdduizenden kiezers die door het cordon sanitaire in de kou blijven staan. Daarom scoort het Blok zo sterk in politieke debatten: voortdurend spelen ze de politici van de andere partijen in simpele, maar krachtige retorische schema's tegen de bevolking uit en beweren ze zelf in naam van de democratie, op te komen voor de rechten van het volk. Daarom staat het Blok inhoudelijk zo zwak in het. Want als het er echt op aankomt om inhoudelijk over politieke dossiers te praten, ben je niet zoveel met scherpe en bitsige aanvallen op corrupte politici. Op protest en op de kloof met de burger bouw je geen constructief programma.
Ook het keurige voorkomen van de Vlaams Blok-politici maakt deel uit van die populistische strategie. Vlaams-Blokpolitici hebben de laatste jaren een bijzonder hoog ideale-schoonzoongehalte. Ze dragen een pak (Gerolf Annemans ooit al in hemd of pullover gezien?), ze praten mooi en verzorgd, ze zijn beleefd, ze laten hun tegenstanders uitpraten en spreken met twee woorden: dank u, meneer de moderator (Zevende Dag). Als ze verbaal en zelfs fysiek aangevallen worden, blijven ze rustig en behouden ze hun waardigheid. Allerlei journalisten en politici mogen het Blok graag ontmaskeren als rauwe fascisten of nazi's, maar de Blok-kiezers lijken immuun te zijn voor zulke onthullingen. Zij betrouwen op wat ze zelf zien: politici met stijl en klasse.
Bij deze populistische strategie en het fatsoenlijke imago hoort ook het slachtofferschap. Blok-politici krijgen graag op hun bek, vooral als de camera's draaien. Ze bieden bij wijze van spreken hun andere wang aan. Beklad met bruine verf? Raam van de BMW ingeslagen? Geen probleem, vriendelijk en waardig blijven. Tekenend was de Antwerpse persconferentie van het Vlaams Blok een dag na de verkiezingen. In plaats van te triomferen en van alles en nog wat te eisen, reikte het Blok de hand aan de VLD om samen een coalitie te vormen, waarbij baron Leo Delwaide het burgemeesterschap kreeg aangeboden. De onvermijdelijke afwijzing van het aanbod, zet het Blok weer in het vergeethoekje waar haar kiezers zo door gecharmeerd worden en waarmee ze zich zo goed kunnen identificeren.
Voor alle duidelijkheid: dat fatsoenlijke imago is er niet altijd geweest. Maar zelfs voormalig stoottroepenleider Filip Dewinter werkt tegenwoordig aan zijn imago van vriendelijke en behulpzame man.
De doorbraak van het Blok buiten de steden heeft dus niet alleen met de inhoud, maar ook met de stijl te maken. Het is geen kwestie van programma, maar van verpakking. Natuurlijk doet de inhoud terzake, de Blok-strategen hebben een bijzonder fijne neus voor populistische dossiers. Zie bijvoorbeeld hoe ze op Linkeroever schaamteloos de Doel-moet-blijven-kaart trekken, maar in Antwerpen de havenbelangen door dik en dun steunen.
Maar zijn Vlamingen dan zoveel gevoeliger voor populisme dan Walen? En waarom hebben de populistische slogans meer aantrek in Vlaanderen dan in pakweg Nederland of Groot-Brittannië? Moeilijk te zeggen. Het is duidelijk dat de kracht van een gevestigde populistische partij als het Vlaams Blok als een magneet op allerlei ontevredenheid werkt. Op het Vlaams Blok kleeft een kwaliteitslabel van degelijke protestpartij. Ben je ontevreden, dan is er maar een adres waar je met je angsten of ongenoegen terecht kan: het Blok. De naam Vlaams Blok is een bijzonder sterk merk, net zoals Nike bij jongeren ooit hip was en Adidas nu opnieuw in is. Hoe meer het merk gekocht wordt, hoe meer aantrek. Een fenomeen als het Blok is daardoor een zichzelf vooruitstuwend proces. Het Blok heeft zijn succes dus niet alleen te danken aan het falen van de anderen.
Het Blok is een Vlaams instituut geworden. Proberen aantonen dat in het Vlaams Blok fascisten actief zijn, het Blok als de thuisbasis van de Vlaamse neonazi's ontmaskeren, aantonen dat het Blok een antisociale partij is en dat de meeste mensen die voor het Blok stemmen eigenlijk hun eigen belangen schaden, helpt niets. Velen kennen het programma van het Blok niet eens, ze worden niet afgeschrikt door tegenstrijdigheden of onvolkomenheden. Ze kiezen voor het merk Vlaams Blok, ze sluiten zich aan bij het imago van de partij als enige echte volkspartij. Kortom: het recente succes van het Vlaams Blok buiten de grote steden is dus het resultaat van een bijzonder geslaagde vorm van politieke communicatie.
Hoe houden we het Blok dan tegen? Is de politieke moedeloosheid terecht? Als vorige diagnose klopt, kan het Blok met zijn eigen wapens en met zijn eigen populistische stijl bestreden worden.
Een. Het spreekt vanzelf dat de reële samenlevingsproblemen, de eerste voedingsbodem van het Blok en de verklaring voor haar succes in de steden, aangepakt moet worden. Die problemen zijn gekend: vuile straten, onverzorgde buurten, onveiligheid en criminaliteit, problemen met migrantenjongeren, gevoelens van onveiligheid. Financiële investeringen kunnen zeker tot een oplossing bijdragen, maar vooral het sociale gevoel in de steden zal versterkt moeten worden.
Twee. Het populisme van het Vlaams Blok kan overal in Vlaanderen op een potentieel van kiezers rekenen. Maar waar sterke lokale of nationale politici zich als populist opwerpen, of ten minste soortgelijke stijlfiguren gebruiken, lijkt het Blok het op het eerste gezicht minder goed te doen. Steve Stevaert (SP) in Hasselt bewijst dat. Herman De Croo (VLD) in Brakel ook.
Dat heeft veel te maken met een stijl van communiceren van de betrokkenen, meer dan met de thema's waarrond ze politiek bedrijven. De gratis bussen van Stevaert in Hasselt zijn een mooi voorbeeld. Wat doet Stevaert? Hij gebruikt de taal van het volk, praat voortdurend in naam van de mensen, benadrukt zijn eigen volkse verleden als cafébaas en zegt te spreken voor de mensen en naar ze te luisteren. Ook in het buitenland heb je heel wat toppolitici die belangrijke elementen van de populistische retoriek overnemen. President Bill Clinton van de VS kan geen twee zinnen zeggen zonder het over 'the American people' te hebben, en ook Tony Blair in Groot-Brittannië heeft daar een handje van weg.
Het komt er dus op aan een soort van populisme te verkondigen zonder het volk voortdurend tégen de politiek of de overheid op te hitsen, om de democratische, sterke elementen uit de politieke stijl van het Blok over te nemen. Vele kiezers van het Blok stemmen niet van harte voor deze partij, ze schamen er zich zelfs een beetje voor. Maar ze doen het omdat ze zeggen dat er geen alternatief is, omdat het de enige manier is om gehoord te worden.
Maar het populisme van het woord is alleen maar geloofwaardig als er ook een populisme van de daad tegenover staat. Het Vlaams Blok zegt niet alleen dat het luistert naar het volk en er dicht bij staat, het doet het ook. In de Antwerpse wijken is het Blok de meest aanwezige partij. Om de drie maanden wordt een partijblaadje gebust, lokale mandatarissen zijn altijd beschikbaar en dweilen cafés en bingoavonden af. Als je auto gestolen is, kun je rekenen op extra aandacht en propaganda van het Blok.
Kortom: het Vlaams Blok leeft tussen de mensen en, dat is bijzonder belangrijk, niet alleen in verkiezingstijd. Het verdwijnen van het lokale, politieke verenigingsleven heeft het directe contact geen goed gedaan. Sommige traditionele politici hebben dat begrepen en lopen zich de schoenen van het lijf.
Drie. En het cordon sanitaire dan? Is dat geen geschikt middel om het Blok terug te dringen? Integendeel. Het valt te vrezen dat het cordon sanitaire in grote mate bijdraagt tot de geloofwaardigheid van de populistische retoriek van het Blok. Het is het ultieme bewijs dat het Blok de enige echte oppositiepartij is. Want kijk, niet alleen de gewone man, ook het Vlaams Blok wordt niet gehoord, ook het Vlaams Blok botst tegen een muur, maar het blijft moedig doorgaan. Het cordon sanitaire is dus geen oplossing, maar een deel van het electorale probleem. Moet het dan afgeschaft worden? In geen geval. Het cordon moet behouden blijven, niet vanwege electorale, maar vanwege morele redenen. Een partij als het Blok mag gewoonweg niet aan de macht komen. Een beleid gestoeld op mooi verpakte haat kan niet. Maar het lijkt wel verstandig om op te houden met het onvriendelijk behandelen van Vlaams Blok-politici, want dat heeft een averechts effect.
Tot slot. Bij het overschouwen van de kiesresultaten van 2000 is er een klein beetje hoop. Als je de uitslag van de provincieraadsverkiezingen vergelijkt met de uitslag van de parlementsverkiezingen van 13 juni 1999, dan is het Vlaams Blok het laatste anderhalf jaar niet verder gegroeid, maar gestagneerd op een kleine 15 procent van de stemmen. Misschien zit de andere communicatiepolitiek van de regering-Verhofstadt daar voor iets tussen. De premier spreekt te pas en te onpas over de burger, hij beweert te weten wat de burger voelt en wil, en hij zegt bereid te zijn om daar rekening mee te houden. Wie weet.
1.2.3. Het Cordon Sanitaire
De opmars van het Vlaams Blok miste zijn uitwerking niet op de andere politieke partijen. Al moet gezegd dat de meeste partijen er nog steeds moeite mee hebben hun houding en strategie te bepalen. Het al dan niet samenwerken met het Vlaams Blok vormde in 1989 de rechtstreekse aanleiding tot een poging van frontvorming van de andere politieke partijen. Het startschot daartoe werd op 4 februari 1989 gegeven tijdens het slotdebat van het congres van de Jong-Socialisten (JS). Toen de collaboratieproblematiek ter sprake kwam, hernam Agalev-kamerlid Jos Geysels een vroeger voorstel dat erop gericht was een 'cordon sanitaire' rond het Vlaams Blok te leggen. Concreet vroeg Geysels de andere panelleden (PVV-voorzitster Neyts, SP-voorzitter Vandenbroucke, CVP-kamerlid Van den Bossche, Vu-kamerlid Lauwers) of ze bereid waren namens hun partij een protocol te ondertekenen waarin afgesproken wordt het Vlaams Blok zowel op nationaal, regionaal als gemeentelijk niveau te isoleren. Tot ieders verbazing beloofden de andere politici het protocol te zullen ondertekenen: 'Uitgaande van een fundamenteel respect voor de politieke democratie en de rol en de werking van alle democratisch verkozen organen; de erkenning van een pluri-cultureel, verdraagzaam en gastvrij Vlaanderen; de noodzaak van een gezamenlijke strijd tegen elke vorm van racisme en vreemdelingenhaat; de fundamentele solidariteit met alle zwakkeren en vergeten groepen in de samenleving, verbinden ondergetekenden hun partij ertoe geen politieke akkoorden af te sluiten of afspraken te maken met het Vlaams Blok, noch in het kader van democratisch verkozen raden op gemeentelijk, provinciaal, gewestelijk, nationaal en Europees niveau, noch in het kader van verkiezingen voor de genoemde niveaus'.
Op de vooravond van de IJzerbedevaart 1999, ging het Vlaams Blok gretig in op de oproep van gewezen CVP-parlementslid Herman Suykerbuyk. In een brief aan voorzitter Van Peel riep Suykerbuyk zijn partij op om samen te werken met het Vlaams Blok. Suykerbuyk staat lang niet alleen. Enkele maanden nadat de CVP zware klappen kreeg in de verkiezingen van juni 1999, ging de partij op zoek naar een antwoord. Op lokaal en nationaal vlak kijken velen verwonderd en verlekkerd naar de resultaten die het Vlaams Blok op 13 juni boekte.
Met het oog op de gemeenteraadsverkiezingen van 2000 vroegen sommige leden van andere partijen, met name de VLD, zich af of de afstandelijke houding ten opzichte van het Blok niet moest gewijzigd worden. Ook gezaghebbende leden van het IJzerbedevaartcomité pleitten openlijk voor een opheffing van het cordon sanitaire. Zij vrezen dat de Vlaamse Beweging niet anders kan dan het Vlaams Blok in de armen te sluiten.
Suykerbuyks oproep om dat cordon te doorbreken, werd terzijde geschoven door de CVP-leiding. 'Geen sprake van een gezamenlijke politieke strijd met het Vlaams Blok', zei Van Peel. Maar Suykerbuyks woorden klonken natuurlijk als muziek in de oren van Vlaams-Blokvoorzitter Vanhecke. Hij was er als de kippen bij om te melden dat 'de CVP moet luisteren naar Herman Suykerbuyk' en dat het cordon sanitaire een 'onhoudbare en onduldbare situatie' is.
Het zou verkeerd zijn als de traditionele partijen en de Vlaamse Beweging zouden zwichten voor deze oproepen. Natuurlijk zijn niet alle kiezers van het Vlaams Blok racisten. Natuurlijk moeten thema's als veiligheid en justitie die door het Vlaams Blok naar voren worden geschoven ernstig worden genomen. Maar het Vlaams Blok staat voor onverdraagzaamheid, extremisme en een gebrek aan menselijke solidariteit. Het is niet in dat soort Vlaanderen dat de meerderheid van de Vlaamse bevolking wil leven. Wel in een open en verdraagzaam Vlaanderen.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten