vrijdag 15 februari 2008
Praktische opdracht Geschiedenis Twente
Twentse Volkscultuur
Inhoudsopgave
Inleiding
Hoofdstuk 1 Volksaard
Hoofdstuk 2 De Twentse taal
Hoofdstuk 3 Het Landschap
Hoofdstuk 4 Voedsel
Hoofdstuk 5 Gebruiken
Hoofdstuk 6 Folklore en feesten
Hoofdstuk 7 Geloof
Hoofdstuk 8 Bouwwijze
Hoofdstuk 9 Kleding
Hoofdstuk 10 Familienamen en straatnamen
Hoofdstuk 11 Recreatie, (natuur) monumenten
Hoofdstuk 12 Emigratie en immigratie
Hoofdstuk 13 Handel
Hoofdstuk 14 Industrie
Hoofdstuk 15 Literatuur
Hoofdstuk 16 De grens tussen Duitsland en Nederland bij Twente
Hoofdstuk 17 Sport en spel
Hoofdstuk 18 Bekende tukkers
Conclusie
Bronnenlijst
Logboek
Bijlage A Spellingsregels
Bijlage B Spelregels bij Twentse spelen
Inleiding
Begin september kregen we van onze leraar Geschiedenis een praktische opdracht. Het onderwerp was de Twentse Volkscultuur. Wij besloten om deze opdracht samen te gaan maken, want een groep van drie personen was voor deze praktische opdracht wel vereist. Nadat we op 11 september de rollen hadden verdeeld konden we beginnen aan het grote werk.Het doel van de praktische opdracht was om een werkstuk te maken waarin we de typische Twentse culturele uitingen moesten beschrijven en zichtbaar moesten maken. Bij de rolverdeling spraken we af dat we dit gingen doen door alledrie minimaal vijf rubrieken te maken, waarin we onderling informatie konden uitwisselen wanneer dat nodig was. We kozen voor deze opzet omdat het niet erg handig is om alles samen te doen omdat je dan telkens op dezelfde tijden bij elkaar moet kunnen zitten en dan niet veel vrijheid hebt om op je eigen tempo door te werken. Uiteindelijk werden de rubrieken wel veranderd, er kwamen nieuwe rubrieken of er werd een rubriek weggelaten, vanwege te weinig informatie die gevonden kon worden over het onderwerp. We hopen dat in onze praktische opdracht mensen die niet bekend zijn met de Twentse cultuur dingen te weten zullen komen over wat ze niet wisten en dat het plezierig en interessant is om te lezen. Op de volgende bladzijden kunt U het uiteindelijke resultaat bekijken. Om duidelijk af te spreken waar we het nou over hebben als we over ‘Twente’ praten orkomen ziet u hier vast een kaartje van Twente.
H 1 Volksaard
Positieve en negatieve kanten
Een Twentenaar wordt omschreven als zeer rustig en betrouwbaar. Hij kijkt altijd eerst de kat uit de boom voordat hij los komt. Die afwachtende houding is ook erg sterk bij bijvoorbeeld de komst van mensen van buiten Twente; deze mensen beschouwen de Twentenaren al snel als gesloten en wantrouwend. De Twentenaar laat zich graag kennen om zijn gastvrijheid, gezelligheid en hulpvaardigheid, en zegt geen grote mond te hebben in vergelijking met bijvoorbeeld Randstedelingen. Ook heeft hij eens sterke familiezin, en staat verder bekend om zijn verdraagzaamheid, arbeidzaamheid, beschouwelijke en berustende aard, zijn sterke hang naar het beslotene en intieme en zijn taaiheid en volharding.
Niet alle eigenschappen in de Twentse volksaard zijn positief: de Twentenaar is ook koppig, eigenwijs en -zoals gezegd- wantrouwend. Ook is hij vaak traditionalistisch ingesteld, gematigd emotioneel, niet actief en evenmin vroom.
Saksen
Geleerden hebben verschillende meningen over wat Twentenaren nu zijn: Tubanten, Saksen, Germanen, halve Franken of toch maar gewone Twentenaren? Waarschijnlijk is hij, de Twentenaar, toch een Sakser. Bij dat woord past namelijk veel Twents. Halve Franken lijken de Twentenaren in ieder geval niet te zin, er is namelijk geen enkele klank laat staan andere verwantschap tussen de woorden Twente en Franken. Bij de Franken past het soepele Limburg of Brabant stukken beter.
Invloed van het geloof op de volksaard
Zoals bij de rubriek geloof te zien is zijn er verschillende godsdienten in Twente, maar vrij recente onderzoeken toonden aan dat de verschillende godsdiensten nauwelijks invloed op het Twents-zijn hebben gehad, Verreweg de meeste eigenschappen zijn er helemaal niet door beïnvloed. Er zijn slechts enkele uiteenlopende eigenschappen, maar ze hebben nauwelijks iets met de godsdienst te maken. Het is niet in te zien dat het protestantisme van Markelo aansprakelijk zou zijn voor de grotere mate van lafheid, beleefdheid en traagheid, terwijl het katholicisme van Weerselo nauwelijks betekenis kan hebben gehad voor een grotere mate van intelligentie, practissche zin, wilskracht en zakelijkheid. Deze verschillen zijn eerder te verklaren uit een licht Sallandse inslag van Markelo.
Tukker
Geen Twentenaar zal zich er aan storen, Tukker te worden genoemd. Maar niemand weet eigenlijk iets van de oorsprong af van deze naam. Want ondanks vele theorieën, een goeie verklaring is er niet.De volgende theorieën zijn er:
* Tukker: kneu, heidevogeltje, heikneuter.
* Tukker: tukken of tukkeren is dralen of talmen. Dat zou in de aard van de Twentenaar liggen.
* Tukker: Twentenaren met beengebreken trokken vroeger ter bedevaart naar een Duits grensplaatsje. Ze werden daar Tukkers genoemd omdat ze hinkten. Tukkeren betekende daar hinken.
* Tukker: naar het Twentse woord voor broekzak: tuk. Komt in geen enkel Nederlands dialect voor.
H2 De Twentse Taal
Het Nedersaksisch wordt in het noorden en oosten van Nederland en in een groot deel van Duitsland gesproken. In Overijssel behoort het Twents tot die Nedersaksische taal. Het Nedersaksisch is in 1996 als minderheidstaal erkend door de Europese Unie.Volgens recent onderzoek (voorjaar 2003) van Rijksuniversiteit in Groningen beheerst 75% van de bevolking in meerdere of mindere mate het Twents. Volgens datzelfde onderzoek wordt het Twents in zo’n 60% van de gezinnen gesproken.
Lang geleden werd er ergens in het oosten van Europa een taal gesproken, die als bron kan worden beschouwd van alle Europese talen. De sprekers van die “oertaal” (Indogermaans) verspreidden zich en de groepen die richting westen trokken splitsten zich weer op in allerlei subgroepen, zoals de Italiërs, de Balten en de Germanen. Deze laatste groep trok in noordelijke richting en sprak wat wij nu noemen het “Oergermaans”. Rond het begin van de jaartelling vestigt zich een Germaanse volkengroep – de Saksen - in het noordoosten van Duitsland en in het oosten van Nederland.
Aanvankelijk bestond er een groep nauw verwante West - Germaanse dialecten, maar met de groei en verspreiding van het West - Germaanse volk vormde zich de bakermat van de moderne talen in Engeland, Nederland, België en Duitsland. De dialecten van het noorden, het Oudsaksisch, Oudfries, Nederfrankisch (de voorloper van het Nederlands) en het Engels bleven veel op elkaar lijken.
Tot op de dag van vandaag zijn er in de verschillende talen nog veel overeenkomsten te vinden: gadderen (bijeen rapen) met together; knief (mes) met knife; tweeduustern (schemering) met twilight; toen (omheining) met Zaun en town; schoer (bui) met shower; luk (beetje) met little; sproak (taal) met Sprache; hoes (huis) met Haus en house; enz.
De huidige globalisering gaat gepaard met een toenemend bewustzijn van de eigen identiteit en een opleving van de streektalen. De streektaal is voor de Twentenaar iets persoonlijks, waar hij niet mee te koop loopt. Hieraan herkent men dan ook de aard van de bevolking: niet op de voorgrond en “de kat uit de boom kijken”. Om maar eens een paar karaktereigenschappen (of vooroordelen?) te noemen. Vergelijkbaar met de kneu, het vogeltje dat leeft op de zandgronden en in het Twents “tukker” wordt genoemd. Zou daar de bijnaam voor de Twentenaar “Tukker” vandaan komen?
Ondanks de toenemende belangstelling voor deze oude taal denken nog steeds veel mensen dat het beter is om hun kinderen ééntalig op te voeden: in het Nederlands. Een reeds lang achterhaalde gedachte: een kind dat tweetalig wordt opgevoed ontwikkelt een beter taalgevoel en zal later makkelijker een derde, vierde of zelfs vijfde taal aan kunnen leren.
De Twentse spellingsregels zijn te vinden bij de bijlagen.
Enkele (leuke) Twentse uitspraken
’t Is amper-an da-j d’r wat van begriepen könt.
Het is nauwelijks te begrijpen.
Wat geet ’t d’r wier of, heuren en zeen vergeet oe.
Wat een lawaai, horen en zien vergaat je.
Bid iej vuur t ettn? Nee, miene vrouwe kan machtig kokken.
Bid je voor het eten? Nee, mijn vrouw kan heerlijk koken.
’n Enen zien vuurdeel is ’n aander ziene skaa.
De een z’n voordeel is de ander z’n verlies.
’t Hoes is van miej, mear ’t wief hef ’n slöttel.
Het huis is van mij, maar mijn vrouw heeft de sleutel.
Oald wörden is mooi, oals wean aait neet.
Oud worden is mooi, oud zijn niet altijd.
De haane op de knippe hoalden.
De handen op de portemonnee houden.
Rap löp zich vaste in ’t skoefkoarnrad.
Wie haast heeft, loopt zichzelf vast in het wiel van de handkar.
’n Pröttel op ne aandre koare gooien.
De rommel op een andere kar gooien.
Dat kö-j wal op ’n boek skrieven.
Dat kun je wel op je buik schrijven.
H3 Twents Landschap
Wat is landschap?
Natuurlijk moeten we eerst precies weten wat nou landschap is om het landschap te kunnen beschrijven in Twente. Bij ons kwamen meteen de volgende woorden op: weide, huizen, bomen, fietspaden, tractor en hooi. De definitie die wij aan willen houden is: landschap is het waarneembare deel van de aarde, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en wederzijdse beïnvloeding van de factoren klimaat, reliëf, water, bodem, flora en fauna, alsmede het menselijk handelen. Duidelijk is wel dat het landschap een soort wisselwerking tussen menselijk handelen en de natuur is. Vaak staan deze twee partijen tegenover elkaar en niet minder vaak verliest natuur het van de mens, iets wat verderop wel duidelijk wordt.
Vroeger
Terug naar vroeger om te zien hoe Twente geworden is tot wat het is en hoe het geweest is. De Nederlandse en dus ook de Twentse heuvels en dalen zijn vooral gevormd tijdens de voorlaatste ijstijd, ook wel het Saaliën genoemd. Deze ijstijd vond 250.000 voor Christus plaats. Hiernaast kun je op het plaatje zien tot waar het ijs is gekomen, de kleurtjes hierbij zijn niet interessant. Om te zien tot waar het ijs is gekomen tijdens het Saaliën wordt ook wel eens het ezelbruggetje, de HUN-lijn (Haarlem, Utrecht en Nijmegen), ervoor gebruikt. Zo’n 5000 jaar geleden veranderde de mens geleidelijk van jager/verzamelaar in een landbouwer en vanaf dan worden de bossen niet meer gebruikt voor het jagen maar worden er open stukken gekapt en komen en er landbouwgronden voor in de plaats. In het kort zijn er 4 stukken in de onstaansgescheidenis van Twente te ontdekken. IJstijden, er worden dalen en heuvels gevormd (Voor Twente 250.000-150.000 jaar v.chr. geleden). De mens veranderd geleidelijk in een landbouwer er worden open stukken in het bos gekapt en er komt heide waar de schapen op kunnen grazen. Eeuwenlang blijft dit systeem bestaan en uit deze periode ontstaan ook de kleine akkers, houtwallen, weilanden en esdorpen.
De kunstmest wordt in grote hoeveelheid op het land gegooid. Dit betekent het einde van de middeleeuwese vorm van landbouw even hiervoor beschreven. De schaapen worden afgeschaft en met minder moeite kon de boer meer profijt van zijn akkers hebben. Moerasgebieden worden drooggelegd en de heide verdwijnt
Na de tweede wereldoorlog kwamen er steeds meer koeien. De veeteelt wordt steeds belangrijker in het van oorsprong gemengd bedrijf. Om al die koeien te eten te geven werden er steeds meer oude akkers omgezet in weiland. De veestapel bleef groeien daardoor kwam er ook meer mest. In het begin was dit goed te gebruiken voor alle nieuwe maisvelden maar al snel was er overbemesting. Maar er veranderde meer, bij de oude boerderijen kwamen voedselsilo’s, grote schuren, ligboxstallen. Om met de machine’s goed te kunnen werken werden ‘lastige’ houtwallen gesloopt en moest er gezorgd worden voor een goede afwatering. Ruilverkaveling was de oplossing voor de veehouder om zelf rond te kunnen komen. Er kwamen steeds meer mensen bij (zie tabel onderaan tekst) die allemaal te eten wilde hebben ook daalde de prijs van de producten zodat een boer er wel veel van moest maken. Schaalvergroting, productieverhoging, en dus het aangepaste landschap was het gevolg. Hierbij komt nog de verharding van de zandwegen, de elektriciteitmasten, het toegenomen aantal auto’s en de vele industrie terreinen, modern uitgebreide dorpen.
De bevolking van de drie grootste Twentse steden tussen 1850 –1950
Almelo Hengelo Enschede
1850 6.600 3.600 11.800
1890 13.300 10.300 22.700
1910 20.900 20.100 51.800
1930 32.400 34.300 82.900
1950 42.400 50.000 109.300
Bron: Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, 1995
Het heden
Het Twente van nu, kent vier basisvormen in het landschap die toch heel verschillend met elkaar zijn. Dit wordt duidelijk aangegeven in het plaatje hier beneden. Daarna zullen we de vier basisvormen kort behandelen en onder andere vertellen hoe ze zijn ontstaan. Indeling van Twente aan de hand van landschapskenmerken.
Het stuwwallen gebied
In het Pleistoceen kreeg het Twentse natuurlandschap in grote lijnen zijn huidige structuur. Hier hebben we het met aardrijkskunde in de les uitvoerig over gehad waar we u graag iets in laten meedelen: In de voorlaatste ijstijd, ook wel het Saalien genoemd (ongeveer 200.000 tot 125.000 jaar geleden), heeft het toen oprukkende landijs de vorm van het huidige Twentse landschap in grove lijnen vastgezet. In stuwwallen zijn laagpakketten uit de ondergrond door het ijs opgeduwd, geplooid en over elkaar heen geschoven. Dit leidt aan het maaiveld tot een patroon van elkaar afwisselende lagen. Onder het landijs werd keileem afgezet. Keileem is een taai en stug sediment, gevormd uit kei, leem, grind en stenen, die door de gletsjer min of meer zijn fijngewreven. Plaatselijk is het later bedekt door jonger materiaal, elders is het afgebrokkeld. Soms zit het keileem wel 30 meter onder het maaiveld maar hier in twente ligt het op sommige stukken boven de grond. In Twente werden de stuwwallen gevormd door Tertiaire kleien en Pleistocene afzettingen (van west naar oost verschillend in ouderdom), waaronder veel keileem. De geringe doorlatendheid en steilte van de Twentse stuwwallen maken het mogelijk dat hier -in tegenstelling tot de zeer droge Sallandse heuvels- bovenop vaak landbouw kan worden uitgeoefend. De grondwaterspiegel volgt hier namelijk sterk het reliëf. (bronnen: meneer Timpener, aardrijkskunde boek, en ons gezonde verstand)
Het dekzandgebied
Het landijs bereikte Nederland niet meer. In de dooiperioden vormde zich smeltwater, dat niet de in de bevroren onderbodem (permafrost) kon wegzakken. Dit smeltwater nam veel zand en grind mee en vormde in de heuvels erosiedalen, die vaak droog kwamen te liggen. Het zand en grind zijn in de vorm van puinwaaiers terug te vinden aan de voet van de heuvelruggen. Omdat de vegetatie gedurende een lange periode ontbrak of schaars was, had de wind vrij spel. Dit had tot gevolg dat er langdurige verstuivingen optraden. De windafzettingen vormden een zanddek over de oudere lagen. Dit zand werd dekzand genoemd. De dikte van deze laag wisselde, en kon oplopen tot enkele meters in de destijds ontstane dekzandruggen.
Het veengebied
De definitie van veen is volgens het Glossarium Nederlands Landschap:Een opeenhoping van dode planten resten tijdens moerasachtige omstandigheden. De reden dat dit zo in Twente kon gebeuren ligt in het feit dat Twente een slechte afwatering had en dat er stukken keileem waren zoals even hiervoor beschreven die het water tegenhielden. Zodat Twente dus een redelijk nat gebied was.
Stroomgebieden
Regge en de Dinkel
Deze twee rivieren waren vroeger belangrijk voor de afwatering maar ze stroomden te langzaam om dat goed te doen. Hierdoor kreeg je vaak overstromingen wat voor de boeren natuurlijk erg lastig was maar wat voor de ontwikkeling van de natuur heel goed was. Doordat er zoveel verschillende omstandigheden zijn op zo’n klein stuk is de kwaliteit van de natuur hoog. Dit komt door twee dingen de overstromingen en het meanderen. Door de overstromingen krijg je natte stukken en droge stukken ook worden er zandwallen afgezet. Door het meanderen krijg je een stootoever en een glijoever waardoor er 2 verschillende oevers ontstaan wat natuurlijk weer goed is voor de diversiteit van de natuur.
Houtwallen
De Twentse houtwallen vormen een karakteristiek stukje landschap. De wallen omringen weilanden en akkers en zorgen hiermee voor een kleinschaligheid, waardoor het gebied wel wordt getypeerd als coulisse-landschap. De meeste houtwallen zijn al heel oud. Ze werden als natuurlijke afrastering van het cultuurland gebruikt toen er nog geen prikkeldraad bestond. Zo kon men anderzijds rovers, plunderende soldaten en wilde beesten er buiten houden. Als begin werd er een hoop met grond gemaakt een soort van een wal, daar werd een sloot naast gegraven aan beide kanten. Dan werden er allemaal verschillende soorten planten opgezet grotendeels doornig struikgewas, zoals meidoorn en sleedoorn, en rondom hoog opgroeiende bomen, meestal eiken. Deze werkten als windkering en leverden ook hakhout voor de bouw, voor wagens en karren, voor gereedschappen, kisten, kasten en wandelstokken.Toen in de loop van deze eeuw het hakhout niet meer zo nodig was, konden de wallen uitgroeien tot randen van machtig geboomte met een ondoordringbare ondergroei. Deze afwisselende en woekerende wal van lijsterbessen, krenten, bramen, hazelaars, meidoorns en elzen is een ideale leefomgeving voor vele vogelsoorten en kleine zoogdieren.
Essen
De beroemde Twentse essen ontstonden toen de boeren de gemeenschappelijke akkers door intensievere bemesting in vast akkerland gingen omzetten. Niet alle terreinen waren hiervoor even geschikt. Het akkerland moest behoorlijk groot zijn, het moest vlak bij de boerderijen liggen en de grond mocht niet te nat en niet te droog zijn. Een es is te herkennen als een grote, hoger gelegen akker waarvan de percelen niet gescheiden zijn door greppels, wallen of bomen. Zo'n akker is in gezamenlijk bezit van meerdere boeren. De door de bomen omgeven boerderijen liggen langs de rand van de es.
H4 Voedsel
In Twente had het eten en drinken vroeger een vaste plaats tussen het werk. Er was een soort dagorde waar niet vanaf werd geweken. Alleen op zondag werden de regels wat soepeler gehanteerd dan op een werkdag. Op een werkdag stond men ongeveer om half zes op om direct aan het werk te gaan. In de zomer werd er bijvoorbeeld gras gemaaid. Zo vroeg in de morgen was het gras nog vochtig en sneed de zeis goed. Meestal werd tussendoor koffie gedronken, maar er waren ook wel mensen die met het koffie begonnen om daarna aan het werk te gaan. Om acht uur was er het ‘moargenetten’. Dat bestond uit roggebrood met ‘smoalt’ (=vet) en natuurlijk weer koffie. Ook werd wel ‘stip in de pan’ gegeten. Na het ‘moargenetten’ ging men naar buiten voor het échte werk. In de winter werd een “legge” rogge, een laag rogge, gedorst. Er werd gemolken en het vee werd verzorgd. Meestal kreeg men rond tien uur nog een kop koffie, nu met een boterham, om dan meteen weer verder te werken tot twaalf uur. Steevast om twaalf uur was er de middagpot, het warme eten. Er was nogal wat verschil tussen zomer- en wintermaaltijden. In de zomer bestond de middagpot vooral uit gekookte aardappelen, uitgebakken spek en verse groenten uit ‘de hof’. In de tweede helft van de zomer kwam er ook vaak ‘humkessoep’ (zie volgende pagina) op tafel. In de winter at men allerlei soorten ‘deurpot’, een stamppot meestal bestaande uit koolraap en spekjes. Ook at men zware soepen zoals bonensoep, erwtensoep en ‘pelgestensoep’, die bestaat uit gedroogde ribbetjes, gort en gesneden selderijen. Soepen werden vaak gegeten met klapstuk (stuk vlees gesneden van de borst van een koe) of varkenspootjes. In de zomertijd volgde na de hoofdmaaltijd de middagrust die tot ongeveer half twee duurde. Daarna werd gewerkt tot een uur of vier, de ‘dreekenstiend’ of ‘vespertied’ genoemd. Dan kreeg men koffie en brood met spek of kaas.In de oogsttijd bleef men op het land, waar ook wel warme pannenkoeken werden gegeten. De pannenkoeken waren goed geïsoleerd door degene die het ‘dreenken in ’n koarf’ op het land bracht. Vanaf de tweede helft van september werd er niet meer op het land gevesperd: de kraanvogels hebben de etenskorf meegenomen, heette het. Er werd tot ongeveer half acht doorgewerkt. De koeien werden weer gemolken en het vee gevoerd. De oudere vrouwen zorgden voor het eten. Rond acht uur ging men aan tafel voor het ‘oavendetten’. Bij veel gezinnen bestond dat uit ‘pankook met pap’. Na het avondeten werd nog even nagepraat, maar tussen negen uur en half tien ging men naar bed. Alleen als er ‘kuiervolk’ van familie of ‘noabers’ op bezoek kwam, werd er nog koffie gezet. Maar dat gebeurde meestal alleen in de herfst of de winter.
Balkenbriej
Eén van de laatste handelingen in de slachtmaand was het koken van de worst. Lever- en bloedworst werden in ruim water gekookt en daarna op spijlen uitgehangen om uit te lekken. Het water werd bewaard. Het bevatte nog zoveel goede elementen, dat het loonde om het te verwerken.Bovendien verzamelde men restjes spek van buik en kinnebak, stukjes van lever en restjes kaantjes. Dit alles werd fijn gesneden en in het water gedaan. Het boekweitmeel dat toegevoegd werd, zorgde er voor dat er al borrelend en kokend een brij ontstond. Deze brij werd in een linnen zak gedaan en na even uitlekken aan de balken in de ‘wieme’ gehangen. De wieme is het gedeelte van de zolder van een boerenhuis waar het gerookte vlees, het spek en de worst hangt. De naam balkenbrij hangt dus samen met de balken (= zolder) waaraan de brij opgehangen werd. Oorspronkelijk was balkenbrij een tamelijk schraal eten waarin alleen ‘worstwater’ zat. In de stad, waar niet thuis werd geslacht, haalden veel vrouwen in de wintertijd bij hun vaste slager een emmertje worstwater om er zelf balkenbrij van te maken.
Stip in de pan
Eind dertiger jaren werd er veel “stip in de pan” gegeten. Op een boerderij zaten boer en dienstvolk ‘s morgens om goed acht uur aan tafel. De eerste uren werken zaten er dan alweer op. Voor het zware werk begint, was er even tijd voor het ‘moargenetten’. Er werd dan een stapeltje roggebroodsneden op tafel gelegd en een volle pan met spek en vet. Iedereen krijgt dan wat uitgebakken spek en begint stukjes roggebrood te stippen in de pan. Het stippen werd ook wel soppen genoemd.
Humkessoep
Eind juli, begin augustus at men altijd veel bonen: snijbonen, stambonen, pronkers en tenslotte bruine bonen. Als de eerste snijbonen de volle lengte en dikte hadden maar nog niet hard waren, werden ze geplukt. In de keuken, voor op de deel (=het lagere deel van de boerderij, waar mensen woonden met de stallen vaak aan de zijkant) of buiten, werden de bonen afgehaald en gesnipperd. Dit laatste gebeurde met een scherp schilmesje. Twee, hoogstens drie snijbonen werden tussen duim en wijsvinger genomen en razendsnel tot het laatste stukje, het ‘humke’, fijngesneden. De ‘humkes’ werden apart in een schaal gelegd. De ‘humkes’ zijn dus ontstaan uit een ongeschreven veiligheidsmaatregel bij de snijbonenverwerking! Als alle bonen geplukt en gesnipperd waren, werden ze in het bonenvat met wat zout ingemaakt. De ‘humkes’ werden in het water gezet. Je wist dan: morgen eten we ‘humkessoep’. Een echte lekkernij. Maar als de bonen te rijp waren geworden, waren de randjes van de ‘humkes’ wel wat scherp in de mond. Later werden steeds vaker ‘jöddenboanen (pronkbonen) gebruikt, zowel voor inmaak als voor de ‘humkessoep’. De ‘jöddenboanen’ waren letterlijk en figuurlijk wat ronder van smaak. Nadat het bonensnijmachientje het ouderwetse handsnipperen had vervangen, waren er geen ‘humkes’ meer. Vanaf dat moment werden de ‘humkes’ gemaakt door met een schilmesje de bonen op het juiste formaat te snijden.
Zoerkoal (zuurkool)
Zuurkool ontstaat door verzuring van witte kool. De kool wordt fijn gesneden en in een pot of vat vermengd met zout. Voor het maken van zuurkool werden de kolen in het najaar als ze oogstrijp waren, al vroeg in de ochtend met de kruiwagen naar de deel gebracht en daar mooi opgestapeld. De grote ‘niendeuren’ stonden open en achter op de deel stond de pan, afgedekt met een schoon laken. Daarin werd de fijngesnipperde kool gelegd. Het snipperen gebeurde met een broodmes en in latere jaren met een schaaf: de ‘koalschaaf’. Naast de wan stonden een paar Keulse potten van zo’n twintig, dertig liter. Zodra er een flinke hoeveelheid gesnipperd was, begon de inmaak. Eerst werd er wat karnemelk in de pot gegoten om de verzuring op gang te brengen. Daarna werd er een laagje kool van ongeveer 5 à 10 cm ingelegd en wat zout. Dan moest de laag eerst gekneusd worden. Dat gebeurde met een houten stamper waarmee de kool voorzichtig maar stevig werd aangestampt en gekneusd. Als de bovenkant voldoende vochtig was, werd de volgende laag aangebracht. Zo werd laag na laag gelegd, telkens met wat zout erbij. Ook werden toegevoegd: jeneverbessen, karwijzaad (kummel) en ook wel wat peper of gemalen kruidnagels afhankelijk van de smaak. Als de pot bijna vol was werd er een schone doek overheen gelegd en op de doek een ronde, houten plank met gaten die precies in de pot paste. Op de plank werd een kei gelegd die ongeveer 5 kg woog: de ‘zoerkoalsteen’. De pot met zuurkool werd in de kelder onder de opkamer of in de waskamer onder de wekrekken gezet tot hij werd gebruikt. Om de zoveel dagen – mede afhankelijk van het weer – werd de pot gecontroleerd en gereinigd. Op de bovenste zuurkool kon zich een witte schimmel ontwikkelen die verwijderd moest worden. De doek werd verschoond en de plank en de steen werden grondig schoongemaakt.
Moos (boerenkool)
‘Moos’ is in heel Twenthe een erg gewilde winterkost. Men zegt altijd dat er één nachtvorst moet zijn geweest voordat je ‘moos’ mag oogsten en dus ook mag eten. De achtergrond van dit gezegde is niet alleen dat boerenkool beter smaakt nadat de vorst er over heen is gegaan, maar ook dat dan de rupsjes en bacteriën verdwenen zijn.
Krentenwegge
Het aanbieden van een krentewegge is een oeroude traditie, zeker bij de eerstgeborene. Dit aanbieden gaf blijk van hechte gemeenschapszin (zie ook noaberschap). De hele dorps- of buurtgemeenschap was er dan ook bij betrokken. Er werden rijmpjes geschreven op kraamvrouw en kraamheer. Op een afgesproken dag en uur haalden de mannen het brood bij de bakker op (bekans hoonderd poond), dat hij op een ladder vervoerd moest worden. Dikwijls werd dan voorop zo`n ladder een ooievaar gezet en hing er achterop een vaatje brandewijn, bestemd voor de "wieze moer", die het borelingske er vervolgens volgens oude traditie mee moest wassen, maar de drank vaak ook voor eigen gebruik benutte. Onder luid gezang ging de stoet op het kroamhoes an. Vaak werden de vrouwen al vooruit gegaan met hun hengselmanden en karabiezen gevuld met allerlei lekkers, bungelend aan "de kromme arm" . Wanneer de noabers met de krentewegge bij het kroamhoes aankwamen, werden eerst de rijmpjes opgezegd. Hieruit bleek hartelijke genegenheid en kameraadschappelijke welgezindheid. Het laatste rijmpje was een uitnodiging aan de kraamheer zijn kind te laten zien:
Mi´j dunkt, dat geet toch zoo moar nig
I´j teunt oons eerst het kleine wich
En as an de eischen zint voloan
Zöw met di´j noar binnen hen goan.
Het hele gebeuren was een duidelijke vorm van opnemingsritueel. Op de drempel van zijn huis van zijn hief de kraamheer vol trots het “kleine wich” hoog op. Dit was een zinrijke handeling, waardoor hij niet alleen het kind voor de ogen van de gemeenschap erkende, maar het daardoor tevens opgenomen wist in de vriendschapssfeer van de noaberschap. Daarna gingen de mannen mee naar binnen en allen van het kroamschuddersmoaltien. De krentenwegge wordt tegenwoordig niet alleen meer gekocht als men gaat "kroamschudden" maar ook vaak als souvenier voor thuis na een bezoek aan Ootmarsum of als cadeau voor de "thuisblijvers" maar krentenwegge kan ook gebruikt worden als traktatie op het werk of op een verjaardag in plaats van gebak. Om een krentenwegge te maken wordt eerst een deeg gemaakt van alle grondstoffen behalve de krenten, deze worden pas op het laatst toegevoegd zodat de krenten niet kapot gaan in het deeg en zo de smaak en de kleur van het deeg nadelig beinvloeden. Daarna wordt het deeg afgewogen in verschillende gewichten voor de verschillende maten, na een korte rust periode worden de deegstukken opgemaakt tot het gewenste model en op platen geplaatst in een houten raamwerk en met latten van elkaar gescheiden. Dan worden ze na een korte narijs gebakken.
H5 Gebruiken
Noaberplicht
Zeer bekend is de twenste noaberplicht, nabuurplicht, die volgens ongeschreven regels berust op vrij nauwkeurige rechten en plichten. Ze komen tot uiting op hoogtijdagen in het familieleven, maar ook bij dieptepunten. Er is wel eens gezegd dat de nauw begrensde regels niet echt spontaan zijn en uitsluitend uit sociale noodzaak zijn voortgekomen. Ze dateren uit de tijd, toen niet alleen het gemeenschapsgevoel overheerste, maar de bedrijven zo klein en de welvaart zo gering was, dat men voortdurend op elkaars hulp was aangewezen. Het is dus “de harde noodzaak der realiteit” en er is ook een zekere berekening in het spel. Als de buren ter gelegenheid van een geboorte met de krentenwegge komen, dan zit in het achterhoofd de vraag: wat krijg ik hier voor terug? En zo gaat het ook met de bruiloften en vele andere noaberfeesten. Die hield in dat je je eigen werk, dat eigenlijk niet kon wachten, toch liet liggen om eerst de in nood verkerende buur te helpen. Ze werden dan ook wel “noodnoabers” van elkaar genoemd. In bijvoorbeeld de dagen van rouw kwamen mannen uit de buurt opdagen om de aardappels te rooien, de appels te plukken en het roggestukje te ploegen en te zaaien. De buurvrouwen waren druk de bonenoogst te verzorgen.
Brooduitdelingen
Een gebruik met religieuze inslag heeft tot omstreeks 1960 op iedere eerste maandag na Pinksteren plaatsgevonden. De uitdeling van roggebroden op de boaken (=baken) van de Ageler Es aan de armen. Boaken waren onbebouwde stukjes grond met ruig gras en wilde planten, omgeven door wat ruig struikgewas. De bakens bakenden de grenzen af van de markegronden en vormden gewichtige plaatsen omdat zij in de plechtige heidense Markleita of Markgangen rustpunten vormden. Dertien boeren van Groot en Klein Agelo gekleed in het zwart lakense pak namen elk een brood mee van 22 pond. Deze broden stapgelden ze op tot een broodpyramide. Daarna werd “het beraad” gehouden, een handeling die voortskwam uit de in Twente zo sterke gemeenschapszin. In dat beraad werd zeer streng de eis gehandhaafd, dat men persoonlijk dat bedelingsbrood midden in het korenveld öp d’n boaken”in ontvangst moest nemen. Na het beraad knielden alle boeren voor de broodpyramide neer en met hen ook degenen die uit wijde omtrek naar de baken waren gekomen om het brood van de akker te ontvangen. Daarna had pondsgewijze de uitdeling plaats volgens de strenge normen, die toen nog geldig waren voor de boeren.
Het ontstaan van dit gebruik staat in een Ootmarsumse kroniek:
In ’t jaar 1738 den 21 juni is er een donderschoer (onweersbui) opgekomen uit Zuidwest omtrent vijf uur en is overgekomen te half zes, waruit zoo een schrikkelijke regen is gevallen met zware donderslagen en lugtingen (bliksemstralen), dat de huizen beefden en daar is hagel gevallen zoo groot als een eendeney, waarvan de glazen met de wind veel bind ingeslagen, en veele roggevelden en andere vrugten rond de stand vernield en verwoest zijn, zoodat het naar was om te zien. En in het schoer naar te Noorden omgetrokken. En om zoo een straf af te voeren, beriepen de boeriggers eenen Hölthing (vergadering van alle goedheeren) tezamen om te beraden wat aan de zaak te doen was; en men kwam daarin overeen om door liefdegiften in ’t vervlg bevryt te wezen van onweer en hagelslag!
Het werd in 1960 afgeschaft, omdat er simpel weg geen mensen meer kwamen opdagen bij de brooduitdelingen, de armoede was grotendeels verdwenen.
Midwinterhoornblazen
Een oud gebruik in Twente is het blazen op de midwinterhoorn. Dat de klanken van de midwinterhoorn een beetje triest klinken is gezien de oorsprong van het blaasritueel niet zo verwonderlijk. Het geschiedenisverhaal van de hoorn wil dat het instrument lang geleden, in heidense tijden, gebruikt werd om boze geesten te verjagen. De lange nachten, huilende decemberwinden en dichte nevelpakken maakten het bestaan van deze geesten meer dan aannemelijk. Tot de beruchtsten onder hen behoorden de witte wieven en Derk met de Beer: verschijningen die je maar beter op een afstand kon houden. Om deze geesten van de duisternis te verjagen, werden brandende takken in de lucht gegooid, knallende geluiden gemaakt (de voorlopers van het vuurwerk) en klokken geluid. Dit klokken luiden werd het Sint-Thomas luiden genoemd en dan nam plaats tussen de kortste dag van het jaar en oud en nieuw. Ook het blazen op de midwinterhoorn behoorde tot deze rituelen.
Na de komst van het Christendom bleef de roep van de hoorn als gebruik bestaan. Er werd echter een andere inhoud aan gegeven: de aankondiging van de geboorte van het Christuskind. Het is waarschijnlijk dat deze traditie begonnen is met een laat-middeleeuwse kerstspelen waarin het Twentse (herder-) volk een actieve rol had. Hoe de traditie van het blazen op hoorns tot deze tijd standgehouden heeft is onbekend. In de 17e en 18e eeuw werd het instrument in een omvangrijke regio bespeeld. Van Markelo tot Cloppenburg en van Hümmeling tot Bocholt. Na 1800 schrompelde het gebruik ineen en leefde vooral in Twente verder. In de 18e eeuw is het midwinterhoornblazen een voornamelijk rooms-katholiek gebruik.
Bovendien had het blazen tijdens de zonnewende, ofwel het joelfeest, de bedoeling het licht terug te winnen. Daarom werd boven waterputten geblazen: water was een symbool van vruchtbaarheid en het blazen gaf uiting aan de wens dat het land, de dieren en de mens ook de komende lente weer vruchtbaar zouden zijn. De waterput diende bovendien als klankkast voor het hoorngeschal, dat zo op kilometers afstand te horen was. Vandaag de dag wordt er geblazen van de eerste zondag van de advent, het feest van St.Andries, tot aan Driekoningen. Buiten die periode blazen is een doodzonde. Over de geschiedenis van het midwinterhoornblazen bestaan overigens uiteenlopende, elkaar soms hevig bestrijdende opvattingen. Zo meent men dat het met de symbolische betekenis van het blazen boven de put wel meevalt. Vroeger, toen de mensen nog geen lijm hadden, werden de twee helften van de hoorn met riet aan elkaar gebonden. De naad tussen de helften werd gevuld met stoelenmatterbies waarna de hoorn in de waterput werd gehangen. Na enkele dagen was het hout verzadigd en was de midwinterhoorn dicht. Die techniek levert de zogeheten natte hoorn op.
Zo'n hoorn was door al dat water natuurlijk nogal zwaar, dus lieten de blazers het uiteinde op de rand van de put rusten. De hoorn is tussen 1m en 1,80m lang en is gemaakt van twee halfronde, enigszins gebogen stukken hout. Men onderscheidt twee soorten hoorns n.l. de droge en de natte. De droge wordt op elkaar gelijmd, en de natte met biezen bij elkaar gehouden en afgedicht. De natte hoorn werd vroeger tegen het begin van het blaasseizoen in de waterput gehangen om dicht te trekken. Aan de dunne kant van de hoorn zit in de opening een houten mondstuk "de hap" deze is aan de voorkant enigszins schuin is afgesneden.
Voor de hoorn wordt meestal een stammetje van berk of els gebruikt en voor de "hap" vlier vanwege de zachte kern. Deze stammetjes worden vooral aan der waterkant gezocht vanwege de natuurlijke kromming. Doordat de natte hoorn in de put hing en zwaar was van het water, werd de putrand gebruikt als steunpunt tijdens het blazen, die put is dus niet nodig voor de klank.
Biddag en Dankdag
Elke tweede woensdag in maart hielden vroeger de protestantse boeren hun biddag voor het gewas, de eerste woensdag in november gevolg door een dankdag. Maar dit is langzaam weggesleten. Vooral doordat de tijd voor de boer veel te kostbaar was om er zo maar een werkdag voor uit te trekken om te bidden en te danken.
Markegrensstenen
Op het landgoed Twickel ligt midden op een houtwal een dikke, groenbemoste kei met de letters S D R N (Senderen). Een markegrenssteen, die daar al vanaf 1634 ligt en eens de grens aangaf tussen de marken Azelo en Zenderen en nu nog de gemeentegrens van Borne en Ambt-Delden. Op veel meer plaatsen vindt men deze keien in het boerenland en ze herinneren aan het markestelsel, dat in de 13e eeuw van de grond kwam. In het kader daarvan werden de bij een buurtschap horende woeste gronden beheerd. Zodat alleen de markegenoten er gebruik van konden maken en vreemdelingen die er turf wilden steken of vee laten grazen, konden worden geweerd.
H6 Folklore en Feesten
Sunt-Jan en Sunt-Joapke
Twee belangrijke dagen in het Twents volksgebruik zijn Sunt-Jan en Sunt-Joapke: Sint Jan en Sint Japik. Sunt-Jan viel op 24 juni, en Sun-Joapke op 25 juli. Sunt-Joapke was het begin van de roggeoogst en de bekroning van Sunt-Jan als na het “stuiven der bloeiende rogge” de korrels zich gezet hebben en het rijpingsproces kan beginnen.
Boerenbruiloft
In de ochtend van de trouwdag rijden de noabers “de broed” en “de brugman”van het broedshoes naar het gemeentehuis, waar het huwelijk wordt gesloten, hierna gingen ze dan snel weer terug naar het bruidshuis. Om de paarden hard te laten draven gaven ze in Twente vroeger in jenever gedrenkt roggebrood. De wagen moest op terugreis vaak stoppen, omdat de weg was versperd door een slagboom, een boom die twee noabers of anderen over de weg vasthielden. Zij konden het bruidspaar dan dingen toewensen. Deze paal werd vaak versierd. Op de hele terugreis moesten ze vaak wel 10 keer stoppen voor dit ritueel, dat ook wel meuten werd genoemd.
’s Middags moest de bruidegom met de wagens op zijn beurt de bruid verlaten en naar zijn oude huis terugkeren. Daar werd dan de stoet geordend, die de bruid met grote luidruchtigheid zou gaan “hoalen”. Bij het huis van de bruid gekomen, vonden ze alle deuren en vensters gesloten. Bij het naderen van de bruidegomswagen snelden de mannelijke noodnoabers (zie ook gebruiken) naar voren om met opgeheven bezems, gaffels en dorsvlegels te meuten. Een van de mooiste dingen op een bruiloft was de huwelijksgift van de bruidskoe. Vooral in de omgeving van Losser en Markelo houdt men (ook nu nog) ervan om deze koe zo mooi mogelijk te versieren. De kopers van de koe waren twee noodnoabers.
Belangrijke functionarissen in het oude Twente waren de brulftenneugers, die honderden mensen namens bruid en bruidegom ter bruiloft kwamen vragen. De neugers hadden zich feestelijk uitgedost compleet met versierde hoge hoed en stok en deden de uitnodiging op rijm. Bij een boerenbruiloft was weinig ruimte voor de romantiek, het moest allemaal wat recht-toe recht-an. Het belangrijkste was dat er flink wat te eten en te drinken was. En omdat het huisgerei op zoveel gasten niet brekend was moest ieder uiteraard zijn eigen bestek meebrengen. Het feest kon tot de volgende morgen voortduren en er moest veel gedanst worden. De neugers krijgen een borrel voor hun moeite of een “wos op de voes” (stok worst in de vuist). Dit om krachten te verzamelen om zo “de opdracht tot het bittere eind en tot aan de laatste gast te kunnen uitvoeren”. De bruid en de bruidegom waren zich bewust dat ze een toekomst tegemoet gingen in afhankelijkheid van oude geschreven en ongeschreven rechten, van ouders en grootouders soms, van plichten ten opzichte van de noabers en vaak van een bruiloftschuld die zich jarenlang drukkend zou blijven doen voelen.
De paasviering
Het paasfeest is wel het uitbundigste christelijke volksfeest dat Twente kent. Op Palmpasen is de jeugd reeds uitgetrokken met de versierde “kukelhanens” (=kakelhanen) op een lange stok. Op Paaszondag wordt in Denekamp de paasstaak (een den) gehaald. Op Palmzondag zijn ze met vele anderen al bezig geweest met eier-gaddern. Eier-gaddern is het ophalen van eieren bij mensen thuis vervolgens worden de eieren verkocht en voor de opbrengst wordt paashout gekocht. Zondagmiddag trekt men dan om één naar het oude kasteel Singraven om van de eigenaar daar de paasstaak (boom die uit de bossen van Singraven wordt gehaald) te vragen. Deze wijst de boom aan. Eén man klimt erin en legt in de top een touw aan. Hierna wordt de den omgetrokken en omgekapt. De dikste takken worden verwijderd en vervolgens wordt de boom in triomf naar het dorp gesleept. Na de vesper, omstreeks half vier, wordt de boom naar de oude paasbult gesleept, waar dus elk jaar het paasvuur wordt gehouden. Hier ligt het hout voor het paasvuur al gereed. Er wordt een diep gat gegraven voor de lange paasstaak. In de boom zelf wordt een teerton bevestigd. Als de boom eindelijk stevig in zijn volle lenge staat, zet Judas er een ladder tegenaan en van daaraf gaat hij de boom bij opbod verkopen. Als hij wordt verkocht mag diegene de ton aansteken. Al deze ceremoniën worden begeleid door het zingen van zeer oude liederen.
In Ootmarsum dat van alle oude Twentse stadjes zijn karakter het best heeft bewaard, wordt op Paaszondag gevlöggeld. De verschillende paasgebruiken in Ootmarsum worden geleid door de PoasKearls, een achttal vrijgezelle Ootmarsummers waarvan er ieder jaar twee afvallen en twee nieuwe jongens bij komen die ieder jaar op Goede Vrijdag bekend gemaakt worden. Vele inwoners van Ootmarsum zijn benieuwd wie de nieuwe poaskearls zijn. Niet alleen de kerkgangers, maar ook anderen komen even langs. Als de meeste kerkbezoekers gearriveerd zijn, verschijnen ook de zes andere poaskearls. Ze stellen zich naast elkaar op en wanneer de kerkklokken stoppen met luiden verdwijnen ze in ganzenpas de kerk in. De traditionele kleding van de poaskearls bestaat uit een lichte regenjas en een gleufhoed. Om voor poaskearl in aanmerking te komen moet je in Ootmarsum geboren en getogen zijn. Je moet rooms-katholiek en ongetrouwd zijn. En ten slotte moet je vier jaar beschikbaar zijn. Ieder jaar treden de twee poaskearls met de meeste dienstjaren af. Van die twee is de oudste in leeftijd de beheerder van het geld.
Na de Paasmis van tien uur verzamelen zich alle kerkgangers achter in de kerk en zingen daar het oude paaslied. ’s Middags om half twee gebeurt dat nog een keer en in de middagdienst begint dan het eigenlijke vlöggeln. Hand-inhand trekt men in een golvende slinger door het straatje. Voorop gaan enige kinderen.Het feest mist eigenlijk elk kerkelijk karakter. De lange rij trekt huis-in-huis uit. De meeste huisdeuren staan wijd open en als er enig oponthoud is, dan is dat in de cafés, waar de stoet natuurlijk ook doorheen trekt. Het feest wordt op Paasmaandag, maar dan vooral als toeristische attractie, nog eens herhaald.
De herkomst van het vlöggeln is onbekend, alhoewel het mogelijk wordt geacht dat het vloggëln een heidense herkomst heeft.
Kerstmis en Oud en Nieuw
Met kerstmis was het de gewoonte dat boeren meiden en –knechten hun ouders gingen bezoeken. Ze kregen metworst mee, een stoet (wittebrood) en een zak koffiebonen. Men noemde dat “hen-koken-gaan”, dat wil zeggen uit koekenbakken-gaan, want in die tijd bakt de Twentse boer nieuwjaarskoeken in de daarvoor bestemde , welke in de buurt van Enschede “iesebakkenkokens” worden genoemd. Kerstmis was sowieso een tijd van veel eten evenals het oude joel-feest met offers voor de doden dat in dezelfde tijd viel. Het feest werd te midden van het gezin gevierd en de vrouw was daarbij het middelpunt. Het kerstfeest begon met de slacht op eerste kerstdag die voor maanden een vleesvoorziening veilig moest stellen. De noabers moesten het beest komen keuren en “vetpriezen”. En als dan op deze feestelijke winteravonden de wind buiten door de bomen gierde kwamen de oude verhalen los. Het oude jaar in Twente wordt weggeschoten en weggeknald met vuurwerk en daarmee verdwijnen ook de boze geesten. Op oudejaarsavond werd altijd Twentse Pork gegeten, een pudding gevuld met een mengsel van allerlei gedroogde zuidvruchten als abrikozen, pruimen, rozijnen, krenten en sucade, die op “taofeltiesaovend”een beeld moet geven van de overvloed, die het nieuwe jaar zal brengen.
Pinksteren
Met Pinksteren trokken vanouds pinksterbruidjes met hun gezelschap door de streek. Groepjes kinderen, waarvan er één feestelijk was uitgedost en die van deur tot deur om snoep of geld vroegen. Daarbij werd steeds hetzelfde liedje gezongen:
“Doar komme wi’j met de Pinksterbroed an.
Meer eenmaol in het jaar,
En al dee ons nich geween wil,
Dee kan ons laoten goan,
Pinksterbroed, luieroet,
Baste meer eerder opestaon,
Dan baste met de Pinksterbroed met können gaon
Dat gebruik is vrijwel uitgestorven, Wel dansen in enkele plaatsen nog pinkerbruidjes om de pinksterkroon (Borne). Net over de grens in Duitsland maken kinderen zo’n van feestslingers voorziene kroon om die, samen met een tafeltje, voor het huis te plaatsen in de hoop dat passanten daarbij geld of snoep achterlaten. Maar Pinksteren is in Twente tegenwoordig vooral het feest van de lente. De wereld staat in bloei.
Bornse Katjeskermis
Enschede was de grootste plaats in Twente maar had toch een wat pover kermisamusement. De “Baornse keérmse” was daarentegen wel vermakelijk, vooral doordat daar een bijzondere attractie voor de jeugd was, de zogenaamde “katjeskermis”. Deze werd gehouden op de dag voor de eigenlijke kermis, dus het was een soort voorkermis. De naam ontving ze uit het feit, dat op de eigenlijke kermisdag iedereen van huis afwezig was behalve: De kat en de moes, Dee bliewt in ’t hoes
Het was traditie op die voorkermisdag de kat extra leker te voeren en daaraan zou dan de naam van deze bijzondere feestdag zijn ontleend.
Boerendansen
Een voorbeeld van een Twentse boerendans is het Hendriekske, in de Achterhoek bekend als de Driekusman. Hij werd ook wel Fingerpolka genoemd. De dans is een soort spel uitgebeeld in de dreigende wijsvinger bij het ronddraaien en stampen na de afwijzende mededeling van het meisje aan de jongen:
Vaoder en Moder wilt mi sloan,
Ik magge neet met Hendriekske gaon
Dan toont het meisje toch weer toenadering:
Draej di’j es um en dans met mi’j
De handeling van het vinger opheffen en het stampen met de voeten kan duiden op “de toorn des ouders” en de toenadering kan wijzen op de gevoelens die het meisje heeft voor haar “Hendriekske”. Het omdraaien in deze dans is een element, dat in vele volksdansen voorkomt, waarin de vrijer eerst een blauwjte loopt maar dan bij de tweede poging succes heeft. Hetzelfde spel van toenadering kent ook het danslied van “Jan Pierewiet”. Jan Pierewiet heeft ook een zelfde soort van opbouw:
Ik mag je niet,
Ik wil je niet,
Scheer je weg voor mijn deur,
In de volgende strofe zingt en danst hij er toch weer vrolijk op los, en heeft hij vaak toch succes.
In Duitsland is een soortgelijke versie van de Hendriekse bekend onder de naam “Neu katholischer Tanz” en daar werd hij zelfs in kerken uitgevoerd, waarbij de kinderen voor het altaar klapten en de ouders op de grond stampten. Veel Twentse dansen lijken dus erg op dansen van andere volkeren alleen heeft Twente natuurlijk zijn eigen taal in de dans verwerkt.
Twents Volkslied
In het Nederlands:
Er ligt tussen Dinkel en Regge een land
Ons schone en nijvere Twente
Het land van de arbeid het land der natuur
Het steeds onvolprezene Twente
Daar golft op de essen het goudgele graan
Doet 't snelvlietend beekje het molenrad gaan
Daar ligt er de heide in 't paarsrode kleed
Dat is ons zo dierbare Twente (2x)
Waar Twickel zijn torens uit't eikenloof heft
De Lutte zijn heuvels doet blinken
De paasvuren branden alom in't rond
En 't landvolk de kersthoorn laat klinken
Daar stroomt onze Dinkel zo heerlijk door 't land
Door bossen en velden, langs't Losserse zand
Daar rust er ons oog van der heuvelentop
Op 't heerlijke landschap ons Twente (2x)
De rookwolk, die stijgt aan de horizon op
Die wijst on de nijvere steden
Met mensen arbeidzaam en degelijk, bewoond
De zetels van 't krachtige heden
Daarbuiten in boerschap op heide en veld
Daar wordt nog de sage en 't sprookje verteld
Daar rust de Tubanter in't heuvelig graf
't Verleden naast 't heden van Twente (2x)
En voert ons het lot ook uit Twente soms weg
Wij blijven het immer gedenken
Geen andere landstreek hoe schoon ze ook zij
Kan 't zelfde als Twente ons schenken
Wij drukken elkaar in de vreemde de hand
Gedenkend ons klein, maar zo dierbare land
En moge ons hart in de vreemde ook staan
Ons hart blijft toch altijd in Twente (2x)
(J.J. van Deinse)
In het Twents:
Dôar lig tuss'n Déénkel en Regge 'n laand
oons mooie en neerige Twèènte
't Laand van katoen en 't laand van d'n es
den greun is in wéénter en lèènte.
Doar ruust de rouw op d'n kaamp in de wéénd
geet 't rad van de möl in de bekke gezwéénd
Dôar steet nöast d'n eek'n d'n beuk en de dan
Dat is oons zo leeve land Twèènte (2x)
Woar Twickel zien' toorns oet 't eek'nloof beurt,
de Lutte zien baarge döt bléénk'n
'n Boak'n in de boerschop op poas'n nog braandt,
't jonkvolk nog den hoorn löt kléénk'n.
Dôar kronkelt den Déénkel zo mooi deur 't laand,
deur brook en deur buske en 't Loslkerse zaand.
Dôar zitte wiej geern op 't töpk'n van de barg,
en kiekt is hoo mooi is ons Twèènte. (2x)
De rookwolk'n daampt an den horizon op,
Dôar li'jt oonze greujende steed'n.
Dôar drönt de masien' en dôar rettelt de töw,
da's Twèènte zien krachtige heden.
Um 'n heerd in de boerschop as 't griezelt 't veld,
dôar wödt nog van vrogger de deunkes verteld.
Dôar röst om de beelten den Saks en tubant,
't Verleden noast 't heden van Twèènte. (2x)
En hew mangs van doon um oet Twèènte te goan,
weij blieft an oons Tukkerlaand dèènk'n,
gen' aandere laandstrek, ho mooi offe is,
kan 't zölfde as Twèènte ons schèènk'n.
Wiej doot in den vrömd'n mekaander de haand
geft datied mekaa in de sproak van ons laand,
al rookt oonz'n schossteen biej 't volk oaver zee,
oons hat blif toch aaltied in Twèènte. (2x)
(G.B. Vloedbeld)
H7 Geloof
Verrassend is dat er in Nederland weinig regio’s te vinden zijn waar de kaart van (zie hieronder) geloof en levensbeschouwing zoveel variaties vertoont als in Twente. Vrijwel alle stromingen zijn vertegenwoordigd. Daar komt bij dat ondanks de achteruitgang in de afgelopen jaren, de deelname aan het kerkelijk leven in deze regio nog altijd royaal boven het landelijk gemiddelde ligt. Met een aanhang van 260.000 inwoners is de rooms-katholieke kerk in Twente en de Achterhoek verreweg de grootste bevolkingsgroep. Alleen de gemeenten Markelo, Diepenheim en Holten hebben geen eigen katholiek godshuis. De Nederlandse Hervormde Kerk is met 140.000 gelovigen de tweede hoofdstroming in Twente en de Achterhoek. In alle Twentse gemeenten is een NH-kerk te vinden, behalve in Ambt-Delden, waar de gelovigen naar Stad Delden gaan. In een aantal plaatsen in Twente is er een nauwe samenwerking tussen de Nederlandse Hervomde Gemeente en de Gereformeerde kerk: Samen-op-weg kerken (SOW). Naast de gereformeerde, hervormde en katholieke kerk zijn
er in Twente nog tal van kleinere geloofsgroeperingen met eigen kerkgebouwen: de Apostolische groeperingen, de Molukse kerken, de Joodse gemeenten. Andere groeperingen zoals de oosterse kereken, de islamieten en de Noorse broeders benutten hun gebouwen niet alleen voor godsdienstoefeningen maar ook voor educatieve, culturele en maatschappelijke activiteiten.
Samen op weg kerken
De SOW-gemeente is in Oldenzaal tot stand gekomen. Eind jaren zeventig kerkten de gereformeerden in de bibliotheek van het Carmellyceum omdat het eigen kerkje aan de Westwal met 180 plaatsen te klein was geworden. Toen ook het Carmellyceum moest worden verlaten, staken verschillende predikanten de koppen bij elkaar. Er kwam een gezamenlijk kerkblad, in de beide kerkenraden leefde het idee van samenwerking al langer. De reden was een puur economische. Rijssen is het belangrijkste dorp voor het gereformeerde en hervormde deel van de regio. Terwijl Rijssen maar ongeveer 26.000 inwoners heeft, hebben ze 24.435 gelovigen. Liefst 95.6 procent is dus lid van een kerk en van hen is 83.2 procent lid van de Nederlandse Hervormde of andere gereformeerde richting.In Rijssen zijn maar liefst 5 hervomde kerkgebouwen en 4 gereformeerde richtingen. Het zijn de vele splitsingen binnen dezelfde richtingen die Rijssen zo bijzonder maken. Zo zijn er 3 gereformeerde Gemeenten van de richting “In Nederland” die elk hun eigen weg zijn gegaan. En ook de Oud Gereformeerde Gemeente wordt in 2 niet met elkaar samenwerkende kerken aangetroffen. In totaal telt Rijssen 7 gereformeerde kerkgebouwen.
Katholieken
In het gehele Twentse dagelijks leven van de middeleeuwen was de kerk aanwezig en voelbaar. Zoals de kerk de dagindeling bepaalde zo was het ook met de indeling van het jaar. Door de vele verplichte heiligendagen hadden de burgers talrijke vrije dagen wat de productiviteit niet ten goede kwam. Ook de taal en de gebruiken van het volk waren doordrenkt van godsdienstige motieven. Een hoogtepunt in de beleving rondom de kerk vormden de jaarmarkten. Zo gaf een keizer aan bisschop Bernoldus het recht om Oldenzaal het privilege te verlenen om elke donderdag een markt en op 2 oktober een jaarmarkt te mogen houden. Ook in Enschede en later in Almelo kwamen markten en jaarmarkten. De jaarmarkten werden in de regel begonnen met een plechtige mis in de kerk en soms gedurende enkele dagen voortgezet. Tijdens de jaarmarkt werd ook het marktkruis opgericht op een centraal punt van de ruimte waar de markt werd gehouden.Het kruis betekende marktvrede en ieder die kwam om te kopen of verkopen kon vrij rond lopen zolang het marktkruis er was.
Bij het gewone kerkvolk van de middeleeuwen was de godsdienstbeleving niet erg ingewikkeld. De maatschappijvorm waarin het Twentse volk leefde was de agrarische en iedereen was voor de godsdienstoefening aangewezen op een kapel of parochiekerk. Bijna iedereen kwam wel minstens drie keer per week in de kerk, de minder ijverige geloven gingen in ieder geval tijdens de paasmis te communie.
In de geloofsbeleving liepen heiligdom en christendom nog al eens door elkaar, dingen uit het heidense geloof veranderen in de christelijke leer veelal slechts van naam. De voorjaarsvuren veranderden bijvoorbeeld in paasvuren (zie ook folklore). Rond 1520 was er in Twente nog weinig bekend over de hervorming. Het werd dan ook een proces van tientallen jaren. De reformatie kan men ook beschouwen als een belangrijke culturele revolutie, die alle lagen van de bevolking omvatte.
In Twente had het volk in die tijd slechts een oppervlakkig geloofsleven, men geloofde in een God en er bestond een grote angst voor de hel. Dit was in het grootste deel van het land zo. In die tijd had Twente dus weinig typische dingen met betrekking tot het geloof.
In de 18e en 19e eeuw was er wel iets typisch Twents te vinden, het klöpkeswezen, dit was een merkwaardig katholiek instituut uit deze tijd. Ongehuwde katholieke vrouwen, die zich in sterke mate voor de katholieke godsdienst inzetten werden in Twente “klöpkes”of “bidjannäökes”genoemd. Deze vrouwen hadden als taak om de gelovigen in kennis te stellen als er een priester kwam om in het geheim de mis te lezen. Het in het geheim lezen van de mis kwam overigens in de 19e eeuw al niet meer voor. Officieel werden de kloppen ook “geestelijke maagden”genoemd. De waardering die ze kregen van de geestelijkheid was zeer verschillend. Toch heeft het instituut in deze tijd van onderdrukking onmiskenbaar zijn verdienste gehad voor de katholieke gemeenschap. Het instituut van klöpkes heeft tot ongeveer 1920 bestaan. Dit
kwam omdat er steeds meer en meer de mogelijkheid bestond om als zuster in een klooster te treden.
Het kerkelijk leven in Twente rond 1820 was verder niet anders dan in de rest van Noord-nederland. Thuis was de kerk het middelpunt van gesprek, zeker ‘s zondags naar de late mis onder de koffie. Hoog in ere stonden in die dagen het onderhouden van de “noaberplichten” en de familieband. In Twente vond de Christelijke Gereformeerde kerk diverse aanhangers die geleidelijk aan overgingen tot het stichten van eigen kerkgebouwen en het aanstellen van eigen predikanten. Wilde men in deze tijd een nieuwe kerk bouwen dan diende men eerst de toestemming te hebben van het departement van eredienst, die ook dikwijls een bijdrage in de bouwkosten verleende. In het begin van de negentiende eeuw zijn in Twente zo talrijke “Waterstaatkerkjes” gebouwd. Deze kerkjes waren altijd gering van afmeting en hadden een schuin dak met een klein torentje. Een mooi voorbeeld hiervan geeft de in 1818 gebouwde waterstaatskerk te Reutem, die in 1952 werd afgebroken. Ook in Hengelo staat een waterstaatskerk, aan de Deldenerstraat.
Witte Wieven
Ook was er In Twente bijgeloof Zo vormden volgens velen de grafvelden en grafheuvels het rijk van de “witte wieve”. De meeste grafheuvels werden tijdens de Brons- en IJzertijd opgewopren. De prehistorische begraafplaatsen zijn nu met heide bedekt, of met bos begroeid en langwerpige of ronde heuvels geven de plaasen aan, waar de eerste boeren van Twente na hun dood aan de aarde werden toevertrouwd. De Twentenaar liet deze koepelvormige elementen ongemoeid, uit angst voor de “witte wieve”. Hun veronderstelde aanwezigheid was reden om de grafheuvels te mijden. Men wilde de spoken niet storen, terwijl ze diep onder de grond rondom gouden tafels zaten en van zilveren borde aten. Pas rond 1900 gingen voor het eerst de spaden in de heidebulten en haalde men urnen en ander vaatwerk, wapens van vuursteen, ijzer en brons voor de dag, die nu museumvitrines vullen. Maar midden vorige eeuw was op eenzame boerenplaatsje in de heidestreken het geloof in de “witte wieve” wel degelijk aanwezig. Van vader op zoon werden de verhalen doorverteld. Veel van de Twentse sagen over ontmoetingen met de spookachtige grafheuvelbewoonsters, die soms maar net goed of die zelfs slecht afliepen. Die “witte wieve”waren al onderwerp van gesprek, toen de Romeinen de Ijssel weer verbonden met de Rijn en zo een scheepvaartweg creëerden naar de Zuiderzee, het latere Ijsselmeer. Er werd over verteld rond het open vuur in het “lösse hoes” rond de potkachel in de boerenkeuken. Toen de kunst van het vertellen plaatsmaakte voor karant, boek, radio en TV, waren er mensen die die oude verhalen optekenden en vastlegden voor de eeuwen die nog komen. Stimuleerden de eerste preister het geloof in de witte heidespooksels niet gewoon om het begraven onder de “heuvelen der heidenen” te ontmoedigen? Doden dienden voortaan immers in of rond de kerk aan de aarde te worden toevertrouwd. En dan beurde de pastoor ook nog wat.
De Twentse boer volgde die verplichting morrend op. Maar eerst trok hij nog met zijn dierbare doden langs de grafheuvels, langs hun voor eeuwig daar rustende voorvaderen. Dat was de geestelijkheid een doorn in het oog en daarom werden speciale “lijkwegen”ingesteld, waarvan men bij begrafenissen gebruik diende te maken. Van die lijkwegen is nog een aantal bewaardgebleven. Hoe het zij, nog midden 20e eeuw sperden archeologen prehistorische begraafplaatsen op door a boeren te vragen, waar zich de verhalen over de “witte wieven”afspeelden. Dan vonden ze ter plaatse de grafheuvels uit de oudheid.
Hellehond
Midden in De Lutte, op het Plechelmusplein staat de Hellehond. Het is een beeld dat ooit stond bij een oude villa. (zie verder de rubriek Geloof) Het is een bronzen dier, gemaakt door de beeldhouwer Pieter de Monchy en het werd aan De Lutte geschonken. Tot enkele tientallen jaren geleden namen de boeren nog aan, dat het de omgeving onveilig maakte. De hellehond of kardoeshond zwierf vooral rond in de omgeving van de Tankenberg. Daar is het dier met zijn lange hals, spitse oren en gloeiende ogen regelmatig gezien door alle wandelaars. Een boer die niet bang was uitgevallen en in de Grote Hel, een dal tussen de hoogten van de stuwwal, een gevecht met de hond aanging – en met succes, want het dier sloeg op de vlucht – kreeg eenmaal thuis zweren over zijn hele lichaam. Lange tijd zweefde de man op het randje van de dood. De kardoes hond had dan ook alles te maken met de dood. Blafte het voor een huis, dan zou daarin spoedig iemand sterven.
H8 Bouwwijze
Twente heeft voor verschillende soorten gebouwen een typische bouwwijze ontwikkeld. Deze gebouwen die wij gaan behandelen zijn de watermolen, de boerderij en het (woon)huis.
Boerderij
Een overzicht maken van de boerderijtypen in Overijssel tot ongeveer 1850 is niet moeilijk. De grootste groep die we in Nederland kennen is de Hallehuisgroep. De boerderijen van dit type zijn naast Overijssel te vinden in Drente, Gelderland, Utrecht en een stuk van Zuid-Holland. Andere boerderij typen zie je vooral in Friesland en Zeeland.
Het hallehuis is ontstaan uit het losse hoes. Eigenlijk is het woord halle-huis een pleonasme, want halle is op zichzelf al een woord dat huis of woning betekent. In een hallehuis is het woongedeelte en de stal één grote open ruimte waarin mens en dier samenleefden. Verder kenmerken:Driebeukige ruimte, het middendeel onder de nok, de zolder voor oogstberging.Ankerbalkgebint, dat wil zeggen horizontale balk die met pennen door de stijlen steekt.In de achtergevel grote baanderdeuren. Maar dit hoeft niet altijd, later zijn er ook varianten bijgekomen die de deur aan de zijkant had.
De muren van de boerderij zijn gemaakt van eikenhouten gebinten. Gevuld met eerst een weefsel van riet en daarna klei erover heen en later zijn daar bakstenen voor gebruikt. Het hoogoprijzend dak werd bedekt met pannen, ondanks het gebrek aan goede klei, riet is immers een nog veel minder voorkomend materiaal in Twente. Soms werden er ook alleen enkele panrijen aan de voet van de dakgoot gelegd, dit om het regenwater op te kunnen vangen en zo te verzamelen in een regenwaterput.
De ontwikkeling van het hallehuis heeft door verschillend agrarisch gebruik, beschikbaarheid van soorten bouwmaterialen en economische omstandigheden geleid tot een streekeigen Twents type. Vanaf 1850 werden er kleine veranderingen aangebracht om bijvoorbeeld het woonhuis wat luxer te maken. Maar dat waren slechts een paar uiterlijke veranderingen bijvoorbeeld het verruimen van het woonhuis waardoor er een T-boerdeij onstond.Na de tweede wereldoorlog veranderde er wel veel. Het hallehuis verdween geheel en maakte plaats voor een bedrijfshal met bungalow. Hierop zijn vele varianten ontwikkeld. De boerderijen waren niet langer meer streekgebonden maar eerder productie gebonden.
Het stiepelteken
Het stiepelteken werd ingekerft in de stiepel. In de eerst plaats heeft de stiepel een constructieve functie als houten paal waartegen de inrijdeuren gesloten kunnen worden. Als er bijvoorbeeld een grote kar moest worden binnengereden dan werd de stiepel weggehaald. Maar de stiepel en dan vooral het stiepelteken heeft ook nog een symbolische functie. Als er op de middenpaal (stiepel) van de hoofdingang een teken werd ingekerfd, droeg dit bij tot de inwijding van het boerenhuis. De drempel is de grenslijn tussen ‘buiten’ en ‘binnen’. Het stiepelteken dient dus ook voor het uitschakelen van kwade verschijnselen.
De oudste vorm van het stiepelteken is het ingekerfde maalkruis. Al gauw kreeg het teken een zandloperachtige vorm. Het sobere motief raakte ingeburgerd en werd in West-Twente tot 1940, in Oost-Twente tot op heden bij de boerderijbouw toegepast.
Sinds de 19de eeuw werd het stiepelteken geschilderd. Het bevind zich midden op de paal, zodat de scheidslijn van de donkere onderkleur en de witte boventint al vooraf vaststaat. De schilder kon zijn fantasie af en toe botvieren in het wisselend kleurenspel van het stiepelteken. In de buurtschappen rondom Enschede werd de zandloper overwegend rood-wit geschilderd. Het is te merken, dat een zinvolle functie als ‘beschermer’ ontbreekt. Het is een tijd van toenemende technische verworvenheid en vernieuwingen. Op de volgende pagina’s zijn tal van voorbeelden te vinden van de verschillende opschriften.
Stiepelteken uit 1637, als bouwfragment bewaard in de galerij van de binnenplaats van het Rijksmuseum Twenthe te Enschede. Rijk, Oosttwents exemplaar, ingekerfd maalkruis. Gutsteekversiering. Oudst gedateerde stiepelteken in Twente. Getekend in 1957. Zandlopermotief en jaartal 1660, op stiepel van het erve Olde Geerts te Brecklenkamp (Gem. Denekamp). Ongeschilderd eikehout. Getekend in 1958. Nu verdwenen.
Stiepelteken van boerderij 'n Pas in enterbroek (gem. Wierden). Vervaardigd in 1827. Gestileerde zandloper. Geschilderd in twee kleuren. Getekend in 1955. Stiepelteken uit het Westmunsterse dorp Wessum. Maalkruis boven en onder begrensd door horizontale groeven. Einde achttiende eeuw. Ongeschilderd eikehout.Getekend in 1955.
Stiepelteken boerderij Veldman in Lemslo (gem. Weerselo). Wit kruis als beschermend teken, dat treffend afsteekt tegen de groene achtergrond. SOberheid is hier kenmerkend. Negentiende-eeuws. Getekend in 1961. Uit 1637 daterende Oosttwentse stiepel, aanwezig in het Rijksmuseum Twenthe. Maalkruis met horizontale groef in het midden. Uitbeelding van Golgotha. Vroegste Calvarieberg uitbeelding op Oostnederlandse stiepel. Doorsnede 12 x 18 cm.
Stiepelteken van het erve Brookman in Brecklenkamp. Zandlopermotief, bekroond door Golgotha-heuvel en kruis. Beneden drie driehoeken als zinnebeeld van de heilige Drieeenheid. Kleuren: wit: groen. Omstreeks 1900. Getekend in 1955. Westtwentse variant op het zandlopermotief op middeler in Herike (gem. Markelo). Uit de zandloper heeft de ontwerper een fraai stermotief gedistilleerd. Eerste helft negentiende eeuw. Getekend in 1955.
Het gevelteken
Er zijn drie soorten geveltekens, dat zijn Paardekoppen, Katholieke tekens, Protestantse tekens.
Paardekoppen
De oudste vorm van 'geveltekens' ontstaat daar waar de windveren van de grote houten geveltop elkaar kruisen. De uiteinden worden uitgezaagd als gestyleerde paardekoppen.
Paardenkop op 'heuischöppe'van erve Aarnink in Tilligte (gem. Tubbergen). In deze katholike buurtschap bekroond door kruismotieven. Toestand in 1912 maar inmiddels gesloopt.
Doorlopende windveren in de omgeving van Brugsteinfurt, aan de weg naar Emsdetten.Paardenkopachtige contour, overgaand naar het speel-decoratieve in de vormgeving. Negentiende eeuw. Getekend in 1962.
De functie van een paardekop zou zijn: Onheil afwerend/afweermiddel (tegen allerlei zaken zoals pest, geesten, etc.) en de tweede functie is een bouwkundig aspect waarbij de wigvormige uiteinden van nokbalkdragers het elementaire beginstadium vormen van het paardenkoppenmotief.
Katholieke tekens
Noordoost-Twente bleef ook na het vertrek van de Spanjaarden in 1626 (val van Oldenzaal) rooms-katholiek. Dat hield in dat de Contra-Reformatie ook volop succes had in dit gebied, waardoor typisch katholieke symbolen als geloof, hoop en liefde, Maria en Johannes onder het kruis, kelk en hostie uit een langwerpige eikenhouten plank uitgezaagd werden. Deze roomse geveltekens vinden we tussen Mariaparochie, Hengelo en Glanerbrug, tot aan de Duitse grens(zie kaart hieronder). Ze blijven natuurlijk niet altijd bestaan: prijsgegeven aan weer en wind. Na tachtig jaar of korter worden ze dan vervangen door de boerentimmerman of de bewoner van huis of boerderij. Ook aan boerenschuren, bakhuizen en waterradmolens komen ze veel voor.
De verspreiding van katholieke en protestantse geveltekens in Twente omstreeks 1930. Gebaseerd op de Twentse markenkaart van W.H. Dingeldein (1952). 1 = Protestantse geveltekens. 2 = Katholieke geveltekens. Ontwerp E. Jans.
Stiepelteken van boerderij Franke op Klumper in Mander (gem. Tubbergen). Het kruis van Christus is als beheersend en beschermend element toegepast. Kleuren: wit en dondergroen. Omstreeks 1900.
Protestantse tekens
Tegen de achtergrond van de ontwikkeling van het protestantisme moeten we de geveltekens bekijken. Het feit, dat een protestant niet primair zoekt naar de figuratieve voorstellingen van het religieuse in een kunstwerk is bij deze bepaling van kenmerken van groot belang. Protestanten hebben een abstracte geloofsbeleving.
De lelie als symbool van de hervormden komt vaak voor, en is ook een van de weinige typische protestantse emblemen. Het zonnewiel (als Christus teken) en de gekerstende levensboom (of donderbezem) is meer dan eens opgenomen in een protestants gevelteken. De driespruit herinnert sterk aan de donderbezem en is als het ware een gestyleerde vervanger van de bliksemafwerende huislook. Het vaasmotief komt uit de sociale bovenlaag.Doordat er geen uitgesproken kerkelijke symbolen waren zocht men het meer in decoratieve vormen.
Voor de verspreiding van protestantse geveltekens, zie de kaart bij katholieke geveltekens.
Protestants gevelteken te Rapenburg (gem. Neede). De lelie komt voor als symbool der Hervormden en is af te leiden van de levensboom. Markante vormgeving. Negentiende eeuws. Getekend in 1957 (links)
Gevelteken uit Haarlo bij Borculo. Negentiende-eeuws. Getekend in 1957. Stads georiënteerd citermotief, symbool van reinheid. (rechts)
Watermolens
Eeuwenlang hebben de mensen de kracht van het water gebruikt door watermolens te bouwen, waarvan er nu nog maar een paar over zijn. In het verre verleden mocht iedereen een watermolen bouwen, mits het op zijn eigen grond werd gebouwd. Later werd dit recht aan de grootgrondbezitters toegewezen.Als je een watermolen wilde bouwen moest je natuurlijk in een gebied wonen waar snelstromende beken liepen, die bovendien nog een groot verval moesten hebben. Aan deze voorwaarde voldeed Twente in ruime mate en de talrijke rivieren en beken, zoals de Dinkel, de Buurserbeek, de Diepenheimse Molenbeek, de Hazelbekke, de Springendalse beek en de Mosbeek.Tot de laatste eeuwwisseling ging het goed met de watermolens in Twente. Hierin kwam verandering in toen de mensen in het begin van de 19e eeuw andere krachtbronnen ging gebruiken.De watermolens verloren toen hun functie en raakten in verval, vele molen werden ook afgebroken.De meeste watermolens uit Twente die bewaard zijn gebleven zijn korenmolens, dit omdat voor het slaan van olie en het maken van papier eerder nieuwe toepassingen zijn ontdekt dan voor het malen van koren.Er zijn twee belangrijke soorten te onderscheiden: onderslagmolens en bovenslagmolens. Bij een onderslagmolen wordt het water d.m.v. een goot over het waterrad geleid en valt aan de achterkant van het rad op de schoepen. Bij een onderslagmolen slaat het water tegen de onderkant van het schoepenrad. Het rad draait hier dus precies andersom.
Deze volgende 9 watermolens zijn de overgebleven watermolens in Twente:
Noordmolen op het landgoed Twickel, Ambt Delden
De molen van de Mast, Vasse, Tubbergen
De molen van Bels, Mander, Tubbergen
De molen van Frans, Mander, Tubbergen
De molen van het huis Herinckhaven, Fleringen, Tubbergen
De Oostendorpermolen, Haaksbergen
Watermolen "Den Haller", Diepenheim
Singraven,Denekamp
De De geschiedenis van deze molen begint in 1448 met een acte over een rente-aflossing door Roelof Hondenberg. Nadien was Singraven bezit van opeenvolgende eigenaren, onder wie de graven van Bentheim(1516-1651). Een aantal gedenkstenen, gedateerd 1544-1922, in de kade boven de molenstuw illustreert de geschiedenis. Bij een restauratie in 1928-1930 kregen de gebouwen hun huidige aanzien. Het rad van het linker gebouw, de oliemolen, doet thans geen dienst meer. De raderen in het rechter gebouw drijven een korenmolen en een houtzagerij aan. Het geheel is in zeer goede staat en geregeld in bedrijf.
Oldemeule te Oele bij Hengelo
Aan de stuw, die de grachten van de vroegere havezathe Oldemeule op peil hield, staat de korenmolen met dezelfde naam. Het was een leengoed van de graven van Bentheim. Adellijke families die het goed in leen hadden waren Van Bevervoorde (1334-1684) en Von Munchhausen (1684-1804), van 1804 tot 1818 de textielfabrikant Salomonson uit Almelo. In 1818 kocht A.J. Lamkheet de molen en deed deze in 1858 aan J.A. Vennink, die haar in 1880 aan Twickel verkocht. Na de restauratie in 1971 droeg Twickel de molen over aan de gemeente Hengelo. De molen is af en toe in bedrijf.
Woonhuizen
De bloeiende textielindustrie in Twente zorgde voor een grote behoefte aan goede arbeiderswoningen. In Hengelo ontstond tuindorp Het Lansink, in Enschede tuindorp Pathmos. De naam is ontleend aan een voormalige buitenplaats aan de rand van de stad. Vorm en karakter van de wijk werden bepaald door de tuin, vijver en enkele boomgroepen, die overgebleven waren van de buitenplaats. De wijk kreeg veel groen, maar verder werden de ca. 820 woningen in een gesloten bebouwing neergezet. Het aantal woningtypen was beperkt, de variatie moest komen uit het groen en de gebogen lijnen van het stratenplan. Het resultaat was een goede en gezonde woonomgeving voor arbeiders, met eigen winkels, school en badhuis.
Tuindorp ’t Lansink
Stork had voor zijn fabrieken in Hengelo veel mensen nodig. Deze arbeiders woonden meestal in kleine huisjes. Hun woningen waren vochtig, slecht verwarmd en hadden nauwelijks een wasgelegenheid. De bewoners woonden dicht op elkaar en hun gezondheid was vaak slecht. Stork besloot om de problemen van zijn werknemers aan te pakken. In Engeland had hij gezien hoe fabrieksdirecteuren voor hen arbeiders speciaale woonwijken lieten bouwen. Sommige van die wijken waren fraai aangelegd met mooie huizen en tuinen. Vanwege die tuinen werden deze wijken wel tuindorpen genoemd.
In 1895 overleed Charles Stork. Zijn opvolgers wilden net als hij ook goed voor hun arbeiders zorgen. Zij besloten een tuindorp te bouwen. Het eerste deel werd aangelegd tussen 1911 en 1917 op de grond van een boerderij die ’t Lansink heette. Het nieuwe tuindorp kreeg dezefde naam.Centraal in het tuindorp ligt het C. T. Storkplein, met een koffiehuis, een kleuterschool en winkels. Later breidde het tuindorp zich uit. Zo werd er een vijver aangelegd, waar de bewoners konden zwemmen. Al eerder in 1894, had Charles Stork voor zijn werknemers het verenigingsgebouw neergezet. Hier konden de mensen leren koken of een cursus volgen. Ook was er een bibliotheek en overdag was er opvang voor de kinderen.
Het bijzondere van het ’t Lansink was, dat er verschillende mensen door elkaar woonden. Arbeiders, kantoorbediendes en hoger personeel konden elkaars buren zijn. Dat is nog altijd te zien. Grote en kleine huizen staan door elkaar. Door de vele tuinen zien de straten er ruim uit. In t’ Lansink woonden de arbeiders heel wat beter dan in veel andere woonwijken van de Twentse steden.
H9 Kleding
Net als alle kleding kun je ook de Twentse klederdracht zien als een taal. Door de manier van kleden wordt iets uitgedrukt, iets verteld. Aan de Twentse kleding kun je bijvoorbeeld zien of iemand in de rouw is. Kostuumdetails kunnen leeftijden of bijzondere gelegenheden aangeven. Je hebt dagelijkse kleding en de zondagse dracht.
De daagse dracht
De heren een blauw/wit gestreepte kiel met een rode zakdoek. Verder als de zondagse dracht. Hiernaast op de foto afgebeeld: onder meer twee heren in daagse dracht met een "goastok" in de hand.
De vrouwen hebben een kort katoenen jak met schoot en korte mouw. Een blauw/witte geruite schort, die gesteven en in keurige blokjes gestreken en gevouwen is. Bij deze dracht werd geen knipmuts gedragen maar een troelamuts. Ook werden er geen sieraden gedragen.
Dagelijkse Twentse dracht. Op haar hoofd heeft ze een wit gehaakt mutsje. Het katoenen jak is blauw met een wit streepje, en een zwarte wollen rok. Zwarte Gebreide kousen en lage klompjes met leren bandje. De omslagdoek is van kashmierdoek.
Zondagse dracht
De zondagse dracht, oftewel het "kistentuug" werd gedragen als men naar de kerk, trouwerij, begrafenis of iets dergelijks ging.
De heren droegen een zwart pak. Er zat weinig versiering op. Soms alleen een horloge met ketting.Verder droegen de heren zwarte wollen kousen in wit geschuurde klompen, een zwarte pet op het hoofd en een "goastok" in de hand. Het handvat van de goastok was meestal versierd met een kunstig vlechtwerk van paardehaar en ganzepennen. Hiernaast zie je een rozenstok ("goa-stok").
De vrouwen droegen een zwarte rok, met daaronder nog vele onderrokken en een degelijke (witte katoenen) lange onderbroek. Typisch Enschede zijn de gekleurde jakken. In de omgeving en andere plaatsen droeg men zwart. Aan de voeten, evenals de mannen, zwarte kousen, wit geschuurde klompen en op het hoofd de knipmuts, waaraan knipmutsbellen van goud of zilver hingen. Sieraden kreeg men vaak als geschenk bij het bereiken van de 18-jarige leeftijd of bij het trouwen. Bloedkoralen en andere sieraden droeg men in onze streek echter niet zo volop als in andere provincies.
De knipmuts
Het mooiste van de dracht is de knipmuts, met daaraan de mutsenbellen. De knipmutsen van de dames zijn gemaakt van kant. Het patroon van de knipmuts vertelt veel over de gesteldheid van de familie: hoe fijner het patroon, hoe rijker de familie. Het stevenen van de knipmutsen is een tijdrovend karwei. Mede daardoor is zo'n knipmuts behoorlijk duur. Daar komt bij dat de gestevende knipmuts absoluut niet tegen regen kan. Dus bij de eerste de beste regendruppels, vliegen de dames naar binnen. De schort is in een blokpatroon gestreken en gestevend.
De muts is onstaan in de tweede helft van de 17e eeuw in Parijs. Hij heette daar de "cornedmuts". Deze werd door welgestelde mensen gedragen en kwam daarna hier in de mode.De hollandse vrouwen vonden dat losse kant maar niets en, terwille van de "orde en netheid", zetten zij het losse kant netjes in het gelid met stijfsel en carcasdraad. Rond 1820 was de muts in geheel Overijssel en Gelderland bij de boerenbevolking ingeburgerd, gecombineerd met de eigen rok en schootdracht. Toen kwam de naam knipmuts in gebruik. Vanaf die tijd werden er geleidelijk wijzigingen aangebracht, waardoor er plaatselijk verschillen ontstonden.
H10 Familienamen en Straatnamen
Familienamen zijn in het algemeen in te delen in vier verschillende groepen.
Als eerste heb je de patroniemen, namen die van een mannelijke voornaam zijn afgeleid zoals Jansen of Pieters. Ten tweede heb je de plaatsnamen zoals van Deventer en Zwollenaar waar ook de meer algemeen aardrijkskundige namen onder vallen, zoals van Dijk of van Beek. Hierbij kom je ook nog namen tegen naar het erve. Ten derde heb je de bijnamen, zoals de Jonge of de Rode. En als laatste heb je dan nog de beroepsnamen zoals Schipper of Visser.
Vooral de patroniemen en de plaatsnamen wijken in Twente vaak af van het algemeen bekende patroon. Bij de patronymica komt heel vaak de uitgang ‘ing’of ‘ink’ voor. De uitgang komt uit de vroeggermaanse tijden en had de hoofdbetekenis ‘behorende aan’ die ook uitgelegd kan worden als ‘zoon van’. Geleidelijk gaat de betekenis ‘zoon van’ over in ‘afstammeling van, of ‘behorende tot de familie van’. In de 8e eeuw kwamen er voornamen voor op ‘ing’zoals Willing. Als iemand toen Willing heette en zich ergens als boer vestigde, dan werd zijn huis of erf naar hem genoemd en aldus een erfnaam, die in de categorie van plaatsnamen thuishoort.
Bij de plaatsnamen kom je in Twente vaak de voorzetsels ‘te’,’ten’en ‘ter’voor. Deze voorzetsels zijn ontstaan uit ‘to’, ‘tom’ en ‘tor, de laatste twee zijn samengetrokken uit ‘to’en de lidwoorden ‘dem’ en ‘der’. Er zijn ook familienamen waarin de oude vormen nog bewaard zijn gebleven, zoals Thorbecke (ter Beke) en Thomberg (ten Berg).
De beroepsnamen en de bijnamen zijn meestal niet afwijkend van elders in het land. Een typisch Twentse beroepsnaam is Beukerink ontleend aan Beuker. Ook zijn er nog wat namen afkomstig uit de textielindustrie, zoals Hoekwevers, Wevers, Pellewever. Op het platteland kwamen wel veel bijnamen voor: “he nöömt zich zoo” en “he hèt zoo”, maar deze bijnamen zijn echter weinig tot familienamen geworden. De meeste bijnamen zijn terug te voeren tot oude erfnamen. De erfnaam was in feite veel belangrijker dan de familienaam. Het was vroeger heel gewoon dat je de naam van het erf aannam als je trouwde. Soms wisten de buurtschapbewoners bij een begrafenis van de boer niet eens meer wat z’n echte familienaam was. Ze waren dan ook aangewezen op het trouwregister om die te achterhalen.
Er zijn echter nog meer verschillen in de familienamen, zoals de bijvoeglijke naamwoorden ‘groot’of ‘oud’. Voorbeelden hiervan zijn, Oude Hengel of Groot Körmelink. Andere opvallende dingen in Twentse namen zijn de samenstellingen van aardrijkskundinge woorden met persoonsnamen als tweede gedeelte, zoals Dinkelharbert of Zandjans. En er komen zeer veel namen voor met als tweede gedeelte ‘huis’ bijvoorbeeld in Nijhuis.
Ook sommige straatnamen hebben een goed te verklaren (twentse) afkomst, zoals de Boekelerhofweg.
In de feodale tijd lag zuidelijk van de Boekelerhofweg één van de 14 havezaten in Overrijsel, waaraan voor de bewoner bestuurlijke rechten waren verbonden. Het was een leengoed van Bronckhorst. Het is genoemd naar het in de 14e eeuw uitgestorven borgmannen geslacht Van Boekelo, dat eerst verbonden was met Steinfurt en later met Bentheim. Borgmannen waren geschoold in de krijgsdienst en hadden de taak lijf en goed van de burcht heer en zijn familie te beschermen. Nu maakt het landgoed deel uit van het grondbezit van de vroegere fabrikantenfamilie Van Heek.
H11 Recreatie, (natuur) monumenten
De Lutte en Lutterzand
Dit is het stuk waar de Dinkel het wildste meandert. Het water bruist daar langs de vier meter hoge, steil afgekalfde oevers, in een wirwar van lussen, die de Dinkel gedurende honderden jaren uitsleet in de Twentse bodem. Per jaar gaat gemiddeld een breedte van vijf meter van de oever verloren. Een openbare weg die langs de Dinkel liep is al verdwenen. Dit plekje wordt ook wel “De Groene Staart” genoemd. Midden in De Lutte zelf, op het Plechelmusplein, is de Hellehond een aandachtstrekker. (zie ook rubriek geloof)
Arboretum Poortbulten
Langs de weg van Losser naar Oldenzaal strekt zich het bosgebied uit van het landgoed De Snippert. Nog voor de Lutte ligt links van de weg het Arboretum Poortbulten. Er groeien hier 2.900 verschillende soorten bomen en heesters, uit alle delen van de wereld. In 1910 lag hier nog een soppig heideveld. Het Oldenzaalse fabrikanten-echtpaar Gelderman kocht dat aan en stichtte er een proeftuin voor naaldbomen. Snel kochten ze ook loofhoutsoorten uit allerlei verschillende landen. De verschillende bomen en heesters zijn gegroepeerd in familieverband. Zo is de ene hoek begroeid met een groot aantal vaak grillig gevormde variëteiten van de berk, elders staat een verzameling lindensoorten.
Kasteeltuin Twickel (Delden)
In deze tuin staat een stevige boom, die de Koningseik wordt genoemd. Hij is in 1862 gepoot door Koning Willem III tijdens een bezoek aan het kasteel. De omheinde tuin, in een halve cirkel rond het kasteel is indrukwekkend. Daar bij hoort het prieeltje dat de pachters en het personeel de laatste eigenares – Maria Amélie Mechteld Agnes gravinvan Aldenburg Bentinck - aanboden bij haar 80e verjaardag, (in het midden van de 20e eeuw). En de zandstenen “pachtersbank” schonken de Twickeler boeren haar in 1922, toen ze met de heer van Twickel trouwde. De wapens van het echtpaar staan afgebeeld op het zandstenen tuinmeubel. De fraaigeknipte taxussen in de Franse tuinaanleg voor de Orangerie, stellen een wijzer en een fruitmand voor. Deze tuin is tussen 1890 en 1907 tot stand gekomen.
Plechelmus-basiliek (Oldenzaal)
De Plechelmus-basiliek in Oldenzaal is één van de meest indruwekkende Twentse kerken. De bijna 70 meter hoge toren steekt ver boven de bebouwde van het oude stadje uit. De kolossale toren kreeg in de eerste helft van de 13e eeuw zijn eerste aanzet, maar het moet wel honderd jaar hebben geduurd voor het bouwwerk gereed was. Het dak en de top zijn echter 17e eeuws, nadat die bij de belegering van Oldenzaal in de zomermaanden van 1626 waren vernield. Begin 19e eeuw verkeerde de toren in vervallen staat. Eind 19e eeuw zou een algehele restauratie het indrukwekkende bouwwerk redden. Met de bouw van de kerk zelf werd al in de 12e eeuw begonnen, op de plek waar sinds 954 een andere stenen kerk had gestaan, met als voorganger een daar in het jaar 750 verrezen houten Godshuisje. Nu stamt nog een deel van de Plechelmus-basiliek uit de 12e eeuw, andere delen dateren onder andere van 1483 en 1525.
De Waarbeek (Hengelo)
Het Twentekanaal was in 1936 klaar, maar dat de Waarbeek daar langs de zuidelijke oever ligt is puur toeval. Toen caféhouder Smit hier namelijk met zijn bedrijf begon – dat uitgroeide tot een groot recreatiecentrum – moest het kanaal nog worden gegraven. Hier lag toen een buitenplaats, die in 1923 in het openbaar werd geveild. Genoemde caféhouder zette in voor wat betreft een perceel van 75.000 vierkante meter, alleen om daaraan wat te verdienen. Er kwam echter geen hoger bod en Smit werd eigenaar van de kavel. Hij bouwde er toen maar een uitspanning met roeivijver, dwaaltuin en grote speeltuin. Zo kreeg Hengelo daar langs de zuidelijke oever van het kanaal, een mooi uitgaanscentrum.
Het Hulsbeek (Oldenzaal)
Het landgoed het Hulsbeek is een bosrijk gebied van 220 hectare. Lang is het eigendom geweest vvan de Almelose textielfabrikant D. Doedes Breuning ten Cate. Deze overleed in 1964 in Californië. De Heidemaatschappij kocht het landgoed aan en begon in 1969 al, in afwachting van de overname door het Recreatieschap Twente, met het uitgraven van de toekomstige recreatievijvers. In mei 1970 kocht het schap het Hulsbeek aan. In 1972 verschenen de eerste water- en zon- liefhebbers in het gebied. In November 1973 hadden al meer dan 200.000 mensen het Hulsbeek bezocht om er te vissen, zwemmen, zonnen of roeien. Het totale wateroppervlak bedraagt 20 hectare, verdeeld over verschillende vijvers. Door de ontgravingen, de uitgestrekte bossen, de hoogteverschillen die zijn gecreërd, is een aantrekkelijk landschap ontstaan. In de winter is een deel van de vijvers ook ingericht voor de schaatssport. Dit recreatiecentrum trok veel mensen en dus kwam er al snel een restaurant, bowlingcentrum en kartingbaan.
Het Textielmuseum en het Rijksmuseum in Enschede
Twente’s textielverleden gaat eeuwen terug. Toen in de eerste helft van de negentiende eeuw de stoommachine het mogelijk maakte dat één man meer weefgetouwen kon bedienen, kwamen de textielfabrieken op en kwam er langzamerhand een einde aan de thuisweverij. De hele geschiedenis van de Twentse Textiel en nog veel meer leert de bezoeker van het Textielmuseum kennen in de voormalige fabriek van Jannink, aan de Haaksbergerstraat. Het Rijksmuseum Twenthe is een museum voor oude en moderne kunst. Speciale aandachtspunten binnen de collecties zijn kunst uit de 18de eeuw en hedendaagse kunst. De collectie oude schilderkunst geeft een overzicht van Middeleeuwen tot Impressionisme. Naast schilderijen omvat de oude kunst tekeningen en prenten, handschriften en incunabelen, middeleeuwse beelden, Delfts aardewerk, meubilair, gobelins, glas en zilver. De collectie moderne kunst geeft een overzicht van met name Nederlandse kunst in de twintigste eeuw. Daarnaast beschikt het museum over een grote verzameling schilderijen, tekeningen en beelden van hedendaagse kunstenaars uit binnen- en buitenland.
Het Stift (Weerselo)
Dit is de belangrijkste bezienswaardigheid in Weerselo. Dat trouwens ook grote bekendheid heeft gekregen vanwege zijn zaterdagse “antiekmarkt”. Het voormalige kloostercomplex kun je mooi bekijken vanuit de huidige kern van het dorp. Die kern is de Vicarie, waarvan de restauratie begin jaren tachtig is afgerond. De Vicarie is de woonstee geweest van de vicarius, een aan Stiftskerk en klooster verbonden priester. De laatste decennia was ze in gebruik als varkensschuur bij de tegenover wonende boer Ter Keurs. Daarvoor was in de uit een boerderijtje en schuur bestaande Vicarie een herberg gevestigd. Inmiddels zijn de Stiftshuizen opnieuw opgetrokken en vormen samen met bewaard gebleven bouwwerken als het Stiftskerkje, de Stiftsschuur (nu een restaurant) en boerderijen een toeristische trekpleister.
Stoomtrein Haaksbergen-Boekelo
De afstand tussen Boekelo en Haaksbergen is via een leuke route te overbruggen. Namelijk die van een authentieke stoomlocomotief, van de Museum Buurt Spoorweg. De aanwonenden van het spoorlijntje worden van tijd tot tijd nog opgeschrikt door de schrille fluit van de locomotief. Van april tot en met oktober kunnen zich de passagiers daarvoor elke woensdag en zondag melden en kunnen de liefhebbers een nostalgisch ritje maken naar Boekelo. Uitvalbasis is het uit 1884 daterende station in Haaksbergen, waar ook een spoormuseum is ingericht. Hier zijn onder andere talrijke stoom- en diesellocomotieven te zien.
H12 Emigratie en Immigratie
Er zijn 4 grote emigratie en immigratie golven te ontdekken die te maken hebben met de Twentse geschiedenis, hierbij laten wij bijvoorbeeld buiten beschouwing de stroom van 100.000 emigranten uit Indonesië in de jaren ‘50.
Emigratie rond 1840
Vooral uit Twente, Friesland, Grongingen en de Achterhoek vertrokken veel mensen naar elders. In de 2e helft van de 19e eeuw zijn veel tukkers om verschillende redenen naar Amerika gegaan. De dertiger en veertiger jaren van de 19e eeuw waren decennia van achteruit-gang en rampspoed voor de bevolking. Overstromingen, misoogsten en strenge winters tussen 1830 en 1840 en cholera, tyfus, pokken (1843-1845) teisterden de inwoners van platteland en steden. In dezelfde jaren deed de aardappelziekte er nog een schepje bovenop. Deze rampen zorgden voor grote onrust onder de bevolking van vooral de grote steden. Het gruttersoproer in Den Haag (1845) tegen de hoge belastingen is hier een voorbeeld van. Dus het waren vooral economische redenen waarom er veel tukkers vertrokken naar het onbekende land met de onbegrensde mogelijkheden.
Maar niet alleen rampspoed was de reden er was ook een meer structueel probleem, er was ruimte gebrek dachten de boeren. Tot 1914 (uitvinding van kunstmest) waren de zandgronden niet goed te gebruiken voor landbouw maar er kwamen wel steeds meer mensen bij.
Opkomst textielfabrieken
In 1870 was nederland een onbeduidend land met 3 miljoen inwoners. De mensen woonden in stadjes en dorpen met minder dan 50.000 inwoners en leefde grotendeels van de landbouw en de dienstensector. Er waren al wel wat echte fabrieken en die stonden dan in Twente en in Leiden.
De doorbraak van de industrialisatie vond in Nederland pas plaats in 1890. De textielindustrie was de eerste. Nederland heeft een kleine afzetmarkt dus export was erg belangrijk. De kolonie nederlands-Indie werd gebruikt als afzetmarkt. De textielindustrie ontwikkelde zich in Twente en Brabant. Dat komt omdat daar de arbeid goedkoper was. Het gevolg was dat er veel mensen vanaf het platteland rondom Twente maar ook Duitsers dicht over de grens naar de grote steden in Twente trokken. Dit bracht immigratie teweeg maar ook urbanisatie.
Emigratie voor en na de tweede wereldoorlog
Door uitstoting uit het maatschappelijk leven bracht Hitler de joden in Duitsland in een isolement. Niet alleen wetgeving en concentratiekampen waren de middelen die gebruikte, maar ook de emigratie. Op deze wijze raakte Duitsland niet alleen de joden kwijt, maar bevorderde het ook het anti-semitisme in de wereld, een belangrijk onderdeel van de Duitse buitenlandse politiek. Tal van landen zouden de joodse emigranten opvangen om daarna het gevaar van de joodse dreiging gaan inzien. Ze zouden de houding van Duitsland t.a.v. de joden gaan begrijpen, zich achter Duitsland scharen en dezelfde maatregelen treffen. Arme joden kregen bewust voorrang, omdat zij beter geschikt waren het anti-semitisme te verspreiden. Duizenden joden vluchtten weg, niet alleen uit Duitsland, maar ook uit Oost- en Middeneuropese landen. Maar het waren niet alleen Joden die voor de oorlog o.a. naar Twente vluchten, ook verschillende kunstenaars en interlectuelen wisten zich nog snel uit de voeten te maken.Landbouw betekende kort na de oorlog vooral voedsel en daarvoor moest alles wijken. Schaalvergroting en mechanisatie waren de kreten waarvoor het land op de schop moest en honderduizenden keuterboertjes een andere kostwinning moesten zoeken. Op de beide kaarten hierbeneden is de gemeente Staphorst vóór en na de ruilverkaveling te zien als een extreem voorbeeld van versnippering. Het aantal percelen is van 13.000 teruggebracht tot ongeveer 1.900. In Twente kwam hetzelfde voor maar wel in mindere mate.De meeste boeren kozen om te emigreren naar Canada en Amerika om daar een nieuw bestaan op te bouwen.
Voor Na
Gastarbeiders
Gastarbeiders kwamen hier rond de jaren 70 in Nederland. Ze wilden hier in Nederland een paar jaar werken en als ze rijk waren wilden ze weer terug naar hun moederland, een economische reden.
In Nederland was de welvaart groeiend en er waren genoeg klusjes waar de gemiddelde Nederlander zijn neus voor ophaalde. Vaak ging het om fysiek zwaar werk waar lage scholing voldoende voor was.
Alleen toen ze hier één keer waren, vervreemden ze van hun eigen land. Ze waren te westers en hier waren ze te oosters.
Hun voorzieningen waren slecht: ze zaten met veel mensen in kleine pensions en ze
moesten veel werken, bij een kleine fout kregen ze al ontslag, later verbeterde dit.
Voor integratie was geen tijd, ze waren te druk met hun werk. Ze hadden dus ook geen tijd voor bijv. cursussen (Nu moeten ze integreren door de taal te leren en contact te leggen met Nederlanders.) In plaats van naar hun moederland terug te gaan kwamen de gezinnen hierheen. Hier bouwden ze een hechte gemeenschap op
In 10 jaar steeg het aantal Marokkanen in Nederland van 10.000 in 1973 naar 100.000 in 1983. In Marokko ging het steeds slechter, de prijzen van dingen die mensen echt hard nodig hebben werden heel hoog. De Marokkanen kwamen in Marokko in opstand, maar de overheid besteedde er geen aandacht aan. Dus die 100.000 Marokkanen wilden niet meer terug naar hun eigen land. Inplaats daarvan hadden ze het goed voor elkaar in Nederland, de eerste generatie gastarbeiders genoot alweer van een (verdiend) pensioen.
H13 Handel
In de middeleeuwen bestond de handel vooral uit ruilhandel. Maar naarmate de handel in omvang toenam, maakte de ruilhandel plaats voor betalingen in geld.
In Overijssel wisten vooral de steden langs de Ijssel zich te ontwikkelen tot machtige handelscentra. Tot ver over de grens werden goederen afgezet en ingekocht. Om deze handel te beschermen, maakten de steden onderling afspraken, zo kwam het Hanzeverbond tot stand. De Hanze groeide uit tot één van de machtigste organisaties van Europa. Omdat vanuit de Hanzesteden langs de Ijssel hessenwagens naar Duitsland moesten pikte Twente ook een bescheiden graantje mee van deze handel.
De grote steden langs de Ijssel zoals o.a. Deventer, Zwolle en Kampen (principaalsteden) hadden het recht en de plicht om te verschijnen op de vergaderingen van het Hanzeverbond, dat eens in de twee of drie jaar gehouden werd. Deventer was vanouds de principaalstad voor veel Twentse stadjes. Deventer riep veel kleine steden bijeens om te praten over de handelsaan-gelegenheden die op de Duitse Hanze ter sprake zouden komen. Dit ging niet voor niets, hiervoor betaalden de steden een rekening.
Zo betaalde Oldenzaal bijvoorbeeld 30 goudguldens, Enschede 16, Goor en Ootmarsum 12 en Almelo 4. Hieruit valt op te maken dat Oldenzaal de meest vooraanstaande handelsstad van Twente was.
In de zestiende en zeventiende eeuw was handelsverkeer erg moeilijk vanwege de vele gewapende conflicten die werden uitgevochten. Er was echter een uitzondering op de regel die ik toch even wil noemen omdat deze man van alle markten thuis was, Arent ten Kinckhuys.
Arent ten Kinckhuys (1588-1642)
Kinckhuys was een rentmeester en ook zelf eigenaar van landerijen, maar hij was vooral een koopman in hart en nieren. Hij had handelsrelaties in Amsterdam, Zwolle, Hoorn, Kampen en Hasselt, maar ook in Gronau, Steinfurt, Metelen en Welbergen. In zijn bewaard gebleven boekhouding over de jaren 1625-1639 staan meer dan 500 debiteuren vermeld, verdeeld over ongeveer 1600 posten. Kinckhuys handelde in bijna alles: manufacturen, linnen, garens, zijde, stoffen, damast, rogge, hemden, boekweit, hout, bier, wijn, olie en runderen.
Handelsroutes
Rond 1800 had Twente 3 handelsroutes. De drie hoofdverbindingswegen kwamen allemaal samen bij Holten en gingen dan via Deventer richting Holland. Je had een handelsroute die via Holten naar Almelo, Ootmarsum en Lingen richting Hamburg liep, een handelsroute die via Holten, Hengelo, Oldenzaal en Rheine richting Osnabrück liep en je had een handelsroute tussen Enschede en Münsterland die via Gronau liep. Deze verbindingsroutes waren echter van slechte kwaliteit. Je kon er nauwelijks grote ladingen over vervoeren omdat de weg te smal of te slecht was. In de twintigste eeuw werd dit echter steeds beter. De Regge was een belangrijke verbindingsroute via water. De Regge was een zijtak van de Vecht, en via de Almelose Aa kwam hij uiteindelijk in Almelo terecht. Later is rond de jaren twintig en dertig van de twintigste eeuw het Twentekanaal gegraven. Deze was vooral heel gunstig voor de textielindustrie in Twente. Twente beschikt ook over een eigen vliegveld, maar ook al kon dit ook als verbindingsroute gebruikt worden, het kwam nooit echt als handelsroute van de grond.
Tussen 1930-1950 werd veel van paard en wagen gebruik gemaakt op de handelsroutes.
Handel in Duits geld
In Twente werd in de 19de eeuw veel gehandeld met Pruisische daalders (Duits geld). Twente was een grensstreek en fabrikanten betaalden hun werknemers graag met de daalders, die ze in Münster gewoon inwisselden tegen een voordelige koers. De werknemers betaalden hiervan weer de winkeliers, en die betaalden op hun beurt de grossiers weer met de Pruisische daalders. De grossiers wisselden dit geld weer met de banken tegen de Hollandse munt. Zo was er na een tijd een hoop Duits geld bij de Nederlandse banken. Eigenlijk was de handel in Duits geld heel onvoordelig, behalve voor de werkgevers en de banken, die profiteerden van de koersverschillen.
Almelose Bissing
Een bekende jaarmarkt in Twente was de Almelose Bissing. Deze jaarmarkt ontstond al in 1346. Op het marktplein stond dan altijd een kruis ten teken van de marktvrede. Almelo had het stapelrecht over de heerlijkheid, wat betekende dat boeren en burgers verplicht waren hun producten op de Almelose markt te brengen en op geen andere. De jaarmarkten dienden naast handel en vermaak tot verstevigingen van de onderlinge contacten. Vaak gingen jongelui op de markt “op vrijersvoeten”, op de markt ontstonden dus ook veel nieuwe koppels.
Zo zag de markt in Enschede eruit rond 1900
H14 Industrie
In 1830 werd de eerste stoommachine in Twente in gebruik genomen in de spinnerij van H.E.Hofkes in Almelo. Dit was het prille begin van de industrialisatie in Twente. Na 1830 werd de huisindustrie in Twente gemoderniseerd, deze modernisering omvatte alle drie onderdelen van het productieproces: het spinnen, het weven en het bleken of verven. De vernieuwing werd mogelijk gemaakt door een aantal Twentse fabrikeurs als Ter Kuile, Blijdenstein, Van Heek, Ten Cate en Hofkes en een viertal mensen van buiten Twente. Die vier waren Charles de Maere uit België, de Engelsen John Dixon en Thomas Ainsworth en Willem de Clerq die in Holland werkte.
Tussen 1850 en 1935 werd Twente in een rap tempo geïndustrialiseerd (textiel en metaal) en door de aanleg van een aantal kanalen, verharde wegen en spoorlijnen werden de belangrijkste plaatsen in Twente (Almelo, Borne, Hengelo, Enschede en Oldenzaal) verbonden met hun wijdere omgeving.
De groei van het spoorwegennet is met name van groot belang geweest voor de ontwikkeling en uitbreiding van de metaal en textielindustrie en met name voor Hengelo. Het is het centrum van de spoorwegen in Twente. Hierdoor vestigden veel industrieën zich in Hengelo. De bedrijven Stork, AKZO (voorheen Koninklijke Nederlandse Zoutindustrie en Stork-Chemie) en de HEEMAF (nu Holec) zijn hiervan een voorbeeld.
Door deze ontwikkelingen van de spoorwegen konden de transportkosten van grondstoffen en steenkool dalen. Hierdoor kreeg de textielindustrie een extra impuls om over te schakelen van hand naar stoomkracht. De handel en industrie profiteerden hiervan en kwamen verder tot bloei. In 1888 werd het kanaal van Almelo naar Nordhorn en in 1937 het Twenthekanaal gegraven. Dit kanaal werd een intensief bevaren handels- en transportweg tussen Twente en de IJssel. Twente had nu eindelijk een waterverbinding met de grote scheepvaartroutes. Tot 1970 zou dit kanaal de belangrijkste aanvoerlijn voor Twente blijven, daarna zou het wegvervoer belangrijker worden. In 1931 werd het vliegveld van Twente geopend, de toenmalige E8 vormde sinds de jaren dertig de voornaamste wegverbinding met het westen (tegenwoordig de A1).
Enschede omstreeks 1914
De textielindustrie werd in de eerste decennia van haar bestaan gedragen door de nijverheid van individuele boerengezinnen (huisnijverheid). De arbeid werd georganiseerd door de ondernemers die woonden in de steden (Almelo, Oldenzaal, en Enschede). Later werden zij de fabrikanten, die met behulp van de stoommachine het werk concentreerden in de steden. Ondanks de verschuiving van arbeid bleven de fabrikanten een grote betrokkenheid houden met het leven op het platteland. Niet alleen belegden zij in landgoederen maar zij stimuleerden ook vernieuwing van de veestapel, de aanpak van de waterhuishouding en de opzet van aankoop-, afzet- en financieringscoöperaties. Bovendien waren zij de mede oprichters van de Nederlandse Heidemaatschappij en fungeerden zij als opdrachtgevers voor de ontginning van de woeste gronden werd versterkt.
De opkomst van de Twentse steden verliep min of meer parallel aan de opkomst van de textielindustrie (van handmatig naar machinaal) en de veranderingen in het boerenbedrijf (betere bemesting), welke tot gevolg hadden dat enerzijds minder arbeidskrachten nodig waren en anderzijds de productie ging stijgen. Na 1860 kwam het zwaartepunt van de textielproductie in de steden te liggen. Vooral aan de rand van Almelo, Hengelo, Oldenzaal, Borne en Enschede verschenen veel fabrieken. De groeiende werkgelegenheid in de industrie werkte als een magneet op de bevolking uit de omgeving. In de periode na 1940 trok de alsmaar verder uitdijende textielindustrie steeds meer werkkrachten aan, met name uit de veengebieden van Drenthe, Zuidwest-Friesland, Noordwest-Overijssel en Oost-Groningen. Eén van de motieven hiervoor waren de relatief hogere lonen in de textielindustrie. Deze arbeidsmigratie bracht een spectaculaire verstedelijking in Twente teweeg. Dit vergde planmatige stadsontwikkeling.
(zie ook de tabel bij de rubriek landschap, op blz 9)
Voor de arbeiders in de textielindustrie vonden stadsuitbreidingen plaats, waarvan sommige in de vorm van tuindorpen, zoals de wijken ’t Lansink in Hengelo (1911) en de Pathmos in Enschede (1914-1922).
Dit is een voorbeeld van een straat met arbeidershuizen
De textielindustrie zorgde mede voor de opkomst van andere –voornamelijk aan de textielindustrie geliëerde- bedrijvigheid. De firma Stork, die zich bezighield met het fabriceren van machines voor de textielnijverheid, legde de grondslag voor de metaalindustrie in Twente en specifiek in Hengelo. Met de komst van grote bedrijven als Hollandse Signaal en Holec, ontwikkelde Hengelo zich als een echte (metaal)industriestad.
Naast de textiel- en metaalindustrie was ook de zoutindustrie erg belangrijk. Doordat WOI de import van zout vanuit Duitsland bemoeilijkte, werd in 1918 de Koninklijke Nederlandse Zoutindustrie opgericht die begon met zoutwinning in de omgeving van Boekelo (later in Hengelo). Hiermee werd de basis gelegd voor het latere Akzo. De zoutindustrie is van groot belang geworden voor de Twentse economie.
De overige industrieën die in Twente te vinden zijn, zoals de electrotechnische- en chemische-industrie, ontwikkelden zich vanuit de textiel-, metaal- en zoutindustrie. Vooral de chemische,- elektrotechnische- en metaalindustrie in Hengelo heeft werkgelegenheid verschaft voor voormalige textielarbeiders, toen de textielindustrie in de jaren zestig in economische neergang geraakte.
H15 Literatuur
Er bestaat genoeg Twentse literatuur, daarmee bedoel ik dat er genoeg boeken of stukjes in een krant geschreven zijn in de Twentse taal. Er is echter ook veel kritiek van Twentse schrijvers (bijvoorbeeld Willem Wilmink) omdat er veel stukjes in het Twents blijken te zijn waar het Twents niet goed gespeld of gebruikt wordt. Over Willem Wilmink kunt u in de rubriek over bekende tukkers nog iets vinden.
Wat (nog) niet in Dijkhuis staat
Sinds 1986 verschijnen in de Twentsche Courant Tubantia (TCT) aanvullingen op het Twents woordenboek van G.J.H.Dijkhuis. Eerst maandelijks, later wekelijks, onder de titel “Wat (nog) niet in Dijkhuis staat.” De rubriek wordt samengesteld door A.L. Hottenhuis. In de loop van de jaren zijn door hem meer dan duizend aanvullingen via trefwoorden bijeengebracht en van commentaar voorzien. Dit is verschenen in boekvorm en in de TCT kunt u elke week op woensdag een stukje erover lezen in het katern van Stad & Land, op de tweede pagina.
Twentse spreuken en gezegden
Ik heb thuis ook een boekje liggen met Twentse spreuken erin, verzameld door Gerard Vaanholt. Het boekje heet: “En zo kleait wiej verdan…” Het boekje staat vol met zo’n 1500 Twentse wijsheden, en het zijn meestal geen standaard-spreekwoorden of gezegden, maar meestal zijn het uitspraken die passen bij de Twentse volksaard, kort, krachtig en relativerend de spijker op de kop slaand.
Ook een leuk boekje om te lezen is “Twentse wijsheden”. Ook in dit boekje staan veel spreekwoorden, gezegden en spreuken in de Twentse taal. Bij de rubriek over de Twentse taal kun je wat uitspraken vinden.
’n Sliep Steen
Een ander voorbeeld van Twentse literatuur is het tijdschrift “n Sliep Steen”. Dit boekje wordt uitgegeven door de Stichting Historische Sociëteit Enschede-Lonneker. In het tijdschrift dat elk kwartaal uitgegeven wordt staan veel historische dingen over Enschede en Lonneker. Vaste rubriek in het boekje is dat er elk kwartaal wat in staat over een bepaalde straatnaam en zijn achtergrond.
De bijbel in het Twents
Er is ook een bijbel verschenen in de Twentse taal. Je zou misschien beter kunnen zeggen dat de bijbel vertaald is naar het Twents. De bijbel in het Twents is geschreven door de Stichting Twentse Bijbelverklaring.
Bibliotheek
In de bibliotheek in Enschede kun je op de tweede verdieping ook een hele hoek vinden met allemaal regionale boeken. Dit zijn boeken geschreven in het Twents, of geschreven door Twentenaren. Ook kun je er talloze boeken vinden over bijvoorbeeld de ramp van Enschede in 2000 en verscheidene Twentse voetbalclubs en nog veel meer.
H16 De grens tussen Duitsland en Nederland bij Twente
In deze rubriek zal wat verteld worden over de grens in Twente. Dit is natuurlijk niet typisch Twents, maar als je uit het westen van Nederland komt kun je wel degelijk merken dat je dicht bij de grens met Duitsland bent zodra je in Twente bent. Helemaal in Oost-Twente natuurlijk. Dus hier volgt een toelichting over de grens en zijn historie.
De grens tot de Tweede Wereldoorlog
De grens tussen Duitsland en Nederland bij Twente bestaat al sinds mensen-heugenis en is in de loop van de eeuwen nauwelijks veranderd. In de tijd van Karel de Grote had de grens al ongeveer hetzelfde verloop als nu. De grens werd in eerste instantie bepaald door natuurlijke factoren zoals bijvoorbeeld de grote moerassen en veengebieden langs de twee grote Twentse stuwwallen aan de oostkant van Twente. Op de volgende pagina kun je een afbeelding zien van de grens tussen Twente en Westfalen en het graafschap Bentheim, het is een kaartje uit 1652.
De grens rond de Tweede Wereldoorlog
Toen de Duitsers op 1 september 1939 Polen binnenvielen, werden aan de Duitse kant van de grens ’s ochtends vroeg mitrailleurs en pantserafweergeschut geplaatst om een mogelijke inval vanuit Nederland door Engelsen of Fransen af te kunnen slaan. Enschede en de andere Twentse grensgemeenten lieten in de daarop volgende maanden op de grensoverschrijdende straatwegen, maar ook op de strategisch belangrijke veldwegen wegversperringen aanleggen. De grens werd ineens een vestingwal. Toch overschreden de Duitse troepen op 10 mei 1940 de Nederlandse grens zonder slag of stoot.
Nederland behoorde plotseling tot de Duitse invloedssfeer, maar de afstand tussen de Nederlanders en Duitsers werden steeds groter, de verordeningen en wetten van de bezetter toonden aan dat de bezetter helemaal niets begreep van de Nederlanders. Na de oorlog werd de grens tussen Nederland en Duitsland op veertien punten gewijzigd, waaronder drie grenscorrecties in Twente. De eerste correctie was dat de grensovergang Rammelbeek recht werd getrokken, waardoor deze veel overzichtelijker werd. De tweede correctie as dat de Vrijdijk ten zuiden van de Rammelbeek geheel Nederlands werd. De grootste correctie vond plaats in de gemeente Losser. De boerderijen Verbeck en Overmann kwamen nu met hun landbouwgrond op Nederlands gebied te liggen.
De grens na de Tweede Wereldoorlog
Na de Tweede Wereldoorlog veranderde de grens niet meer op de grenscorrecties in 1949 na. Wel kwam er een soort samenwerking tussen Nederland en Duitsland wat het best tot uiting kwam bij de samenvoeging van de twee intergemeentelijke samenwerkingsverbanden (belangengemeenschap Twente en Oost-Gelderland en Interessengemeinschaft Rhein-Ems) onder de naam Euregio. Het Twents-Westfaalse gebied was de eerste plaats in Europa waar de Europese gedachte (het samenwerken tussen Europese gebieden) in een bestuurlijke vorm gestalte kreeg.
Tegenwoordig zijn de scherpe kantjes van de grens er wel afgeslepen. De cassières van de Nederlandse supermarkten waar de Duitsers hun inkopen doen spreken redelijk Duits. De bankemployés aan Duitse zijde doen moeite om hun Nederlandse klanten in het Nederlands te woord te staan. Er zijn ook nog veel Nederlanders die benzine tanken in Duitsland en Duitsers die LPG tanken in Nederland.
Grensstenen
Toen de grens eenmaal was gevormd na de tijd van Karel de Grote werd grens veel afgebakend met grensstenen. Ook nu kun je nog voorbeelden vinden van grensstenen. De grensstenen zijn allemaal genummerd. Hieronder kun je een voorbeeld zien van een grenssteen bij de Twentse grens.
H17 Sport en Spel
Klootschieten
In de dertiende eeuw vernemen we in Nederland voor het eerst over het spel klootschieten (o.a. in Amsterdam, Leiden, Dordrecht enz.). Het spel werd door jong en oud gespeeld.
De kloot was toen veelal een mooie steen, dan wel een ijzeren of houten bal. Om ze zwaarder te maken werden de houten kloten ingeboord en verzwaard met lood. Loden overblijfselen van dergelijke kloten zijn op verschillende plaatsen in Friesland gevonden.
Het spel werd ongeveer zoals het huidige golf gespeeld. Er werd van tevoren een markant punt afgesproken waar men naar toe zou gooien. Het ging er dan om wie met de minste worpen het punt raakte.
Klootschieten is eigenlijk typisch Twents geworden omdat klootschieten in Nederland aan het begin van de gouden eeuw een erg negatieve klank heeft gekregen. Eerst was het in Nederland erg populair. Veranderde geloofsbegrippen (Calvinisme), de snelle ontwikkeling van handel en welvaart en de grote toevloed van vreemdelingen kregen hun invloed op de Nederlandse samenleving, hierdoor nam de populariteit van klootschieten snel af. In Twente en de Achterhoek nam de populariteit later echter weer toe en hierdoor kun je klootschieten toch als Twentse cultuur beschouwen.Door de Nederlandse Klootschieters Bond is het klootschieten gereglementeerd. Bij de bijlagen kunt u de spelregels van het klootschieten lezen.
Kruisjassen
Kruisjassen is een kaartspel. Kruisjassen wordt erg veel in Twente gespeeld, dit was in ieder geval zo, tegenwoordig is dit minder het geval. Kruisjassen moet je met vier personen spelen. Degene die schuin tegenover je zit aan de tafel is je medespeler, je hebt dus twee teams die gekruist tegenover elkaar zitten, vandaar de naam ‘kruisjassen’.
Kruisjassen kun je op drie verschillende manieren spelen, gewoon op punten, je kunt kruisjassen met roem en je kunt kruisjassen met tik. In Twente werd nauwelijks gekruisjast met roem. Bij kruisjassen krijgt iedere speler van de gever acht kaarten. De gever geeft zichzelf ook acht kaarten maar hij legt er één kaart omgedraaid op tafel zodat iedere speler de kaart kan zien. De soort van deze kaart (ruiten, harten, schoppen of klaver) wordt de troef genoemd. Hier draait het kruisjassen allemaal om. Bij de bijlagen zal ik verder op de spelregels van het kruisjassen ingaan.
Pandoeren
Pandoeren is ook een kaartspel wat veel in Twente gespeeld wordt. Bij het spel pandoeren moet je erg goed opletten en nadenken. Pandoeren lijkt heel erg op kruisjassen. Pandoeren kun je ook alleen met vier spelers doen. Het verschil tussen pandoeren en kruisjassen is dat je nu elke keer een wisselende medespeler hebt, en dat de beginner de troef zelf mag bepalen. Bovendien weet je niet direct wie je medespeler is, wat het spel erg interessant maakt. Pandoeren kun je ook maar op één manier spelen, en dat is met roem. Bij pandoeren gaat het niet altijd om punten te halen, maar ook om je tegenstander ervan te weerhouden om punten te halen. De puntentelling is bij kruisjassen ook anders dan bij pandoeren. Bij pandoeren ‘biedt’ je aan het begin van het spel tegen elkaar aan hoeveel punten je kunt halen, bovendien moet je bij pandoeren samen met je medespeler alle slagen binnenhalen. Ook dit is dus een kwestie van elkaar aftroeven en elkaar afbluffen. Bij de bijlagen zal er ook verder ingegaan worden op de spelregels van pandoeren. Pandoeren kun je echter op heel erg veel verschillende manieren spelen, bij de bijlagen lees je de spelregels over hoe pandoeren het meest gespeeld wordt.
FC Twente
FC Twente is een voetbalclub uit Enschede die Twente veel regionale bekendheid gaf. Op 14 april 1965 wordt de voetbalclub opgericht uit een fusie tussen twee voetbalclubs: Sportclub Enschede en Enschedese Boys. In de jaren hierna heeft de club het nog moeilijk maar in de jaren zeventig beleeft de Enschedese club absolute topjaren. De club is een subtopper maar in 1974 wordt de club bijna kampioen, op de laatste speeldag wordt het landskampioenschap verspeeld aan directe concurrent Feyenoord. In 1975 speelde de club ook nog eens in de finale van de Europacup 3. In 1977 beleeft de club het absolute hoogtepunt met het winnen van de beker. Hierna spelen ze het seizoen erop in de Europacup 2 en hierin bereiken ze de halve finale. In het seizoen 1982-1983 beleeft de club het absolute dieptepunt uit de historie, ze degraderen naar de eerste divisie en ze verdwijnen van het hoogste niveau. De club weet het seizoen erna echter weer promotie af te dwingen en speelt sindsdien nog steeds op het hoogste niveau in Nederland. Het laatste succes dateert van het seizoen 2000-2001, toen de club voor de tweede keer in haar historie de beker wist te winnen. FC Twente heeft de regio toch redelijke naamsbekendheid gegeven door zijn Europese zegetocht in de jaren zeventig en door bijna altijd te acteren op het hoogste niveau, jarenlang gold de club ook als de vierde club van Nederland.
H18 Bekende Tukkers
Herman Finkers
Herman Finkers wordt op 9 december 1954 geboren in Almelo. In ‘Het Eerste Mariajaar’ en negen maanden na de trouwdag van zijn ouders. Daar doet hij de lagere school en de HBS. Uiteindelijk gaat hij de Scociale Academie Hengelo doen. In 1979 gaat Herman Finkers bezig met het maken van theaterprogamma’s. De laatste twee progamma’s zijn volledig vertaald in het twents, dit zijn Gen Spatoader Aans en Heanig An en Rap Wat. Begin het jaar 2002 is bij Herman de ziekte van Pfeiffer geconstateerd. Daarnaast werd in april 2002 een Chronische Lymfatische Leukemie ontdekt. Het laatste nieuws bericht eindigd bij 1 juli 2003 en is als volgt: De Pfeiffer is weg. De CLL is verder een kwestie van afwachten dus hier stopt de berichtgeving over het ziekteverloop.Geen bericht, goed bericht. Herman blijft ondertussen rustig en lustig doorschrijven en voelt zich goed.Mocht de tijd daar zijn dat dat er een voorstelling zit aan te komen dan zal dat ruim van tevoren worden aangekondigd.
Willem Wilmink
Willem werd geboren op 25 oktober 1936 te Enschede. Tijdens de Tweede Wereldoorlog moest Willem Wilmink een poosje de stad uit omdat hij ziek werd uit angst over de bombardementen. Van 1954 tot 1961 studeerde hij Nederlands aan de Universiteit van Amsterdam. In die tijd publiceerde hij zijn eerste gedichten en cabaretteksten. Na zijn studie werd hij docent moderne letterkunde aan het Instituut voor Neerlandistiek van de universiteit. Vanaf 1978 werd hij fulltime schrijver. In 1988 promoveerde hij aan de Katholieke Universiteit Brabant met een proefschrift over de poëzie van Hendrik de Vries.
Willem Wilmink is vooral bekend om zijn gedichten en liedjes. Zelf ziet hij geen verschil tussen de gedichten en liedjes, en ook niet tussen de gedichten voor volwassenen en de gedichten voor kinderen. In zijn werk grijpt hij terug op oude verhaalvormen en dichtvormen. Die oude vormen vult hij met een alledaagse inhoud, waardoor zijn gedichten heel natuurlijk overkomen. Veel van zijn gedichten zijn als liedjes gebracht in tv-programma's als De Stratenmakeropzeeshow, J.J. de Bom, voorheen de Kindervriend, De film van Ome Willem en Het Klokhuis. Zijn verhalen zijn vaak historisch; in deze verhalen gebeuren weinig spannende dingen, de spanning zit in de hoofdpersonen. Een aantal verhalen gaan over zijn eigen jeugd in Twente.
Ook schreef Willem Wilmink een driedelige cursus dichten voor kinderen.Om gezondheidsredenen heeft hij vroegtijdig zijn optredens moeten stopzetten. Lichamelijk kon hij het niet meer aan. Hij is zo verstandig om een langdurige herstelperiode in te lassen. Toch bleef het podium trekken. Hij had graag contact met zijn (lezers)publiek en had nog zoveel te vertellen over dingen die hem bezighielden.
Willem had zich ontwikkeld van de ideale schoolmeester tot de geniale verteller. Het was een genot om hem te horen en zien vertellen. Schrijver en dichter Willem Wilmink is zaterdagavond – 2 augustus 2003 - in zijn woonplaats Enschede op 66-jarige leeftijd overleden. Wilmink was al enige tijd ernstig ziek.
Ilse de Lange
Ilse DeLange geboren op 13-05-1977 in Almelo waar ze tot nu toe haar hele leven heeft gewoond. Eerst heeft Ilse haar MAVO diploma gehaald, daarna het MMO (Middelbaar Middenstands Onderwijs) diploma. Na haar school carrière heeft ze als schoenen verkoopster in een schoenenwinkel in Almelo gewerkt. Op haar 13e was Ilse al op tv te zien. Dit was in het programma ‘De Kinderparade van Tineke’
Haar eerste single was I'm Not So Tough, de cd waarop dit liedje staat kwam in 1999 uit. Door dit nummer brak zij door. De single die volgde was World Of Hurt. Van I'd Be Yours haar derde single zijn 2 exemplaren gemaakt. Het "normale" exemplaar met 2 liedjes en de andere De 'limmited Edition' met het nummer All The Answers. Hiervan is ook een mp3'tje van te vinden op deze site. Haar tot nu toe laatste single is When We Don't talk. Van het album World Of Hurt zijn 200.000 exemplaren verkocht. Van de 2 awards die Ilse heeft gewonnen is er 1 Edison Music Award voor beste zangeres (04-03-1999). De 2e nog geen maand later won ze bij de TMF Awards voor meestbelovende zangeres.
Tom Egbers
Tom Egbers, inmiddels al 42 jaar en zeer bekend als presentator van het programma Studio Sport. Hij werd geboren in Almelo en zijn hart ligt nog steeds in Almelo en dan vooral bij Heracles. Egbers was, behalve een redelijk voetballer, een goed gitarist.
Speelde onder meer in de band Lapland.Echter toen hij moest nadenken over zijn werk leek de journalistiek hem wel wat - ‘onder geen beding een baan van negen tot vijf’. Uiteindelijk kon hij terecht bij Twente Intiem, een huis-aan-huisblad met een populaire inslag. Zijn eerste interview was met Theo Laseroms, de trainer van Heracles. Hij vertrok na zeven maanden, want hij wilde naar de School voor Journalistiek in Utrecht en dan met name de afdeling televisie. Koos Postema, gecommitteerde bij zijn eindexamen, vroeg hem vanwege zijn interesse voor sport en zijn mooie stem voor het radioprogramma Langs de lijn, maar hij weigerde. „Postema verklaarde me voor gek. Hij had gelijk. Ik kreeg nota bene een vaste baan aangeboden in een tijd dat er nauwelijks werk was. Maar ik wilde zo graag bij de tv.” Twee weken later belde Kees Boerhout, de baas van Studio Sport, hem na een tip van Postema voor de functie van presentator.
Hij is nu - even onderbroken door een kort uitstapje naar Veronica - vijftien jaar presentator van Studio Sport. Vorig jaar kreeg hij veel bekendheid met de film De Zwarte Meteoor, gebaseerd op het boek dat hij schreef over de zwarte Zuid-Afrikaanse voetballer Steve Mokone die in het seizoen 1958-1959 Heracles kampioen maakte.
Hennie Kuiper
Hendrikus Andreas wordt geboren op 3 februari 1949 in Denekamp. Hij werdt wereldkampioen in 1975, Yvoir (België). Kuiper kende in de Tour niet veel geluk. Zowel in 1976 als in 1978 moest hij na een valpartij de strijd staken en ook in 1983 en 1985 behaalde Kuiper de finish in Parijs niet. Hij won in totaal drie etappes in de Tour. In 1976 de vierde rit in het Belgische Bornem en in 1977 de 17e etappe en 1978 de 16e rit naar Alpe d'Huez. Hennie Kuiper is de enige Nederlander die de vier topklassiekers op zijn naam heeft staan: de Ronde van Vlaanderen, Parijs-Roubaix, Milaan-San Remo en de Ronde van Lombardije. In totaal won Hennie Kuiper 74 wedstrijden als beroepsrenner. Hij is ridder in de Orde van Oranje-Nassau en was na het beëindigden van zijn wielerloopbaan in 1988 enkele jaren ploegleider van een profploeg. In 2001 werd hij coach van de neo-amateurs en junioren bij de KNWU.
Schaepman, Herman Johan Aloijsius Maria
Geboren te Tubbergen op 2 maart 1844 en gestorven in Rome op 21 januari 1903. Nederlands priester, r.-k. politicus en publicist. Publiceerde o.a. in 'De Tijd' en 'De Wachter'. Speelde als lid van de Tweede Kamer (1880-1903) en via zijn 'Proeve van een program' een rol bij de totstandkoming van de Rooms-Katholieke Staatspartij (RKSP; 1896, officieus) en gaf de stoot tot de sociale bewustwording van de Nederlandse katholieken. Hij was een voorstander van de leerplicht en het algemeen kiesrecht. Doordat hij afwijkende politiek-sociale denkbeelden had was hij omstreden. Veel van zijn denkbeelden werden pas na zijn dood algemeen aanvaard.
Wubbo Ockels
De eerste Nederlandse astronaut, Wubbo Ockels, is 28 Maart 1946 geboren in Almelo en hij woont nu met zijn vrouw en twee kinderen in Groningen.
In 1973, toen Ockels 27 jaar was, had hij zijn Natuurkunde en Wiskunde opleidingen cum laude afgerond aan de Rijks Universiteit in Groningen.
Hierna, dus vanaf 1973, deed hij experimenteel onderzoek aan het Nuclear Physics Accelerator Institute. (Kernfysisch Versnellers Instituut of KVI) Hij onderzocht onder andere het verval van gammastralen in nucleaire systemen.
In 1978 promoveerde hij aan diezelfde
universiteit.Hij werd door de European Space Agencu (ESA) geselecteerd om mee te werken aan het Spacelab-ruimteprogramma, waarin de ESA met de Amerikaanse NASA samenwerkt. Hierbij kreeg hij in 1980 en 1981 een astronautenopleiding in het Johnson Space Center in Texas.
Zelf maakte hij, als eerst Nederlander, zijn eerste ruimtevlucht tussen 31 oktober en 6 november 1985 met de Space Shuttle Challenger.
Conclusie
Tom:
Ik ben na het maken van het werkstuk een stukje wijzer geworden over de Twentse cultuur. Het leukste waren wel de spelregels van het kruisjassen en het pandoeren, dat vond ik erg leuk om te weten en ik wilde het eigenlijk direct een keer spelen. Maar ondanks dat het maken van een praktische opdracht veel tijd kost, is het leuk er mee bezig te zijn, helemaal omdat het toch een onderwerp is dat dicht bij je staat.
Nick:
Zelf heb ik hier altijd gewoond en dan denk je veel over Twente te weten, maar als je je er echt in gaat verdiepen blijkt er nog veel meer te zijn dan jij wist. Ik heb ook vooral aan de rubrieken gebruiken en folklore met plezier gewerkt. Zelf vond ik het leukste dat je veel ontdekt over je eigen cultuur en dat gebeurde met name bij die twee rubrieken.
Harm:
De opdracht van deze praktische opdracht was het visualiseren dan wel beschrijven van typische Twentse culturele uitingen. Wat ik kan concluderen uit deze praktische opdracht is dat Twente zeer zeker beschikt over typische culturele uitingen, ook al zijn er soms overeenkomsten te zien met andere delen van het land. Dit bijvoorbeeld bij de bouwwijze van boerderijen en de bijbehorende geveltekens. Maar hierin onderscheid Twente zich dan in het gebruik van bepaalde vormen en met het gebruik van bepaalde materialen die kenmerkend zijn voor Twente.
Wat mij opviel is dat er veel zorg wordt besteed aan het bewaren en in kaart brengen van typische Twentse culturele uitingen, er zijn talloze boeken over geschreven met uiteenlopende onderwerpen, er is veel informatie over te vinden op het internet en er is zelf een instituut opgericht van overheidsgelden met het doel om meer te weten te komen over heden en verleden van Twente. Hieraan kun je merken dat de mensen oprecht trots zijn op de Twentse cultuur.
Samenvattend:
We vonden het alledrie leuk om aan te werken. De samenwerking tussen ons is dankzij de goede taakverdeling en veel overleg ook goed verlopen.
We hebben gemerkt dat er toch heel veel is over Twente dat we nog niet wisten, maar dat er ook heel veel dingen al vergane glorie zijn. Veel gebruiken, rituelen of andere Typisch Twentse uitingen komen nauwelijks meer voor. Toch kun je ook nu zeker nog spreken van een Twentse volkscultuur.
Bronnenlijst
Hieronder een overzicht van de bronnen die we hebben geraadpleegd, sommige bronnen hebben we voor meerdere hoofdstukken gebruikt. Ze staan dan gewoon dubbel vermeld.
Of er staat een verwijzing.
H1 Volksaard:
Wonink, H., ’t Gastenbeukske. (Stichting Hotel Overleg Twente, Enschede, 2000)
H2 De Twentse taal:
Wanschers-Eshuis J., Twentse Wijsheden (Verba b.v., Hoevelaken, 2002)
Vaanholt G., En zo kleait wiej verdan… (Boekhandel Broekhuis, 1999)
www.geocities.com/twentschgenootschap
www.twente.nl
H3 Landschap:
B. Olde Meierink, e.a., Duizend jaar Twente, de Twentenaren en hun landschap. (Waanders b.v., Zwolle, 1993)
M. Paskamp-van Santen, Duizend jaar Twente, de twentenaren en hun boeren. (Waanders b.v., Zwolle, 1993)
S. Dijkhuizen, Kijk op het groene Overijssel. (Schuurmans, Amsterdam, 1987)
www.twente.nl
www.geocities.com/twentschgenootschap/AllesoverTwente.htm
www.twenteinbeeld.nl
http://www.twenteweb.nl/index8.htm
http://www.twenteweb.nl
www.natuurlijk.nl/natuurgebieden/natuurgebieden_twente.htm
www.twenteroute.nl/twente
www.landschapoverijssel.nl/nieuws/2003
www.vriendenvanhetplatteland.nl
www.delevendenatuur.nl
www.regiotwente.nl
www.natuurgids.net/links
http://www.proeftuintwente.nl/FrankBezemer.html
www.landschapsbeheer.com/overijssel
H4 Voedsel:
www.hollandsepot.dordt.nl
www.geocities.com/twentschgenootschap
H5 Gebruiken:
Ven, D.J. v.d., Met de gaostok door Twente en Salland. (Gesto N.V., Bergen, 1969)
Buursink, J., Twente, platteland en stedenband. (Knoop & Niemeijer, Haren, 1986)
Dijkhuis, G.J.H., Twents in woord en gebruik (Raiffeisen, Borne, 1981)
Dungen, J., v.d., Leer mij ze kennen, de Twentenaren (Sijthoff, Leiden, 1967)
www.midwinterhoornblazen.nl/home.htm
http://members.lycos.nl/hettie7500/volksgebruiken.htm
H6 Folklore en feesten:
Alle boeken van het hoofdstuk “Gebruiken”.
www.geocities.com/twentschgenootschap
H7 Geloof:
Kokhuis, G.J.I., Twaalf eeuwen Katholiek Twente 797-1997 (Stichting Twente 2000, Enschede, 1997)
Lugt, F., d., De kerk in kaart. (De Twentsche courant Tubantia, Ensched, 1997)
H8 Bouwwijze:
H. van Paridon, Langs Twentse watermolens. (van der Berg, Enschede, 1998)
H. Hagens, Boerderijen in Twente. (Matrijs, Utrecht, 1992)
B. Olde Meierink e.a., Duizend jaar Twente, de twentenaren en hun huizen. (Waanders b.v., Zwolle, 1993)
http://www.daf.luna.nl/twente.html
www.architectuurcentrumtwente.nl
www.geocities.com/twentschgenootschap
http://www.mi.unimaas.nl/member/ruud/origine/origine_ned.htm
www.cultuurnetwerk.org/publicaties/ pdf/ZichtopCultureelerfgoed.pdf
www.verhaalachterdeboerderij.nl/
www.hetschip.nl/digitaalmuseum
www.storkwescar.com/smartsite.dws
http://www2.stork.com/
H9 Kleding:
http://home.hetnet.nl/~rikievdwo/Twente.html
http://www.harmonicahoek.nl/archief/2002/2002_07_12/!php.php
www.alternatiefkostuum.nl/collectie/folklore
www.natuurlijk.nl/twente
www.scholieren.com
H10 Familienamen en straatnamen:
Hekket, B.J., Oost-Nederlandse Familienamen (Witkam, Enschede, 1975)
H11 Recreatie, (natuur) monumenten
Wonink, H., ’t Gastenbeukske. (Stichting Hotel Overleg Twente, Enschede, 2000)
www.regiotwente.nl
www.hengelo.nl/cultuurrecreatie
H12 Emigratie en immigratie:
http://web.inter.nl.net/hcc/wissink/emi.htm
http://twente.ngv.nl/TG2000-03.htm
http://emigratie.pagina.nl
http://www.biblioplaza.nl/genealogie/alge1.htm
H13 Handel:
Ach lieve tijd, Duizend jaar Twente en de Twentenaren (Waanders Uitgevers, verzamelboek, boekje nummer 13)
H14 Industrie:
Ach lieve tijd, Duizend jaar Twente en de Twentenaren (Waanders Uitgevers, verzamelboek, boekje nummer 6)
H15 Literatuur:
Wanschers-Eshuis J., Twentse Wijsheden (Verba b.v., Hoevelaken, 2002)
Vaanholt G., En zo kleait wiej verdan… (Boekhandel Broekhuis, 1999)
’n Sliep Steen (Stichting Historische Sociëteit Enschede-Lonneker, kwartaalblad)
http://home.wanadoo.nl/richard.thiel/auteurs/wwilmink.htm
www.tctubantia.nl
H16 De grens tussen Duitsland en Nederland bij Twente:
Ach lieve tijd, Duizend jaar Twente en de Twentenaren (Waanders Uitgevers, verzamelboek, boekje nummer 19)
H17 Sport en spel:
Martinus L., 52 Beste Kaartspelen (Elmar, 1997, Rijswijk)
Uitleg van tom’s opa.
www.klootschieten.com/NKB/index.php
http://mengerink.fol.nl/klootschieten.htm
www.fctwente.nl
H18 Bekende tukkers:
www.hermanfinkers.nl
www.ilse-delange.com
http://home.wanadoo.nl/richard.thiel/auteurs/wwilmink.htm
www.fctwente.nl
www.schrijversnet.nl/nachtkastje/egbers
www.henniekuiper.nl/nl/info/home.php
www.filmmuseum.nl/tati/tati/programma/filmmuseum
http://www.inghist.nl/Onderzoek/Projecten/BWN/lemmata/lettert?letter=S
http://anw.hml.nl/Werkstukken/Nienke_Spohr/Ockels/
www.bvgool.nl/biografie/gertjandroge.htm
Logboek
Tom
09-09-2003 Oriënteren op het onderwerp 0,5 uur
11-09-2003 Taakverdeling 0,5 uur
30-09-2003 Oriënterend gesprek met mijn opa 1 uur
16-10-2003 Informatie zoeken in boeken (weinig succes) 1 uur
21-10-2003 Goedkeuring van de voorlopige versie, begin
met het uitwerken van de definitieve versie 0,5 uur
12-11-2003 Informatie gezocht op het internet (succes) 1 uur
17-11-2003 Gesprek met mijn opa over de deelonderwerpen 1 uur
21-11-2003 Aan de rubriek Taal begonnen 1 uur
26-11-2003 De rubriek Taal afgemaakt 1 uur
28-11-2003 De rubriek Literatuur gemaakt 1,5 uur
01-12-2003 De rubriek Industrie gemaakt 2 uur
De rubrieken waren nagekeken en er moest
nog wat verbeterd worden 1,5 uur
23-12-2003 De rubriek Handel gemaakt 1,5 uur
02-01-2004 Aan de rubriek Sport en Spel begonnen 1 uur
Uitleg gekregen van mijn opa over Sport en
Spel, hierna heb ik de rubriek afgemaakt 1,5 uur
04-01-2004 De rubriek De Grens gemaakt 1,5 uur
De rubriek Literatuur nog wat verbeterd en
Bij alle rubrieken de afbeeldingen toegevoegd 2 uur
15-01-2004 Inleiding, Conclusie, Logboek en Bronnenlijst 2,5 uur
Totaal 22,5 uur
Nick
09-09-2003 Oriënteren op het onderwerp 0,5 uur
11-09-2003 Taakverdeling 0,5 uur
10-10-2003 Informatie gezocht via internet 1 uur
11-10-2003 Informatie gezocht via internet 1 uur
12-10-2003 Geschikte boeken gezocht bij bibliotheken
maar ook thuis en bij familie 2 uur
21-10-2003 Goedkeuring van de voorlopige versie, begin
Met het uitwerken van de definitieve versie 0,5 uur
28-10-2003 Werken aan rubrieken: geloof/gebruiken 2 uur
04-11-2003 Werken aan rubrieken: folklore en feesten 2 uur
20-11-2003 Werken aan rubrieken: voedsel/geloof 2,5 uur
26-11-2003 Werken aan rubrieken: familienamen 1,5 uur
26-11-2003 Werken aan rubrieken: recreatie, monumenten 1,5 uur
28-11-2003 Afronden rubrieken voor 1e inlevering 1 uur
01-12-2003 De rubrieken waren nagekeken en er moest
nog wat verbeterd worden 1,5 uur
23-12-2003 Afbeeldingen toevoegen aan rubrieken 1 uur
14-01-2004 Conclusie, bronnenlijst, sommige rubrieken
nog wat uitgebreid of ingekort 2 uur
15-01-2004 Alles samenvoegen, gezamenlijke lay-out, voorpagina, inhoudsopgave 4,5 uur
15-01-2004 Logboek 0,5 uur
Totaal 25,5 uur
Harm
09-09-2003 Oriënteren op het onderwerp 0,5 uur
11-09-2003 Taakverdeling 0,5 uur
10-10-2003 Informatie gezocht via internet 1 uur
12-10-2003 Geschikte boeken gezocht bij bibliotheken 1 uur
21-10-2004 Goedkeuring van de voorlopige versie, begin
Met het uitwerken van de definitieve versie 0,5 uur
29-10-2003 Werken aan rubrieken: landschap 4 uur
08-11-2003 Werken aan rubrieken: bekende tukkers 2 uur
28-11-2003 Afronden rubrieken voor 1e inlevering 1 uur
01-12-2003 De rubrieken waren nagekeken en er moest
nog wat verbeterd worden 1,5 uur
23-12-2003 Werken aan rubrieken: immigratie 3 uur
25-12-2003 Werken aan rubrieken: volksaard 1 uur
05-01-2004 Werken aan rubrieken: kleding 2 uur
06-01-2004 Werken aan rubrieken: bouwwijze 3 uur
13-01-2004 Opmaak, afbeeldingen toevoegen e.d. 0,5 uur
14-01-2004 Conclusie, bronnenlijst, logboek 1,5 uur
Totaal 23 uur
Bijlage A: Twentse spellingsregels
In de Twentse spelling gelden de Nederlandse spellingsregels behalve bij de volgende:
Klinkers:Bijzondere klinkers
-De ea geeft de lange ê-klank als in 'literair' weer. Soms wordt deze als tweeklank (ee-a of jea) gehoord. Dus waar ea geschreven wordt, kan de uitspraak plaatselijk verschillen. Bijv. leavn (leven), Eanske, Tweante. De oa geeft de lange ô-klank als in 'rose' weer. Soms wordt deze als tweeklank (oo-a) gehoord. Dus waar oa geschreven wordt, kan de uitspraak plaatselijk verschillen. Bijv. boavn (boven), oald (oud), doar (daar).
-De ö geeft de korte Duitse ö in 'Köln' weer. Bijv. lös (open), völ (veel).
-De öa geeft de lange ö-klank als in 'oeuvre' weer. Bijv. genöal (gezever).
-De ä wordt alleen gebruikt waar een a door verbuiging een korte è-klank heeft gekregen. Bijv. bälken i.p.v. belken (balletje), stämme i.p.v. stemme (stammen).
Behalve de reeds genoemde, zijn er nog drie bijzondere lange klanken: iee (ie-e, als in 'bier'), oee (oe-e, als in 'boer') en ue (uu-e, als in 'vuur'). Bijv. tieene (tien), voeegel (vogel, naast voggel) en vuegel (vogels, naast vöggel). Voor r wordt wel gewoon ie, oe of uu gespeld.
-De j-klank na een klinker. Deze wordt weergegeven met i, behalve na ie (iej), ui (uij) en ei (eij) en na korte u (uj), e (ej) en i (i-j). Bijv. aait (altijd), krujn, kruuin of kruijn (kruien), greuin (groeien), kleijn (zwoegen), ideein (ideeën).
-De ei, eai en iej als standaard. Als ei, eai, eei of ej wordt gehoord waar het Nederlands ei heeft, wordt standaard ei gespeld. Dus waar ei geschreven wordt, kan de uitspraak plaatselijk verschillen. Bijv. in de uitgang -heid.
-Als eai, ei of ej wordt gehoord waar het Nederlands aai heeft, wordt standaard eai gespeld. Dus waar eai geschreven wordt, kan de uitspraak plaatselijk verschillen. Bijv. dreain (draaien).
-Als ie(j), eei, ej of i-j wordt gehoord waar het (oud-)Nederlands ij heeft, wordt standaard iej gespeld. Dus waar iej geschreven wordt, kan de uitspraak plaatselijk verschillen. Bijv. wiej (wij).
Eindklinkers
-Als een woord eindigt op een lange ee- of oo-klank, dan worden twee letters gespeld als de klemtoon er op valt, ook in samenstellingen. Bijv. hee (hij), toostemming, oo (o), maar wel auto.
-Waar een enkele o wordt gespeld aan het eind van een eenlettergrepig woord (ook in samenstellingen) wordt deze dus kort uitgesproken. Bijv. de o in grovaa (grootvader) en boschop (boodschap).
-Om verwarring met de stomme e te voorkomen wordt een korte è-klank aan het eind van een woord als è geschreven. Bijv. hè hè.
Toonloze klinkers in leenwoorden
In een groot aantal uit het Nederlands afkomstige woorden worden toonloos geworden lettergrepen gespeld met de oorspronkelijke klinker. Bijv. model, politie, fatsoenlik, toneel, natuur, muziekfornuus, laweain, gordien.
Medeklinkers
-Stomme r
Een r wordt altijd geschreven waar dat in het verwante Nederlandse woord ook gebeurt, ook al wordt deze in het Twents niet of nauwelijks (als breking van de voorafgaande lange klinker) gehoord. Bijv. zwart, vort (weg, vort, Duits: fort, Fries: fuort), börseln (borstelen), dörs (dorst), Bernard (uitsproken als Bennad), morn (morgen), keerl (kerel), verdan, noar (naar), naar (erg), vaar (vader) meer.
-Stomme begin-h
In sommige streken (Zwolle e.o.) wordt geen medeklinker gehoord waar het verwante Nederlandse woord met een h begint. Deze wordt altijd wel als h gespeld. Bijv. Hattem i.p.v. Attem, k heb t (ik heb het).
-Begin-z
Als een s wordt gehoord waar een verwant Nederlandse woord met een z begint wordt toch altijd een z gespeld. Bijv. ziegerd (oorveeg), wat zas (wat zul/moet je).
-Eind-d of -t
Van vele woorden wordt de in het Nederlands gehoorde eind-d of -t meestal niet uitgesproken en geschreven. In verbuigingen en binnen samenstellingen wordt deze echter wèl geschreven. Bijv. pos(t)-postbus, gedich(t)-gedichtn, zeun(d)-zeundn.
-De -v na een beklemtoonde klinker
-Wordt na een klinker (u)w uitgesproken waar het Nederlands een v of (aan het eind van het woord, of voor d of t) een f heeft, dan wordt v of vv gespeld. Waar het Nederlands (u)w heeft, wordt wel (u)w gespeld. Bijv. oaverieverig (overijverig), ik geav of geaf (ik geef), blieft of blievt stoan! (blijf staan), leafd of leavd (geleefd), gevvel (gevel), maar wel kow of kowwe (kooi) en dawweln (stoeien, verband met duwen).
-De combinatie -vn (waar het Ned. -v-n heeft) wordt meestal uitgesproken als -wn of als -mm. Dus waar -vn geschreven wordt, kan de uitspraak plaatselijk verschillen. Bijv. geavn (geven), oavnd (avond), maar wel bouwn.
Handhaving c, q en x
De c, de x en de q worden gehandhaafd als dit de herkenbaarheid van het woord ten goede komt, of als het een vreemd woord betreft waarvan de uitspraak niet rechtstreeks uit de spelling af te leiden is. Bijv. ciefer (cijfer), ceant (cent), taxicentroale, croupier, antiquarioat.
sch of sk
Lettergrepen die in het Nederlands met sch- beginnen, zijn in Heftan tattat! consequent gespeld met sk-, als revanche voor de vele Enschedeërs die van hun ouders school niet als skool mochten uitspreken. Standaard wordt echter sch-gespeld. Niet-beklemtoonde uitgangen -ske(n) worden wel met k gespeld. Bijv. tusken (tussen), Eanske en haanske (handschoenen).
Uitgangen
-(e)n (waar het Ned. -en heeft)
Als de e niet wordt gehoord, wordt alleen -n gespeld, ook al hoort men -m of -ng. De medeklinker voor deze -n wordt nooit verdubbeld. Bijv. maakn (maken), loopn (lopen), plakn (plakken) beginn (beginnen), teagn (tegen). In woorden op -sken en op -mken wordt de e wèl duidelijk gehoord en geschreven. Bijv. griemken (grimlachen, volt. deelw. (e)griemked), basken (zwaar lopen, v.d. ebasked), tusken (tussen).
Verkleinwoorden
Ook de uitgangen -jen, -sken en -ken (meervoud -kes) worden altijd volledig gespeld met e, ook al wordt deze, zoals in meaken (meisje), niet gehoord. Dit blijft gelden bij -ken als de stam van het zelfstandig naamwoord eindigt op -k. Bijv. päkken (pakje, naast päksken), heukken (hoekje, naast heuksken).
-bn na een klinker (Ned. -(b)ben)
Deze wordt vaak uitgesproken als -mm, maar standaard niet als zodanig weergegeven (met -mn). Bijv. hebn.
-dn na een klinker (Ned. -den)
Hierin wordt de d wel gespeld, ook al wordt deze niet of nauwelijks (bijv. als j-klank) gehoord. Bijv. leedn (geleden), broadn (braden), goodn (goede).
-lik (Ned. -lijk, Fries -lik, Duits -lich) Bijv. lillik (lelijk), feilik (eigenlijk), makkeliker (gemakkelijker).
-tie of -sie (Ned. -tie) In het algemeen blijft -tie gehandhaafd, maar het wordt -sie als -sie i.p.v. -tsie gehoord wordt na een klinker of een n. Bijv. inspiroatie, relatie, aktie, maar ginneroasie, vakaansie, adverteansie. Toegestane uitzondering is plietsie (politie).
-gn na een beklemtoonde klinker (Ned. -gen) Deze spelling geldt ook waar de uitspraak meer -gng, -ng of -ngn is. Dus waar -gn geschreven wordt, kan de uitspraak plaatselijk verschillen. Bijv. zegn (zeggen).
-er en -ere (Ned. idem) De e voor de r in de uitgang van de vergrotende trap blijft in alle gevallen staan, ook al wordt deze niet uitgesproken. Bijv. bredere.
-erd (Ned. -er of -erd) Altijd met een d. Bijv. ziegerd (oorvijg), knieperd (vrek), gloeperd (gluiperd).
-ies (Ned. -isch) Bijv. typies (typisch), logies (logisch)
-zie (waar het Nederlands de Franse uitgang -ge heeft) Bijv. garazie, horlozie.
Diversen
Werkwoordsvormen
-De meeste werkwoorden krijgen in de t.t. m.v. (en in de 3e persoon e.v.) een t achter de stam. Bij stammen die eindigen op -t wordt geen dubbel-t gespeld. Dus wiej bidt (wij bidden) en wat et ze (wat eten ze).
-In de 3e persoon e.v. komt geen t achter de stam als er klinkerverandering is opgetreden. Dus: zee sniedt/hee snid in analogie met zee bloast/hee blös.
-Bij sommige werkwoorden kan het onduidelijk zijn of de stam eindigt op -d. Voor het Nederlandse 'houden' zijn zo twee vormen mogelijk: hoaln en hoaldn, met resp. ik hoal en ik hoald in de t.t. 1e en 3e persoon e.v. Aanbevolen wordt deze d wel te spellen (en eventueel weg te laten in de 1e persoon e.v.). Dus ook: gealdn (gelden), wördn (worden), veendn (vinden), enz.
-Bij regelmatige werkwoorden komt in de v.t. alleen een n achter de stam, waar het Nederlands -de(n) of -te(n) heeft. Bijv. hee renn (hij rende), ik lachn (ik lachte).
-Van het voltooid deelwoord van werkwoorden met een voorvoegsel zijn twee vormen mogelijk, kort aanelkaar geschreven of met koppelteken + e. Een voorbeeld maakt dit het beste duidelijk: n trein is ankömn of an-ekömn. De eerste vorm heeft altijd de voorkeur. Het koppelteken is in het tweede geval noodzakelijk om onderscheid te maken met, bijvoorbeeld: hoo bi'j doar an kömn? c.q. an ekömn?
Handhaving stam
De laatste medeklinker van de stam van een woord blijft staan in verbuigingen en samenstellingen ook al wordt deze niet gehoord. Bijv. de d in oalde (oude), in 's oavnds ('s avonds) en in haandn (handen). Een uitzondering hierop vormt het weglaten van de d voor de s in woorden als gloepns en alderbarstns.
Lidwoorden
De lidwoorden zijn n (met klemtoon den) en nen voor mannelijke, de en ne voor vrouwelijke, en t (met klemtoon ut) en n (met klemtoon un) voor onzijdige zelfstandige naamwoorden. Bijv. n/nen keerl (de/een man), de/ne vrouw (de/een vrouw), t/n keend (het/een kind). Als verwarring met het lidwoord den mogelijk is, krijgt het mannelijke aanwijzend voornaamwoord dèn een accent. Dus niet in Den keerl den ik... maar wel in Dèn keerl?
Eenletterwoorden
Behalve de lidwoorden n en t, worden nog een aantal woorden als een enkele letter gespeld, zonder apostrophe. Dit betreft a (al) en vormen zonder klemtoon: e naast hee (hij), k naast ik, m naast um (hem) r naast der (achter woord op -t) en s naast eens. Bijv. hee zeg dat e t r a s doan hef (hij zegt dat ie het er al eens gedaan heeft). Aan het begin van de regel krijgt het woord na n, t of k de hoofdletter.
Samentrekking
Bij samengetrokken woorden wordt een apostrophe gebruikt om beide onderdelen te kunnen onderscheiden: da's wa'k (dat is wat ik), bi'j (= bin iej), dat kaan'k wa. Als er geen klankwijziging optreedt en van maar één van beide woorden een deel niet wordt uitgesproken, blijft een spatie tussen beide onderdelen staan. Bijv. 's oavnds ('s avonds), he'j z' a? (heb je ze al?).
Bijlage B: Spelregels voor Twentse spelen
Spelregels klootschieten
1. Start en finish:
De start en de finish dienen duidelijk aangegeven te zijn door een streep of een andere markering.
2. De teamleden schieten om beurten. Op de plaats waar de kloot van de eerste schutter van een ploeg is gekomen dient de volgende schutter te schieten, enzovoorts.
3. Tijdens de wedstrijd wordt met de achterliggende kloot het eerst geschoten.
4. Raakt de kloot van de weg, dan wordt de afzetplaats bepaald haaks op de lengterichting van de straat, vanuit het punt waar de kloot is blijven liggen.
5. De kloot mag alleen onderarms worden geschoten.
6. De kloot moet in voorwaartse richting worden geschoten en dient het punt waar het vorige schot geëindigd is, gepasseerd te zijn, alvorens het als een geldig schot wordt genoteerd. De lengte van de aanloop is vrij.
7. Indien de kloot tijdens de wedstrijd wordt aangeraakt door de tegenpartij of door een niet vaststaand aangebracht obstakel behorende aan de tegenpartij mag het schot herhaald worden. Wanneer de kloot wordt aangeraakt door leden van de eigen partij mag niet worden overgeschoten. Vlaggen en afstandsborden behoren tot de vaste obstakels. De kloot mag niet worden tegengehouden, ook niet bij het teruglopen van een helling.
8. Bij het afsnijden van bochten dient de kloot tijdens het schot de (verharde) weg te raken of hierover te gaan (kan ook met het uitrollen). Wordt aan deze voorwaarde niet voldaan, dan wordt het schot als geldig genoteerd en vindt het volgende schot plaats vanaf het vorige ligpunt, echter wel door de volgende schutter.
9. De winnaar van een wedstrijd is die ploeg met het minste aantal schoten. Bij een gelijk aantal schoten is de winnaar, die ploeg met het meeste aantal meters over de finishlijn.
10.Finishlijn:
De kloot moet de lijn volledig gepasseerd zijn. Blijft de kloot erop liggen dan moet men nog een keer schieten.
Spelregels kruisjassen
Het spel moet gespeeld worden met vier spelers. Je hebt een vaste partner en dat is degene die schuin tegenover je zit. Het spel wordt gespeeld met 32 kaarten ( de 7,8,9,10,boer,vrouw,heer,aas van elke kleur). Voor een spel wordt er altijd afgesproken tot hoeveel punten je gaat, meestal is dit tot elf punten.
De gever geeft iedereen acht kaarten, hij geeft zichzelf ook acht kaarten maar hiervan legt hij de laatste kaart omgedraaid op tafel. Zodra iedere speler deze kaart heeft kunnen zien pakt hij ook deze kaart op. De kaart die omgedraaid is, is de troefkaart. De soort van deze kaart is dus troef.
Bij kruisjassen krijg je het volgende aantal punten bij een kaart. Een aas is 11 punten waard, een heer is drie punten, een vrouw is twee punten, een boer is één punt tenzij het een troefkaart is, dan is een boer twintig punten waard. Een tien is tien punten waard, een negen is nul punten, maar als het een troefkaart is, is een negen veertien punten waard. De acht en de zeven zijn allebei nul punten waard. Als je de laatste slag pakt krijg je 5 punten erbij.
Na het delen van de kaarten komt de persoon die links van de gever zit op met een bepaalde kaart, het spel draait met de klok mee. Bij kruisjassen is het de bedoeling dat je van de 146 punten (141 in het spel en 5 bij de laatste slag) die in een spel zitten je er tenminste 100 pakt bij een potje. De boer en de negen van de troef zijn dus de meeste punten waard. Bij elke slag zitten vier kaarten. Degene die van de soort die op tafel wordt gegooid de hoogste kaart bijgooit (volgorde is van hoog naar laag: aas,heer,vrouw,boer,10,9,8,7) krijgt de slag, tenzij er een kaart van de troef bijgegooid wordt. Als je van de troef de boer opgooit is de slag altijd voor jou, en als je de negen opgooit ook, tenzij de boer van de troef erbij ligt, verder geldt ook hierbij de normale volgorde. Je moet echter bij een slag altijd wel bedienen van de soort, tenzij je deze niet hebt of als je een troefkaart erbij gooit.
Na een slag gaat de slag naar één van de twee personen, deze persoon telt het hele potje door het aantal punten van zichzelf en zijn medespeler. Nadat alle slagen verdeeld zijn telt hij en één van de twee tegenspelers die geteld heeft het aantal punten wat bij zijn pakje kaarten zit, als je samen met je medespeler 100 punten of meer gehaald hebt krijg je twee punten in de stand erbij. Als je alle slagen hebt gehaald krijg je vijf punten erbij in de stand. Heb je minder dan krijg je geen punten. Wie het eerste het vooraf afgesproken aantal punten haalt in de stand heeft gewonnen.
Kruisjassen met tik
Bij kruisjassen met tik gelden dezelfde spelregels als bij het gewone kruisjassen, alleen mag degene die de punten telt van je team op de tafel tikken nadat je 50 punten hebt gehaald, bijvoorbeeld als je waarschijnlijk toch geen 100 punten kunt halen met z’n tweeën. Degene die het eerste getikt heeft, je tegenspeler of jijzelf krijgt dan krijgt dan 1 punt. Als je alle slagen hebt gehaald en je hebt getikt dan krijg je zes punten extra in de stand.
Kruisjassen met roem
Op kruisjassen met roem gaan we niet zo heel ver in omdat het in Twente nauwelijks wordt gespeeld. Bij de uitleg over pandoeren kun je wel wat over ‘roem’ te weten komen.
Spelregels Pandoeren
Pandoeren lijkt in veel opzichten op kruisjassen, sommige dingen zullen dus hier niet nog eens worden uitgelegd. Pandoeren speel je ook met vier personen en met 32 kaarten. Bij pandoeren wisselt je medespeler per potje. Men bepaalt weer vooraf tot hoeveel punten men gaat spelen.
De gever geeft weer iedereen acht kaarten, hij draait nu bij zichzelf niet één kaart om. Nadat de kaarten gegeven zijn en iedereen goed naar zijn kaarten gekeken heeft, moet iedereen tegen elkaar aan gaan bieden, hierover volgt straks meer. Het is bij pandoeren de bedoeling dat je samen met je medespeler alle slagen pakt.
Pandoeren speel je met roem, roem kun je hebben bij een 3-kaart, een 4-kaart, een 5-kaart, een 6-kaart of een 7-kaart. Dit betekent dat je bijvoorbeeld 3 op een rij hebt, of 4 op een rij enz. Je kunt dus 7,8,9 hebben of boer,vrouw,koning,aas. Deze kaarten moeten dan wel van dezelfde kleur zijn. Als je een 3-kaart hebt levert dit je 20 punten op, een 4-kaart levert 50 punten op, een 5-kaart 100 punten, een 6-kaart 120 punten een 7-kaart 140 punten. Als je vier dezelfde kaarten hebt, bijvoorbeeld vier 10-en of vier boeren, dan krijg je ook 100 punten. De punten worden ook wel roem genoemd.
Als de spelers tegen elkaar gaan bieden zegt men als men denkt dat ze met behulp van een medespeler alle slagen kunnen halen bijvoorbeeld ‘pandoer 20’, als men een 3-kaart in de hand heeft. Als men een 4-kaart in de handen heeft zegt men ‘pandoer 50’ enz. Als men denkt niet alle slagen te kunnen halen of als men niet over een bod van een tegenspeler heen kan dan past men. Op dat moment kan men alleen nog maar medespeler worden, van degene die het hoogste biedt en dus alle slagen zal moeten halen.
Degene die het hoogst geboden heeft moet alle slagen halen, hij bepaalt op het moment dat hij uit wil gaan komen welke soort er troef wordt. Hij komt dan uit en hij zegt dan de naam van een kaart die met hem mee moet gaan, bijvoorbeeld klaver aas, als hij deze mist om alle slagen te halen. De speler die dan de klaver aas in handen heeft wordt dan zijn medespeler, en samen moeten ze proberen alle slagen te halen.
Als men alle slagen haalt en de tegenspelers hebben kunnen zien dat je wat je geboden hebt, bijvoorbeeld pandoer 100, ook daadwerkelijk in de handen had, dan krijg je, net als je medespeler, twee punten in de stand. Haal je niet alle slagen, dan krijg je twee punten aftrek in de stand. Wie het eerst het vooraf afgesproken aantal punten haalt, heeft gewonnen.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten