Inhoudsopgave
Inleiding
Over het verslag
Oceanium
Schildpadden vergelijken
De karetschildpad
De groene zeeschildpad
Vergelijking van het waargenomen gedrag
Vissen vergelijken
De blauwe horsmakreel
De oceaantrekkersvis
De tarpon
Vergelijking van het waargenomen gedrag
Bewegingen vergelijken
Gedragswaarnemingen algemeen
Drie dieren vergelijken
De vogelsoort
De reptielensoort
De prairiehondjes
De sociaalste van de drie
De mens en de gorilla
Verschillen tussen groot en klein
Verschillen tussen leidinggevend en de rest
Mensenobservatie
Vergelijking tussen mens en aap Betoog
Mhorr gazelle
De mhorr gazelle en Blijdorp
Eigen inbreng
De opzet
Beschrijving van de vogels
De molonetispreeuw
De roulroul
De beo
De Konijnuil
Onderlinge gedragsverschillen / conclusie
Bijlagen
Bronnenlijst
Inleiding
Op woensdag 22 februari gingen we voor een praktische opdracht biologie naar Diergaarde Blijdorp is Rotterdam. We moesten daar opdrachten uitvoeren die vooral te maken hadden met het gedrag, de motoriek en de status van de dieren. We moesten ook een eigen inbreng leveren. Toen we de opdracht kregen, probeerden we meteen een goed onderwerp te kiezen om onze eigen invulling aan te besteden. We kwamen al snel tot de conlcusie dat het bestuderen van tropische vogels een leuke opdracht zou zijn. We waren alleen niet zeker dat er in Blijdorp een tropische vogeltuin was. Met deze onzekerheid gingen we naar Blijdorp, waar we een tijd moesten zoeken voordat we de volières gevonden hadden. Het leek ons ook een leuk idee om een vogelsoort te behandelen die niet in de tropen voorkomt. Hierdoor hebben we de konijnuilen in het Oceanium bestudeerd. In de tropische volière zagen we verschillende soorten vogels: duiven, zangvogels en grondvogels. Hierdoor konden we een uitgebreid verslag maken van heel verschillende dieren. We hebben de meest interessante, en aparte vogels gekozen, namelijk: de roulroul, een loopvogel, de beo en de molonetispreeuw, beide zangvogels.
Over het verslag
We hebben het verslag overzichtelijk ingedeeld. Zodat er, ondanks de grootte er toch nog structuur in zit. Bij bijna alle diersoorten hebben we wat algemene informatie opgezocht, en verwoord in onze eigen woorden. Alle bronnen staan in de bronnenlijst, helemaal achteraan. Ook hebben we naast de algemene informatie foto’s van de dieren naastgezet, voor een duidelijk beeld.
Na de algemene informatie volgt ons antwoord op de opdrachten. Meestal is deze niet een direct antwoord, maar eentje die past in de stijl van het werkstuk. Het is dus misschien een beetje zoeken, maar het wordt er in ieder geval niet saaier op! Als een paragraaf begint met algemene informatie, staan onze antwoorden en onze waarnemingen een centimeter uit de kantlijn. Dit geeft duidelijk aan waar het antwoord begint.
Oceanium
De karetschildpad
Erethmochelys imbricata
Algemene informatie:
De karetschildpad is een grote zeeschildpad. Deze soort komt voor in tropische en subtropische wateren in de buurt van koraalriffen en leeft uitsluitend in de zee. De grootste groepen komen voor rond de kust van Mexico, Australië en Indonesië, maar er zijn er ook te vinden in de Atlantische Oceaan en de Rode Zee tussen Egypte en Saudi-Arabië. Een keer per jaar komen de vrouwtjes aan land om eieren af te zetten, maar voor de rest verblijft de karetschildpad alleen in het water. Zolang deze schildpadden in het water blijven zijn ze ongevaarlijk voor mensen, maar dieren die per ongeluk aan land geraakt zijn kunnen bijterig worden omdat ze nogal kwetsbaar zijn buiten de zee. Karetschildpadden migreren voor zeeschildpadden bijzonder weinig, maar er zijn toch regelmatig gevallen genoteerd van dieren die eieren moeten leggen die ook al eens honderden kilometers verderop zijn waargenomen.
De karetschildpad heeft een gevarieerd menu. Het hoofdbestanddeel van zijn dagelijkse voedsel bestaat uit sponzen, die vaak ongezond voor andere soorten zijn. Ze bestaan vaak uit kleine glasachtige stekeltjes. Blijkbaar kan het maag- en darmstelsel van de schildpad wel wat verduren, want ook kwallen worden regelmatig gegeten. Ook zeeslakken, kreeften en andere kleine dieren die op of rond koraalriffen leven vormen een voedingsbron voor schildpadden.
Vroeger was deze soort zeeschildpad een sterk bedreigde diersoort, maar tegenwoordig neemt de soort weer in aantal toe. Ze is nog steeds geen algemene soort, maar de populaties nemen de laatste jaren wel weer wat toe. Er zijn ook fokprogramma’s die jonge dieren die net uit het ei gekomen zijn opvangen en opgroeien, en zodra ze groter zijn geworden weer vrijlaten in de zee. Hierdoor neemt de overlevingskans sterk toe. Vroeger werd er veel gejaagd op deze schildpadden, want over de hele wereld werd het schild gebruikt om brilmonturen mee te maken en in Japan was het schild geliefd om haarspelden van te maken. Als je het schild oppoetst gaat het prachtig blinken, en van de hoornplaten kunnen sieraden gemaakt worden.
Uiterlijke kenmerken:
Een volwassen karetschildpad kan tot 70 kilo zwaar worden en het schild kan zo’n 90 centimeter lang worden. Deze schildpaddensoort valt erg op door de kleur van zijn poten en zijn schild. De nek en poten zijn getekend met zwarte schubben die qua vorm lijken op een net. Deze zwarte vlekken vallen goed op tegen de witgele achtergrondkleur van de nek en de poten van de schildpad. Ook het schild is opvallend getekend. Het is meestal overwegend bruin of donkergroen en het bestaat uit naar achter staande hoornplaten en puntige uitsteeksels. Elke hoornplaat heeft een oranjegeel kleurenpatroon. Het buikschild is geel. Andere opvallende kenmerken van de karetschildpad is een snavelvormige bek en vier hoornplaten tussen zijn ogen. Verder heeft deze schildpad ook nog vier zijhoornplaten.
De groene zeeschildpad
Chelonia mydas
Algemene informatie:
De groene zeeschildpad of de soepschildpad is een grote schildpaddensoort. Zoals de naam het zegt is ze een zeeschildpad. Het belangrijkste verspreidingsgebied zijn subtropische wateren. Deze soort komt dan ook voor in de Atlantische Oceaan en dwaalt af en toe af naar de Noordzee, die eigenlijk te koud is. Net als de karetschildpad komt de groene zeeschildpad eigenlijk alleen aan land om eieren te leggen. Normaal gesproken zijn schildpadden niet erg agressief, maar er zijn wel eens mensen gebeten door de soepschildpad. Dit komt waarschijnlijk doordat deze soort bijziend is en de zwemmer voor een mogelijke partner aanziet. deze soort zeeschildpadden heeft de gewoonte speels te bijten voor de paring, maar die beten kunnen bij mensen tot verwondingen lijden. Een volwassen groene zeeschildpad heeft geen echte natuurlijke vijanden. In het water heeft deze soort een topsnelheid van tegen de 40 kilometer per uur.
De volwassen groene zeeschildpad is de enige schildpad die alleen plantaardig materiaal eet. Jonge dieren eten af en toe nog wel eens wat dierlijk materiaal, maar zijn toch overwegend herbivoor. De belangrijkste voedingsbron is waterplanten, met name verschillende zeegrassoorten.
De groene zeeschildpad werd zelf vaak gegeten, vandaar de naam soepschildpad. De jonge dieren die net uit het ei zijn gekropen zijn erg kwetsbaar voor vogels en grote vissen. Deze twee factoren hebben ervoor gezorgd dat deze schildpaddensoort al een keer bijna uitgestorven is geweest. Ook overbevissing en mileuvervuiling hebben de schildpadden bijna de das om gedaan. Tegenwoordig zijn zeeschildpadden wat minder bedreigd, maar algemeen zijn ze nog niet. Een van de beste manieren waarmee de dieren gered kunnen worden is het vangen van jonge dieren die net uit het ei gekropen zijn waardoor ze erg kwetsbaar voor vogels en vissen worden. Als je ze na een paar maanden weer uitzet zijn ze al te groot geworden voor de meeste vogels en vissen.
Uiterlijke kenmerken:
De groene zeeschildpad is een van de grootste zeeschildpadden. Ze kunnen wel anderhalve meter lang en wel 200 kilo zwaar worden. Ze lijken veel op de eerder genoemde karetschildpad, alleen zijn ze groter, hebben naar verhouding een kleinere kop en hebben ze een ander schild. Dat is schuin aflopend naar de zijkanten. Het is van gruisblauw tot bruin gekleurd, en heeft niet zo’n opvallend kleurenpatroon als dat van de karetschildpad. De buiks is wit. Op de kop en de poten heeft ook deze soort een nettekening, maar deze vervaagd met de jaren en steekt niet zo af op een gele huidskleur. De poten zien er uit als echte roeispanen, en vooral de voorpoten zijn erg sterk.
Vergelijking van het waargenomen gedrag
Toen we bij het grote aquarium aangekomen waren gingen we meteen kijken naar de zeeschildpadden. Het viel ons op dat er veel meer karetschildpadden waren dan groene zeeschildpadden. Van de laatste soort waren maar een of twee schildpadden aanwezig. De groene zeeschildpad die opviel was duidelijk een stuk groter dan de karetschildpadden en had een opvallend lichtere buik. Het was ook lastig om deze schildpad te zien, omdat deze de hele tijd ver aan de zijkant bleef zwemmen. Het beest zwom erg langzaam en meed open water en de glasplaat. Als hij wel eens wat van de kant was verwijderd, zwom hij meteen terug naar de rand. De schildpad bleef heel de tijd hoog in het bassin zwemmen zonder echt naar beneden te duiken. Op die manier kon hij snel lucht happen zonder al te veel inspanningen te doen. Het viel ons op hoe langzaam hij bewoog. We hadden opgezocht dat deze dieren wel 40 kilometer per uur kunnen zwemmen, maar dit dier was erg langzaam. De baan die de soepschildpad aflegde was meestal ongeveer hetzelfde. Hij zwom bijna altijd dezelfde rondjes tegen de klok in. Het dier had weinig sociaal gedrag. Er was ons geen enkel contact opgevallen tussen soepschildpadden.
Het gedrag van de karetschildpad verschilde niet veel van dat van de groene zeeschildpad. De karetschildpadden zwommen ook vooral langs de randen van het grote aquarium, maar in tegenstelling tot de groene zeeschildpadden zwommen ze wel vaak over het glas heen. Ze leken ook veel actiever te zijn dan de soepschildpadden. Als een karetschildpad naar lucht hapte, zwom die bijna altijd meteen weer via de rand naar beneden, waar de groene zeeschildpad vooral hoog in het bassin bleef. Een overeenkomst was dat de beide schildpaddensoorten weinig sociaal verdrag vertoonden.
De blauwe horsmakreel
Caranx crysos
Algemene informatie:
De blauwe horsmakreel is een subtropische vis en komt voor aan de kusten van de Atlantische Oceaan waar riffen te vinden zijn. Zijn verspreidingsgebied is van Senegal tot Angola in het oosten en van het noorden van de Verenigde Staten tot Brazilië. Blauwe horsmakrelen zijn ook te vinden in het westen van de Middellandse Zee. De grootste populaties zijn te vinden in de Golf van Mexico. In de Grote Oceaan komt deze soort niet voor, maar de groene horsmakreel, die nauw verwant is aan de blauwe, neemt zijn plaats in. De groene wordt soms gezien als een ondersoort van de blauwe horsmakreel.
De blauwe horsmakreel leeft en jaagt in groepen. Het belangrijkste voedsel voor volwassen vissen zijn inktvis, garnalen en kleine visjes.
Deze vis komt algemeen voor rond subtropische kusten en wordt hij wordt niet bedreigd. Er is dan ook geen intensief beschermingsprogramma opgesteld. Het enige gevaar is ciguateravergiftiging, wat voor de mens gevaarlijk kan zijn als een besmette vis gegeten wordt.
Uiterlijke kenmerken:
Een blauwe horsmakreel is gemiddeld tussen de 30 en de 35 centimeter, maar een volwassen exemplaar kan soms wel een halve meter lang worden. Het maximumgewicht is rond de drie kilo. De kleur op de bovenkant van de vis kan olijfgroen of blauwachtig zijn. Deze is maar een dunne lijn rond de rugvinnen. Verder naar beneden is de vis overwegend zilvergrijs of goudachtig. De staart bestaat uit twee smalle delen en de twee staartpunten zijn zwartachtig. De rugvin bestaat uit twee delen. Aan de achterkant een langer deel dat in het midden van de vis als een punt omhoog steekt, aan de voorkant een kleinere, bijna ronde vin. Aan de onderkant zijn ook twee vinnen: een langere aan de achterkant, en een kortere ter hoogte van de kieuwvinnen. Soms is rond de kieuwen een zwarte vlek te zien.
De oceaantrekkervis
Canthidermis sufflamen
Algemene informatie:
De oceaantrekkervis behoort tot de groep van de trekkervissen, die allemaal veel op elkaar lijken. Trekkervissen zijn tropische rifvissen die vooral in warm water nodig hebben om te kunnen leven. Ze komen voor in de Atlantische Oceaan, van Brazilië tot Europa. De grootste dichtheden zijn te vinden in de Golf van Mexico, waar het warme water en de riffen rond de vele eilanden een perfecte habitat zijn. Ook in de Middellandse Zee zijn komen trekkervissen voor. Af en toe zijn er waarnemingen van verdwaalde vissen in de Noordzee, maar die vormen een echte uitzondering. De laatste paar jaren worden er steeds meer van deze vissen voor de Nederlandse kust gevonden. Dit komt door een enorme toename van de vissen voor de Afrikaanse kust en door een verandering van de oceaanstromingen. Trekkervissen leven in kleine groepen op een diepte van 10 tot 100 meter.
Hun belangrijkste voedsel bestaat uit weekdieren en kreeftachtigen. Daarnaast worden ook octopus, schelpdieren en zeeëgels gegeten. Met hun sterke, scherpe voortanden kunnen trekkervissen makkelijk door het schild van krabben en kreeften bijten. Sommige trekkervissen kunnen bij het verdedigen van hun territorium agressief worden, en vallen dan soms ook mensen aan door met die voortanden te bijten. Dit kunnen vrij zware wonden worden.
De oceaantrekkervis is niet ernstig bedreigd en hoeft ook niet actief beschermd te worden.
Uiterlijke kenmerken:
Oceaantrekkervissen kunnen wat van kleur verschillen, maar ze zijn altijd vrij somber gekleurd. De meeste vissen zijn grijs tot olijfgroen. Ze kunnen tot 60 centimeter lang en dertien jaar oud worden. Hun gewicht is meestal tussen de 1.4 en de 2.3 kilo. In vergelijking tot andere trekkervissen heeft de oceaantrekkervis een grote vin op de rug en een grote vin aan de onderkant. Deze twee vinnen zijn ongeveer even lang. Ze zijn ook redelijk smal, waardoor de oceaantrekkervis een apart uiterlijk heeft. Soms heeft een dier een donkere vlek rond de kieuwen, maar dat is niet altijd het geval. Rond de kieuwen heeft deze vis kleine onopvallende vinnen. Als je de vis niet goed bekijkt lijkt het alsof hij een platte plaat is zonder kieuwvinnen en met opvallend grote staartvinnen.
De tarpon
Megalops atlanticus
Algemene informatie:
De tarpon is een opvallend grote, sterke roofvis. Ze komen voor in het zuidelijk deel van de Atlantische Oceaan waar ze regelmatig kustzeeën en riviermonden binnenzwemmen. Aan de Afrikaanse kust komen ze voor van Senegal tot Congo, aan de Amerikaanse kust van Argentinië tot de Verenigde Staten. De grootste aantallen zijn te vinden in de Golf van Mexico. Tarpons migreren amper en blijven soms jaren achter elkaar op dezelfde plaats. Opvallend aan deze grote vis is dat ze in zuurstofarm water kunnen overleven door lucht te happen. Als vrouwtjes ongeveer zes jaar oud zijn leggen ze voor het eerst eitjes. Deze onvoorstelbare twaalf miljoen eitjes per vrouwtje worden afgezet in volle zee. De larven spoelen naar de kust waar ze verder opgroeien in verschillende soorten water, zoals zout, brak en zoet. De gemiddelde leeftijd is 55 jaar.
De tarpon is een echte roofvis met sterke kaken. De belangrijkste prooi is vis, vooral groepen kleine visjes die hij in een keer met zijn enorme bek opslokt. De larven nemen voedingsstoffen direct op uit het water. Jonge vissen eten plankton, insecten en kleine visjes. Naast kleine prooivisjes eten volwassen tarpons ook harder, zeewolf en krab.
De tarpon is een algemene vissensoort. Door zijn grootte heeft deze vis geen natuurlijke vijanden, en er is altijd genoeg prooi in de zeeën aanwezig. Hierdoor zijn ook geen echt beschermingsmaatregelen nodig.
Uiterlijke kenmerken
De tarpon valt vooral op door zijn grootte en zijn zilvere glanzende schubben. Zijn bijnaam is dan ook ‘zilveren koning’. Net als de schubben is de bek van deze vis erg groot en kan erg ver opengerekt worden zodat er grote aantallen prooivisjes tegelijkertijd verslonden kunnen worden. De bek wijst duidelijk omhoog. De tarpon heeft een rugvin die bijna precies in het midden van zijn rug opvallend omhoog steekt. De rug van de vis is meestal tussen groen en zwart in. Van de zijkant geven deze schubben een duidelijke zilveren glans, die in estuaria soms bruinachtig goud zijn. De tarpon heeft een paar kleine kieuwvinnen, een kleine vin midden op zijn buik en meer naar achteren nog een grotere vin. Deze vissen kunnen 2,5 meter lang en 160 kilo zwaar worden. Door zijn grootte is de tarpon een erg sterke vis. Deze soort wordt door veel hengelaars geliefd, omdat tarpons hevige strijd leveren wanneer ze aan de haak geslagen zijn.
Vergelijking van het waargenomen gedrag
Toen we in het grote aquarium het gedrag van de blauwe horsmakreel, de oceaantrekkervis en de tarpon gingen vergelijken, viel het ons meteen op dat een vissoort in kleine scholen zwom. Dit bleek de blauwe horsmakreel te zijn. Doordat deze vis in het aquarium in kleine scholen rondzwom, concludeerden wij dat deze soort vrij veel sociaal gedrag vertoont. We merkten op dat deze horsmakrelen vooral in het midden van het bassin zwommen, rond de buis waar de mensen de vissen bekijken. Ze lieten zich dus goed zien. Een ander ding dat ons opviel was dat de twee scholen een vast rondje zwommen dat wat van elkaar verschilde. Beide groepen zwommen hun rondje met de klok mee, maar de kleinste school zwom wat grotere cirkels en kwam zo wat dichter bij de muren dan de andere school, die de muren zo veel mogelijk meed. Op geen enkel moment werd de groep uiteen gezwommen of van het vaste traject afgeweken.
We moesten goed zoeken voordat we een oceaantrekkervis zagen. Het bleken er twee te zijn. Ze zaten aan de zijkant van het aquarium dichtbij de rotsen tegen de centrale tunnel aan. Er zat absoluut geen beweging in deze vissen. Ze zaten samen minutenlang weggestopt in een hoekje zonder zich noemenswaardig te bewegen. Ze bleven de hele tijd bij de rotsen zonder zich in open water te begeven. Een keer zwommen de twee oceaantrekkervissen een paar meter naar een andere rots, maar ze zwommen snel daarna weer terug naar de eerste plaats. Hun gedrag was wel sociaal, want de twee vissen bleven de hele tijd bij elkaar. De afstand tussen beiden was maximaal een of twee meter. Als een van de vissen een klein beetje wegzwom, ging de ander er meteen achteraan. Het viel ons op dat ze niet erg beweeglijk zijn. Wanneer ze een halve slag draaiden moesten ze een langzame, brede bocht zwemmen.
Toen we voor de eerste keer in het grote aquarium keken, viel ons de tarpons meteen op. Deze grote, zilverachtige roofvissen zaten in grote aantallen in het bassin, maar we zagen dat het vooral eenlingen waren. We konden dan ook weinig sociaal gedrag waarnemen. Het viel ons op dat die vissen vaak over het midden van het glas zwommen, waar de bezoekers onderdoor liepen. De meeste vissen waren afwisselend actief en dan ineens weer wat rustiger, maar over het algemeen waren de tampons een van de actievere vissen in het aquarium. Veel tarpons zwommen vooral rechtdoor, en de bochten waren meestal erg flauw. We hebben dus weinig abrupte bewegingen waargenomen.
Bewegingen vergelijken
Toen we in het Oceanium naar de koningspinguïns gingen, viel ons het verschil tussen loop- en zwembewegingen meteen op. Op het land waren deze pinguïns erg onhandig, maar in het water waren ze erg snel en wendbaar. We zagen dat de vleugels de belangrijkste aandrijfkracht zijn. De koningspinguïns flapperden met de vleugels net als vogels in de lucht doen, maar dan met een veel lagere frequentie. Tijdens een vleugelslag kwamen de vleugels erg hoog, de toppen raakten elkaar bijna. De vleugel zelf beweegt op en neer, terwijl er in de vleugel weinig beweging zit. Die worden vooral stijf gehouden. We zagen ook dat de poten tijdens het zwemmen helemaal niet gebruikt werden. Ze werden alleen gebruikt wanneer de pinguïn stijl wilde dalen of stijgen. Dan worden de poten als een soort roer gebruikt. Bij het nemen van bochten werden weer alleen de vinnen gebruikt. We zagen dat de pinguïns eerst hun kop draaiden in de richting waar ze naartoe wilden zwemmen, en dat het lichaam daarna volgde, maar de vinnen werden gebruikt om de bocht te sturen. Tijdens het zwemmen bleven de rompen van de koningspinguïns helemaal stil. Er was geen golfbeweging die de vogels vooruit moest stuwen, waardoor alle kracht uit de schouders leek te komen. De pinguïns maakten alleen met hun vleugels snelheid, waardoor alle kracht op de schouders moet komen. De vleugels zelf hoeven niet zo sterk te zijn, want die flapperden niet en leverden dus weinig kracht om zich aan te drijven.
In het grote aquarium van Diergaarde Blijdorp zaten erg veel haaien van verschillende soorten. We hebben de verpleegsterhaai uitgekozen om wat beter te bestuderen. Het viel ons op dat de meeste aandrijfkracht door de punt van de staart geleverd werd. Deze punt maakte grote S-vormige bewegingen. De rest van de staart bewoog ook mee, alleen de punt had een duidelijk grotere uitslag. De staartpunt van een verpleegsterhaai heeft naar verhouding dan ook een groter oppervlakte dan de rest van de staart. De romp van de verpleegsterhaaien bewoog ook licht mee, maar daar kwam de grootste kracht niet vandaan. De sterkste spieren leken te zitten in de onderrug van de haai, in de buurt van de plek waar de staart aansluit bij de rest van het lichaam. De kieuwvinnen werden tijdens het voorwaartse zwemmen niet veel gebruikt. Ze werden alleen gebruikt tijdens een op- of neerwaartse beweging.
De groene zeeschildpad bewoog zich alleen voort met zijn voorpoten, de achterpoten werden bij de voortstuwing niet gebruikt. In het water werden de achterpoten alleen gebruikt om te sturen en om heel af en toe eens een klein beetje bij te trappen om wat extra snelheid te maken. De belangrijkste functie blijft toch het bijsturen. De punten van de poten van de schildpad bewogen ook, de poot bleef niet helemaal stijf. De grootste spieren moeten in de schouders en in de poten zelf zijn, omdat die de hele schildpad voort moeten stuwen.
De blauwe horsmakrelen maakten een soort slangvormige beweging me hun lichaam, waarbij vooral de staart een grote uitzwaai maakte. Deze bewegingen waren kort en snel, waarbij de uitzwaai niet erg groot werd. De horsmakrelen maakten dus korte, snelle bewegingen in plaats van lange, krachtige slagen. Tijdens het draaien werden vooral de kieuwvinnen gebruikt, maar wanneer meer snelheid gemaakt moest worden werden deze vinnen tegen de romp aan gedrukt. De meest spieren leken dus te zitten rond de ruggengraat, die met S-vormige bewegingen de vis aan moet drijven.
Gedragswaarnemingen algemeen
De vogelsoort
Toen we net in Blijdorp waren aangekomen, gingen we meteen naar het Oceanium om de opdrachten over de vissen en de pinguïns daar uit te voeren. De volgende opdracht was om het gedrag van een vogelsoort te bestuderen. Nog in het gebouw van het Oceanium zagen we een geschikte vogelsoort voor deze opdracht, namelijk de renkoekoek.
De renkoekoeken zaten in een soor terrarium waarin de natuurlijke omgeving van de renkoekoek, de woestijn, was nagemaakt. Toen we bij dit terrarium aankwamen, was het even zoeken naar de koekoeken. Ze hebben namelijk een goede schutkleur tegen het zand. We zagen dat deze vogels hun naam eer aan deden. We hebben ze namelijk geen enkele keer zien vliegen, alleen maar zien lopen en rennen. De renkoekoeken liepen alleen maar over de zandige delen, ze gingen nooit op de rotsen zitten die in het terrarium geplaatst waren. Ook waren de vogels vaak te vinden onder de warme broeilampen. Dit komt hoogstwaarschijnlijk omdat ze normaal gezien in de warme woestijn leven. Hier in Nederland is het een stukje kouder en dan is het wel lekker als je de beschikking hebt over die warme lampen. De mensen van de dierentuin hebben die dingen dus niet voor niets opgehangen.
Het viel ons op dat een van de twee koekoeken, de actiefste van de twee, vaak een vast patroon rond een bepaalde rots liep. Af en toe verschool de vogel zich er achter. Ook zagen wij een renkoekoek langs een takje pikken en schuren. Wij dachten aan twee mogelijke functies van dit gedrag: of de koekoek zet op deze manier zijn geur af waardoor het territorium wordt afgebakend, of er worden met dat geschuur parasieten verwijderd. Als een van de twee vogels te dicht benaderd werd door een andere vogel, zoals een konijnuil waarmee ze het terrarium deelden, zette die zijn kuif, staart en veren omhoog. Het leek ons dat de renkoekoek dan zijn territorium verdedigde. Samen met het afzetten van zijn geur leek ons dit gedrag territoriumgedrag.
De twee renkoekoeken in het terrarium waren duidelijk een koppeltje. Ze werken samen en de een verzorgde de ander. Toch waren deze twee vogels niet compleet afhankelijk van elkaar. Uit het gedrag wat wij zagen leek het ons dat ze elkaar nodig hebben om te leven, maar dat ze niet in alles afhankelijk van elkaar zijn. Ze gingen hun eigen weg in het terrarium, maar op een bepaald moment zochten ze elkaar toch weer op. De twee koekoeken leefden niet heel de tijd bij elkaar, maar wel met elkaar. Als ze bij elkaar kwamen leek het ons dat ze een soort speelgedrag vertoonden, maar het had ook vechten kunnen zijn, omdat het er nogal hard aan toeging. Omdat ze verder rustig met elkaar omgingen leek ons speelgedrag aannemelijker. De relatie met de konijnuilen leek ons wat minder goed. Die hadden jongen en die zaten soms in de weg als een renkoekoek langs kwam lopen. Dan reageerden de renkoekoeken wel eens geprikkeld. De functie van het sociale gedrag onderling leek ons geen direct voortplantingsgedrag, maar toch wel een afgeleide daarvan. Het sociale gedrag ten opzichte van de konijnuilen leek ons territoriumgedrag, omdat de koekoeken agressief reageerden waneer een uil in zijn gebied zat.
De reptielensoort
Direct naast de renkoekoeken was het terrarium van de grote soorten reptielen. Een van de aanwezige reptielensoorten was het gilamonster. Dit is een forse reptiel met een zwarte huid, waarover veel rode vlekken verspreid zijn.
Alle reptielen in het terrarium waren niet erg actief. De gilamonsters lagen te slapen of te rusten in kleine holen in stenen, die in het terrarium geplaatst waren. Toen wij deze reptielen aan het observeren waren was het gebruik van die holen het enige gebruik van de omgeving van ze. Alle gaten, spleten of holen die in de rotsen zaten werden gebruikt om in te liggen. De functie van het waargenomen gedrag leek ons vooral ter bescherming. Door in afzonderlijke holen te liggen lopen de dieren onderling minder gevaar op aanvallen. Het viel ons op dat de gilamonsters ondanks hun opvallende kleurenpatroon toch een redelijke schutkleur hadden. Ook dit heeft waarschijnlijk te maken met bescherming.
Ook in het sociaal gedrag hebben we weinig aantekeningen kunnen maken. We hebben geen enkel sociaal contact gezien tussen twee gilamonsters. Ze lagen allemaal in verschillende holen ver van elkaar verwijderd. Alle reptielensoorten lagen regelmatig verspreid in het terrarium, dus een echt onderscheid tussen soorten leken de gilamonsters niet te maken. We denken dat deze reptielen geen echt sociaal gedrag vertonen, omdat ze anders wel meer bij elkaar lagen. Wat wij gezien hebben waren echte eenlingen.
Een mogelijke verklaring voor het slome gedrag van de gilamonsters is dat het winter was op het moment dat we in Blijdorp waren. Doordat reptielen en dus ook gilamonsters koudbloedig zijn, worden ze minder actief in de winter. Daarnaast jagen gilamonsters overwegend ’s nachts. We hebben deze dieren in het begin van de dag een klein half uur waargenomen zonder echt duidelijke aantekeningen te kunnen maken. Omdat we toch graag wilden weten hoe een gilamonster zich gedraagt, zijn we aan het eind van de dag nog eens terug gegaan naar het Oceanium om de dieren te bekijken. Ook deze keer zat er weinig beweging in de reptielen in het terrarium. Daarom zijn onze beschrijvingen wat minder precies dan bij de andere behandelde dieren.
De prairiehondjes
Vlak buiten het Oceanium, waar we de renkoekoeken en de gilamonsters hebben bestudeerd, waren de prariehondjes te vinden. Toen we net uit het Oceanium kwamen stond er een felle wind, waardoor de meeste prairiehondjes in hun holletjes onder de grond verstopt zaten. Er zat een diertje in ons gezichtsveld. We zagen dat dit knaagdier laag over de grond sloop om voedsel te zoeken. Het viel ons op dat deze het gevonden voedsel eerst met zijn bek oppakt, dan met zijn voorpoten vastpakt en dan pas begint te knabbelen. Als het prairiehondje at, zat het rechtop. Dit gedrag had naast voeden ook een beschermende functie. Door rechtop te gaan zitten houdt het prairiehondje zijn omgeving goed in de gaten, waardoor het bij een eventuele aanval van natuurlijke vijanden snel kan reageren. Deze knaagdieren zijn in hun natuurlijke omgeving, de prairie van Noord-Amerika, een gewilde prooi van roofdieren. Hierdoor zorgt ook het eetgedrag voor een grotere kans op overleving.
De eerste keer dat we gingen kijken bij de prairiehondjes konden we geen sociaal gedrag ontdekken, omdat er maar één diertje te zien was. Het viel ons wel op dat er een uitgebreid gangenstelsel onder de grond zat. Toen we aan het eind van de dag terugkwamen, het weer was toen wat beter, waren er meer prairiehondjes te zien. Even later werden ze ook gevoerd. Toen viel ons op hoe groot het gangenstelsel eigenlijk wel niet was. De diertjes kwamen uit tientallen holen, die allemaal op elkaar aangesloten leken te zijn. Het leek op een soort commune. Alle prairiehondjes gingen samen met elkaar om, er was geen strijd om het voedsel. Op een gegeven moment zaten er drie prairiehondjes buiten en alle drie zaten ze op een vierkant meter. Ze leefden echt als een gemeenschap samen. Ze aten samen en leefden samen in het uitgebreide stelsel van gangen. Af en toe hoorden we ze ook communiceren met elkaar. Dit gebeurde door middel van een trillende roep. Dit sociale gedrag heeft meerdere voordelen voor de dieren. Door samen voedsel te zoeken is er een grotere kans op voldoende voedingsstoffen. Daarnaast biedt het leven in zo’n grote groep een goede bescherming. Als een prairiehond een aanvaller ziet, bijvoorbeeld een roofvogel of een vos, dan roept die hard en waarschuwt zo al zijn groepsgenoten. De burcht onder de grond heeft ook een groot aantal ingangen, waardoor ze erg snel dekking kunnen zoeken en niet in de rij hoeven te gaan staan als een indringer aanvalt.
De sociaalste van de drie
Van de drie diersoorten die we bestudeerd hebben, de renkoekoek, de gilamonsters en de prairiehondjes, leefden de laatste verreweg het meest sociaal met elkaar. Ze leken ook het meest bewust van elkaars aanwezigheid. De prairiehonden leefden echt met elkaar samen als een gemeenschap, en ze leken zich ook bewust van hun afhankelijkheid ten opzichte van de groep. Er was nooit onderlinge strijd, het leek alsof ze elkaar respecteerden. Ook hun communicatie, het roepen naar elkaar, maakte duidelijk dat ze bewust zijn van de andere dieren van de groep. Ook het samenleven van alle diertjes wijst aan dat ze veel sociaal gedrag vertonen, iets wat de gilamonsters en de renkoekoeken in veel mindere mate deden.
De mens en de gorilla
De gorilla’s in Blijdorp zijn sinds kort in tweeën gedeeld. Nu is het zo dat er 2 groepen gorilla’s zijn die van elkaar zijn gescheiden. Elke groep gorilla’s heeft een leider. In de ene groep is dat Dango en in de andere groep is dat de gorilla Bokito. Pas geleden werd bekend dat Bokito in de dierentuin mag blijven. Eerst was daar nog geen duidelijkheid over. Dit zal wel betekenen dat Dango samen met zijn 2 vrouwtjes zodra hun nieuwe verblijf in Sjanghai klaar is. Bokito zit samen met de vrouwtjes Annet en Luena, Aya, Tamani en Thomas, de kleine gorilla in de andere groep. Luena, Aya en Tamani zijn overigens zwanger van Bokito.
Verschillen tussen groot en klein
Thomas hoort bij de grote groep onder leiding van Bokito. Deze kleine druktemaker wordt in deze groep opgevoed door de andere apen, de groep heeft met elkaar een grote ouderlijke verantwoordelijkheid voor Thomas en straalt dat (min of meer) uit. Thomas is de hele tijd speels en de rest vindt het goed. Het valt ook goed op dat Thomas altijd in de gaten wordt gehouden zodat hem niks overkomt. Hij kan alles doen, de rest van de groep is heel verdragend. Hij krijgt ook veel aandacht en af en toe wordt er wat met hem gedold. Als Thomas weg rent naar een andere kooi (er staan een stuk of 3 kooien in verbinding met elkaar door middel van open luiken) volgen er altijd wel één of meer collega’s van hem en kijken of hij niks overkomt. Ze dollen ook wat met hem door krijsend achterna te zitten. Toen één van de vrouwelijke verzorgers wat met Thomas ging spelen werd geen enkel van de andere apen jaloers en ze joegen Thomas ook niet weg. Dit duidt er ook op dat Thomas een voorkeursbehandeling krijgt van de apen want normaal gesproken slikken volwassen apen het niet van elkaar dat de ander meer aandacht krijgt. Op een gegeven moment krijgt Thomas en een andere aap om eten, het was toen even redelijk onrustig. Maar toen het te ver ging kwam een andere aap (allebei vrouwtjes) voor Thomas op en liet de oudere aap ophouden met vechten. Je merkt dat die aap al gelijk rustig werd dus toch wel besefte dat zij fout zat. Bij de gorilla’s is het blijkbaar normaal dat de zwakste/jongste van de groep het eerste mag eten.
Verschillen tussen leidinggevend en de rest
Aangezien de gorilla’s in tweeën zijn gedeeld zijn er nu ook 2 leiders namelijk Bokito en Dango. Over de groep van Dango is er vandaag niet veel te vertellen want het enige wat de vrouwtjes uit zijn groep deden was liggen en slapen terwijl het enigste wat Dango deed was op zijn luie kont op het hooi op de grond zitten in hun kooi. Over de groep van Bokito is wel iets meer te zeggen. In het begin van onze waarneming was de hele groep nog in één kooi bij elkaar. Later ging Thomas wat dollen met de andere apen in de andere kooien maar het grootste deel van de tijd zaten ze in één kooi. Bokito zat de hele tijd vooraan aan het glas gewoon op zijn kont. Hij hield de groep zo te zien wel een beetje in de gaten maar hij was niet erg actief. Wel blijft de rest van de groep een beetje uit zijn buurt en zorgen ze er voor hem niet te storen. Toen Thomas ruzie kreeg met een andere apin om eten leek hij net proberen in te grijpen maar toen werd Thomas net verdedigd door een andere apin. De andere apen bleven vooral op hoge plekjes in de kooi terwijl Bokito vooraan zat. Misschien is dit om beschermend voor te komen tegenover de mensen aan de andere kant van het glas. Wel lijken Bokito en ook Dango autoritair en lijken ze geen tegenspraak te dulden. Zelfs wanneer ze slapen blijven de andere apen op afstand.
Alle andere dieren blijven ver weg van hem. Hij is duidelijk de baas en is het middelpunt van de groep. De andere apen zitten hoog weggestopt terwijl de grote vooraan op de grond zit.
Eten: baas krijgt voorrang, de rest w8 tot hij klaar is. Echt een moment apart om te eten. Lijkt autoritair en lijkt geen tegenspraak te dulden. Zelfs wanneer hij slaapt blijven de andere apen op afstand.
Vergelijking tussen mens en aap
Rond het middaguur gingen we naar de gorilla’s om daar de bijbehorende opdracht uit te voeren. Toen we daarmee klaar waren leek het ons een goed idee om meteen de volgende opdracht, de observatie van mensen, daar uit te voeren. Dan zouden we de overeenkomsten en verschillen tussen het gedrag van gorilla’s en mensen beter kunnen vergelijken. Bovendien was het koud en was het binnen druk. Hierdoor konden we op deze plek meer informatie vergaren. Bij deze opdracht hebben we vooral gelet op speelgedrag, het tonen van emoties, het aandacht vragen en het eetgedrag.
Toen we bij de gorilla’s de mensen aan het observeren waren, viel het ons op dat lang niet iedereen een moment apart neemt om te eten. Sommige mensen gingen op een bankje zitten om daar een boterham te eten, maar de meeste mensen aten ‘uit het vuistje’, dus zonder er echt de tijd voor te nemen. Tijdens het eten werden vaak ook andere dingen gedaan. Zo was bijna iedereen die aan het eten was met kinderen aan het spelen, aan het praten met andere mensen of naar de gorilla’s aan het kijken. Bij de gorillawaarnemingen zagen we dat die dieren meer tijd nemen om te eten dan mensen. Ze deden tijdens het eten meestal geen andere dingen en concentreerden zich vooral op hun voedsel.
Het viel ons ook op dat de mensenkinderen erg veel aandacht vroegen. Het leek alsof de kinderen hun energie niet konden beheersen en dat alles er in een keer uit moest. Ze renden de hele tijd door het gebouw heen, klommen op bankjes, vroegen van alles aan hun ouders en liepen vaak aan hun ouders te hangen. Ze gebruikten alles wat voor handen was om mee te spelen. We hebben kinderen gezien die een kinderwagen pakten om mee rond te racen, andere zaten weer rondjes rond een prullenbak te rennen of tegen de muren aan te duwen. De jonge aap deed dit ook. Ook hij was erg actief, veel actiever dan de volwassen apen, en hij was de hele tijd aan het bewegen en aan het spelen. Bij mensen waren de kinderen ook een stuk actiever dan de ouders.
We zagen dat de kinderen veel vrijheid kregen om te doen wat ze wilden, maar dat ze toch wat strakker gehouden werden dan de apen. Vaak liepen kinderen hand in hand met hun ouders of familieleden, of werden ze door hen gedragen. De jonge gorilla, Thomas, leerde proefondervindelijk. We hebben hem een keer hoog in te touwen zien klimmen waarna hij vanaf een hoogte van ongeveer vijf meter hard op de grond viel. Hij rende daarna snel weer weg, maar we hebben hem sinds die keer minder roekeloze acties zien maken. Apen leren dus veel door trial-and-error. Bij mensen is dit anders. Als we een kind zagen dat om het randje van een bank stond, kwam er altijd een ouder aansnellen om te zorgen dat het kind niet valt. Daarnaast stellen kinderen veel vragen aan hun ouders, waar apen het gewoon uitproberen.
We zagen dat mensen veel meer emoties tonen dan de gorilla’s. Toen Thomas hard naar beneden viel moest hij maar leren dat hij niet zulke roekeloze acties moet maken. Als een jong kind huilt om iets wat niet erg belangrijk lijkt, komen de ouders meteen het meteen troosten. Ook bij ruzie reageren mensen anders dan de gorilla’s. Deze apen gingen meteen vechten toen er onenigheid was, maar mensen probeerden bij een ruzie tussen twee kinderen dat op een andere manier op te lossen.
We merkten op dat de kinderen centraal in het leven van de ouders. Ze leken meer tijd en aandacht aan hun kinderen dan aan zichzelf te besteden. We hebben gezien dat een oma van een kind ‘kiekeboe’ achter een kinderwagen deed. De kinderen vragen de aandacht en krijgen die meestal ook. Bij de apen was dit niet het geval. Thomas was de hele tijd in zijn eentje aan het spelen en de volwassen apen lagen uit te rusten in het stro. De jonge gorilla ging zijn eigen gang, en de ouders deden dit ook. Ze leefden een beetje naast elkaar. De ouders zorgden wel dat hem niks erg overkwam, maar spelen moest hij zelf maar doen.
De mensen leefden in een minder duidelijke rangorde dan de apen. Bijna alle mensen waren in een groepje gekomen. De groepen leefden langs elkaar heen. Bij de apen was een volwassen dier echt de baas en de rest was ondergeschikt, maar bij mensen waren het vooral de kinderen die de dienst uitmaakten. We hebben heel wat waarnemingen gedaan van kinderen die niet naar hun ouders luisteren, maar andersom wel.
Betoog
Na het observeren van gorilla’s en mensen zijn we tot de conclusie gekomen dat de mens eigenlijk gewoon een dier is gebleven maar unieke, menselijke trekjes heeft ontwikkeld. Vooral het gedrag van mensenkinderen lijkt erg veel op dat van jonge gorilla’s. Ze zijn beiden erg levendig en willen de hele tijd spelen. Hierbij worden vaak ondoordachte dingen gedaan die soms fout aflopen, waarbij een jong zich pijn doet. Van dit soort ervaringen leren de jongen. Thomas, de jonge gorilla, speelde de hele tijd en deed soms halsbrekende dingen. Hij was veel actiever dan zijn ouders. We hebben veel kinderen gezien die ook overal op klommen of rondjes aan het rennen waren. Ook deze kinderen waren veel actiever dan hun ouders.
Ook de volwassen mensen en de volwassen gorilla’s leken op elkaar. Ze waren beiden rustiger dan hun jongen en leken meer doordacht in hun bewegingen en beslissingen.
Er blijft natuurlijk een verschil tussen mensen en apen. Zo is de opvoeding van kinderen veel preciezer dan bij de apen, die hun jong zelf de wereld laat leren kennen. Toch zagen wij in het gedrag van de mensen veel gelijkenissen met het gedrag van apen. Wij vinden wel dat de mens een stuk beter ontwikkeld is dan de gorilla, maar de basis van de mensen leek ons niet zo veel te verschillen van de apen. De kinderen reageren op bijna alle zaken ongeveer hetzelfde. De menselijke trekjes zijn wel duidelijk en zorgen ervoor dat de mens niet hetzelfde is als een gorilla, maar toch zien wij te veel verschillen in het gedrag om te concluderen dat de mens zich afgezonderd heeft van de dieren.
Mhorr gazelle
De Mhorr gazelle
Gazella dama mhorr
Algemene informatie:
De Mhorr gazelle is een van de grootste gazellesoorten. Een groot dier van deze soort kan bij zijn schouders wel zo'n 75 centimeter groot worden. De lichaamslengte is ongeveer 1.60 meter. Het beest is zeer slank gebouwd met lange poten en een lange nek. Door zijn slanke bouw komt de Mhorr gazelle erg elegant over. De bovenkant van de vacht is een soort roestrood en loopt door tot aan de hoeven, maar alleen aan de buitenkant van zijn poten. Deze kleur steekt fel af tegen de witte onderbuik. Zowel mannetjes als vrouwtjes van deze gazellensoort krijgen S-vormige horens die tot 40 centimeter lang kunnen worden. De dieren kunnen tot 85 kilo zwaar en twaalf jaar oud worden.
Mhorr gazellen zijn echte herbivoren. Voor grazers zijn deze gazellen niet erg kieskeurig in hun voedsel. Ze aten voornamelijk het groenste deel van een plant dat op dat moment voor handen was. Welke plant dat precies is hangt af van het seizoen. In de Sahara is dit vrij logisch omdat het daar erg droog is. De groene delen van de plant bevat meer water dan de verdorde delen. De Mhorr gazelle heeft zo weinig water nodig dat in natte periodes het eten van groene planten ze van genoeg water voorziet. In droge periodes moeten ze wel een waterbron opzoeken. In het wild aten ze alle soorten planten die te verkrijgen waren, maar in gevangenschap eten ze wat anders. Hun voedsel bestaat vooral uit een soort tot proppen geperste kruiden, grasduinen en timotheegras. Met hun lange nek kunnen ze net bij acaciablaadjes door op hun achterpoten te gaan staan. Met een te grote kieskeurigheid zou de soort nog sneller uitsterven, omdat het aantal groene planten in de Sahara al erg laag is.
Er is weinig bekend over de natuurlijke voortplanting van Mhorr gazellen, omdat er de laatste jaren geen waarnemingen in het wild zijn gedaan. De draagperiode is zeven maanden en de jongen worden één voor één geboren. De pasgeborenen liggen de eerste weken buiten de kudde verborgen in bladeren.
De status:
De Mhorr gazelle is een zeer zeldzame gazellesoort. Lang geleden was het een van de meest voorkomende gazellen, met een verspreidingsgebied van Marokko in het noorden tot Senegal in het westen en Sudan in het zuidoosten. Oorspronkelijk kwam deze soort voor in woestijnen rond de Sahara. De belangrijkste verspreidingsgebieden waren voormalige woestijnen in Marokko en Senegal. Deze gazelle, die een ondersoort is van de Dama gazelle, is een echt woestijnbeest. Ze trok vaak in kleine groepen van zo’n tien tot twintig dieren door voornamelijk rotsige woestijnen, die zich goed lenen voor nomadisch gedrag door de stevige ondergrond. Tegenwoordig wordt dit dier met uitsterven bedreigd, er zijn zelfs geen wilde populaties meer. De belangrijkste redenen van het uitsterven zijn overbegrazing van hun voedsel, de jacht die en de agriculturele ontwikkeling in Afrika, waarbij niet veel aandacht aan de natuur geschonken wordt.
In 1971 richtte het Wereldnatuurfonds een reservaat in Spanje op waar Mhorr gazellen werden gekweekt. Door ziekte of andere problemen moesten de dieren verplaatst worden naar verschillende dierentuinen. Hierdoor zijn er verschillende dierentuinen in Europa en Amerika die deze zeldzame gazellen hebben. Toch zijn er over de wereld maar 150 gevangen dieren, en in het wild zijn ze dus al helemaal uitgestorven. In 1968 is de Mhorr gazelle officieel als uitgestorven verklaard. In 1984 is een herintroductieprogramma opgestart. Er zijn dieren uitgezet in het Gueumbeul Reservaat in Senegal, het Bou-Hedma National Park in Tunesië en het Souss-Massu National Park in Marokko. In de toekomst zijn nog meer herintroductieprogramma's gepland in Marokko. Het aantal gazellen in gevangenschap neemt langzaam aan toe, maar een echte geboortegolf kan het niet genoemd worden. De toekomst voor de Mhorr gazelle ziet er dus weer iets rooskleuriger uit, al moeten we nog altijd rekening houden met het ergste. In de natuurparken waar de dieren worden uitgezet zullen altijd mensen zijn die proberen te jagen, ook al is dat verboden. Ook is het maar af te wachten hoe de gazellen reageren in moeilijke jaren, wanneer het erg droog is de planten verdorren. Er is dus een lichte positieve tendens, maar enige voorzichtigheid is wel geboden. Blijdorp past goed in de opvatting dat dierentuinen soms bij kunnen dragen in het voortbestaan van bedreigde diersoorten. Naar bijna alle Mhorr gazellen in de wereld wordt onderzoek gedaan naar mogelijke herintroductie of fokprogramma’s. Volgens www.natuurinformatie.nl zijn er bij Diergaarde Blijdorp verschillende voorwaarden waaraan voldaan moet worden voordat een nieuwe diersoort zich kan vestigen in de dierentuin. Een van die voorwaarden gaat volgens de site over het fokken van beschermde dieren. Er staat: “Het bijdragen aan de instandhouding van bedreigde soorten is immers de belangrijkste legitimering van elke dierentuin.” Uit deze tekst blijkt dat Blijdorp het in stand houden van beschermde dieren een belangrijke factor vindt, en dat het daartoe bij dan dragen door middel van fokken. De Mhorr gazelle heeft alle steun nodig om te overleven, dus elke informatie en elk nieuw dier is een stap in de goede richting. Fokprogramma’s in Blijdorp zouden bij kunnen dragen aan het voortbestaan van de Mhorr gazelle, en omdat Blijdorp ook deze opvatting deelt zijn wij van mening dat de aanwezigheid van deze dieren in de dierentuin van Rotterdam goed bij deze stelling past. Wij vinden dus dat Blijdorp goed past in de opvatting dat bedreigde dieren beschermd en gered kunnen worden door acties van dierentuinen.
Eigen inbreng
De opzet
Nu zijn we aangekomen bij onze eigen inbreng. Hiervoor hebben we de volgende vier dieren bestudeerd:
1. Molonetispreeuw
2. Roulroul
3. Beo
4. Konijnuil
Met onze vergaarde informatie van onder andere het internet en onze eigen waarnemingen konden we de volgende vragen beantwoorden:
• Beschrijf de algemene kenmerken van elke soort, dus uiterlijk, habitat, verspreidingsgebied, etc.
• Beschrijf het waargenomen gedrag en eventuele conlusies die je uit die waarnemingen kan trekken.
• Beschrijf de overeenkomsten tussen het waargenomen gedrag en vergelijk het met het natuurlijke gedrag van die soort.
• Vergelijk je waarnemingen en conclusies van elke soort met elkaar. Wat komt overeen en wat verschilt en waarom zou dat zo kunnen zijn?
Molonetispreeuw
Scissirostrum dubium
Algemene kenmerken:
De Molonetispreeuw, ook wel Molinetspreeuw of Roodstuitspreeuw, is een spreeuwachtige van ongeveer twintig centimeter groot. De spreeuw is overwegend zwart en grijs gekleurd, met opvallende rode veerpunten op de stuit. Ze zijn grotendeels mat gekleurd, er is geen duidelijk verenpatroon op de rode stuit na. De vleugels zijn wel wat donkerder gekleurd dan de rest van het verenkleed. De snavel van Molonetispreeuwen valt erg op. Deze is in verhouding tot de rest van zijn lichaam erg groot en de gele kleur steekt af tegen het donker verenkleed. Ook de poten zijn lichtgeel van kleur.
Molonetispreeuwen eten vooral larven, die ze in de bomen vinden, nectar en vruchten. Met hun grote snavel hakken deze vogels peervormige nestholen in de boomstam, waardoor ze ook wel spechtspreeuwen genoemd worden. De strekspieren in de schedel zijn erg goed ontwikkeld, waardoor ze makkelijk in boomstammen kunnen hakken. Die strekspieren werken dan als een soort schokdemper. Ondanks de overeenkomsten zijn deze spreeuwen niet verwant aan spechten.
Deze spreeuwensoort komt voor op Sulawesi, het Indonesische eiland dat ook bekend staat als Celebes, en enkele kleine eilandjes daaromheen. Daar leven ze in de lager gelegen delen, tot maximaal 100 meter hoogte. Er zijn geen acute instandhoudingsplannen voor de instandhouding van de populatie nodig, maar er moet toch wel gezorgd worden dat ze niet te snel uitsterven. De laatste jaren is de Molonetispreeuw in de belangstelling gekomen bij veel vogelliefhebbers, wat de populatie niet ten goede komt. De spreeuwen leven in grote groepen bij elkaar. Meestal bezet een kolonie een bepaalde boom, die dan helemaal leeggehakt wordt met gaten. De schors van die boom kan er dan doorzeefd uitzien. In elk gat komt dan een paartje te broeden. Een totale kolonie bestaat meestal uit 50 tot 100 paren. De nesten bevinden zich op ongeveer 30 tot 50 centimeter van elkaar. Door deze grote hoeveelheid kan een boom soms zelfs instorten.
Per legsel legt een paartje Molonetispreeuwen maar twee eieren, wat niet erg veel is. In twee weken tijd worden die uitgebroed. Het nestje, dat zich in het gehakte holletje bevindt, bestaat uit dennennaalden en kleine stukjes boomschors. Dit nestje is maximaal 5 centimeter hoog. Na ongeveer 24 dagen na het uitkomen van de eieren kunnen de jongen vliegen. De drie daaropvolgende weken worden ze nog door de ouders gevoederd, waarna die zich moeten voorbereiden op een nieuw legsel.
Molonetispreeuwen in Blijdorp:
De eerste vogelsoort die we bestudeerden was de molonetispreeuw. Deze vogels zaten in een aviarium waar allemaal Indonesische vogels zaten. Als je de grote tropische volière binnenloopt, is de op een na laatste kooi die van de molonetispreeuwen. In tegenstelling tot sommige andere vogels, zoals toekans en neushoornvogels, zaten de molonetispreeuwen niet in een aparte kooi opgesloten, maar ze vlogen ‘vrij’ rond in de centrale volière waar ook het publiek rond kon lopen. Dit hebben we gemerkt, want tijdens het maken van enkele aantekeningen heeft een spreeuw een pakketje gedropt op ons notitieblok. Het gevolg: een vieze zwarte vlek tussen aantekeningen over het sociaal gedrag van deze vogels. We zijn in elk geval tot de conclusie gekomen dat ze misschien onderling wel sociaal contact onderhouden, maar tegenover de mens waren ze in elk geval een stuk minder sociaal.
Het op dat moment bestudeerde sociaal contact viel ons duidelijk op. Er zaten een groot aantal molonetispreeuwen in de volière, maar toen we wat beter opletten zagen we dat de meeste vogels paartjes vormden. Ook in de vlucht volgden de paartjes elkaar, al was dit lastig te zien door de grote aantallen vogels en door de drukte in de kooi. Er waren op het eerste gezicht ook redelijk veel losse exemplaren, maar als je die vogels volgde kwamen ze vroeg of laat wel weer bij hun nestje waar een andere vogel in zat. In de grote groep leek geen echte band te zijn, er was geen duidelijk sociaal gedrag naar andere spreeuwen dan de partner. De functie van dit gedrag leek ons vooral met bescherming te maken te hebben. Bij een eventuele aanval van een roofdier zou de groep de predator kunnen verwarren waardoor de vogels mogelijk kunnen ontsnappen. Daarnaast zou het leven in een dergelijke groep ook het zoeken van voedsel kunnen vereenvoudigen. Als een vogel een grote voorraad voedsel vindt, zou die dat door kunnen geven aan zijn soortgenoten, iets waar bijen
om bekend staan. Dit leek ons echter niet het geval, omdat we geen eenheid in de groep konden ontdekken. Er is dus waarschijnlijk sprake van woon- en in minder mate van voedingsrelaties. Bijen vormen een echte gemeenschap, maar wij konden dat bij molonetispreeuwen niet waarnemen. Aan de ene van het aviarium stond een voederplaats. Daar was nooit de hele groep te vinden, alleen maar eenlingen of kleine groepjes met maximaal drie vogels per groep. Dit dus in tegenstelling tot gewone spreeuwen, die wel in enorme groepen foerageren.
In het midden van de kooi stond een grote boomstronk die doorzeefd leek met gaten. De molonetispreeuwen vlogen af en aan, van en naar de gaten toe. Toen we daar eens goed op letten zagen we dat er twee vogels per holletje zaten, dus per paar een holletje. Regelmatig zagen we een spreeuw naar een holletje vliegen met wat voedsel in zijn snavel. Die gaf hij dan aan de vogel in het nestje. Hieruit concludeerden wij dat deze vogels paartjes vormen, wat later door het observeren van enkele individuele dieren bevestigd werd.
Vergelijking tussen het natuurlijke en het waargenomen gedrag:
Een duidelijke overeenkomst in het natuurlijke en het waargenomen gedrag was het leven in groepen. We hebben opgezocht dat molonetispreeuwen in groepen van 50 tot 100 vogels leven, zoals we verteld hebben onder het kopje algemene kenmerken. We konden ook duidelijk de paren ontdekken. Een andere duidelijke overeenkomst waren de uitgehakte nesten in de boomstronk. We konden ook duidelijk waarnemen dat per nest een paartje spreeuwen broedde.
Roulroul
Rollulus roulroul
Algemene kenmerken:
De roulroul, in het Nederlands ook wel bekend als de roelroel, is een patrijsachtige van ongeveer 25 centimeter groot. Het mannetje is iets groter dan het vrouwtje. Volwassen dieren komen vrij dik en log over. Deze grondvogel heeft een spectaculair verenkleed. Het mannetje heeft glimmende metaalgroene veren op zijn rug, die vanuit sommige hoeken wit lijkt. De borst en buik zijn glimmend donker blauw. Zijn vleugels zijn een stuk donkerder dan de buik en de rug, met enkele bruinachtige stukken ertussen. Op zijn kruin staat een rode, borstelachtige kuif. Vlak voor die kuif heeft de roulroul een wit voorhoofd, en rond zijn oog heeft deze vogel een fel rood stuk huid. Ook aan de onderkant van de korte snavel bevindt zich een rode vlek. De rest van de kop is donker gekleurd met wat kleine stippen en strepen. De vrouwtjes zijn minder opvallend getekend dan de mannetjes, maar ook zij zijn erg kleurrijk. Bijna alle hennen van fazantachtigen zijn bruin, wat een betere schutkleur is. Ze zijn overwegend erwtgroen. Deze kleur is een beetje te vergelijken met de rug van een mannetje. Ook deze veren glimmen duidelijk. De schouderveren zijn roodbruin, die overgaan naar de lichter bruine vleugels. De kop is leigrijs zonder stippen of strepen, en de snavel is volledig donker. Ook de vrouwtjes hebben een rode rand bij hun ogen, alleen is die veel kleiner dan bij de mannetjes. De jonge vogels zijn iets doffer van kleur. Het geluid dat een roulroul maakt is te omschrijven als een treurig gefloten si-ul.
De roulroul komt alleen voor in Zuid-Oost Azië, met name Zuid-Myanmar, Thailand, Maleisië, en de Indonesische eilanden Borneo en Sumatra. Deze vogelsoort behoort tot de familie van de fazanten, en is nauw verwant aan patrijzen. Het aparte aan de roulroul is dat deze vogel in dicht tropisch regenwoud voorkomt. In het algemeen zijn patrijzen namelijk vogels van het open land. Doordat ze diep in het regenwoud leven, worden ze weinig gezien en is het moeilijk om ze te bestuderen. Daarnaast zijn roulrouls ook nog erg schuw. Als ze verstoord worden, proberen ze eerst weg te rennen en zich te verstoppen in het struikgewas, maar als het nodig is vliegen ze een kort eindje. Ze hebben korte, ronde vleugels wat vliegen in een dicht woud makkelijker maakt. Bij het verdedigen van hun territorium worden ze nooit agressief, wat bij sommige andere patrijsachtigen wel het geval kan zijn.
Roulrouls eten vruchten, zaad, insecten en kleine schaaldieren. Ze lijken meer dierlijk materiaal te eten dan andere patrijzen. Ze verzamelen hun voedsel door met hun scherpe poten over de grond te schrapen. Hierdoor komen allerlei voedingsbronnen bloot te liggen. Ander afwijkend gedrag ten opzichte van de meeste patrijzen is het broedgedrag. Het nest van patrijzen is normaal gesproken een kuiltje in de grond, maar de roulroul bouwt een volwaardig nest. Dit nest is relatief groot en het is overkapt. De volwassen vogels maken er een kleine ingang in om het nest te betreden en te verlaten. Zoals eerder beschreven hebben roulroulhennen geen schutkleur. Dit komt doordat ze een nest bouwen in plaats van een kuiltje. Hierdoor krijgen ze automatisch meer bescherming. Per legsel legt een vrouwtje vijf of zes witte eieren. Achttien dagen na het leggen komen de eieren uit, waarna de jonge vogels nog ongeveer 25 dagen in het nest blijven. Al na een jaar zijn ze geslachtsrijp. Volwassen vogels komen bijna nooit in groepen voor. De meeste waarnemingen zijn van paartjes of eenlingen.
Hoewel er nog redelijk wat roulrouls in het wild rondlopen, is er toch enige bezorgdheid over het voortbestaan van deze soort. Deze is namelijk volledig afhankelijk van dicht tropisch regenwoud, wat de laatste tijd met een hard tempo gekapt wordt. Gelukkig voor deze vogels lijkt de roulroul zich beter aan andere omstandigheden aan te kunnen passen dan andere patrijzen uit Zuid-Oost Azië.
Roulrouls in Blijdorp:
Eén volière verder dan de molonetispreeuwen zaten andere Aziatische vogels, waaronder enkele Indische duivensoorten, en de roulrouls. Deze kooi wordt de Victoriaserre genoemd. Net als de molonetispreeuwen vlogen en liepen deze mooie vogels tussen het publiek door. Deze kooi was wel iets anders opgebouwd dan de vorige. Daar was een centraal stuk waar de nestboom stond en de twee paden voor de bezoekers liep daar omheen. De paden kwamen weer bijeen, waardoor het middenstuk afgezonderd was van de zijkanten. In de kooi van de roulrouls was maar een pad dat dicht langs de rand liep. Hierdoor was er een groot, dicht begroeid stuk van de volière voor de vogels om rond te lopen en te vliegen. Dit is waarschijnlijk ook de reden waarom ze de roulrouls niet in het andere hok hebben gezet. Deze kleine patrijsachtigen zijn echte grondvogels en vliegenniet vaak. Daarnaast zijn ze ook redelijk schuw, waardoor een groot, dichtbegroeid deel deze vogels zeker ten goede komt.
Voordat we in Blijdorp aankwamen, wisten we geen van allen iets over de roulroul te vertellen, maar toen we een minuut in de volière kwamen, zagen we meteen dat deze vogel over het algemeen schuw is en niet graag vliegt. Ook de habitat van deze patrijzensoort werd ons al snel duidelijk. Hij liep de hele tijd tussen de grondplanten door, waaruit wij konden opmaken dat dit dier in het tropisch regenwoud leeft. Door zijn onopvallende en teruggetrokken levensstijl moesten we eerst goed zoeken om het paartje te vinden. We merkten ze al gauw op, maar het bleek maar om een paartje te gaan. Die twee roulrouls weken geen moment van elkaars zijde en volgden elkaar de hele tijd. Op geen enkel moment waren de vogels van elkaar gescheiden. We hebben maar een keer gezien dat het vrouwtje een paar meter achterop kwam te liggen bij het mannetje, maar het vrouwtje ging meteen een stuk sneller lopen om het mannetje bij te houden. We zagen dat de twee vogels heen en weer door de volière liepen, waarbij ze meestal dezelfde weg namen. Ze liepen nooit in grote bogen om zo ver mogelijk van het publiek te blijven, maar ze bleven op een redelijke constante afstand van het pad.
We hebben waargenomen dat de volière niet alleen onderdak biedt aan vogels, maar blijkbaar ook aan muizen. Toen Robin en Arie in de uiterste hoek van het aviarium de roulrouls aan het bestuderen waren, schoot er een redelijk grote muis vanuit een hoekje vlak achter de vogels lang en rende hard door de kooi heen, op zoek naar een andere schuilplaats.
Vergelijking tussen het natuurlijke en het waargenomen gedrag:
Direct aan de rechtkant van de volière bevond zich de voederplaats waar de duiven van een plateau konden eten en waar de roulrouls zich op de grond konden voeden. We zagen dat de twee vogels soms met hun poten over hun voedsel schraapten. Later, toen we naslagwerken hadden geraadpleegd, bleek dat deze vogels in hun natuurlijke habitat hun voedsel vergaren door met hun poten de grond om te woelen waardoor insecten, wormen en plantaardig materiaal bloot komen te liggen. Daarnaast viel ons de teruggetrokken en onopvallende levenswijze direct op.
Beo
Gracula religiosa
Algemene kenmerken:
De beo is een overwegend zwarte vogel van rond de 25 tot 30 centimeter groot. Deze vogels kunnen makkelijk verward worden met kraaiachtigen, omdat ze namelijk overwegend zwart zijn. Op hun rug zijn ze helemaal zwart, maar wanneer er zonlicht op deze veren valt, is een duidelijke groene glans te zien. Op de staartveren is die glans meer turkooisachtig, en op de kop is die overwegend violet of paars. De kop van een beo is karakteristiek. Opvallend is de grote, oranjerode snavel, waarvan de punt geel is, maar misschien wel het opvallendste van deze vogel zijn de gele vlechten op de kruin en de nek. Deze steken duidelijk af tegen het zwarte verenkleed. Ook de poten zijn felgeel. Als een beo opvliegt, is een duidelijk zwart-wit patroon te zien op de vleugels. Dit is alleen waar te nemen tijdens de vlucht. Mannetjes en vrouwtjes zijn niet met het blote oog uit elkaar te houden, maar juvenielen hebben een doffere snavel dan volwassen vogels.
Beo’s komen voor in het tropische Zuid-Oost Azië, vooral in landen als India, Sri Lanka, Indonesië en Thailand. De laatste paar jaren zijn er redelijk wat beo’s geïntroduceerd in landen of gebieden waar ze natuurlijk niet voorkwamen, zoals Japan, Florida, Hawaii en Puerto Rico. Deze uitzettingsprogramma’s zijn geslaagd en nu komen er dus ook beo’s voor waar ze eigenlijk niet thuishoren. De habitat van deze vogels is erg verschillend. Ze komen van zeeniveau tot 2000 meter hoogte voor, maar over het algemeen houden ze van regenachtige gebieden met een hoge luchtvochtigheid. Hierdoor zijn ze vaak te vinden in tropische regenwouden, maar ze zitten nooit erg diep in het woud. De meeste kans om er een te zien maak je aan bosranden, open plekken in het bos en gecultiveerde delen zoals koffie- en theeplantages.
Hoewel de beo het meest op een kraaiachtige lijkt, is hij verwant aan de spreeuwen. Dit komt onder andere tot uiting in zijn zwangkwaliteiten. Spreeuwen staan bekend om hun imitaties, maar beo’s zijn hier absolute uitblinkers in. De beo wordt veel gebruikt als kooivogel, omdat hij de menselijke spraak goed na kan doen. Hij imiteert zelfs beter dan papegaaien, waardoor de vraag naar beo’s meestal groter is dan naar papegaaien. Hoewel hij in gevangenschap veel geluiden nadoet, gebeurt dat in het wild niet vaak. Andere vogelsoorten worden zo goed als nooit nagedaan, maar buur-beo’s worden wel eens nagebootst. Naast het imiteren heeft de beo nog een groot repertoire aan geluiden, maar deze klinken meestal minder geraffineerd. Over het algemeen is deze vogel een luidruchtig groepsdier. Een verschil tussen beo’s en spreeuwen is de manier waarop ze voortbewegen op de grond. Een spreeuw loopt, maar een beo maakt kleine sprongetjes.
Net zoals de meeste spreeuwensoorten is de beo een echte omnivoor. Vruchten, nectar en insecten zijn zijn hoofdvoedsel, maar kleine hagedissen worden ook wel eens opgegeten. De beo foerageert vooral in bomen, en daar zoekt hij naar onder andere vijgen. Ook insecten worden van de boomstam geplukt. Er zijn ook vermeldingen gemaakt van beo’s die vliegende termieten in de open lucht probeerden te vangen. Ze worden bijna nooit op de grond gezien.
Beo’s vormen monogame koppels, en ze blijven dus hun hele leven bij elkaar. Het broedseizoen is tussen april en juli. Ze broeden in een boomholte aan de rand van een bos, vaak een oud spechtennest. De mannetjes en de vrouwtjes bouwen allebei het nest, maar de vrouwtjes nemen het meeste uitbroeden voor hun rekening. Een legsel bestaat uit twee of drie blauwe eieren met bruine spikkels. De kleine vogeltjes worden door beide ouders opgevoed en gevoerd. In ongeveer een maand vliegen de juvenielen uit. Kort daarna beginnen de volwassen vogels weer aan een nieuw legsel. Per jaar heeft een beo ongeveer drie legsels.
Zoals al eerder gezegd eet een beo veel plantaardig materiaal, zoals vruchten en zaden. Hun niche heeft hier dan ook veel mee te maken. De zaden die niet volledig verteren, worden weer uitgescheiden. Als die op de grond terecht komen, kan er op die plek een nieuwe plant van die soort groeien. De ecologische nis van de beo is dan ook grotendeels het verspreiden van zaden waardoor het tropische regenwoud zich uit kan breiden.
In sommige gebieden wordt het broedgedrag van de beo uitgebuit. Beo’s broeden in boomholten, maar om beo’s te vangen voor in de volières worden soms nestkasten van bamboe neergezet. Jonge vogels kunnen dan makkelijk worden verzameld voor de vogelhandel. De beo is in de laatste jaren een van de populairste kooivogels geworden. De vraag naar deze vogels is tegenwoordig groter dan de broedcapaciteit, waardoor het aantal wilde dieren afneemt. In Noord-Oost India werden deze spreeuwachtigen gevangen om als voedsel te dienen. Een beocurry was in die streek een van de populairste gerechten. Er zijn nog geen echte beschermingsmaatregelen voor de beo opgezet, hoewel dat eigenlijk wel nodig is. Deze soort is niet in acuut gevaar, maar door een stevige populatieachteruitgang is de toekomst van deze mooie vogel niet helemaal gegarandeerd.
Beo’s in Blijdorp:
De beo’s zaten in dezelfde serre als de molonetispreeuwen, en ook deze vogels vlogen er tussen de bezoekers door. Ook bij de beo’s was het duidelijk waarom ze in deze kooi geplaatst zijn. De andere kooi, de Victoriaserre, was dichter begroeid en meer bedoeld voor vogels die dieper in het woud leven. Beo’s komen aan de rand van bossen voor, waar ook wat open plekken zijn. Daarnaast zijn ze niet zo schuw voor mensen, en kunnen ze meer drukte van bezoekers aan.
We moesten even goed zoeken voordat we beo’s zagen, omdat er niet zo veel in de kooi zaten en omdat de molonetispreeuwen door hun drukke gedrag de aandacht trokken. We vonden een paartje in de hoek van de volière hoog in een boom. We zagen dat het paartje de hele tijd bij elkaar bleef. Door deze waargenomen afhankelijkheid van elkaar zou het goed mogelijk zijn dat beo’s monogaam zijn.
Vergelijking tussen het natuurlijke en het waargenomen gedrag:
We hebben de beo’s op geen enkel moment op de grond gezien, iets wat ze in de wilde natuur ook zo veel mogelijk vermijden. Daarnaast broeden beo’s bijna altijd in gaten in bomen zoals spechtenholten, en in het midden van de serre stond een grote boomstronk waar ook de molonetispreeuwen in nestelden. Ook de waarnemingen over het leven in koppels komt overeen met het natuurlijk gedrag van deze vogels. In het wild vormen beo’s monogame koppels die volledig afhankelijk van elkaar zijn.
Konijnuil
Athene cunicularia
Algemene kenmerken:
De konijnuil, ook wel holenuil genoemd, is een kleine uilensoort. De grootte van een volwassen vogel is gemiddeld tussen de achttien en de 25 centimeter. Zoals veel andere uilen heeft de konijnuil een rond gezicht. Daarnaast heeft deze uil geen oorpluimen, iets wat sommige andere kleine uilen wel hebben. In zijn gezicht heeft de konijnuil opvallende witte wenkbrauwen en grote gele ogen met zwarte pupillen. Een opvallend uiterlijk kenmerk is dat de uil erg lange en sterke poten heeft. In grote lijnen is hij zandbruin gekleurd. Deze kleur overheerst vooral op zijn rug, hoofd en de bovenste delen van de vleugels. Op zijn borst en buik is deze uilensoort wit tot crèmeachtig en heeft een duidelijk streepjespatroon. Deze strepen zijn bruin. Een ander duidelijk patroon is de witte keelstreep die soms doorloopt tot de witte wenkbrauwen. De vrouwtjes zijn iets donkerder dan de mannetjes, maar bij het herleiden kan nog wel eens wat verwarring bij ontstaan. Jonge konijnuiltjes zijn wat makkelijker te herkennen. Ze zijn bruin op hun kop, rug en vleugels. Hun buik en borst is wit. Het grootste verschil met de volwassen vogels is dus de grootte en het ontbreken van bruine strepen op de buik. In de eerste zomer ruien de jonge vogels naar het volwassen verenkleed.
Konijnuilen komen voor in Zuid-West Canada, grote delen van de Verenigde Staten, en Midden en Zuid-Amerika. In Zuid-Amerika komen ze niet voor bij het Amazonebekken. Ze komen in verschillende een habitat voor. Je kan een konijnuil vinden in de woestijn, in grasland en agrarisch land met lage vegetatie, maar ook op golfterreinen en vliegvelden. Oorspronkelijk kwam deze uil voor in savanne- en woestijngebieden, en daar loop je nu nog de grootste kans om er een te zien. Normaal gesproken zoeken konijnuilen niet de bergen op, maar in Californië zijn wel eens waarnemingen gedaan op 1600 meter hoogte. Een voorwaarde is dat het gebied goed open is, zodat de uil goed overzicht kan houden over de omgeving. Doordat ze in open gebied foerageren worden ze vaker gezien dan de meeste andere uilen. Meestal zitten de uilen bij de ingang van hun nesthol, op een heuveltje of op een paaltje. Als ze gestoord worden wippen ze wat op en neer, maar als ze echt bedreigd worden, maken de uilen een geluid dat erg veel op het geluid van een ratelslang lijkt. Dit schrikt de meeste predatoren af.
Konijnenuilen hebben bepaald geen strikt dieet. Ze eten bijna elk bewegend diertje wat niet al te groot is, zodat ze geen gevaar lopen aangevallen te worden door de beoogde prooi. Favoriet zijn grote insecten, schorpioenen, kleine zoogdieren en vogeltjes, reptielen en aas. In tegenstelling tot veel andere uilen is de konijnuil vooral overdag actief, maar ook ’s nachts worden wel eens insecten gevangen. Er wordt vaak gezegd dat deze uilen toch meer nachtdieren zijn, maar dat daar vaak anders over gedacht wordt omdat ze overdag altijd te zien zijn. Zeker is dat ze het daglicht en de duisternis niet schuwen. Deze uil heeft een aparte manier om prooien te vangen. Als hij op een uitkijkplaats zit en ziet iets bewegen, vliegt hij op. Dan zweeft hij een tijdje om de prooi te volgen, waarna hij de prooi, die zich meestal op de grond bevindt, met een stootduik achtervolgt of slaat. Als de prooi wist te ontkomen, gaat de uil er vaak hoppend achteraan.
Een lange tijd is gedacht dat de konijnuil in semi-kolonies leeft, maar die opvatting is ondertussen herzien. Konijnuilen worden wel regelmatig in kleine groepjes gezien, maar de paren leven afzonderlijk van elkaar. Het broedseizoen loopt van ongeveer maart tot augustus, met de drukste tijd in april en mei. Ze broeden in een hol in de grond dat meestal door een klein zoogdier is uitgegraven. Als die niet beschikbaar zijn, maakt de uil zelf een nest met zijn snavel en zijn lange poten. Per legsel kunnen twee tot tien witte eieren gelegd worden, maar vijf of zes eieren is het gemiddelde. De eieren worden ongeveer 28 dagen bebroed, en ongeveer vier weken daarna vliegen de jonge vogels uit. Een Amerikaanse onderzoeker heeft in 1973 een onderzoek gedaan naar jonge konijnuiltjes in Californië. Hij kwam tot de conclusie dat 95 procent van de jongen uitvliegt en dat per paar gemiddeld 4,9 jongen worden voortgebracht.
De laatste 60 jaar is het aantal konijnuilen sterk afgenomen. Dit komt vooral door de omzetting van graslanden in agricultuur, door andere verwoesting van leefgebied en door de vergiftiging van grondeekhoorns, die in de jaren ’40 was geconstateerd. De laatste vijf jaar is het aantal konijnuilen nog sterker afgenomen dan al het geval was. Dit komt door het snelle verlies van broedgebied en de toename van het aantal natuurlijke vijanden. De belangrijkste natuurlijke vijanden van deze kleine uiltjes zijn coyotes, vossen, steenarenden en grote valken.
Konijnuilen in Blijdorp:
In tegenstelling tot de molonetispreeuw, de roulroul en de beo zaten de konijnuilen niet in de tropische vogeltuin, maar bij het Oceanium aan de andere kant van Blijdorp. De konijnuiltjes zaten in hetzelfde aviarium als de renkoekoeken, en die zaten elkaar regelmatig in de haren. We zagen dat de uiltjes in kleine groepen bij elkaar zaten. Er zaten jonge vogels bij, en die waren de hele tijd bij elkaar te vinden terwijl de volwassen vogels een oogje in het zeil hielden. Een van de twee adulten bleef altijd bij de jongen, zodat hen niks zou kunnen overkomen. De renkoekoeken, die altijd in de buurt waren, leken namelijk niet zo goed overweg te kunnen met de jonge uilen. Als zo’n koekoen te dichtbij kwam vertoonden vooral de volwassen dieren, maar ook de jongen meteen agressief gedrag. We zagen ook dat ze lange tijden op een rots zaten om te slapen of om het territorium te verdedigen. Zo konden ze goed overzicht houden over de renkoekoeken. Wanneer ze op de grond zaten werd duidelijk dat ze een goede schutkleur hebben. We konden geen jachtgedrag waarnemen.
Vergelijking tussen het natuurlijke en het waargenomen gedrag:
Op een maquette naast het aviarium stond dat konijnuilen graag op hoge punten zitten om zo hun territorium te kunnen overzien. Ook zouden ze vaak bij de ingang van hun hol in de grond zitten. Dit vonden we ook terug in veel naslagwerken. Dit territoriumgedrag konden we ook duidelijk terugzien in de volière. De meeste tijd zaten ze op een rots of op de grond achter een steen. We konden geen konijnenhol vinden, maar toch komt het waargenomen gedrag redelijk goed overeen met het natuurlijke gedrag. Ook het sociaal waargenomen gedrag klopte met dat wat in de boeken staat. We zagen dat de uiltjes inderdaad in kleine groepjes voorkomen, zonder echt afhankelijk van elkaar te zijn. Ook het aantal jongen leek te kloppen met het aantal dat gemiddeld in het wild geboren wordt. Het paartje dat in de volière zat had ongeveer vier of vijf jongen.
Onderlinge gedragsverschillen
De waarnemingen van de vier vogelsoorten die we gemaakt hebben verschilden redelijk veel van elkaar. Dit komt doordat we vier soorten hebben uitgekozen die erg veel van elkaar verschillen. De molonetispreeuw en de beo komen voor aan de rand van grote bossen en regenwouden, de roulroul bevindt zich bijna altijd diep in het woud en de konijnuil leeft in open graslanden en savannegebieden. Daarnaast zijn de vogels ook van erg verschillende soorten. De beo en de molonetispreeuw zijn beide zangvogels, maar de roulroul is een patrijsachtige en de konijnuil is natuurlijk een uilensoort.
Een belangrijk verschil dat we opmerkten was het sociaal gedrag. De roulroul en de beo, twee soorten die absoluut niet met elkaar verwant zijn, bevonden zich altijd in tweetallen in de volières. De molonetispreeuwen vormden ook paren, maar die leken minder gehecht aan elkaar. De roulrouls en de beo’s bleven de hele tijd bij elkaar, terwijl de molonetispreeuwen vaak hun eigen gang gingen. De konijnuilen zaten hier een beetje tussenin. Ze vormden ook paren, maar die leken minder aan elkaar gehecht dan de paartjes van de beo en de roulroul. Ze leken dan weer meer samen op te trekken dan de molonetispreeuwen. Deze laatste soort was de enige die duidelijk contact had met andere soortgenoten dan hun partner.
We konden maar van twee soorten de nestplaatsen ontdekken, en dat was van de beo en van de molonetispreeuw. Ze nestelden in een holle boom. De roulroul, die een overkapt nest heeft, was op het moment niet aan het broeden. De konijnuilen konden best een nest in het zand van het aviarium hebben, maar dat lag dan wel buiten ons gezichtsveld. Er waren wel jonge uiltjes, dus het is aannemelijk dat er ergens een nest was.
Na onze waarnemingen hebben we een paar conclusies kunnen trekken over de natuurlijke bescherming van de soort. De molonetispreeuwen gebruiken vooral de groep om een indringer te verwarren, waardoor de vogels meer kans hebben om te ontkomen. De beo’s leken ons geen gebruik van deze techniek te maken. Omdat ze maar met tweeën bij elkaar zaten, leek het ons aannemelijk dat ze zich beschermen door hun grootte en sterkte, of dat ze anders gewoon op de vlucht gaan. De beo’s zijn namelijk een stuk groter dan de spreeuwen, en dat maakt individuen minder kwetsbaar. De roulrouls proberen uit de handen van predatoren te blijven door zo onopvallend mogelijk te leven. Als er een indringer gezien wordt, zal er niet snel weggevlogen worden, maar ze zullen zich eerder verstoppen. De konijnuilen waren veel agressiever dan de andere bestudeerde vogelsoorten. Steeds als er een renkoekoek in de buurt kwam reageerden ze geprikkeld. Hieruit maakten wij op dat deze uilen eerder de confrontatie dan de vlucht zoeken. Deze conclusies volgden uit onze waarnemingen. Daarom hoeven ze niet direct sluitend te zijn voor het natuurlijk gedrag, maar in de volières leek het ons dat ze zich op deze manieren beschermen.
Bronnenlijst
• Christopher R. Perrins, Geïllustreerde Encyclopdie van de vogels
• David Attenborough, The life of birds
• Joseph Forshaw, Enzyklopädie der Vögel
• http://www.wikipedia.org
• http://www.natuurinformatie.nl
• http://www.vriendenvanblijdorp.nl
• http://www.rotterdamzoo.nl
• http://www.livingdesert.com/animals
• http://www.philadelphiazoo.org
• http://indian-river.fl.us
• http://www.vogelweb.com
• http://www.reef.org
• http://species.fishindex.com
• http://www.fishbase.org
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten