Sponsor of prijs nodig? Zelf sponsor worden?
Arkefly: Aruba

vrijdag 15 februari 2008

Keuzeopdracht Anders Vuurwapens



De Ontwikkeling van het vuurwapen.
Wanneer, waar en hoe de eigenlijke ontwikkeling van het vuurwapen is begonnen, is niet precies bekend. Bekend is wel dat de Chinezen al in de 11e eeuw de samenstelling kenden van wat wij buskruit of zwartkruit noemen. Zij gebruikten dit middel echter hoofdzakelijk voor het maken van vuurwerk. Hoe de kennis over kruitmengsels en -samenstellingen in Europa terechtkwam, is nog steeds onbekend. Sommige menen dat de formule via Arabische handelsroutes bij ons terecht is gekomen. Anderen menen dat het 'alchemistisch geheim' door Marco Polo vanuit China naar Europa is meegebracht, toen hij tussen 1271 en 1292 zijn beroemde handelsreis ondernam. Weer andere beweren dat het buskruit in Europa ontdekt of herontdekt werd. In dit verband worden namen genoemd als Roger Bacon en Berthold Schwarz. De laatste, een monnik uit Freiburg, heeft de meeste bekendheid gekregen. Vandaar ook het gebruik van de naam Schwarzpulver: zwartkruid. De naam is dus niet ontleend aan de zwarte of donkergrijze kleur van het poeder of aan de smeerboel die het geeft als ermee geschoten wordt. De algemeen samenstelling van het zwartkruit is 75% salpeter, 15% zwavel en 10% houtskool. Op het moment dat iemand ontdekte dat met behulp van dit kruit projectielen vanuit een aan 1 kant dichtgemaakte buit kon worden verschoten, werd de kiem gelegd voor de vuurwapenontwikkeling.

Ontsteking van het kruit
Het grondprincipe van de vuurwapentechniek is tot op heden in feite nog steeds hetzelfde. In aanvang was deze techniek nog vrij primitief. Men maakte een ijzeren buis aan 1 kant dicht. Vervolgens werd er aan de gesloten kant een klein gaatje gemaakt. Dit werd het zund- of ontstekingsgat genoemd. Het buskruit werd via de open kant in de buis aangebracht. Vervolgens werd het projectiel, eerst van steen of ijzer, maar later van lood, op de kruitlading gedrukt. Zodra het projectiel (meestal in de vorm van een bal, en om die reden kogel genoemd) was aangedrukt, was het wapen schietklaar. Maar om de kogel te kunnen afschieten, moest het kruit worden ontstoken en daarvoor had men een vuurbron nodig. In het begin waren dit gloeiende sintels of houtspaanders.

Lontslot
Later werden de sintels of houtspaanders vervangen door een lont die langzaam bleef smeulen zodra hij was aangestoken. Het zundgat werd in de regel gevuld met fijngemalen kruid. Door de lont door middel van een scharnierende hefboom bij dit fijngemalen kruit te brengen, begon dit kruit te branden en stak het op zijn beurt de kruit- hoofdlading in de koker aan. De gasontwikkeling vond zo snel plaats en de gassen kregen zo'n hoge druk dat het projectiel of de kogel door de koker heen naar buiten werd gedreven langs dezelfde weg als hij erin gekomen was. Dat gebeurde echter met zo'n hoge snelheid dat de kogel, eenmaal uit de koker (loop) gedreven, zijn weg in de vrije lucht nog een heel eind voortzette. Als de kogel tijdens deze vlucht tegen een voorwerp aan botste, gaf hij hier meteen zijn hele, nog resterende bewegingsenergie aan af. Was dat voorwerp toevallig een mens of dier, dan kon deze resterende energieafgifte zo groot zijn dat de getroffene deze 'botsing' niet overleefde. Aangezien de lont nog steeds een open vuur was, zocht men verder naar een iets beter systeem, en dat werd het radslot genoemd.

Radslot
Het radslot is een metalen schijfgecombineerde met een spiraalveer, die met een sleutel wordt opgewonden en daarna wordt vastgezet. Wordt de blokkering (arretering genaamd) opgeheven door het overhalen van een trekker, dan draait de metalen schijf onder de veerdruk met grote snelheid terug en schraapt hij langs een vuursteen. Dit schrapen veroorzaakt een vonkenregen die meer dan voldoende is om het fijne kruit in het zundgat te ontsteken. Deze techniek wordt ook tegenwoordig nog veelvuldig toegepast, namelijk in aanstekers.

Vuursteenontsteking
Omdat het radslotsysteem ingewikkeld was en duur in productie, werd gezocht naar een eenvoudiger en vooral goedkopere oplossing. Deze oplossing vond men in de vuursteenontsteking. De vuursteen werd in de bek van een soort hamer geklemd. Deze hamer, ook wel haan genoemd, was aan de zijkant van het wapen aangebracht en kon tegen de druk van een veer in naar achteren worden gehaald (gespannen) en in deze stand worden vastgezet (gearreteerd). Bij het overhalen van de trekker sloeg de vuursteen tegen een ijzer plaatje dat zich vlak bij het zundgat bevond. De geproduceerde vonken deden het kruit in het zundgat ontbranden. De vuursteenontwikkeling heeft enige eeuwen in diverse variaties stand gehouden. 1 zo'n variatie is het snaphaanslot, een systeem dat eigenlijk uit twee hamers bestond. de eerste hamer had een soort schroefbek waarin een stuk vuursteen werd geklemd. Deze hamer werd, tegen de druk van een hamerveer in, gespannen. Een tweede hamer, die bestond uit een soort aambeeld, werd vlak boven de zundgat geplaatst. Na het overhalen van de trekker sloeg de hamer met vuursteen tegen dat aambeeld, waardoor een vonk ontstond die in de kruitpan van het zundgat sloeg. Daardoor ontbrandde het fijne kruit in de zundpan, zodat de hoofdkruitlading in de loop werd ontstoken. Een andere ontwikkeling op dit gebied was het echte vuursteenslot. Omdat de snaphaan nogal weersgevoelig was, bedacht men een deksel waarmee de zundpan kon worden afgesloten. Een verticaal plaatje op dit deksel deed dienst als aambeeld voor de vuursteen.

Percussie - ontsteking
Een ware revolutie kwam pas op gang toen de Schotse geestelijke Alexander Forsyth het percussieslaghoedje uitvond, althans de grondslag daarvan. Omstreeks 1820 ontwikkelde men een hoog explosieve chemische samenstelling, slagsas genaamd, dat in een klein kuipje kon worden ondergebracht. Door een flinke klap op het kuipje te geven, kan het slagsas tot ontploffing worden gebracht. Het probleem van het open vuur voor de ontsteking was daarmee verleden tijd geworden. De kamer (oftewel de plaats in de loop waar het kruit werd aangebracht) moest nog wel via de loopmonding geladen worden met kruit en kogel, maar het percussieslaghoedje werd nu achterop de kamer op een opzetstukje op het zundgat gezet. Dit opzetstuk wordt schoorsteentje of piston genoemd. Om een stevige slag op het slaghoedje te kunnen geven, werd een soort slagmechaniek ontworpen dat als hamer werkte en gebaseerd was op de vorm van het vuursteenslot. Dit mechaniek werd direct achter of naast de loopkamer aangebracht. Deze hamer of haan werd tegen een veerdruk in naar achteren gekanteld en geblokkeerd (gearreteerd). Door deze blokkering via een hefboom (trekker) op te heffen, waardoor de explosieve lading in het slaghoedje (slagsas) explodeerde en daarbij een vlam produceerde die door het zundgat in de piston de kruitlading in de kamer in brand stak. Dit systeem werd lange tijd toegepast op geweren, pistolen en later op de modernere 5 of 6 schots zwartkruitrevolvers.

Ontwikkeling van de eenheidspatroon
De volgende belangrijke stap in de ontwikkeling van het vuurwapen was de ontwikkeling van de eenheidspatroon. De componenten projectiel, kruit, slaghoedje en huls werden eerst met een huls van papier of karton en later met een huls van messing in elkaar gemonteerd tot een eenheid. Deze patronen konden echter niet meer via de loopmonding worden aangebracht, maar moesten langs de achterkant van de loop worden aangevoerd. Dit hield in dat de achterkant van de 'koker' geopend moest kunnen worden om te kunnen laden. Na het aanbrengen van de patroon moest de 'koker' echter weer zo stevig kunnen worden afgesloten dat deze sluiting zonder gevaar voor openscheuren of openspringen de spanning van de kruitgassen kon opvangen. Tevens moest de afsluiting vele malen gemakkelijk geopend en gesloten kunnen worden. De oplossing voor dit probleem was wat tegenwoordig de kamervergrendeling wordt genoemd.

Randvuurpatroon en penvuurpatroon
Een variatie in de ontwikkeling van de patroonmunitie wordt gevormd door de randvuurpatroon en de penvuursysteem. Bij de randvuurpatroon is het ontstekingsmiddel, het slagsas, niet ondergebracht in een messing cupje, maar is het ingegoten in de rand van de huls zelf. Deze randvuurmunitie is ook vandaag de dag nog heel populair voor klein kaliber wapens. Ook de penvuurpatroon zit in het ontstekingsmiddel binnenin de huls, dat ontstoken wordt door de slag van de hamer op een uitstekend pennetje aan de achterzijde van de patroonhuls. De belangstelling voor dit systeem was echter maar een kort leven beschoren.

Uitvinding van het nitrokruit
De derde belangrijke stap in de wapenontwikkeling was de uitvinding van het chemisch samengestelde nitrokruit. De gasontwikkeling en de gasdruk konden met dit kruit veel hoger worden opgevoerd. het gevolg hiervan was dat een gedeelte van deze gasdruk ook kon worden gebruikt om de afsluiting (of grendel, afsluiter) automatisch te openen. Deze uitvinding stond aan de wieg van de semi automatische wapens, zoals pistolen, machinepistolen, geweren en karabijnen. Hoewel het grondprincipe kamer, kruit, kogel, kruitontsteking en koker (loop) zoals gezegd ongewijzigd is gebleven, zijn er op het gebied van wapens en munitie enorme ontwikkelingen geweest. Ontwikkelingen die trouwens nog steeds doorgaan. Denkt u bijvoorbeeld maar eens aan de elektronische ontsteking en hulsloze patronen.

Schoudervuurwapens
Schoudervuurwapens zijn onder te verdelen in:
Kogelgeweren: enkelschots, grendel, hefboomrepeteer, pomprepeteer, semi en volautomatisch
Hagelgeweren: enkelschots, grendel, hefboomrepeteer, pomprepeteer, semi en volautomatisch Kogelkarabijnen: enkelschots, grendel, hefboomrepeteer, pomprepeteer, semi en volautomatisch

Vuistvuurwapens
Vuistvuurwapens zijn weer onder te verdelen in:
Revolvers: zwartkruitrevolvers, kleinkaliber-randvuurrevolvers, grootkaliber-centraalvuurrevolvers
Pistolen: zwartkruitpistolen, kleinkaliber-randvuurpistolen, grootkaliber-centraalvuurpistolen

Techniek
Hier volgt eerst een algemene inleiding in de wapentechniek voor diegene die weinig van deze materie afweten of voor degenen die hun kennis nog wat willen opfrissen. Om een vuurwapen als een stuk techniek te kunnen waarderen, moet u de werking ervan kunnen doorgronden en de verschillende onderdelen bij de juiste naam kunnen noemen, zodat er geen Babylonische spraakverwarring kan ontstaan.

Wat is een pistool?
Een pistool is een vuurwapen of, volgens de Wet Wapens en Munitie, een schietwapen. Een pistool heeft geen vaste omschrijving. Een pistool wordt meestal omschreven als een (kort) vuistvuurwapen en een half automatische zelflader. Het systeem berust op het principe dat de houder met een aantal patronen (6-20) in het magazijn wordt ingebracht en dat door de terugstootenergie van het schot op het mechanisme de lege huls automatisch wordt uitgeworpen en een nieuwe patroon wordt aangevoerd. Wat een schietwapen is, zegt de wet wel duidelijk. Een schietwapen is een voorwerp dat geschikt is om projectielen door een loop af te schieten, waarvan de werking berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing (vuurwapens) of een natuurkundige reactie (luchtdrukwapens). De groep pistolen kan worden ingedeeld in single-action pistolen en double-action pistolen. Single-action (enkelvoudige actie) wil zeggen dat voor ieder schot de haan vooraf gespannen moet worden. Meestal gebeurd dit door het pistool te laden, dus door de slede van het pistool naar achteren te trekken om zo een patroon in de kamer van de loop binnen te voeren. Daarbij wordt dan vanzelf de haan gespannen. Double-action (dubbelvoudige actie) wil zeggen dat bij dit type pistool het spannen van de haan mechanisch plaatsvindt in de eerste fase van het overhalen van de trekker. In het tweede deel van de trekkerweg komt de haan weer vrij, slaat naar voren en vuurt de patroon af. Een pistool is samengesteld uit een aantal groepen onderdelen, de zogenaamde hoofdgroepen:
A. De slede
B. De loop met ingebouwde kamer en de sluitveer/sluitveren en sluitveergeleidestang
C. De kastgroep of framegroep, ook wel greep of greepstuk genoemd
D. De patroonhoudergroep.

De sledegroep
De slede van een pistool heeft ongeveer dezelfde functie als de afsluiter van een geweer.
De slede zorgt voor de vergrendeling en de repeteeractie en heeft de volgende onderdelen:
02 - Sledehuis met afsluiterblok, meestal ineen
10 - Slagpin met slagpinveer
06 - Patroontrekker met veer, om na het schot de lege huls uit de kamer te trekken
02 - Uitwerper (in sommige gevallen), om de verschoten huls tijdens de herlaadactie zijdelings uit de slede te werpen door het hulzengat. De uitwerper kan bij bepaalde modellen ook in de kastgroep vastgezet zijn. Soms functioneert de slagpin, in combinatie met de patroontrekker, tevens als de uitwerper (bijvoorbeeld bij het FN-Model 1910/22). De Colt 1911 en daarvan afgeleide modellen hebben een uitwerper in de kastgroep opgenomen.
25 - Veiligheidspal met veiligheidsmechanisme (in sommige gevallen). Bij bepaalde modellen zit de veiligheidspal op de slede, maar bij andere typen weer op de kast van het wapen.
Bovenop de slede (2) is het keepvizier (34)(aan de achterzijde) en de korrel (37)(aan de loopmonding) aangebracht. Dat zijn de richtmiddelen.

De loop met patroonkamer
De loop (3) bestaat uit een (meestal) ronde buis, waarin aan de binnenzijde groeven, de zogenaamde trekken en velden, zijn aangebracht. Deze hebben tot taak de kogel gedurende zijn weg door de loop een draaiende beweging om zijn as mee te geven wanneer deze wordt verschoten. De mate of snelheid van die rotatie wordt beïnvloed door de lengte of scherpte van de draaiende trekken en velden. Die draailengte wordt ook wel spoed genoemd (Duits: Drall: Engels: Twist). Een spoed van bijvoorbeeld 250 mm betekend dat de trekken en velden een volledige draai van 360º hebben gemaakt over een lengte van 250 mm. Daarom is de buitenmaat van de kogel ook iets groter dan de binnendiameter tussen de velden -openstaande randen- in de loop, zodat de kogel er doorheen wordt geperst. Die draaiing is noodzakelijk om de kogel, die anders zou kunnen zwabberen of tollen, wat leidt tot grote schotafwijkingen, een grotere stabiliteit in de vluchtbaan te geven. De kamer is het eerste stukje van de loop waar de af te schieten patroon door de slede of afsluiter in wordt geduwd. Dit gedeelte is dikker dan de loop zelf. Dat moet ook, omdat bij ontsteking van de patroon een zeer hoge gasdruk en temperatuur ontstaan. Deze druk wordt pas minder naarmate de kogel verder door de loop wordt geperst. Als de wand van de patroonkamer niet dik genoeg zou zijn, zou deze kunnen springen en zouden de stukken de schutter om zijn oren vliegen. De ontbranding van bijvoorbeeld de .45 ACP patroon geeft in de kamer van de loop een gasdruk van ongeveer 1400 bar en die van een 9mm Para patroon 2700 bar!

De kastgroep
Da kastgroep van een pistool is de behuizing inclusief alle onderdelen die daarin voorkomen, zoals:
sledevangpal. Na het laatste schot, als de patroonhouder leeg is, blijft de slede in de achterste stand staan. De schutter ziet dan dat zijn pistool 'leeg' is en kan bovendien dan direct een nieuwe, volle patroonhouder in het pistool aanbrengen. Als hij vervolgens de sledevangpal indrukt, schiet de slede naar voren en wordt een nieuwe patroon in de kamer gebracht, zodat hij direct kan door schieten.
Magazijn of patroonhouderpal (15abc) Om de patroonhouder uit het wapen te kunnen halen.
Veiligheidspal (25) Ter blokkering van het afvuurmechanisme, door de tuimelaar (31) en/of de haan (22) en/of de trekkerstang (19), al naar gelang het toegepaste systeem.
Trekker met trekkerveer (24/29).
Afvuur of trekkerstang (19) De verbinding tussen de trekker en de haan en/of tuimelaar.
Tuimelaar (31) Die de 'lancering' van de slagpin (10) of het loskoppelen van de haan regelt, zodat die naar voren kan slaan om de slagpin te raken.
Haan met haan- of slagveer Sommige pistolen zijn haanloos. Bij deze typen wordt de slagpin direct gelanceerd nadat de trekkerstang de tuimelaar heeft laten zakken, waardoor de slagpin vrijkomt om onder druk van de slagpinveer naar voren te slaan.

Magazijnveiligheid
Indien zich geen patroonhouder in het wapen bevindt, is de tuimelaar en/of trekkerstang geblokkeerd of ontkoppeld.

De patroonhoudergroep
Er zijn mensen die het over een magazijn hebben als ze een patroonhouder bedoelen, omdat ze denken dat dat twee dezelfde dingen zijn. Dat is niet juist. Een patroonhouder is een af of uitneembare houder waarin patronen worden geplaatst en een magazijn is een vast, inwendige opslagplaats daarvoor. De patroonhouder van een pistool is uitermate belangrijk. Alles staat of valt met een goede aanvoer van de patronen. Een verkeerd gemonteerde patroonhouderveer kan al storing veroorzaken. De patroonhouder bestaat meestal uit:

Patroonhouderhuis
Aanbrenger (oftewel de plaats die de patronen in de houder omhoog stuwt onder een bepaalde hoek). Deze aanbrenger stelt na het laatste schot de sledevangpal meestal ook in werking.
Patroonhouderveer
Bodem of sluitplaat
Standaard patroonhouders kunnen, afhankelijk van soort, model, merk en kaliber van het wapen, vanaf 5 tot zelfs 25 patronen bevatten.

Wat is een revolver?
Ook een revolver is een vuurwapen of, volgens de Wet Wapens en Munitie, een schietwapen. De omschrijving uit een woordenboek luidt:"Een licht handvuurwapen met korte loop en een ronddraaiend magazijn waarin gewoonlijk 6 patronen zitten". Maar er valt meer over te zeggen. Om te beginnen kan een groep 'revolvers' worden onderverdeeld in single-action revolvers en double-action revolvers. Bij een single-action revolver moet de haan voor het schot vooraf met de hand worden gespannen. Meestal zijn dit oudere revolvermodellen waarvan de cilinder, ook wel trommel genoemd, niet uit het frame gescharnierd kan worden. Het her- en ontladen geschiedt via een laadpoort of laadopening aan de achterkant van de cilinder. Bij een double-action revolver wordt de haan mechanisch gespannen door de trekker over te halen. meestal hebben revolvers van dit type een uitzwenkbare cilinder om het her- en ontladen te vergemakkelijken. Bij een double-action revolver kan de haan vooraf met de hand worden gespannen in single-action stand. Een revolver bestaat globaal gesproken uit de volgende groepen onderdelen:
A. Het frame
B. De loop
C. De cilinder

Het Frame
Het frame (19) van een revolver vervult meerdere functies tegelijkertijd. Allereerst vormt het frame het handvat waarmee het wapen kan worden vastgehouden. Ten tweede vormt het de behuizing voor alle mechanische bewegingen die ervoor zorgen dat de trekker kan worden overgehaald, dat de haan (20) wordt gespannen en vervolgens naar voren slaat en dat de cilinder (10) een slag wordt getransporteerd om na een schot een nieuwe patroon voor de loop (1) te draaien.
De onderdelen die voor deze actie zorgen, zijn:
Trekker met trekkerveer (55/32) Eigenlijk is er bij de meeste revolvers sprake van een trekkergroep, omdat aan de trekker meerdere functies gekoppeld zijn. In de eerste plaats bedient de trekker de haan, maar hij bedient ook vaak een transportarm die ervoor zorgt dat de cilinder, voor elk schot, steeds een kamer ópschuift', zodat een nieuwe patroon voor de loop wordt gedraaid. Verder is meestal ook de cilinderstop (47) aan de trekker gekoppeld. Deze zorgt ervoor dat de cilinder, als hij een slag is gedraaid, wordt vastgezet door middel van een nok die door het frame heen steekt. De cilinder zit dan geborgd en kan niet verder draaien. Dit principe is aan de buitenkant van de cilinder te zien aan de kleine inkepingen bij elke kamer rondom de cilinder. Tot slot is aan de trekker meestal ook nog de veiligheidsstang gekoppeld, die ervoor moet zorgen dat er geen patroon kan worden afgevuurd als de trekker niet geheel is overgehaald. Dit veiligheidsmechanisme is een interessant onderdeel op zich. Er zijn globaal gesproken twee soorten veiligheidsprincipes bij revolvers:
De transfer-bar (doorgeefstang) en de Blocking-bar (blokkeerstang) (45).
Afvuur- of trekkerstang (56) Dit is de verbinding tussen de trekker en de haan. In sommige revolvermodellen wordt deze verbinding gemaakt door een beweegbaar trekkerblok tussen de trekker en de voet van de haan. Zo'n trekkerblok heeft dan tevens een spannok om de haan, bij het double-action gebruik te spannen. De meeste revolvers van Smith & Wesson hebben zo'n trekkerblok.
Tuimelaar (24) Afhankelijk van het merk en model is een tuimelaar in de constructie opgenomen als verbinding tussen het trekkergedeelte en de haan. Deze tuimelaar zorgt ervoor dat de (gespannen) haan losgekoppeld wordt als deze naar voren moet slaan om een patroon af te vuren.
Haan met haan- of slagveer (20/45) Als de haan wordt gespannen, wordt een hoofdveer, de haan- of slagveer genoemd, gespannen. Bij de meeste revolvers is dit een spiraalveer. Bij een enkel type kom je een bladveer tegen.
Cilinderas (5) Deze zorgt ervoor dat de cilinder vrij kan roteren en houd bij uitzwenkbare revolvers tevens de cilinder opgesloten in het frame.
Vergrendelknop of -schuif Die moet ervoor zorgen dat de cilinderas naar voren kan worden weggedrukt, zodat de vergrendeling van de cilinder in het frame wordt opgeheven, waardoor de cilinder uit het frame kan worden geklapt.
Het vizier (39) achterop het frame zit meestal het keepvizier.

De loop
De loop zit in bijna alle gevallen in het frame vastgemonteerd. Aan de achterkant van de loop zit de overgangskonus: een heel kort, iets wijder beginstukje van de loop, zodat de vrij vliegende kogel wordt opgevangen en verder wordt geleid in de trekken en velden. Een kogel vliegt maar heel kort vrij, namelijk in de spleet tussen de cilinder en de loop. Vlak bij de loopmonding zit bovenop de loop het korrelvizier (17). Onder de loop is bij de meeste revolvers nog een behuizing opgenomen waarin de trommelas en/of uitwerpstang (11)van de cilinder valt.

De cilinder
De cilinder bestaat eigenlijk uit een aantal in cirkelvorm geboorde patroonkamers. Per schot wordt de cilinder een slag gedraaid, zodat steeds een nieuwe patroonkamer in een lijn met de loop komt te staan. De cilinder draait om een centrale as, waaraan of waarin meestal ook de uitwerpstang en de uitwerpster (33) zijn vastgemaakt. Bij het ontladen wordt in het geval van een uitzwenkbare cilinder de uitwerpstang met de hand naar achteren geduwd, waardoor de lege hulzen door middel van de uitwerpster uit de cilinderkamers worden gestoten. Dat is er de reden van dat deze stang ook wel uitstoterstang wordt genoemd.

Veiligheid in het gebruik van vuurwapens
Nu de benaming van de hoofdgroepen en de zich daarin bevindende onderdelen hopelijk iets duidelijker zijn geworden, is het zaak aandacht te besteden aan de veiligheid bij omgang met vuurwapens, alvorens verder te gaan met diverse technische systemen. Voor een veilig gebruik van vuurwapens zijn twaalf 'vuistregels' te geven:

1. Behandel elk vuurwapen alsof het geladen is.
Als iemand u een vuurwapen in handen drukt om het eens van dichtbij te bekijken en zegt dat het wapen niet geladen is, kunt u dat maar beter niet geloven. Controleer liever zelf ook of dat het echt het geval zo is. Dat kan u enorm veel ellende besparen.
2. Houd de loop altijd in veilige richting.
Houd de loop altijd in veilige richting en wijs er nooit mee in een richting waarin u niet wilt schieten! Dat is zeker van belang bij vuistvuurwapens, omdat die relatief klein zijn. Zwaai er dus nooit mee rond!
3. Houd uw vinger van de trekker.
Houd uw vinger van de trekker en benut de veiligheidspal, ook als u er zeker van denkt te zijn dat het wapen niet geladen is. Breng uitsluitend uw vinger naar de trekker op de schietbaan, en dan nog op het schietpunt zelf, als het wapen gericht is op het doel dat u wilt raken. Na het schot moet u uw vinder weer direct van de trekker halen. Houd die vinger dan gestrekt langs de trekkerbeugel.
4. Speel nooit met een vuurwapen.
Probeer ook niet voor de lol om bijvoorbeeld Dirty Harry te evenaren in het sneltrekken. In het gunstigste geval staat u voor aap nadat u het dak van uw woning van een extra luchtgat hebt voorzien.
5. Beoefen het laden en ontladen van een nieuw wapen op een veilige plaats.
Beoefen het laden en ontladen van een nieuw wapen op een veilige plaats, totdat u die procedures goed onder de knie hebt.
6. Laat nooit een (on-)geladen wapen onbeheerd liggen.
Dit is vooral van belang als er kinderen in huis zijn. Kinderen imiteren een volwassene graag en voor u het weet, lopen zij met uw wapens te zwaaien.
7. Bewaar uw wapens en munitie apart.
Bewaar uw wapens en munitie altijd apart en buiten bereik van uw eigen of andermans kinderen en houd de wapens en munitie bovendien achter slot en grendel. U voorkomt dan bovendien dat bijvoorbeeld een inbreker direct over een geladen vuurwapen kan beschikken.
8. Onderhoud uw wapens met regelmaat.
Controleer voor u aan en onderhoudsbeurt begint of het wapen inderdaad niet geladen is. Mocht u na een lange periode van rust weer gaan schieten, controleer dan steevast of de loop niet versperd is door bijvoorbeeld een propje poetslappen. Als u zoiets overkomt, hebt u na het eerste schot vermoedelijk een nieuw wapen nodig.
9. Bouw een bepaalde routine op.
Bouw een bepaalde routine op in het hanteren van uw wapens en munitie. Zorg er ook voor dat de verschillende munitiesoorten gescheiden blijven. Wees uiterst voorzichtig in het ontwikkelen van nieuwe herladen patronen. En bedenk: om een patroon 'zwaarder' te herladen, wordt gewerkt in tienden van grains en dat 1 grain slechts 0.0648 gram weegt! Nieuwelingen op dit gebeid kunnen het beste eerst te raden gaan bij ervaren herladers. ook moeten zij zich eerst zelf theoretisch op de hoogte stellen van alle haken en ogen die aan het herladen zitten.
10. Draag altijd gehoorbeschermers en een schiet- of veiligheidsbril.
Een deel van alle schietongevallen wordt veroorzaakt door technische gebreken aan wapens of munitie van uzelf of van uw medeschutters. Zorg ervoor dat uw ogen beschermd zijn tegen kruitspetters (onder andere bij revolvers vanwege de open ruimte tussen cilinder en loop) of wegspringende pistoolhulzen.
11. Combineer het schieten NOOIT met alcohol.
Combineer het schieten NOOIT met alcohol, laat staan met drugs in enige vorm, of met zware medicijnen (let op de gele sticker op de verpakking). het gebruik van alcohol en dergelijke verstoort uw waarneming, beoordelingsvermogen en gedrag. Drink uw pilsje of borrel gezellig nadat u hebt geschoten en nadat uw wapens veilig ontladen opgeborgen zijn (en u niet met de auto naar huis hoeft!)
12. Wijs medeschutters op eventueel onveilig gedrag.
Nieuwkomers leren niets als hun niets wordt verteld. Probeer hun beleefd de logica van vuurwapengebruik bij te brengen. Bovendien laten ook ervaren schutters wel eens een steekje vallen. Vermijd het gezelschap van 'eigenheimers', die denken dat ze het allemaal al weten of beter weten. Zij vormen een potentieel gevaar.

Veiligheidssystemen in pistolen
Nu u de voorgaande pagina's hebt doorgeworsteld, is het tijd om wat dieper in te gaan op bepaalde technische systemen die in pistolen worden toegepast. Het spreekt voor zich dat daarbij met name de veiligheidssystemen belangrijk zijn.

Toegepaste veiligheidssystemen.
Voor alle duidelijkheid zal ik eerst een definitie gaven van het begrip veiligheidssysteem. Een veiligheidssysteem is een handbediend systeem dat, als het in werking is, voorkomt dat een vuurwapen wordt afgevuurd, hetzij ongewild, hetzij door middel van de trekker. Er bestaat echter ook verschillende automatisch werkende veiligheidssystemen, die al of niet mechanisch worden opgeheven door de trekker over te halen, zoals een slagpinbeveiliging.

De veiligheidspal.
Een veiligheidspal moet met de hand worden bediend. Hij blokkeert, afhankelijk van het type en model pistool, de haan en/of de tuimelaar en/of de trekkerstang, of de slede zelf. Soms worden ook meerdere combinaties toegepast.

De ontspanhefboom
De ontspanhefboom komt meestal voor op de double-action pistolen en is een mechanisme dat ervoor zorgt dat een gespannen haan op een veilige manier kan worden ontspannen. Als bijvoorbeeld een double-action wordt doorgeladen, dat wil zeggen als een patroon in de kamer vanuit een patroonmagazijn in de kamer wordt gebracht door de slede eerst terug te trekken en daarna weer los te laten, dan blijft de haan gespannen achterover staan. Als nu de trekker wordt overgehaald om de haan te laten zakken, wordt die patroon afgevuurd. Een ontspanhefboom of ontspanhefpal zorgt er nu voor dat de haan wel naar voren klapt en zich dus ontspant, maar dat er geen schot afgaat. Meestal gebeurt dit met behulp van een slagpinbeveiliging, waardoor bij het gebruik van de ontspanhefboom tevens de slagpin buiten bereik van de haan wordt gebracht.

De greepveiligheid
Sommige, vaak wat ouderwetse pistoolmodellen zijn voorzien van een greepveiligheid. Dat is een verend gedeelte van het greepframe op de kast dat moet worden ingedrukt door de greep stevig te omklemmen, omdat er anders niet kan worden afgevuurd. Deze greepveiligheid is meestal een onderdeel van de greeprug. De werking berust erop dat of de tuimelaar of de haan wordt geblokkeerd als deze greepveiligheid niet voldoende wordt ingedrukt door de schiethand. Enkele typen legerpistolen zijn met een dergelijk systeem uitgevoerd om ongewild afvuren te voorkomen. Een greepveiligheidssysteem is ook ingebouwd in de Colt 1911/1911 A1 en in vele andere, daarvan afgeleide merken en modellen.

De magazijnveiligheid.
Veel grootkaliber pistolen zijn uitgerust met een magazijnveiligheid, vooral pistolen zonder een haan, of met een inwendige haan die ook wel slagstuk wordt genoemd. Het systeem berust erop dat bij het ontladen of schoonmaken van het pistool eerst de patroonhouder uit het wapen moet worden genomen, waardoor deze veiligheid wordt geactiveerd. Bij de meeste systemen wordt de tuimelaar geblokkeerd, zodat geen schot kan worden afgevuurd door middel van de trekker. Bij andere modellen wordt de trekkerstang (de verbinding tussen trekker en tuimelaar) losgekoppeld.

De halfspannok van de haan (half-cock).
De halfspannok wordt soms toegepast op pistolen met een uitwendige haan. Als de haan door middel van de duim langzaam naar achteren wordt getrokken, valt de tuimelaar halverwege in een veiligheidsuitsparing in de voet van de haan. Deze veiligheidspositie is niet op te heffen met behulp van de trekker. De haan moet daarvoor eerst met de duim geheel naar achteren worden getrokken, gespannen dus, tot in de span- of afvuurpositie.

De sluitveiligheid.
Nagenoeg alle pistolen hebben een sluitveiligheid. hiermee wordt voorkomen dat een patroon kan worden afgevuurd als de slede niet geheel gesloten is, als gevolg van bijvoorbeeld vuil of doordat een patroon niet geheel in de kamer past, om welke reden dan ook. Bij de meeste pistolen werkt dit systeem als volgt: een nok op de trekkerstang moet in een uitsparing onderin de binnenkant van de slede vallen. Als dit niet lukt, dus als de slede niet geheel gesloten is, wordt de trekkerstang in zijn functie belemmerd en kan dan de tuimelaar of haan niet bereiken, zodat geen schot kan worden gelost.

De laadindicator.
Dit systeem wordt bij veel pistolen toegepast. De laadindicator geeft een aanwijzing of er een patroon in de kamer zit. Dat is bijvoorbeeld te zien aan een stift die uit de achterkant van de slede steekt of aan een stift aan de bovenkant van de slede. Het systeem dat het meest wordt toegepast, is het systeem dat het meest wordt toepast, is het systeem waarbij de patroontrekker zelf als indicator functioneert. Als er een patroon in de kamer zit, steek de patroontrekker iets uit en verschijnt er soms tevens een rode stip op de patroontrekker, zoals bij Beretta en Taurus-pistool

De automatische slagpinveiligheid.
Met de automatische slagpinveiligheid wordt de beweging van de slagpin in de lengterichting geblokkeerd. Daar zijn verschillende systemen voor. Een daarvan is het Walter-systeem, waarbij de slagpin in ruststand blijft en niet door de haan geraakt kan worden, terwijl de slagpin bovendien nog eens geblokkeerd is door middel van een slagpinveiligheidsstift. Door de trekker over te halen, wordt deze blokkering opgeheven en wordt de slagpin zelf omhoog geduwd om door de haan geraakt te kunnen worden. Een ander systeem is de blokkering van de slagpin in lengterichting, die wordt opgeheven door de trekkerstang of een stuurarm die daarmee verbonden is, net voordat de trekker geheel is overgehaald.

Veiligheidssystemen in revolvers
In het voorgaande hoofdstuk hebt u al kunnen lezen dat de moderne pistolen als het ware 'volgepakt' zitten met allerlei, vaak ingewikkelde veiligheidssystemen. Deze systemen zijn aangebracht met het oog op een bepaalde mate van onkunde of gebrek aan ervaring aan de kant van de gebruiker, wat bij revolvers van oudsher een minder belangrijke rol speelt. Revolvers beschikken maar over een beperkt aantal ingebouwde veiligheidssystemen, die in dit hoofdstuk alle worden behandeld.

Toegepaste veiligheidssystemen.
Voor ik inga op de ingebouwde veiligheidssystemen in revolvers, wil ik eerst nog een aspect bespreken dat te maken heeft met een veilige omgang met revolvers. De meeste revolvers hebben een cilinder met zes patroonkamers. Bij gebruik op de schietbaan is het aan te bevelen slechts vijf kamers van een patroon te voorzien. De zesde, lege kamer moet bij aanvang van het schieten voor de loop staan. Op die manier kan er wat er ook gebeurd, bijvoorbeeld bij stoten of vallen van het wapen, absoluut nooit een schot worden afgevuurd. De haan wordt pas gespannen (single-action of double-action) als de revolver op het doel is gericht en pas dan wordt een 'volle' patroonkamer voor de loop gedraaid. Op deze manier is de revolver als het ware 'fool-proof'. Deze aanpak stamt uit het wilde Westen, die geen enkele vorm van ingebouwde veiligheid bezaten. De mechanische veiligheden die in de meeste revolvers voorkomen zijn:

De transferstang (de doorgeefstang).
De transferstang wordt toegepast in revolvers met een in het frame opgesloten, 'zwevende' geveerde slagpin. Normaal gesproken kan het slagvlak van de haan deze slagpin niet bereiken, tenzij er een soort stang tussen het slagvlak en de slagpin wordt geschoven die de klap van de haan doorgeeft aan de slagpin. Deze stang schuift pas tussen de haan en de slagpin aan het einde van de trekkerweg. De bekendste revolvers met dit principe zijn die va Ruger.

De blokkeerstang
De blokkeerstang wordt meestal gebruikt bij revolvers met een vaste slagpunt aan de haankop, zoals bij Smith & Wesson. Normaal zal de haankop altijd een klein stukje vanaf het frame worden gestopt, zodat de slagpinpunt nooit door het frame steekt en het slaghoedje van de patroon in de kamer dus nooit kan bereiken. Als de trekker wordt overgehaald en geheel naar achteren wordt getrokken zodat de haan naar voren kan slaan, schuift deze blokkeerstang een heel klein stukje naar beneden, waardoor de weg vrij is voor de haan met slagpinpunt.

De laadpoort bij single-action (SA)- revolvers
Veel revolvers van het single-action type moeten worden geladen door middel van een laadpoort of laadklep in de terugstootplaat van het frame. Zodra deze opengeklapt, wordt de cilinderstop opgeheven en wordt soms ook de haan of trekker geblokkeerd. De cilinder kan vrij met de hand worden rondgedraaid en per kamer worden geladen of ontladen.

De veiligheidspal
De meeste revolvers bezitten geen mechanische veiligheidspal, zoals bij pistolen vaak wel het geval is. In het verleden zijn slechts enkele typen single-action revolvers met een dergelijk systeem uitgevoerd. Kennelijk zonder succes, want moderne revolvers hebben zo'n voorziening niet meer.

Vergrendelingssystemen van pistolen
Sinds eind vorige eeuw zijn er semi-automatische pistolen geproduceerd. Door de complexiteit van hun mechanisme en de verdergaande technische ontwikkeling in de afgelopen decennia is het aantal soorten vergrendelingssystemen bijna onoverzichtelijk geworden. Ik beperk me hier tot de belangrijkste groepen, dat wil zeggen systemen die ook nu nog in moderne pistolen worden toegepast.

Grendelsluiting
Een grendelsluiting komt voor bij pistolen die bestemd zijn voor het lange-afstandschieten. Het pistool is het beste te vergelijken met een extreem ingekort grendelgeweer. Afhankelijk van het toegepaste systeem is de handbediende grendel voorzien van een aantal grendelnokken aan de voor en/of achterkant van de grendel. Bij het sluiten of vergrendelen grijpen die nokken in uitsparingen in het staartstuk van het pistool, waardoor grendel en staartstuk een geheel vormen. Het mooiste voorbeeld van een dergelijk mechanisme tref je aan in de Remington XP-100, die een grendelsysteem heeft dat lijkt op dat van het Mauser-geweer. Ook het befaamde Duitse Anschutz Exemplar silhouetpistool is een goed, zij het simpeler, voorbeeld. De grendelsluiting is een zeer robuust en betrouwbaar vergrendelingssysteem dat bestand is tegen heel hoge gasdruk en dus zware munitie kan verdragen.

Massa/Veervergrendeling
Massa/veervergrendeling wordt meestal toegepast in pistolen, doorgaans tot aan kaliber 9mm Para. Een bekende uitzondering daarop vormt het Heckler & Koch VP70 pistolen 9mm Para, dat ook een massasluiting bezit. Omdat de gasdruk van pistoolpatronen tot 9mm Para niet uitzonderlijk hoog is, hebben de pistolen geen absolute vergrendeling nodig. De sluiting van dit soort wapens wordt veroorzaakt door het gewicht (de massa) van de slede, en door de sluitveer, die ervoor zorgt dat de slede in de voorste, gesloten stand blijft staan. De slede/afsluiter drukt, vanwege de sluitveerdruk, tegen de achterkant van de patroonkamer van de loop aan. De sluitveer bevindt zich bij sommige modellen om de loop heen en bij andere typen onder of zelfs boven de loop. De werking van het wapen is als volgt. Als het schot afgaat, ontstaat gasdruk, waardoor de kogel uit de huls gedreven wordt. De kogel moet zich dan door de trekken en velden van de loop persen. Door de ontbranding/gasdruk, de start van de kogel en de persing door de loop ontstaat tegendruk tegen de achterkant van de huls, die de kamer gasdicht afsluit. Door deze reactie wil de huls naar achteren uit de kamer vliegen. Dat wordt echter verhinderd door de slede/afsluiter. De spanning van de sluitveer gecombineerd met het gewicht (de massa) van de stalen slede/afsluiter maakt dat deze terugloop of terugslagreactie vertraagd op gang komt en pas begint nadat de kogel de loop heeft verlaten. Daarna kan het systeem immers veilig worden ontsloten. De massa van de slede/afsluiter is dusdanig dat de eenmaal op gang gekomen achterwaartse beweging ervan doorgaat tot die achterwaartse terugslag wordt gestuit. De werking verloopt dus in de volgorde:
1. Het schot gaat af.
2. De slede gaat naar achteren door de gasdruk, waardoor de slagpin (en veer) en de haan (en veer) en de sluitveer min of meer gelijktijdig worden gespannen.
3. De verschoten huls wordt tijdens het naar achteren slaan van de slede/afsluiter door de patroontrekker uit de kamer getrokken en door de uitwerper uitgeworpen.
4. Doordat de sluitveer tot het uiterste wordt ingedrukt als de slede/afsluiter zijn achterste stand heeft bereikt en daar wordt gestuit, wil hij zich weer ontspannen en drukt hij de slede/afsluiter weer naar voren.
5. De slede/afsluiter neemt in de voorwaartse beweging een nieuwe patroon uit het patroonmagazijn mee naar voren en ramt die in de patroonkamer van de loop.

De Browning vergrendeling
De Amerikaan John M. Browning (1855 - 1926) was de uitvinder van het ook nu nog meest gebruikte pistoolvergrendelingssysteem. Dit systeem is, weliswaar met enkele verschillen in nuance, onder andere te vinden in pistolen als de FN-High Power, de Colt Government (1911/1911 A1 en afgeleide modellen), de Sig P210 en de nieuwste Walther P88. Vergeleken met nog te behandelen systemen valt dit vergrendelingssysteem eigenlijk het meest op door zijn eenvoud, die tevens grote voordelen met zich mee brengt. Het systeem is weinig gevoelig voor vuil, de fabricagekosten zijn niet extreem hoog en de betrouwbaarheid ervan is inmiddels overduidelijk bewezen. Binnen het Browning-systeem zijn globaal drie variaties aan te geven, namelijk:
A. Het Browning/Colt-systeem
B. Het Browning/FN-systeem
C. Het Browning/Petter-systeem

Browning/Colt-systeem
Het Browning/Colt-systeem werkt met een of twee scharnierpunten onder de loop, terwijl op de loop een tot drie kammen of nokken zijn aangebracht die in vergrendelde toestand van het pistool verankerd zijn in overeenkomstige uitsparingen in de binnenkant van de slede. Na het schot gaan de slede en de loop, onder invloed van de gasdrukreactie, samen enkele millimeters achteruit. Daarna zakt de loop, door middel van het scharnierpunt, naar onderen, waardoor de kammen loskomen uit de uitsparingen in de slede. Daardoor worden slede en loop losgekoppeld van elkaar en kan de slede alleen verder naar achteren, terwijl de loop wordt gestuit.

Browning/FN-systeem
Het Browning/FN-systeem werkt met een vaste loopnok onder de loop in plaats van een scharnier en met twee kammen of nokken aan de bovenzijde van de loop, die weer in overeenkomstige uitsparingen in de slede vallen. Na het schot gaan de slede en de loop samen enkele millimeters achteruit (door de gasdruk), waarna de loopnok wordt gestuit door een kam in de kast van het pistool. Door het model van de loopnok wordt de loop omlaag gedwongen, waardoor de nokken bovenop de loop losraken uit de slede. De loop blijft dan staan, terwijl de slede zelf verder naar achteren loopt.

Browning/Petter-systeem
Het Browning/Petter-systeem werkt nagenoeg op dezelfde manier als het Browning/FN-systeem, maar het verschil tussen deze twee systemen is dat er bovenop de loop geen nokken of kammen zijn aangebracht. In de loopommanteling van de loopkamer is een bepaald model uitgevreesd, terwijl ook de loopnok en de bijbehorende kam in de kast een andere vorm hebben. De gehele, loopommanteling werkt hier, als 'massief' blok, als een vergrendelingsnok doordat ze precies past in de uitsparing van het uitwerpvenster in de slede. Op deze manier komt de vergrendeling tot stand. Wat de werking betreft, blijft het systeem hetzelfde.

Walther-blokvergrendeling
De Walther-blokvergrendeling wordt toegepast in de Walther-pistolen P38/P1, P38K, P4 en de P5 van de Nederlandse politie. Verder kom je het systeem tegen in de Beretta-pistolen van het model 92 e.v. en in de Taurus-pistolen PT92 en PT99.
De blokvergrendeling werkt als volgt. Onder de loop bevindt zich een beweegbaar stalen blokje dat de verbinding tussen loop en slede tot stand brengt. Wanneer een schot wordt afgevuurd, glijden loop en slede eerst samen ca. 8mm terug. Vervolgens stoot een ontgrendelstift die zich in een deel onder de loop bevindt, tegen een nok in het frame (de kast), waardoor hij zich tussen de onderkant van de loop en de bovenkant van het stalen blokje drukt. Dit blokje draait door de wigwerking van de stift naar beneden, waardoor de vergrendeling tussen loop en slede wordt opgeheven. De slede gaat nu alleen verder naar achteren, werpt de lege huls uit en voert eventueel een nieuwe patroon aan. In plaats van een sluitveer om of onder de loop zorgen hier twee aan de zijkanten van de kast geplaatste veren ervoor dat de slede weer in de vergrendelde uitgangspositie terugkeert.

Kniegewrichtvergrendeling
Een van de eerste vergrendelingstype voor een semi-automatisch pistool met een krachtige patroon was de kniegewrichtvergrendeling. Deze werd voor het eerst toegepast op het Borchard-pistool en later in een verbeterde vorm in het beroemde Luger P08-pistool.
Dit systeem, dat in technisch opzicht bijzonder fraai is, heeft het eigenlijk nooit gemaakt als 'standaard' zoals bij Browning het geval was. Het systeem had namelijk een aantal belangrijke nadelen. Ten eerste was het relatief gecompliceerd en stelde het hoge eisen aan de productietechnieken.De toleranties tussen de verschillende onderdelen moesten zeer gering zijn om een goede en betrouwbare werking te verkrijgen, wat tevens hoge productiekosten met zich mee bracht. Verder was het pistool hoofdzakelijk vervaardigd voor het leger, en in de loopgravenoorlog van 1914-1918 bleek al spoedig dat het wapen erg gevoelig was voor zand en vuil en ook voor afwijkende munitie. Dat de P08 tegenwoordig nog zo'n geliefd wapen is, heeft waarschijnlijk het meest te maken met nostalgie. De fraaie afwerking en bovenal het karakteristieke uiterlijk helpen hieraan mee. Het kniegewricht werkt volgens een in tweeën gedeelde hefboom en drie draaipunten. In de uitgangspositie bevindt de hefboom zich in een horizontale stand als het wapen is doorgeladen en gereed is om te worden afgevuurd. In de tweede positie wordt een patroon afgeschoten. Het sluitstuk beweegt zich (nadat de kogel de loop al heeft verlaten) naar achteren onder invloed van de gasdruk. Tevens wordt de lege patroonhuls naar achteren uit de kamer getrokken en wordt de tweedelige hefboom over een schuin vlak naar boven gedrukt. In de derde positie is de hefboom geheel naar boven gedrukt en is de oude patroonhuls uitgeworpen. Het systeem neemt een nieuwe patroon mee vanuit het patroonmagazijn terwijl het weer naar voren klapt. De vergrendeling van het systeem komt vooral tot stand doordat het middelste draaipunt in de uitgangspositie (afvuurpositie) iets dieper ligt dan de middenlijn van het systeem. Pas als het geheel naar achteren gedrongen wordt, komt het draaipunt boven de middenlijn te liggen, omdat het geheel over een schuine baan naar boven loopt. Pas dan is ook de feitelijke vergrendeling opgeheven. Zoals al gezegd, is het systeem een staaltje technisch vakmanschap, maar praktisch gezien zijn er eenvoudiger en vooral betrouwbaarder systemen voorhanden.

Gasdrukvergrendeling
Bij dit systeem, dat geschikt is voor de zwaarste patronen, kun je ook spreken van een gedempte massa/veervergrendeling. Bij deze constructie zijn globaal twee systemen in gebruik.
A. Het systeem waarbij de slede nauwsluitend past om de loop, waarin een aantal gaatjes is geboorde waardoor de gasdruk gedeeltelijk kan ontsnappen. Deze gasdruk wordt opgevangen in de ruimte tussen loop en de slede en dempt daardoor de terugstootbeweging van de slede. Een voorbeeld van een pistool met dit vergrendelingssysteem is de Steyr GB 9mm Para.
B. Het systeem waarbij de sluitveer, of soms ook een aparte
zuigerstang/zuigerstang met veer, in een cilinder is ondergebracht. Bij het afgaan van het schot stroomt een gedeelte van de gasdruk, via een klein aftapgat in de loop, meestal net na de kamer, in een onderliggende cilinderruimte. Hierdoor wordt in die cilinder druk opgebouwd tegen een zuigerkop, waardoor een soort schokdempereffect ontstaat. De ontgrendeling wordt daardoor vertraagd of afgeremd. Nadat de kogel de loop heeft verlaten en de loop dus 'open' is, valt de gasdruk weg en kan het gas in de cilinderruimte wegstromen. Pas dan kan de slede (ontkoppeld) naar achteren slaan. Een voorbeeld van dit systeem is te vinden in de pistolen van Heckler & Koch, bijvoorbeeld de P7 modellen.
Beide gasdrukvergrendelingen zijn vernuftige systemen met slecht een belangrijk nadeel, je kunt alleen mantelkogels gebruiken omdat loodkoppen de onontbeerlijke gaatjes zouden verstoppen.

Rollenvergrendeling
Dit systeem heeft de Duitse firma Heckler & Koch beroemd gemaakt, al was deze firma er niet de uitvinder van. In veel grootkaliber pistolen, machinepistolen, geweren en karabijnen van H&K wordt dit systeem met succes toegepast. De eerste die dit systeem gebruikte, was de Tsjechische firma CZ met het model CZ 52.
De werking van de rollenvergrendeling is als volgt. In zijdelingse verlengstukken van de loop zitten twee halfronde uitsparingen. Hierin vallen twee stalen rollen, die ook aan de slede zijn bevestigd. Wanneer het pistool wordt vergrendeld, vallen de twee stalen rollen in de uitsparingen aan de zijkant van de loop. Na het schot wordt de slede door de gasdruk naar achteren gedrongen, de twee rollen zwenken naar binnen, en wanneer de ontkoppeling is voltooid, gaat de slede alleen verder naar achteren. Daarna volgt de cyclus van het uitwerpen en opnieuw laden, net als bij andere pistolen. Aan dit systeem zitten twee voordelen. Het eerste voordeel is dat de vergrendeling wanneer de patroon wordt afgevuurd, erg stabiel is. het tweede voordeel is dat de terugslag vertraagd optreed, omdat de twee rollen eerst nog naar binnen moeten zwenken. Dit wordt, zeker bij zware patronen, door de schutter als aangenaam ervaren. nadelig zijn de hoge productiekosten. Deze vorm van vergrendeling vereist een grote productieprecisie. Een verder nadeel is de gevoeligheid voor variatie in munitie. Eind jaren '90 ging de Nederlandse politie over op de 9mm Para Action 3 hollow point patroon, waarvan het kogelkopgewicht aanzienlijk minder is dan dat van traditionele kogelpatronen in dit kaliber. Als gevolg daarvan moest de vergrendeling van alle machinepistolen en semi-automatische karabijnen worden omgebouwd.

Rotatie - afsluitervergrendeling
Bij verschillende typen semi automatische pistolen wordt een rotatie afsluitersysteem toegepast dat qua techniek afkomstig is uit de geweerbranche. De afsluiter van het wapen, die in de slede gemonteerd zit, is aan de voorkant voorzien van een aantal grendelnokken. Deze grendelnokken grijpen, bij het vergrendelen (sluiten) van het systeem, in uitsparingen in de achterkant van de loop. Afhankelijk van het systeem is dat het staartstuk of het frame van het wapen. Door de terugstootenergie van het wapen of de gasdruk van de afgevuurde patroon wordt de afsluiter na het schot een bepaald aantal graden gedraaid, zodat de grendelnokken op de afsluiter loslaten uit de uitsparingen in het staartstuk of de achterkant van de loop. Bij dit soort systemen is de loop meestal vast op het frame gemonteerd. Alleen de afsluiter en de slede zijn beweegbaar. Het systeem is eigenlijk een beetje te vergelijken met dat van een grendelgeweer, maar in dit geval wordt het mechanisme (semi ) automatisch aangedreven. Goede voorbeelden van dit systeem zijn de Colt 2000 en de Desert Eagle van I.M.I. ( Israelian Military Industries).

Vergrendelingssystemen van revolvers
Zoals al naar voren kwam in voorgaande hoofdstukken, is het aantal veiligheidssystemen voor revolvers vergeleken met die van voor pistolen zeer gering. Datzelfde is het geval met vergrendelingssystemen.

Hoofdgroepen van revolvers
Bij revolvers hebben we slechts te maken met enkele basale vergrendelingen, die al vanaf het begin van de revolverontwikkeling in gebruik zijn. Ten eerste mag de cilinder niet ongewild gaan draaien en verder mag de cilinder er niet uitvallen tijdens het vuren. In principe valt de groep revolvers uiteen in drie hoofdgroepen.
A. De single action revolvers waarvan de cilinder vast in het frame zit opgesloten. Bij dit type revolver wordt de vergrendeling gevormd door de cilinderas. De cilinderas kan alleen maar om deze as draaien.
B. De single of double action revolver met uitzwenkbare cilinder. Bij dit type wordt de cilinder geladen of ontladen door de cilinder zijdelings uit het frame te laten zwenken of klappen. Bij dit systeem moet de cilinder dus aan ten minste twee kanten zijn vergrendeld, aan de voorkant en aan de achterkant. Aan de voorkant is de cilinder bevestigd doormiddel van de cilinderas of door opsluiting van de zwenkarm van de cilinder in het frame. aan de achterkant valt een uitsteeksel van de cilinderas in een uitsparing in het frame. er zijn ook ontwikkelingen geweest waarbij de cilinder op drie punten werd vergrendeld, namelijk aan de voorkant doormiddel van de cilinderas, bij de zwenkarm en aan de achterkant van de cilinder.
C. De kieplooprevolver. Bij dit ouderwetse revolverconcept werd de loop met cilinder als een geheel aan de onderkant van het frame scharnierend naar voren geklapt als er geladen of ontladen moest worden. De vergrendeling bestaat uit een klink aan de bovenkant van de loopbrug, die vanaf de loop over de cilinder heen loopt. De haak die daarop bevestigd is, grijpt bij het sluiten in een uitsparing aan de bovenkant van het frame, vlak bij de haan.
Verder zijn er nog enkele algemenere vergrendelingssystemen die in meerdere soorten en typen kunnen worden toegepast en die hierna besproken worden.

Blokkering door de cilinderstop
Bij dit vergrendelingssysteem wordt via de trekker een kleine nok in de onderkant van het frame bediend die de cilinder in een bepaalde stand vergrendelt. Dit is heel belangrijk, omdat de af te vuren kamer tijdens het schieten in een lijn moet staan met de loop. Als het wapen bewogen wordt, mag die cilinder niet uit zichzelf opnieuw gaan draaien. Als dat zou gebeuren, zou de patroonkamer niet meer op een lijn staan met de loop. U kunt zich waarschijnlijk wel voorstellen wat dat voor gevolgen zou kunnen hebben! Aan de achterkant van de cilinder is de vergrendeling goed zichtbaar. Per kamer is aan de achterkant van de cilinder een kleine inkeping of uitsparing aangebracht waar de nok precies in valt. Tijdens het spannen van de haan wordt de blokkering opgeheven en wordt de cilinder een slag gedraaid tot er een nieuwe patroonkamer voor de loop staat. Zodra de haan geheel gespannen is, valt de cilinderstop weer in de desbetreffende uitsparing van de nieuwe, voor de loop gedraaide patroonkamer.

De cilinderas - vergrendeling
De cilinder moet ook in de lengte goed vastzitten. De cilinder draait om een centrale as, die er tevens voor zorgt dat de cilinder niet wordt weggeduwd door de enorme kracht van de gasdruk die tijdens het afvuren vrijkomt. De vergrendeling wordt pas opgeheven als de vergrendelknop of schuif met de hand naar voren wordt geduwd, waardoor de cilinder zijwaarts uit het frame kan worden geklapt. Bij de meeste revolvers wordt bij de opheffing van de cilinderas vergrendeling tevens de haan geblokkeerd. Dit gaat uiteraard niet op voor een single action revolver die niet over een uitzwenkbare cilinder beschikt. Bij een bepaald type revolver is deze vergrendeling opgenomen in het kieploopsysteem. Deze revolvers, vooral oudere modellen, worden geladen of ontladen door het voorste deel van het frame voorover te laten kantelen. Dit voorste deel wordt gevormd door de loop, de cilinder en een loopbrug waarin tevens de vergrendeling tussen het voorste deel en de kast is opgenomen. Het gaat hier met name om revolvers van Enfield en Webley, hoewel ook de vroege modellen van Smith & Wesson een dergelijk systeem hadden.

Cilinderarm - vergrendeling
Bij enkele revolvers, zoals de Dan Wesson - en Mitchell modellen, wordt de cilinder op twee plaatsen vergrendeld. Allereerst is in de cilinderarm een klink aangebracht die in het frame van de revolver grijpt. Verder wordt de achterkant van de cilinderas, bij de uitwerpster, vast gehouden door een verende kogel in de stootplaat van het frame. Bij het afvuren van het schot is de cilinder dus eigenlijk op drie plaatsen geblokkeerd. ten eerste aan de cilinderarm en ten tweede tegen de cilinderas en ten derde door de cilinderstop. Een dergelijk systeem wordt ook wel Triple-Lock (driepuntssluiting) genoemd.

Munitie van vuistvuurwapens
Patronen voor vuistvuurwapens, dat wil zeggen pistolen en revolvers, zijn er in vele soorten en maten. Afhankelijk van de gebruikte kogelkop is de patroon geschikt voor verdedegingsdoeleinden, de jacht of de schietsport. In elk van deze afzonderlijke onderdelen valt weer een onderverdeling te maken in soort, gewicht en profiel van de kogelkop.

De werking van de patroon
Afhankelijk van het soort vuistvuurwapen kunnen soms pistoolpatronen in revolvers worden verschoten en andersom. Een goed voorbeeld hiervan is de .357 Magnum - revolverpatroon. Sommige pistoolmerken zijn ook in dit kaliber uitgevoerd, zoals het Coonan pistool, de Grizzly en de Desert Eagle. Met behulp van speciaal daarvoor ontwikkelde clips kunnen met sommige revolvers ook 9mm Para pistoolpatronen worden verschoten. Nagenoeg alle geweer, karabijn, pistool en revolverpatronen zijn opgebouwd uit vier verschillende bestanddelen.
1 De huls
2 Het slaghoedje
3 Het kruit
4 De kogelpunt (of kogelkop).
De volgorde van het afvuren van een patroon gaat als volgt. De patroon wordt ontstoken doordat de slagpin van het wapen tegen het slaghoedje van de patroon slaat. In het slaghoedje ziet het slagas, een zeer explosief chemisch mengsel dat door de lichtste slag tot ontploffing kan worden gebracht. In milliseconden explodeert de kleine springlading, waarbij de hevige steekvlam in de kruitlading in de huls slaat. Hierdoor wordt het kruit aangestoken. Het kruit, waarmee de patroon geladen is, ontwikkeld tijdens de verbranding enorm veel gas. In een fractie van een seconde wordt in de kleine ruimte van de huls een dusdanige hoge druk ontwikkeld dat de kogelkop - de vierde component van de patroon - met kracht uit de huls wordt gedrukt. De huls zelf zit aan twee kanten goed ingesloten. Aan de zijkant tegen de kamerwand en aan de achterkant tegen de grendelkop. Bij een kanon noemt men dit een afsluiter, bij een geweer een grendel of afsluiter, bij een pistool spreekt men van een slede en bij een revolver over de terugslagplaat, die een onderdeel vormt van het revolverframe. De kogelkop krijgt gedurende korte tijd een versnelling mee als gevolg van het expanderende gas. De huls van de patroon bestaat meestal uit messing, een zacht en elastisch materiaal. Omdat de huls tijdens de verbranding van het kruit uitzet en tegen de wand van de kamer van de loop aangedrukt wordt, wordt het gas goed afgedicht. Dat is ook noodzakelijk, want alle aanwezige gasdruk moet worden benut om de kogel aan te drijven. De gassen die vrijkomen door de enorme verbranding van het kruit, ontwikkelen een enorme druk. In een 9mm Para patroon tot 2500 atmosfeer (at) en in een geweer patroon tot zo'n 4000 at of meer. Al naar gelang het soort wapen, het kaliber en de kruitlading vliegt de kogel enige honderden of zelfs duizenden meters ver. Door deze gasdruk stevent de kogel met een enorme snelheid op zijn doel af. Die snelheid wordt nog wel eens onderschat, zeker in populaire tv series, waar de hoofdrolspelers met gemak een aansuizende kogel weten te ontduiken.

Snelheid en precisie
Vanaf het moment dat de schutter wil vuren, duurt het ongeveer 0,2 sec, voordat de trekkervinger het 'hersenbevel' heeft opgevolgd. De slagpin slaat ca. 0,005 sec later tegen het slaghoedje van de patroon. Daarna ontbrandt het kruit in de patroonhuls in 0,0004 sec. In totaal dus 0,2054 sec. Door de ontstekingsvlam van het slaghoedje wordt de kruitlading ontstoken en begint zich gasdruk te ontwikkelen. Deze chemische reactie blijft doorgaan, zelfs nadat de kogel de loop al heeft verlaten. Na ca 0,004 sec komt de kogel los uit de huls en begint hij zijn traject door de loop. De kogel verlaat de loop met een bescheiden snelheid van ca 300 m/s (gemiddeld bij vuistvuurwapens), nadat hij door de loop is geperst in een tijd van ca 0,0012 sec. Afhankelijk van de spoedlengte en nog een aantal andere factoren heeft de kogel, die de loop heeft verlaten, een rotatiesnelheid van zo'n 1000 omwentelingen per seconde. Als het doel zich op bijvoorbeeld 25 meter afstand bevindt, wordt het in 0,1125 sec door de kogel bereikt. In totaal verstrijkt er dus slechts 0,3195 sec tussen het afvuren van de patroon en het treffen van het doel. Interessant is nog dat de schutter pas 0,2 sec nadat de kogel de loop heeft verlaten, de terugslag van het wapen voelt. In de regel wordt een pistool of revolver ingezet op afstanden tot 50 meter. Daar zijn echter uitzonderingen op. Vuistvuurwapens in diverse kalibers worden namelijk ook gebruikt bij het silhouetschieten. Hierbij worden op bepaalde afstanden stalen dierfiguren omgeschoten. In diverse landen, waaronder Nederland, wordt deze tak van schietsport niet of nauwelijks beoefend vanwege het gebrek aan aangepaste schietbanen. Een geoefend schutter zal op 25 meter afstand met een dergelijk pistool gemakkelijk al zijn treffers in een cirkel ter grootte van een bierviltje kunnen plaatsen. Precisieschutters schieten met de Match pistolen op 25 meter afstand treffergroepjes van zo'n 3 cm in doorsnede. Om deze precisie te halen, is veel oefening nodig en speciale aan het wapen aangepaste munitie. Deze beide factoren dwingen een sportschutter ertoe zelf zijn patronen te maken. Naast de kennis en de ervaring van de schutter hangt het precisie schieten ook af van de kruitlading, het type kogelpunt en het soort wapen waarmee geschoten wordt. De meeste vuurwapens hebben spiraalvormige trekken en velden in de loop, waardoor de kogelpunt tijdens zijn reis door de loop een rotatie krijgt. Deze draaiende beweging geeft het projectiel de stabiliteit die het nodig heeft om zijn baan te behouden. De onderlinge verschillen in stabiliteit, trekkermechanisme, patroonaanvoer, het vizier, de handgreep, opslag, kracht en handelbaarheid bij vuistvuurwapens worden door nieuwe liefhebbers van de schietsport vaak nog niet opgemerkt. Voor de ervaren en meer geoefende schutter zijn ze al snel te herkennen en spelen ze een belangrijke rol in de keuze van een nieuw wapen.

Gangbare kalibers
Hieronder wordt een algemene beschrijving gegeven van de gangbaarste kalibers van pistolen en revolverpatronen, samen met een afbeelding van die patronen zover voorhanden.
Kaliber .22 Long Rifle (LR)
Kaliber 6mm Flobert
Kaliber .22 Short (Kort)
Kaliber .22 Long
Kaliber .22 LR (Long Rifle)
Kaliber .22 WMR ( Winchester Magnum Rimfire)
Kaliber 7.65mm (.32 ACP = Automatic Colt Pistol of .32 Auto)
Kaliber .32 Smith & Wesson Long
Kaliber .32 H&R Magnum
Kaliber .30 - M1 (of .30 Carbine)
Kaliber 9mm Kort (.380 Auto of Automatic)
Kaliber 9mm Para(bellum), 9mm Luger, 9x19mm
Kaliber .38 Super (.38 Super Auto)
Kaliber .38 Special
Kaliber .357 Magnum
Kaliber 10mm Automatic
Kaliber .40 S&W (Smith & Wesson)
Kaliber .41 AE (Action Express)
Kaliber .41 Magnum (Remington)
Kaliber .44 Special
Kaliber .44 Magnum (.44 Remington Magnum Pistol)
Kaliber .45 ACP (Automatic Colt Pistol)
Kaliber .45 Long Colt (.45 Colt)
Kaliber .45 Winchester Magnum
Kaliber .50 AE (Action Express)
Kaliber .22 Long Rifle (LR)
De .22 LR is een patroon met een lange geschiedenis. Het patroontje wordt wereldwijd dagelijks gebruikt en wordt voortdurend verbeterd. Geen andere patroon kent inmiddels zo veel variaties en uitvoeringen als deze, met name voor de schietsport, maar ook wel voor de bestrijding van schadelijke dieren en kleine roofdieren. Verder bewijst de patroon zijn nut in kleine zakpistolen, in wisselsystemen of insteeklopen voor grootkaliber pistolen, revolvers en geweren. Als sportpatroon heeft hij in de laatste decennia steeds verbeteringen ondergaan. Bij de Olympische spelen in 1936 (Berlijn) kon je al winnen als elk schot in de roos zat, die toen een diameter had van 30 mm. Tegenwoordig moet je in een roos schieten met een diameter van 12,4 mm. Omdat de .22 LR over de hele wereld wordt gemaakt, is er een overvloed van meer of minder bekende merken, die al naar gelang de kwaliteit onderling verschillen in schietprestaties en vooral prijs. De .22 patroon behoort tot de familie van randvuurpatronen. Dat wil zeggen, dat de slagas (de ontstekingslading) is ingeperst in de dunwandige rand van de hulsbodem en daar door het inslaan van de slagpin wordt ontstoken. Zo'n patroon bevat bepaald niet veel slagas. In het geval van RWS patronen is dat slechts 0,035 gram van het erosievrije middel Sinoxid. Tot de randvuurpatronen van het kaliber .22 behoren ook patronen als de .22 Magnum (.22 WMR: Winchester Magnum Rimfire), die als kleinkaliber jachtpatroon veel wordt gebruikt voor het afschieten van onder andere kraaien en eksters. Een andere randvuurpatroon is de .22 kort, die voor de snelvuurpistolen wordt gebruikt. Naast de normale patronen wordt ook zogenaamde kamermunitie aangeboden. Deze patronen hebben een sterk gereduceerde kruitlading en dienen voor het schieten op korte afstand en in besloten ruimten. De zogenaamde Hi-speed of High Velocitypatronen hebben een aanzienlijke hogere mondingssnelheid en hebben in combinatie met een Hollow Point kogel een totaal andere uitwerking op het doel dan kogels van de normale patronen. Wat betreft de nauwkeurigheid levert het gebruik van zulke snelle patronen geen voordeel op voor sportschutters. In diverse tests is zelfs het tegendeel bewezen voor de meeste wapens. Deze randvuurmunitie wordt vaak ten onrechte uitgemaakt voor Flobert patroon.
In onderstaande tabel worden de kogelsnelheden en kogelenergie van verschillende patronen gegeven.

Kaliber 6 mm Flobert
De patroon 6 mm Flobert is rond 1845 ontwikkeld door de Parijse wapensmid Flobert. Hij heeft in feite een koperen slaghoedhulsje omgevormd en verlengt en daar een rond kogeltje op geperst.

Kaliber .22 Short (Kort)
De .22 Short patroon werd in de Verenigde Staten ontwikkeld op basis van de 6 mm Flobert. Smith & Wesson introduceerde in 1857 de eerste revolver voor dit kaliber, de 'First Model' revolver. Het wapen was bedoeld voor schijfschieten, maar werd in die tijd ook beschouwd als een serieus verdedegingsmiddel. Oorspronkelijk was de patroon voorzien van een 1,9 grams kogel en had een lading van 0,26 gram zwartkruit. Pas in 1927 kwam de firma Remington op de markt met een niet corrosieve slagaslading. Tot die tijd waren patronen geladen met slagas dat bestond uit een mengsel van kwikzilver, kaliumchloraat en zwavelantimoon, waardoor de lopen ernstig werden aangetast door de zwavel en chloorverbindingen. tegenwoordig wordt de .22 Short het meest gebruikt voor een speciale tak van de schietsport, namelijk het snelvuur pistoolschieten, dat een officiële schietdiscipline is.

Kaliber .22 Long
Deze patroon is strikt genomen te beschouwen als een tussenstadium van .22 Short naar .22 LR. Het kaliber werd geïntroduceerd in 1871. Oorspronkelijk was de patroon voorzien van een 1,9 grams loden kogel en had een zwartkruitlading van 0,32 gram. Met de komst van de .22 LR patroon in 1887 raakte de .22 Long op de achtergrond. Omdat er nog steeds wapens van dit kaliber voorhanden zijn, wordt er nog wel .22 Long munitie gemaakt, met name de .22 Long Z(immer) munitie. Deze patroon bedoeld als kamermunitie (Zimmer) voor het trainen op korte afstand.

Kaliber .22 LR (Long Rifle)
Er wordt beweerd dat de .22 LR patroon is ontwikkeld door de Amerikaanse firma J. Stevens Arms and Tool Company in het jaar 1887. Van oorsprong had de patroon een 2,6 grams kogel met 0,32 gram zwartkruid als voortstuwende lading. De eerste HV (High Velocity) patroon in kaliber .22 LR werd in 1930 door Remington op de markt gebracht in de kogelgewichten 2,6 gram voor een massieve loden kop en 2,4 gram voor een Hollow Point. Vooral deze laatste patroon was bedoeld voor de jacht op klein wild op afstanden tot ca 80 meter. In de Amerikaanse terminologie wordt dit wild aangeduid als 'varmint' , wat vrij vertaald 'klein schadelijk wild' betekend. De .22 LR patroon wordt onder talloze merken op de markt gebracht. Elk merk heeft ook weer een grote verscheidenheid van uitvoeringen.

Kaliber .22 WMR (Winchester Magnum Rimfire)
Deze randvuurpatroon werd in 1959 door Winchester ontwikkeld. Wapenfabrikanten zagen kennelijk grote mogelijkheden voor dit kaliber, want de firma Ruger en Smith & Wesson brachten kort daarna verschillende revolvermodellen voor deze patroon op de markt. De patroon is vooral bedoeld voor de jacht op klein en/of schadelijk wild op afstanden tot ca 100 meter.

Kaliber 7,65 mm (.32 ACP = Automatic Colt Pistol of .32 Auto)
In 1897 ontwikkelde John Moses Browning deze patroon voor zijn diverse pistoolontwerpen. Als verdedegingspatroon komt hij duidelijk kracht tekort. Niet alleen het penetratievermogen, maar ook de beschikbare kogelenergie is te gering. Desondanks is het een politiepatroon geweest dat gebruikt werd in veel Europese landen. De patroon is effectief tot ca 25 meter. Door het gebruik van expanderende Hornady XTP kogelkoppen is de effectiviteit nog enigszins aanvaardbaar. De pistolen in dit kaliber zijn door tal van wapenfabrikanten op de markt gebracht, maar die van FN en Walther zijn de bekendste. Als sportkaliber is deze patroon niet bijzonder interessant. Bestaande pistoolmodellen lenen zich niet of nauwelijks voor het gebruik van loden kogelkoppen.
Ballistische gegevens fabriekspatroon:
Kogelgewicht VO in m/s EO in joules
71 grains 275 175

Kaliber .32 Smith & Wesson Long
Deze patroon is ontwikkeld in 1903 als revolverpatroon waarvoor de .32 Smith & Wessonpatroon uit 1896 als basis diende. Voor de .32 S&W Long werd alleen de huls van de oude .32 S7W verlengd. Deze patroon werd oorspronkelijk ontwikkeld als zwartkruitpatroon. Later, toen hij met nitrokruit werd geladen, is dit kaliber redelijk populair geworden als Matchkaliber voor revolvers en pistolen met een loden Wad Cutter kogelkop. Bekende sportpistolen in dit kaliber zijn onder andere de Walther GSP, Hammerli en Unique. De patroon is effectief tot ca 25 meter.
Ballistische gegevens fabriekspatroon:
Kogelgewicht VO in m/s EO in joules
98 grains 235 140

Kaliber .32 H&R - Magnum
De geschiedenis van het kaliber .32 Harrington & Richardson-Magnum, afgekort tot .32 H&R-Magnum, gaat terug tot in het jaar 1878. Smith & Wesson ontwikkelde toen de patroon .32 S&W voor de Smith & Wesson Single Action model 11/2 kieplooprevolver. Oorspronkelijk was deze patroon geladen met zwartkruit. Vanaf 1939 werd de .32 S&W aangeboden met een nitro kruitlading. Rond 1902 werd door Smith & Wesson een nieuw kaliber uitgebracht op basis van de oude .32 S&W, die .32 Smith & Wesson Long werd gedoopt. Het was een revolverpatroon, die speciaal bedoeld was voor het schijfschieten met revolvers en pistolen. het enige verschil met de oude .32 S&W was dat de huls van het nieuwe kaliber was verlengt met 8.1mm tot 23.6mm. Dit was gedaan om te voorkomen dat de sterkere .32 S&W Longpatroon kon worden verschoten met revolvers van het oude kaliber. In 1984 werd de huls weer een stukje verlengd, namelijk tot 27.3mm, en deze patroon die een sterkere kruitlading had, werd .32 H&R-Magnum genoemd. Het spreekt voor zich dat de ballistische eigenschappen van dit nieuwe kaliber aanzienlijk beter waren dan die van de oudere patronen. In de Verenigde Staten wordt dit nieuwe kaliber onder andere gebruikt de jacht op klein en/of schadelijk wild. Deze munitie kan natuurlijk ook voor het schijfschieten worden gebruikt. Zij het dat dit kaliber geen officiële status heeft als wedstrijdmunitie. De wapenfabrikanten Harrington & Richardson (failliet, maar inmiddels weer actief onder de naam New England Firearms), Charter Arms en Dan Wesson maken verschillende revolvermodellen voor dit kaliber .32 H&R-Magnum.
Ballistische gegevens fabriekspatroon:
Kaliber Kogelgewicht in grains VO in m/s EO in Joules
.32 S&W 88 grains 205 120
.32 S&W Long 100 grains 225 165
.32 H&R - Magnum 95 grains 315 308

Kaliber .30 - M1 (of .30 Carbine)
Na het uitbreken van de 2de wereldoorlog werd deze patroon in 1940 in opdracht van de Amerikaanse regering in recordtijd ontwikkeld door Winchester, samen met de befaamde .30-M1 karabijn. Na de oorlog zijn deze karabijnen over de gehele wereld verkocht aan overheidsdiensten. Later werden ze beschikbaar gesteld voor de schietsport. Op het Amerikaanse continent en in Europa zijn ze bijzonder populair. In veel Europese landen bestaat er zelfs een landelijke schietdiscipline voor de .30-M1 karabijn. Er zijn maar weinig pistolen of revolvers gemaakt in dit bijzondere kaliber. Rond 1951 heeft Smith & Wesson korte tijd een revolver in .30-M1 geproduceerd. Het Automag 3 pistool en de enkelschots Contender zijn momenteel de enige vuistvuurwapens voor de patroon. De patroon is effectief tot ca 200 meter.
Ballistische gegevens fabriekspatroon:
Kogelgewicht VO in m/s EO in joules
110 grains 610 1315

Kaliber 9mm Kort (.380 Auto of Automatic)
Dit kaliber werd rond 1900 ontwikkeld door de bekende wapenontwerper John Moses Browning, in combinatie met een van zijn pistoolontwerpen. Hoewel deze patroon zich in overheidskringen tot eind jaren '80 heeft mogen verheugen in een grote populariteit, heeft de defensieve werking ervan altijd te wensen overgelaten. Ten opzichte van de 9mm Para patroon steekt dit kaliber bepaald ongunstig af. De werking van de patroon is aanzienlijk verbeterd door de introductie van onder andere de expanderende Hornady XTP kogelkoppen. Als sportkaliber is deze patroon niet erg interessant.
Ballistische gegevens fabriekspatroon:
Kogelgewicht VO in m/s EO in joules
90 grains 270 271

Kaliber 9mm Para(bellum), 9mm Luger, 9x19mm
De 9mm Parabellum, officieel kaliber 9x19mm genaamd en in Noord Amerika ook bekend onder de naam 9mm Luger, is de bekendste en meest gebruikte vuistvuurwapenpatroon ter wereld. Er is bijna geen leger of politie eenheid die niet beschikt over wapens in dit kaliber. Zelfs het Amerikaanse leger is eind jaren '80 overgegaan op 9mm Para voor het nieuwe Beretta Model 92 dienstpistool. Dit betekend voor dit kaliber een grote overwinning omdat Amerikanen van oudsher vastgeroest zaten aan hun .45 ACP kaliber voor de Colt Model 1911 A1. de 9mm Para patroon wordt in hoofdzaak gebruikt in semi automatische pistolen en in machinepistolen. Er zijn ook enkele revolvertypen, te weten de .38 Special en .357 Magnum, die dit kaliber kunnen verschieten. Omdat de 9mm Para wat betreft diameter van de kogel nagenoeg gelijk is aan het kaliber van de .38 Special, zie je er regelmatig een op de markt verschijnen waaruit, door middel van speciale clips of na aanpassing van de uitwerpster aan de trommel, ook 9mm Para patronen kunnen worden verschoten. De aanduiding Parabellum, afgekort Para, stamt af van de twee laatste woorden uit de wapenspreuk "Si Vis Pacem Para Bellum", wat vrij vertaald "Wie vrede wenst, bereidt zich voor op oorlog" betekend. De aanduiding Luger stamt af van de naam van de oorspronkelijke constructeur Georg Luger, die het beroemde pistool P08 en de bijbehorende Para munitie al in 1902 heeft ontwikkeld. Ook Hugo Borchardt heeft hierin een belangrijke rol gespeeld. De aanduiding 'kaliber 9mm' betekend dat de diameter van de kogelkop 9mm bedraagt en de hulslengte 19mm. Of het standaardkaliber 9mm Para verdrongen gaat worden door de nieuwste kalibers, zoals .40 Smith & Wesson, .41 Action Express of de 10mm Automatic, zal de toekomt ons leren.
Ballistische gegevens fabriekspatroon:
Kogelgewicht VO in m/s EO in joules
124 grains 340 462

Kaliber .38 Super (.38 Super Auto)
De .38 Super Automatic patroon werd in 1929 geïntroduceerd als een verbeterde versie van de oudere Colt .38 ACP patroon. Dit kaliber was speciaal bestemd voor een aangepast pistoolmodel van Colt, de Government Model. De hulsbodem van deze patroon heeft een half uitstekende rand. een zogenaamde semi-rim, waarop de patroon in de kamer van de loop moet blijven steken. Dit is bij pistoolmunitie niet gebruikelijk, want meestal stuit de patroon in de kamer op de rand van de hulsmond. De .38 Super wil in de oudere pistolen nog wel eens doorschieten in de kamer, zodat de ontsteking problematisch wordt. De slagpin kan het slaghoedje in de hulsbodem dan niet bereiken. Modernere pistolen zijn zodanig gewijzigd dat de patroon wel met de rand van de hulsmond tegen een rand in de kamer van de loop stuit, waarmee het euvel verholpen is. Mede door deze aanvangsproblemen heeft dit kaliber nooit zo'n succes gehad. Dit kaliber wordt wel regelmatig gebruikt door Amerikaanse wedstrijdschutter bij speed wedstrijden, omdat de .38 Super duidelijk meer joules ontwikkeld dan de 9mm Para.
Ballistische gegevens fabriekspatroon:
Kogelgewicht VO in m/s EO in joules
125 grains 380 585

Kaliber .38 Special
De .38 Special patroon is een van de oudste vuistvuurwapenkalibers en tevens de populairste wereldwijd. De patroon werd in 1906 door Smith & Wesson geïntroduceerd, samen met de eerste revolver in dit kaliber, de Military & Police Model 10. Sindsdien heeft dit kaliber een grote navolging gehad, want er is bijna geen wapenmerk dat geen .38 Special revolver (of pistool) in zijn assortiment heeft of heeft gehad. Tot de introductie van de .357 Magnum patroon en de .357 Magnum revolver werd dit kaliber in de Verenigde Staten het meest gebruikt als politiepatroon. De meest gebruikte kogelkop voor Match lading is de Wad Cutter (gaatjesponser) vanwege zijn hoge precisie. Voor dit kaliber zijn ook speciale +P-patronen (= Extra Power) verkrijgbaar, die aanzienlijk sneller zijn dan de normale Match patronen. Bij het gebruik daarvan moet de schutter wel letten op het wapentype waarmee hij schiet. Oude revolvermodellen zijn vaak niet opgewassen tegen de hogere gasdruk van deze patronen. Patronen van dit kaliber kunnen ook zonder problemen verschoten worden met .357 Magnum revolvers. De maatvoering van de .38 Special is enigszins verwarrend. Dit kaliber wordt vaak aangeduid als ongeveer 9mm, maar dat is niet het geval. De juiste maat is 9.07mm of 9,1mm.
Ballistische gegevens fabriekspatroon:
Kogelgewicht VO in m/s EO in Joules
140 grains 275 345
158 grains +P 275 385

Kaliber .357 Magnum
Met de introductie van de .357 Magnum patroon in 1935 door Smith & Wesson werd het begin van het Magnum tijdperk ingeluid. Deze patroon stamt af van de .38 (Smith & Wesson) Special en was oorspronkelijk bedoeld als jacht en politiepatroon. Een goed voorbeeld vormen de voor dit kaliber ontwikkelde revolvers van Smith & Wesson, Model 28 Highway Patrolman en het iets luxere Model 27, dat eveneens in 1935 op de markt werd gebracht. de revolver, Model 27, wordt nog steeds geproduceerd en is een van de oudste Magnum revolvermodellen. Het schieten met deze patroon is spectaculair te noemen, vooral vanwege de enorme dreunen en de grote mondingsvlam. De patroon is vooral geschikt voor speciale schietvormen, zoals bowlingpin, steelplate, silhouet of het recreatief schieten op houtenblokken enzovoort. Lange tijd had de .357 Magnum patroon het alleenrecht als Magnum, totdat in 1956 de .44 Magnum patroon zijn intrede deed. De .357 magnum patroon is eigenlijk een iets verlengde .38 Special, namelijk .135", oftewel zo'n 3,4mm. Deze verlenging van de huls is speciaal ontworpen om te voorkomen dat de patroon in .38 Special cilinder van oudere revolvers zou passen. Omdat die niet aangepast zijn aan de veel hogere gasdruk van de Magnum, zou dit kwalijke gevolgen kunnen hebben. De .357 Magnum moet dus worden verschoten met speciale .357 Magnum revolvers waarin ook de lichtere .38 Special patronen kunnen worden gebruikt. Andersom kan niet. De aanduiding .357 (Magnum) lijkt erop te duiden dat dit kaliber kleiner zou zijn dan de .38 (Special) patroon. Ondanks de wat vreemde maatgeving is dat niet het geval.
Ballistische gegevens Fabriekspatroon:
Kogelgewicht VO in m/s EO in Joules
158 grains 460 1079

Kaliber 10 mm Automatic
De befaamde Amerikaanse pistoolspecialist Jeff Cooper heeft mee mogen timmeren aan de wieg van dit kaliber. Als politiecombat en wapenexpert was Cooper al lang van mening dat het doordringend vermogen (lees: man stoppende werking) van de .45 ACP patroon te wensen overliet. Na veel experimenteren kwam hij uiteindelijk terecht bij een 10mm kogel met afgeplatte kegelneus (Flat Point), die met een kogelsnelheid van ca. 360 m/s een kogelenergie kon afgeven van zo'n 840 joule. Vervolgens wist hij in 1979 de Amerikaanse handelsfirma Dornhaus & Dixon te interesseren voor de financiering van een pistool en kreeg hij munitiefabriek Norma zo ver dat zij de patroon in productie nam. Het uiteindelijke resultaat was de Bren Ten, die na verloop van tijd in vijf verschillende uitvoeringen te koop was. De naam van het pistool is afgeleid van de Brunner, omdat veel technische details van de Bren waren ontleend aan de befaamde CZ 75 of Brunner 75 pistool. De toevoeging Ten staat uiteraard voor het kaliber van 10 mm. Het pistool had, zeker voor die tijd, een grote patrooncapaciteit, namelijk 10 +1, zoals dat in de jaren werd aangeduid: 10 in de patroonhouder en 1 in de kamer van de loop. Het pistool was helaas geen lang leven beschoren, en ook de 10 mm patroon zou in de vergetelheid zijn geraakt als andere wapenfabrikanten geen brood hadden gezien in dit kaliber. De redding kwam van Colt, met zijn Delta Elite pistool in 10 mm Auto(matic). Later kwamen meer wapenmerken met een pistool in dit kaliber op de markt, waaronder zelfs Smith & Wesson, die later zelf de concurrent van deze patroon ontwikkelde, de .40 S&W.
Ballistische gegevens fabriekspatroon:
Kogelgewicht VO in m/s EO in Joules
175 grains 370 775

Kaliber .40 S&W (Smith & Wesson)
De ontwikkeling van de .40 Smith & Wesson patroon vond begin 1990 plaats. In het begin van de jaren '90 werden meer nieuwe kalibers op de markt gebracht. Terwijl Smith & Wesson nog bezig was met de verbetering van diverse pistoolmodellen in het kaliber 10 mm Auto, werd er ook gewerkt aan een geheel nieuw kaliber, samen met de Winchester munitiefabrieken. Deze nieuwe patroon werd geïntroduceerd op een Amerikaanse wapenbeurs, de Shot Show 1990. Volgens Smith & Wesson maakte deze patroon, na 100 jaar van debatteren, eindelijk een eind aan alle discussies over de ideale pistool en verdedegingspatroon. Volgens de makers zouden andere pistoolpatronen, zoals de 9mm Para, de .45 ACP, de .41 Action Express en zelfs de 10mm Auto, al snel in de vergetelheid raken. In 1995 is die felbegeerde monopoliepositie van deze patroon nog niet bereikt, en dat zal niet gebeuren ook. Eigenlijk heeft de .40 S&W op de lengte na dezelfde afmetingen als de 10mm Auto. De terugslag van de patroon tijdens het afvuren is, afhankelijk van het type wapen, milder dan die van de 10mm Auto. Dit heeft uiteraard zijn weerslag op de mate van kogelenergie, die op ongeveer 75% van de 10mm Auto uitkomt. Voor het sportschieten en sneller schietseries, zoals steelplate, is de .40 S&W een uitstekende patroon.
Ballistische gegevens fabriekspatroon:
Kogelenergie VO in m/s EO in Joules
180 grains 290 492

Kaliber .41 AE (Action Express)
Deze patroon werd in 1985 ontwikkeld door E. Whildin, de directeur van de Amerikaanse importfirma Action Arms Ltd. Aanvankelijk werd dit kaliber gemaakt voor de Uzi pistool mitrailleur, maar later vond het toepassing in pistolen. Kenmerkend voor deze patroon is dat de hulsvoet ervan dezelfde diameter heeft als die van de 9mm Para patroon, zodat wisselsets gemakkelijk zijn toe te passen voor 9mm Para pistolen.

Kaliber .41 Magnum (Remington)
Deze patroon is ontwikkeld in 1964. Hoewel Smith & Wesson de eer kreeg deze revolverpatroon te ontwikkelen, zijn de geestelijke vaders ervan de Amerikaanse wapenexperts Elmer Keith, Bill Jordan en Duke Roberts (van Remington). Smith & Wesson bracht de patroon in combinatie met een revolver, het model 57, op de markt. De patroon is bedoeld om het gat op te vullen tussen de kalibers .357 Magnum en .44 Magnum. Dit kaliber heeft nooit de populariteit kunnen bereiken die het eigenlijk verdient, zeker niet in Europa.
Ballistische gegevens fabriekspatroon:
Kogelgewicht VO in m/s EO in Joules
210 grains 395 1065

Kaliber .44 Special
De .44 Special patroon heeft al een lange geschiedenis. Het kaliber werd in 1907 geïntroduceerd door Smith & Wesson als opvolger van de oude zwartkruitpatroon uit de 19e eeuw, de .44 Russian voor de oude scharnierende revolvers. Deze patroon was behoorlijk populair, in elk geval tot de invoering van de .44 Magnum. Tegenwoordig kan dit kaliber vooral gebruikt worden als Match patroon met een loodkop in de zware .44 Magnum revolver. Verder wordt deze patroon ook toegepast voor revolvers met zeer korte lopen, de zogenaamde 2 inch Snub Nose revolvers, die worden gebruikt voor verdedegingsdoeleinden.
Ballistische gegevens fabriekspatroon:
Kogelgewicht VO in m/s EO in Joules
240 grains 245 m/s 465

Kaliber .44 Magnum (.44 Remington Magnum Pistol)
De .44 Magnum patroon is door Smith & Wesson en Remington gezamelijk ontwikkeld en werd in 1955 op de markt gebracht, samen met een bijbehorende revolver in dit kaliber, het Smith & Wesson model 29. Bij de ontwikkeling van deze patroon heeft de bekende Amerikaan Elmer Keith (sheriff-marchall, politieman en jager) een grote rol gespeeld. Keith was namelijk niet tevreden over de prestaties van de .357 Magnum. Hij probeerde een compromis te bereiken tussen de kalibers .357 Magnum en .44 Special, maar het kaliber werd uiteindelijk toch zwaarder. Tot de introductie van Speciale 'Super Magnums', onder andere die van Casull. was deze patroon het zwaarste Magnum kaliber. Hij kreeg gedurende zijn bestaan allerlei fantasienamen, zoals "kicks like a mule" (schop als een muilezel). Voor de meeste schutters is de terugslag ook te heftig, vooral bij patronen die in de buurt van de maximale lading komen. Een schietserie van 50 patronen bekomt de meeste schutters dan ook niet zo goed. Schietprestaties zoals die van Dirty Harry op 100 meter afstand een vlieg tussen de ogen treffen vanuit een losse heup is slechts voor weinige weggelegd. De patroon is in de Verenigde Staten speciaal ontwikkeld voor de jacht op beren en rendieren met vuistvuurwapens, in een tijd dat dit in bijna alle staten was toegestaan. Het verhaal van de .44 Magnum ten opzichte van de .44 Special is ongeveer gelijk aan dat van de .38 Special en de .357 Magnum. Ook bij de .44 Magnum werd de .44 Special huls verlengt, zodat deze zware patroon niet in een .44 Special revolver kon worden verschoten.
Ballistische gegevens fabriekspatroon:
Kogelgewicht VO in m/s EO in Joules
240 grains 410 1310

Kaliber .45 ACP (Automatic Colt Pistol)
In 1873 besloot de Amerikaanse overheid het kaliber .45 in te voeren als militaire munitie. Voor handvuurwapens was dit de .45 Colt patroon. Deze werd verschoten in de Colt Single Action Army revolver. Hoewel de combinatie goed voldeed besloot men rond 1890 toch voor een kleiner kaliber te kiezen. Dat werd de .38 Long Colt patroon voor de nieuwe Colt Double Action revolver. De munitiekeuze bleek in de praktijk niet zo gelukkig te zijn. De .38 had onvoldoende stopkracht en doordringend vermogen, hetgeen pijnlijk aan het licht kwam in de Filippijnse oorlog. Daarom besloot de legerleiding uit te zien naar een nieuw kaliber en wapen. In die tijd introduceerde ir. John Moses Browning en de Colt Firearms Industry een nieuw semi automatisch pistool, het Colt model 1905 in kaliber .45. Gedurende de tests die volgend, werden model en patroon nog wat bijgeschaafd, wat resulteerde in het Colt pistool model 1911 in kaliber .45 ACP (=Automatic Colt Pistol). Dit nieuwe model en de munitie werden aangewezen als officiële bewapening voor het Amerikaanse leger. Dit is zo gebleven tot 1988. De .45 ACP patroon is vooral in de Verenigde Staten zeer geliefd. Vanwege zijn milde terugslag en aanzienlijke kogelenergie is deze patroon bijzonder populair bij sportschutters voor bowlingpin en steel plate. Bijna elk wapenmerk maakt wel een of meer pistoolmodellen in dit kaliber, en zowel in de eerste als in de tweede Wereldoorlog werden zelfs revolvers in dit kaliber gebruikt.
Ballistische gegevens fabriekspatroon:
Kogelgewicht VO in m/s EO in Joules
230 grains 260 504

Kaliber .45 Long Colt (.45 Colt)
Door Colt werd deze patroon in 1872 ontwikkeld als munitie voor de Colt Peacemaker revolver, die ook wel de Single Action Army 1873 wordt genoemd. Tot ongeveer 1912 werd deze patroon geladen met zwartkruit en daarna met het snellere nitro kruit. Hoewel deze patroon in Europa nooit een grote populariteit heeft gekend, spreek hij toch tot de verbeelding. Er is immers geen echte cowboyfilm denkbaar zonder de legendarische Colt Peacemaker. De benaming .45 Long Colt en .45 Colt worden door elkaar gebruikt, hoewel de eerste aanduiding de juiste is. Dit kaliber is lange tijd de standaardpatroon geweest voor de Amerikaanse legerrevolvers (vanaf 1873 tot ca 1900).
Ballistische gegevens fabriekspatroon:
Kogelgewicht VO in m/s EO in Joules
250 grains 260 570

Kaliber .45 Winchester Magnum
Dit kaliber werd in 1978 door Winchester speciaal ontwikkeld voor een bepaald sport Magnum pistool, de Wildey Magnum. Door de vele productieproblemen die dit pistool hebben geplaagd en vanwege de grote populariteit in Amerika, hebben vele wapenfabrikanten zich in de concurrentiestrijd gestort om dit gat in de markt te dichten. De bekendste daarvan zijn het Grizzly Magnum pistool, de AMT Automag en de enkelschots Thompson Contender. In Noord Amerika wordt de patroon ook gebruikt voor de jacht op klein wild, die daar (in sommige staten) is toegestaan. Verder vindt dit kaliber toepassing in het silhouetschieten met vuistvuurwapens. In Europa is dit kaliber minder populair onder sportschutters, behalve bij degenen die wel eens iets anders willen.
Ballistische gegevens fabriekspatroon:
Kogelgewicht VO in m/s EO in Joules
230 grains 425 1050

Kaliber .50 EA ( Action Express)
In 1991 werd deze 'monster' patroon ontwikkeld op initiatief van de Amerikaanse firma Magnum Research Inc. in nauwe samenwerking met de Israëlische firma I.M.I. (Israël Military Industries), de ontwerpers en makers van het Desert Eagle pistool. Dit pistool is verkrijgbaar in de kalibers .357 Magnum, .44 Magnum en .50 AE. Om de productiekosten beperkt te houden, is de hulsvoet kleiner gehouden, namelijk in dezelfde maat als de .44 Magnum patroon. Een soortgelijke constructie heeft het kaliber .41 AE, die dezelfde maat hulsvoet heeft als de 9mm Para patroon. De .50 AE patroon heeft, voor een vuistvuurwapenkaliber, een enorme kogelenergie, tot bijna twee keer zo veel als die van de .44 Magnum patroon. Inmiddels zijn meerder wapenfabrikanten wapens gaan produceren in dit kaliber, zoals L.A.R. met het Grizzly pistool, Casull met de M555 revolver en Ruger met een Super Blackhawk revolver.
Ballistische gegevens fabriekspatroon:
Kogelgewicht VO in m/s EO in Joules
325 grains 425 1905

Enclopedie:

AMT Pistolen
In 1969 kwam ontwerper Harry W. Sanford op de markt met een groot en zwaar pistool in een volkomen nieuw kaliber, de .44 AMP ( AutoMag Pistol ). Dit Automag semi automatische pistool, heeft een roterende afsluiter met zes grendelnokken, waarvan de vergrendeling lijkt op die van het Colt M16 geweer. Het kleine wapenatelier van Sanford werd uitgebouwd tot de Automag Corporation (AMC) en de speciale munitie werd gemaakt door een Mexicaanse dochteronderneming van Remington, de CDM (Cartouches Deportivos de Mexico S.A.) genaamd. Eigen munitie ontstond door herladers te maken van ingekorte .308 Winchester hulzen. In 1971 kwam het pistool in een roestvrijstalen versie op de markt, de Pasadena Automag genaamd. Mede doordat de productie van diverse onderdelen bij derden was ondergebracht en dit vaak tot vertragingen leidde en dus ook effect had op de aflevering van pistolen, ging de firma in mei 1967 failliet. De Thomas Oil Compagny kocht het machinepark en de onderdelenvoorraad op om daaruit nog een aantal complete pistolen samen te stellen. Voor dit doel werd de Trust Deed Estate Corporation (TDE) opgericht. Sanford werd ingehuurd om de assemblage te leiden. TDE was aanvankelijk gehuisvest in North Hollywood, maar werd later verplaatst naar El Monte in Californie. Daar werd de productie van nieuwe pistolen in een nieuw kaliber uitgebracht, de .357 AMP. Intussen is nog een aantal bijzondere series geproduceerd die vandaag de dag als verzamelobject een hoge waarde hebben. De laatste serie, de C series, zijn gemaakt door de nieuw opgerichte firma AMT (Arcadia Machine & Tool Inc.) in Covina, Californie. De Automag wordt af en toe nog in kleine series gemaakt. Verder produceren AMT en IAI roestvrijstalen pistolen, zoals de Automag 2 (.22 WMR), 3 (.30-M1), 4 (.45 WM en 10mm Auto) en 5 (.50 Action Express). In 1985 werd het semi-automatische pistool, de Automag 2, ontworpen door de oprichter van de firma Harry W. Sanford en diens bedrijfsleider Larry Grossman. Het is een wapen in serieproductie voor het randvuurkaliber .22 WMR (Winchester Magnum Rimfire). In 1987 werd het pistool op de markt gebracht. Na de introductie zijn er verschillende modificaties aangebracht in latere versies, zoals een half-cock, een halfspannok op de haanvoet. Het pistool heeft een uniek vergrendelsysteem dat als volgt werkt. Direct na de kamer van de loop zijn vier gasdrukgaten geboord. In het loopblok rond de kamer zijn verder twee ringvormige groepen van elk zes gaten aangebracht, waardoor de gasdruk na het afvuren van de patroon direct op de buitenzijde van de huls binnenin de kamer drukt. Hierdoor wordt de huls krachtig in de kamer vastgeperst gehouden, totdat de gasdruk tot een veilig niveau is gedaald. Direct nadat de kogel de loop verlaten heeft, zorgen de voorste vier gaten ervoor dat de gasdruk rondom de kamer (en huls) kan ontsnappen via de open loop. Daarna kan de slede zijn normale gang naar achteren maken, zoals bij elk ander semi-automatisch pistool het geval is. De veiligheidspal, linksachter op de slede, blokkeert in de safestand de slagpin, waarbij tevens een massieve stang voor de hamer wordt gedraaid zoadat deze de slagpin nooit kan bereiken. Het pistool wordt in drie versies gemaakt, de Standard Model (152 mm loop), de Modified Model (155 mm loop) en de Compact (86 mm Loop). De Automag 3 in het karabijnkaliber .30-M1 vormde in 1989 een nieuwe uitdaging voor de ontwerper Harry Sanford, de geestelijk vader van alle Automags. Er werd veelal geëxperimenteerd met een zelfde soort vergrendeling als in de Automag2 werd gebruikt. Uiteindelijk werd gekozen voor een Browning vergrendeling. Dat AMT zijn Automag 3 heeft gebouwd voor dit kaliber, is niets nieuws. Tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft Smith & Wesson een revolver ontwikkeld voor dit kaliber, maar dat project was niet succesvol. In 1955 kwam de firma Kimball met een pistool in kaliber .30-M1 op de markt, maar ook die poging faalde vanwege de relatief hoge gasdruk van deze patroon. Rond 1965 bracht Ruger een versie van zijn Blackhawk revolver uit in .30-M1. Ook deze combinatie is geen groot succes geweest, maar de revolver is nog steeds in productie. Verder heeft Thompson voor zijn enkelschots Contender pistool een wisselloop in dit kaliber te koop. In 1990 werd de IAI het model Automag 4 geïntroduceerd in de kalibers .45 WM (Winchester Magnum) en 10mmMagnum, een verlengde 10 mm Autopatroon met veel kracht. AMT is op dit moment overigens de enige leverancier voor hulzen van de 10 mm Magnum. De werking en vergrendeling van de Automag 4 zijn identiek aan die van de Automag 3. Het pistool is voorla bedoeld voor de jacht (in Europa is de jacht met vuistvuurwapens verboden) en voor het silouetschieten tot afstanden van 200 meter. Weer onder de oude firmanaam, AMT (Arcadia Machine & Tool Inc), bracht Harry W. Sanford in 1933 een opvolger in de AMT lijn op de markt, de Automag 5 in het reuzenkaliber .50 AE (Action Express). De werking en de vergrendeling zijn gebaseerd op het vorige model, de Automag 4. Het wapen is geheel uit roestvrijstaal vervaardigd. Dit model werd ontwikkeld voor politiediensten. Het pistool heeft vaste richtmiddelen. Onder het AMT label zijn drie versies verkrijgbaar:
AMT Government Model In Kaliber .45 ACP
AMT Hardballer in .45 ACP
AMT Hardballer Long Slide in .45 ACP
Een van de nieuwe modellen, die de Colt 1911 als uitgangspunt heeft, is de IAI Javelina in kaliber 10 mm Auto. De AMT Hardballer is gemaakt als sportpistool. Het heeft verstelbare richtmiddelen, een verlengde combat veiligheidspal en sledevangpal, een brede verstelbare trekker, een verwijde magazijnopening en een laadindicator. De AMT Longslide Hardballer heeft dezelfde kwaliteiten. Bij dit pistool zijn bovendien loop en slede met 5,5 cm verlengt ten behoeve van de vizierlengte. De IAI Javelina in het kaliber 10 mm Auto heeft twee uitvoeringen, een sportpistool met een 7" loop en een jachtpistool met een standaard 5" loop. De pistolen van AMT en IAI zijn, met uitzondering van de AMT Government, uitgerust met het verstelbare Milletvizier.

Anschutz
De firma Anschutz stond voorheen uitsluitend bekend om haar superieure kleinkaliber sport geweren en kleinkaliber karabijnen. In 1987 heeft deze Duitse firma tijdens de jaarlijkse Shot Show in de Verenigde Staten zijn grendel repeteerpistool, Exemplar genaamd, geïntroduceerd, dat gerekend kan worden tot een van de nauwkeurigste schietende vuistvuurwapens voor de lange afstand. In West Europa is dit wapen tamelijk onbekend, vooral doordat het silouetschieten hier nog in de kinderschoenen staat vanwege het gebrek aan de juiste schietbanen, en doordat hier niet gejaagd mag worden met vuistvuurwapens. Beide belemmeringen gelden niet voor Noord Amerika. De Exemplar, eerst uitgebracht in .22 Long Rifle, werd tijdens de Shot Show in Las Vegas van 1988 aan het publiek voorgesteld in het kaliber .22 Hornet. Een jaar later werd het pistool ook gemaakt in het kaliber .222 Remington, maar die uitvoering verdween korte tijd later weer uit het programma. Beide centraalvuurpatronen zijn van de typische 'varmint' klasse (oftewel geschikt voor het schieten van allerlei soorten knaagdieren, zoals cottontails (konijnen), prairiehonden enzovoort). het zijn uiterst nauwkeurige kalibers, met name de .22 Hornet tot 100 meter en de .222 Remington voor 200 meter. De Exemplar in kaliber .22 Hornet is in staat op 100 meter afstand 5 schots groepen met een doorsnee van zo'n 25 mm te schieten en de Exemplar in kaliber .222 Remington doet datzelfde op een afstand van 200 meter bij groepen van 65 mm in doorsnede. De pistolen in de centraalvuurkalibers worden geleverd zonder richtmiddelen, maar er kunnen diverse kijkersystemen direct op gemonteerd worden. De Exemplar is eigenlijk te beschouwen als een ingekort wedstrijdgeweer. De techniek ervan is gebaseerd op die van het beroemde Anschutz Match 54 systeem, met de Anschutz 5099 trekker. De door de fabriek afgestelde trekkerdruk bedraagt ca. 560 gram, maar is verder volledig verstelbaar. De Exemplars zijn in de volgende versies verkrijgbaar:
Exemplar Standard met micrometervizier in kaliber .22 LR
Exemplar Hornet in kaliber .22 Hornet, zonder richtmiddelen en bedoeld om er een richtkijker op te bouwen
Exemplar XIV in kaliber .22 LR met een extra lange loop van 356 mm en een totaallengte van 587 mm
Exemplar Kurz in kaliber .22 LR met een looplengte van 176 mm en een totaallengte van 405 mm

Arminius Revolvers - Index
De Duitse firma Weihrauch produceert wapens sinds 1899, eerst in Zella-Mehlis (Thuringen) en vanaf 1948 in Mellrichstadt. Behalve de bekende Weihrauch luchtdrukwapens maakt het bedrijf ook een aantal revolvertypen onder de naam Arminius. De Arminius HW-9ST is de bekendste sportrevolver uit deze serie. Deze revolver heeft in de loop van de tijd een aantal modificaties ondergaan. Het eerste type had een geventileerde loop en als accessoires een afneembare loopmantel als extra loopgewicht. De uitzwenkbare cilinder werd bediend door de uitstoterstang met de hand naar voren te trekken. Bij de tweede versie was de revolver voorzien van een grendelknop achter de terugstootplaat, waarmee de cilinder kon worden ontgrendeld zodat deze uit het frame kon zwenken. De derde uitvoering heeft eveneens een lose loopmantel als extra gewicht, maar kan alleen met deze mantel worden geschoten, omdat hier het korrelvizier op is gemonteerd. Verder is het wapen voorzien van een trekkerstop en heeft het brede, afneembare trekkerschoen. Het wapen is verder voorzien van een blokkeerstang als veiligheid. De revolver heeft een speciale Match kolf met een verstelbare handpalmsteun. De HW-9ST wordt ook gemaakt in een uitvoering met een 10" loop die speciaal bestemd is voor het silhouetschieten. Sinds 1993 wordt deze versie, uitgerust met korrel en keeptunnel, ook vervaardigd in roestvrijstaal. Andere modellen uit de Arminius serie zijn de Windicator en kaliber .38 Special en .357 Magnum en de HW 357 Match in .357 Magnum. De Arminius HW-38 revolver in kaliber .38 Special is in standaarduitvoering verkrijgbaar als de HW-38 en in sportuitvoering onder de aanduiding HW-38T. De standaardversie heeft een vast keepvizier en de HW-38T(arget) heeft een geheel verstelbaar micrometer keepvizier. De HW-38 is verkrijgbaar met een loop van 2 1/2", 4" of 6". De sportversie heeft naar keuze looplengten van 3", 4" en 6" en is bovendien voorzien van een wat luxueuzere houten greep. De revolver HW-357 in kaliber .357 Magnum is ontwikkeld in 1977 en heeft soorgelijke uitvoeringen, opnieuw aangduid als HW-357 en HW-357T. De HW-357 revolver heeft lopen in de lengte van 2 1/2", 4" en 6". De Target of sportuitvoering heeft naar keuze een loop van 3", 4" of 6". Verder heeft Weihrauch ook een speciale Match uitvoering in het assortiment, met een verzwaarde loop en een geheel verstelbaar keepvizier met een 6" loop. Verder heeft deze Match revolver een verstelbare trekkerdruk en een extra verbrede trekkerschoen. Als optie heeft hij tegen een aantrekkelijke prijs een speciale anatomische kolf met verstelbare handpalmsteun. De Arminius Windicator, ook wel Vindicator genaamd, is ontwikkeld voor het snelle Practical Revolver Parcours. De revolver heeft een extra zware en afgeplatte loopmantel en is alleen met een 4" loop verkrijgbaar in de kalibers .38 Special of .357 Magnum.

Astra
De firma Astra, oftewel Unceta Y Comapania (Unceta & Co) uit Guernica, Spanje, maakt al vanaf het begin van deze eeuw vuistvuurwapens. De Spaanse fabriek, die eerst gevestigd was in Eibar en later verhuisd is naar Guernica, heeft tot aan het model A-80 nooit pistolen gemaakt met een zwaarder kaliber dan 9mm Parabellum. De pistolen varieerde van kaliber .22 Kort (Astra Camper) tot en met 9 mm Para (model 600, militair). Astra heeft in het begin van deze eeuw veel wapens geproduceerd onder de merknaam Victoria, meestal klonen van Smith & Wesson revolvers en Colt pistolen. Verder heeft Astra een kopie geproduceerd van het befaamde Mauser C-96 pistool onder de naam Astra 900 t/m 903, waarvan het model 901 zelfs een volautomatische versie was. De Astra a-80 werd ontwikkeld in 1981 en lijkt op het eerste gezicht veel op de pistoollijn van Sig-Sauer. De magazijnpal zit niet op de meest geëigende plaats, namelijk aan de hiel van de greep. In het latere model A-90, in 9 mm Para en bedoeld als legerpistool, is de magazijnpal verplaatst naar de linkerkant van het frame, achter de trekkerbeugel. Een fraaie vinding is de patroontrekker die functioneert als laadindicator. Als er een patroon in de kamer van de loop zit, steekt de patroontrekker uit en geeft tevens een roodgeverfd vlak te zien. Dit nieuwe pistooltype is vreemd genoeg nogal een allegaartje van veiligheidssystemen geworden. Zo werd in het model A-90 een tweezijdig bedienbare veiligheidspal op de slede aangebracht. De slagpin van de A-90 bestaat uit twee delen, waarbij de veiligheidspal ervoor zorgt dat het achterste deel van de slagpin naar boven wordt gekanteld, buiten het bereik van de hamer, als het wapen op safe wordt gezet. Daarnaast bleef ook de ontspanhefboom van de A-80 gehandhaafd en is het pistool ook nog eens uitgerust met een automatische slagpinbeveiliging. Verder werd de magazijnpal verplaatst van de heil van de kast naar de linkerkant van de kast, achter de trekkerbeugel. In 1993 werd op de internationale wapenbeurs in Neurenberg (Duitsland) het nieuwe Astra 100 pistool geïntroduceerd. Astra had al eerder de slag verloren in wapentests in diverse landen toen de politie en legermacht hun pistolen wilde vervangen. Dit pistool werd ontwikkeld in een poging om het marktaandeel in de sector gebruikspistolen te vergroten. De Astra 100 kreeg daarbij de fantasienaam Panther mee. Het pistool is verkrijgbaar in het kaliber 9 mm Para, .40 Smith & Wesson en .45 ACP. Inmiddels is het Astra gelukt om met dit pistool toegang te krijgen tot de binnenlandse markt in Spanje, de firma mag deelleveringen doen aan de Spaanse politie. Het pistool is voorzien van een ontspanhefboom en heeft geen aparte veiligheidspal. Door de ontspanhefboom en de slagpinbeveiliging kan het pistool met een patroon in de kamer, met ontspannen haan, gedragen worden, zodat een eerste schot in double action snel kan worden afgevuurd.

Auto - Ordnance
De Amerikaanse firma Auto-Ordnance Corporation uit West Hurley in de staat New York is vooral bekend om haar Thompson (Tommy Gun) machinepistolen in kaliber .45 ACP. Deze worden nog steeds geproduceerd door het bedrijf, zowel in een semi automatische als vol automatische uitvoering, in de modellen 1927 A-5, Model 1927 M1, 1927 A-1, 1927 A-1C, Model 1928 en 1928 M1. Voor deze machinepistolen en karabijnen zijn tal van accessoires leverbaar, waaronder een echte vioolkist als wapenkoffer. Gedurende de tweede wereldoorlog was het bedrijf gevestigd in Bridgeport, Connecticut. Auto-Ordnance Corp. is een dochterbedrijf van de bekende Gun Parts Corporation, die gespecialiseerd is op het gebied van wapenonderdelen. Onder de merknaam Thompson produceert Auto-Ordnance vanaf de oprichting allerlei varianten van de Colt M1911 A1 pistool. Een compact model, uitgebracht in 1989, is de ZG-51 oftewel de "Pit Bull". Auto-Ordnance heeft verder een uitgebreid leveringsprogramma van onderdelen die de schutter kan gebruiken om zijn 1911 A1 pistoolmodel aan te passen aan zijn individuele wensen. Tot die onderdelen behoren onder andere verschillende typen van de verlengde greeprug (de zogenaamde beavertails), speciale vizieren, compensatoren, verlengde magazijnschachten, vergrote uitwerpers, veiligheidspallen en patroonhouderpallen. Het bedrijf levert tevens speciale custom onderdelen voor andere wapenmerken, zoals voor de M1 karabijn, de Ruger Mini 14 karabijn en het M1 Garand geweer.

Benelli
De Italiaanse firma Benelli, opgericht aan het begin van deze eeuw door Filippo en Giovanni Benelli, is gevestigd in Urbino. De fabriek is vooral bekend als bromfietsfabrikant, maar produceert ook machines, gereedschappen en sinds 1967 ook vuurwapens. Aanvankelijk maakte de firma vooral semi automatische repeterende hagelgeweren. In 1980 kwam Benelli op de markt met een nieuw 8 schots 9 mm Para double action pistool. Benelli omschreef dit wapen in het foldermateriaal als een robuust leger en politiepistool met de precisie van een sportpistool. Toch viel de Benelli B-76 bij overheidstest in diverse landen niet in de prijzen, omdat het pistool technisch niet aan de gestelde eisen kon voldoen. Dat kwam vooral doordat een ontspanhefboom en een automatische slagpinbeveiliging ontbraken. Om de double action werking van het wapen te benutten, zou de haan bij het geladen pistool door middel van de trekker moeten worden ontspannen, en dat is bepaald ongewenst. Het interessantste aan dit wapen is dat de loop vastgeschroefd zit in een op de kast gemonteerd subframe. De vergrendeling wordt verzorgd door een afsluiterblok dat de verbinding vormt tussen de slede en het subframe. Een groot voordeel van dit pistool is dat onderdelen die met kruitgassen in contact komen, hard verchroomd zijn. Verder is de slagpin van roestvrijstaal. Het pistool wordt in de kalibers 9 mm Para, 7.65 Luger, .32 ACP, .32 S&W Long en in 9 mm Ultra (9x18 mm) gemaakt. Een variatie op het model B-76 is de B-80. Deze heeft een magazijnpal achter de trekkerbeugel, maar is verder nagenoeg gelijk aan zijn voorganger. De Benelli's MP3s, een sportversie van de Benelli's B-76 en B-80, werd geïntroduceerd in 1984. Ook bij dit pistool is de loop in een subframe vastgeschroefd dat vast verbonden is met de kast van het wapen. De ongebruikelijke Benelli vergrendeling verloopt via een losse afsluiter die ervoor zorgt dat de slede en het subframe vast verbonden zijn op het moment van afvuren. De magazijnpal van het wapen zit gelukkig op de juiste plaats, namelijk achter de trekkerbeugel. De MP3s heeft een single action trekkeractie en is verkrijgbaar in de kalibers 9 mm Para en .32 S&W Long. Tevens is een wisselset te koop voor de ombouw van 9 mm Para naar het kaliber .32 S&W Long. Het speciale Target model heeft een verlengde loop met een extra loopgewicht waar het korrelvizier op gemonteerd is. Met de nieuwe MP90s probeert Benelli een marktaandeel te veroveren op de markt voor sportpistolen. Het pistool is verkrijgbaar in de kalibers .22 LR, .32 S&W Long en als snelvuurpistool in kaliber .22 Short. Er zijn geen wisselsystemen beschikbaar voor de ombouw van het ene naar het andere kaliber. De patroonhouder is geplaatst voor de trekker. Het trekkermechanisme is overigens als eenheid uitneembaar en kan dan gemakkelijk worden afgesteld. De trekker is in lengte verstelbaar en kan tevens worden gedraaid. Zowel de trekkerdruk als de trekkerweg is volledig instelbaar. Ook kan in het pistool een simpel kunststof blokje worden geplaatst om droog te trainen, waardoor de slagpin word gespaard. In de kast, onder de loop is een extra loopgewicht van 65 gram aangebracht dat door de schutter nog eens verzwaard kan worden met lood. het pistool is voorzien van een anatomische kolf en een verstelbare handpalmsteun. De loop is gemaakt van chroomnikkelstaal.

Beretta Pistolen
De geschiedenis van de Italiaanse firma Pietro Beretta uit Brescia gaat terug tot de 15e eeuw. Het bedrijf maakte hoofdzakelijk kogel en hagelgeweren, maar begon zich eind 19e, begin 20e eeuw ook toe te leggen op fabricage van pistolen, voornamelijk voor de militaire markt. In 1976 heeft Beretta de oorspronkelijke pistoolmodellen 81 en 84 geïntroduceerd. Hieruit zijn later de modellen 83, 84, 85 en 87 Cheetah ontstaan. De Beretta 92 werd ook in 1976 ontwikkeld. De grote doorbraak kwam in 1977, toen het Amerikaanse leger wapentest organiseerde voor een vervanger van het oude Colt 1911 A1 legerpistool. Naar aanleiding van diverse vergelijkingstest die de USAF (Amerikaanse luchtmacht) van 1978 tot 1980 had uitgevoerd, kwam de onderzoekscommissie in 1980 met de aanbeveling om te kiezen voor het Italiaanse Beretta M92 S1 pistool in kaliber 9mm Para. Het Pentagon wilde echter een breder uitgevoerd testprogramma waarin zo veel mogelijk 9mm Para pistolen zouden worden getest. Hiertoe werd in juni 1981 een eisenpakket geformuleerd. De JSOR (Joint Service Operational Requirement), waarin het te kiezen pistool de aanduiding PDW-XM9 (PDW=Personal Defence Weapon) mee kreeg. De lijst van technische eisen bestond uit 50 voorgeschreven eigenschappen waaraan de pistolen moesten voldoen, de AQR's (Absolute Quantitative Requirements). Eind 1981 ging de wapenrace van start. Deelnemers waren onder andere Beretta, Heckler & Koch, Smith & Wesson en Sig-Sauer. Het testprogramma werd in februari 1982 plotseling afgebroken, omdat geen van de geteste pistolen aan de geformuleerde eisen kon voldoen. In 1982 werd een nieuwe specificatielijst uitgebracht waarin minder scherpe technische eisen werden gesteld. In November 1983 werd door middel van een RFT (Request for test samples) een officieel verzoek gedaan aan alle wapenfabrikanten om testwapens ter beschikking te stellen. Geïnteresseerde fabrikanten moesten gratis 30 testpistolen aan het onderzoeksteam ter beschikking stellen. Acht leveranciers leverden testwapens, te weten:
Beretta met het M92 SB-F pistool
Sig-Sauer met het P226 pistool
Steyr met het GB pistool
Colt met een nieuw SSP pistool (Stainless Steel Pistol)
FN met een nieuw ontwikkeld double action pistool
Heckler & Koch met hun P7 M13 pistool
Walther met het P88 pistool
Smith & Wesson met het Model 459 pistool
De eerste afvaller was de Steyr GB. FN trok zelf zijn offerte in, gevolgd door Colt. Om technische redenen verdwenen verder de Walther P88, de HK P7-M13 en de S&W M459 van het toneel. Zo bleven er twee pistolen over, de Sig-Sauer P226 en de Beretta M92 SB-F. Beide firma's maakten een prijsofferte voor de levering van 305.580 pistolen, af te leveren in een periode van 5 jaar. Sig-Sauer deed een aanbieding van $176.33 per pistool, terwijl Beretta op $178.50 uitkwam. Uiteindelijk kreeg Beretta de order, omdat de totaalprijs, inclusief levering van reserve onderdelen, iets meer dan $3 miljoen lager uitviel dan die van Sig-Sauer. De Beretta M92 SB-F werd dus aangewezen als het officiele dienstpistool voor de gezamelijke Amerikaanse strijdkrachten en kreeg de benaming M9. Later werd de order iets verhoogd tot een totaal van 320030 pistolen. De gevolgen bleven niet uit. Vooral de Amerikaanse wapenfabrikanten konden het niet verkroppen dat een buitenlands pistool werd aangekocht. Verder diende Smith & Wesson, Heckler & Koch en Sig-Sauer een klacht in, die echter werd afgewezen. Smith & Wesson ging nog een stapje verder en spande een rechtszaak aan tegen het Amerikaanse ministerie van defensie op grond van - volgens Smith & Wesson - onjuiste testprocedures. Deze klacht werd ook afgewezen. Smith & Wesson ging niet bij de pakken neer zitten en kreeg met veel lobbyen via het Amerikaanse congres voor elkaar dat een nieuw testprogramma zou worden uitgevoerd. Hiertoe werd in juni 1988 besloten. Het vorige contract van Beretta zou gehandhaafd blijven, maar een nieuw testproject, XM-10 genaamd, zou worden uitgevoerd door een tweede en aanvullende leveringsserie van 142292 pistolen. De nieuwe inschrijvers waren Beretta, Sig-Sauer, Ruger (het P85 pistool) en Smith & Wesson. Zij hebben het echter niet gered. Op 24 mei 1989 verklaarde het Pentagon dat Beretta opnieuw de wedstrijd had gewonnen en daarmee een contract voor de tweede serie van 142292 pistolen kreeg. Om tegemoet te komen aan Amerikaanse bezwaren dat de regering voor een buitenlands legerpistool had gekozen, werd een aparte firma Beretta USA Corporation opgericht die in Accokeek, Maryland gevestigd is.

Bersa Pistolen
De Argentijnse wapenfabriek Bersa is in Europa niet erg bekend en dat is jammer voor de Europeanen. Vroeger concentreerde Bersa zich hoofdzakelijk op de Zuid en Noord-Amerikanen markt. Van oudsher maakt Bersa
goede en kleine pistolen. In 1984 introduceerde Bersa twee nieuwe pistolen, het model 223 in kaliber .22 LR en het model 383 in 9 mm Kort. In 1985 en 1986 bracht Bersa twee andere pistoolmodellen op de markt, namelijk de modellen 85 en 86 in kaliber 9 mm Kort, die qua uiterlijk gebaseerd zijn op het Walther PP-en het Walther PPK-pistool. Beide pistolen hebben een patrooncapaciteit van 13 patronen. Alle Bersa- pistolen hebben een double-action trekkersysteem. Op de Amerikaanse Shot Show van 1993 in het Texaanse Houston heeft Bersa een geheel nieuw concept gepresenteerd. Dit nieuwe pistool met de toepasselijke naam Thunder-9 is een modern pistool in het kaliber 9 mm Para.
Bersa heeft er kennelijk naar gestreefd allerlei technische bijzonderheden in een pistoolmodel te combineren.
Bersa Thunder - 9

Technische gegevens:
Kaliber 9 mm Para
Trekkeractie Double action
Patrooncapaciteit 15 Patronen
Vergrendeling Verbeterd Browning/Pettersysteem
Gewicht 870 gram
Lengte 192 mm
Hoogte 140 mm
Looplengte 108 mm
Trekkerstop Verstelbaar
Vizier Geheel verstelbaar
Vizierlengte 152 mm
Veiligheid Extern Tweezijdige veiligheidspal en ontspanpal
Veiligheid Intern Sluitveiligheid, automatische slagpinveiligheid
Kenmerken:
Sledevangpal Tweezijdig op kast
Magazijnpal Vergrote pal op linkerkant kast, achter trekkerbeugel. Kan overgezet worden naar de rechterkant.
Materiaal Staal
Uitvoering Gematteerd blauw
Greepplaten Zwarte kunststof

Browning-pistolen
Het Browning High Power HP-35 pistool, in het Frans Grand Puissance (GP 35) genaamd, word in 1926 ontwikkeld door John Moses Browning, waarna de Belgische wapenfabriek Fabrique Nationale (FN) in Luik de productie rechten verwierf. Omdat het pistool in 1935 werd ingevoerd als dienstwapen in het Belgische leger, word aan de naamsaanduiding het cijfer 35 toegevoegd Gedurende enkele decennia werden er verschillende variaties op het model geïntroduceerd Deze variaties bestonden onder andere uit verstelbare richtmiddelen, een gecombineerde holster/aanslagkolf en verschillende soorten afwerkingen. Toen het Duitse leger in 1940 België bezette, werd de productie voortgezet. Enkele technici van FN vluchtten naar Engeland en werden in 1942 doorgestuurd naar Canada om bij de firma John Inglis de productie van dit pistool op te zetten.ten behoeve van de geallieerde strijdkrachten.Het opvallendste verschil tussen de Belgische en de Canadese Browning is de gewijzigde vorm van de richtmiddelen. Verder heeft de Canadese Browning MK een loop met vier trekken in plaats van zes trekken, zoals in her Belgische model. Na 1945 werd de productie bij FN in België hervat onder de naam HP. Het pistool is in veel landen ingezet als leger en politiewapen. Bovendien is her wapen, na enige aanpassingen, zeer geschikt als sportpistool. Vele fabrikanten hebben klonen of kopien gefabriceerd van dit model. De HP-MK II is een gemoderniseerde versie van het oude model HP-55. Bij dit pistool is de veiligheidspal aan weerszijden van de kast aangebracht. Verder is de vormgeving van de greepplaten wat sportiever geworden.Vanaf het serienummer 245-PR-03101 zijn de pistolen uitgerust met een automatische slagpinbeveiliging. Een variatie op dit model, de MK II Sport, heeft een langere loop met een opzetstuk als extra loopgewicht aan de loopmonding. De HP-MK III is vooral qua vormgeving aangepast aan de moderne tijd en de roestvrijstalen kast met een geblauwde slede ziet er aantrekkelijk uit op. De techniek is nagenoeg gelijk aan die van de HP-MK II. Van dit pistool zijn meerdere sportversies verkrijgbaar, waaronder een type met een langere loop die naar keuze kan worden voorzien van een compensator. Her pistool heeft ook een double-action uitvoering gehad. Door problemen van technische aard is dit model door de fabriek uit de productie genomen. Ook op het gebied van kleinkaliber-pistolen laat FN zich niet onbetuigd. Oude pistoolmodellen, zoals de Concours en de Tire, werden opgevolgd door nieuwe kleinkaliber-pistolen, te weten de International, later omgedoopt tot International II vanwege een wijziging aan bet keepvizier, en de Practice 150. Beide pistolen zijn qua techniek identiek, alleen de kolf verschilt. De Amerikaanse handelsfirma Browning Arms Company introduceerde op de Shot Show 1985 in Atalanta een nieuw kleinkaliber-pistool onder de naam Browning Buck Mark ,22. Her was niet alleen de opvolger van de Challenger-pistolen, maar verving ook de International-modellen. Het pistool valt vooral op door zijn zware en vierkante loop. Inmiddels zijn van dit basismodel enkele variaties op de markt gebracht, namelijk de Buck Mark Plus met houten greepplaten, de Buck Mark Varmint uit 1987, een versie met een 250 mm lange, ronde loop zonder richtmiddelen, bestemd voor het monteren van een telescoopvizier. In 1990 werd de Buck Mark Target 5.5 tijdens de jaarlijkse Shot Show aan het publiek getoond. Dit pistool, eveneens met ronde loop, is te herkennen aan de overkapping van het verstelbare Millet-keepvizier en het korrelvizier met een echte korreltunnel, zodat de schutter geen last meer heeft van een hinderlijke lichtval op de richtmiddelen. De pistoolserie werd in 1992 uitgebreid met de Silhouette-versie met een 14"-loop. De Target, Varmint en Silhouetten hebben op de bovenkant van de dikke ronde loop een brede loopbies waarin een aantal dwarssleuven is aangebracht. Deze dienen voor de bevestiging van een richtkijkermontage. Door middel van een stelschroef is de trekkerdruk van de Buck Mark Plus, de Varmint, de Silhouette en de Target verstelbaar van ongeveer 1100 gram tot 2500 gram. Eveneens nieuwe modellen van Browning zijn de double-action pistolen BDA (Browning Double Action) en de BDM (Browning Double Mode), overeenkomstig de huidige trend in grootkaliber-pistolen.

Calico-pistolen
In 1982 werd het Amerikaanse bedrijf California Instrument Company opgericht in Bakersfield, Californië. Aanvankelijk ontwierp en produceerde dit bedrijf gespecialiseerd gereedschap voor de olie-industrie. In 1985 werd de Calico- wapenlijn geïntroduceerd. Calico richt zie speciaal op lichte automatische en semi-automatische wapens met een ongebruikelijk grote magazijncapaciteit. In 1985 werd het eerste prototype van een .22 LR-karabijn met een 100- schots magazijn ontwikkeld. Dit type werd in 1989 gevolgd door een 50- en 100-schots 9 mm Para-pistool en machinepistool. Het pistool verkrijgt zijn grote magazijninhoud door een spiraalvormig doosmagazijn dat uit vele rijen bestaat en dat boven op het wapen wordt vastgezet. De rijen patronen worden door de roterende beweging van de magazijnas door een veer naar voren geduwd. De patronen worden aan, de onderkant uit het magazijn de loopkamer in gedrukt. Tijdens het schieten worden de ronddraaiende rijen met patronen op die manier naar voren gestuwd omdat daar ruimte vrij komt. Dit bijzondere concept is nog niet eerder op deze schaal in vuurwapens toegepast. Ruger heeft voor zijn kleinkaliber-karabijn weliswaar een soortgelijk patroonmagazijn, maar dat is slechts een roterend 10-schots magazijn zonder voorwaarts gerichte patroonaanvoer. Calico is het slachtoffer geworden van de aangescherpte wapenwetgeving in de Verenigde Staten. Vuurwapens met een patrooncapaciteit van meer dan 10 patronen mogen niet op de civiele markt worden verkocht. Calico is dus aangewezen op de levering aan overheidsdiensten en op de export voor dit soort wapens.

Casull-revolvers
Tot 1956 was de .44 Magnum-revolver het zwaarste handwapen ter wereld. Rond 1956 experimenteerde de jonge Amerikaanse wapensmid Dick Casull uit Utah met Colt Single Action- en Bisley-revolvers. Op basis van deze wapens ontwikkelde hij een aantal nieuwe kalibers, zoals de.454 Casull. Aanvankelijk bouwde hij vooral Ruger Super Blackhawks om tot 5-schots revolvers in dit zware kaliber. Later produceerde hij zelf complete revolvers van roestvrijstaal. Na een aantal zakelijke mislukkingen startte hij in 1980, samen met een andere Amerikaanse wapensmid, de firma Freedom Arms in het stadje Freedom in de staat Wyoming. De grote revolvers worden in de Verenigde Staten zowel voor de jacht als voor het silhouetschieten gebruikt. Freedom Arms heeft sindsdien diverse typen en modellen op de markt gebracht, waaronder in 1990 de 252 Casull (een .22 LR-revolver) en de 353 Casull (een .357 Magnum), die in 1991 werd geïntroduceerd. Voor beide modellen geldt dat de trefnauwkeurigheid menig geweer of karabijn overtreft. Voor de .454 Casull-revolver is een wisselcilinder verkrijgbaar in de kalibers .45 Long Colt, .45 ACP en .45 WM (Winchester Magnum). Casull maakt ook revolvers in het kaliber .44 Magnum, vooral in de silhouetuitvoering met een 10"-loop. Het assortiment van Freedom Arms omvat verschillende modellen en uitvoeringen, zoals de Casull Varmint Class, een .22 LR-revolver met een 7-1/2"-loop en een totaalgewicht van 1550 gram, en de Casull Premiergrade in de kalibers .357 Magnum, .44 Magnum en .454 Casull-Magnum, zoals dit laatste kaliber tegenwoordig wordt genoemd. Verder is er de Casull Fieldgrade in kaliber .454 Casull-Magnum, die vooral bestemd is voor de jacht. In 1993 werd de Casull M555 geïntroduceerd voor het bijzondere pistoolkaliber.50 AE (Action Express).

Colt Pistolen
De Amerikaanse firma Colt produceert al meer dan 160 jaar vuurwapens, aanvankelijk alleen revolvers, maar later ook semi-automatische pistolen. john Moses Browning (1854-1926) uit de Amerikaanse staat Utah is de ontwerper van het meest toegepaste vergrendelingssysteem ter wereld. Het beroemde Colt 1911 .45 ACP-pistool was zijn ontwerp. De Colt 1911 Al had er 70 dienstjaren op zitten voordat het wapen werd vervangen door de Beretta 92 F in 9 mm Para. De Colt 1911 Al heeft altijd gefunctioneerd onder de meest extreme omstandigheden. De bedieningselementen zijn handig geplaatst zodat de bediening comfortabel is. In de 'Series 80'- modellen is door Colt een automatische slagpinvelligheid aangebracht. Van de Colt 1911 Al is een groot aantal variaties op het type bekend, waaronder de Colt Government, Model MK 1 t/m IV in de aanduidingen 'Series 70' en 'Series 80'. In de Series 70 is een gewijzigde loopgeleidingsbus aangebracht en in de Series 80 is een automatische slagpinveiligheid toegepast. In 1991 bracht Colt het oude legerpistool in een vernieuwde versie op de markt onder de naam Colt 1991 A-1. Dit pistool is voorzien van een automatische slagpinbeveiliging. Afgeleide modellen van de Colt 1911 Al zijn grofweg onder te verdelen in drie typen: het grote Government-model, het kleinere Commander-pistooltype en het handzame Officers ACP-model. Het hoofdkaliber van Colt is altijd de .45 ACP- patroon geweest, hoewel het wapen in meerdere kalibers wordt gemaakt, zoals in .455 (in de Tweede Wereldoorlog onder andere voor Canada), 9 mm Para, .38 Super, .41 AE, 10 mm Auto, .40 S&W, .38 Special Wad Cutter (met verlengde slede), en in een aantal minder bekende kalibermaten voor de export, zoals .30 Luger, 9 mm Steyr enzovoort. De Colt Commander werd in 1949 geïntroduceerd en heet sinds 1970 Colt Combat Commander. De Combat Commander heeft ook een lichtmetalen versie waarvan het greepstuk is vervaardigd uit een zeer sterke aluminiumlegering. Deze lichtgewicht is alleen verkrijgbaar in .45 ACP en weegt 765 gram. Rond 1970 kwam de Government uit met het model MK IV Series 70. Het oorspronkelijke pistool had een aantal verbeteringen ondergaan, waaronder een nieuwe loopgeleidingsbus. Tevens werd het pistool naast de .45 ACP ook in de kalibers .38 Super en 9 mm Para uitgebracht. Colt beheerst een groot deel van de pistolen markt. Aangezien menig schutter een speciale uitvoering van zijn Coltpistool wenste en Colt niet tegemoet kon komen aan die wensen, werd er ruimte gecreëerd voor talloze kleine, gespecialiseerde wapenshops die dergelijke wijzigingen wel aan de Coltpistolen aan konden brengen, zoals onder andere Swenson, Wilson en Devel. In 1983 werd een volgende serie Coltpistolen op de markt gebracht met de aanduiding MK IV Series 80. Bij dit model is niet alleen het keepvizier verbeterd, maar wordt ook een automatische slagpinveiligheid toegepast. Andere Commander-versies van Colt zijn de, Commanding Officer's en de Gold Cup Commander met een verstelbaar keepvizier. Colt introduceerde het National Match .45 ACP-pistool in 1932 en bracht dit wedstrijdpistool, dat afgeleid is van het model 1911 A1, in 1933 in kaliber .45 ACP als serieproduct op de markt. In 1935 werd het wapen tevens uitgebracht in kaliber .38 Super. Door de grote productiedruk in de Tweede Wereldoorlog raakte de National Match op de achtergrond, maar het pistool kreeg in 1957 een nieuwe start onder de naam Colt Gold Cup National Match. Het bijzondere aan de Gold Cup zijn de brede Match-trekker, die een verstelbare trekkerstop heeft, een zeer goed verstelbaar Colt-Elliason sportvizier, een vergrote uitwerpopening in de slede en een afgevlakt harmerveerhuis. Aanvankelijk was het naoorlogse wapen uitsluitend in kaliber.45 ACP verkrijgbaar, maar in 1961 werd het pistool ook uitgebracht in kaliber .38 Special Wad Cutter Mid-Range. De verschillende typen binnen het National Matchmodel worden aangeduid als Mark 1, Mark II enzovoort. De Mark 1 was de oude National Match die vanaf 1933 tot 1942 vervaardigd werd. Colt produceerde de National Match Mark II van 1957 tot 1960. In 1960 werd de Mark III geïntroduceerd, in het kaliber.38 Special Wad Cutter. De Gold Cup National Match Mark IV/Series 70 werd in 1970 op de markt gebracht, waarbij het kaliber beperkt bleef tot .45 ACP. Bij dit model was de loopgeleidingsbus (barrel-bushing) van een gewijzigd type, wat tot nog grotere precisie moest leiden. De Gold Cup was verkrijgbaar in de geblauwde Colt Blue-uitvoering of in een gepolijste, vernikkelde uitvoering. Sinds de invoering van de Gold Cup National Match Mark IV/Series 80 is het pistool ook in roestvrijstaal te koop, in gezandstraalde of gepolijste uitvoering. Pistolen van de Series 80 beschikken over een automatische slagpinveiligheid. Colt introduceerde in 1987 een 10 mm Autopistool op basis van de .45 ACP Government, de Colt Delta Elite genaamd. De Colt Combat Elite is een zeer fraai ogend pistool met een frame van roestvrijstaal en een diepgeblauwde slede. De wedstrijdversie van dit pistool, de Colt Delta Gold Cup, heeft een verstelbaar keepvizier en een instelbare trekkerstop. In 1984 introduceerde Colt Firearms Company uit Hartford Connecticut zijn Colt Officer's ACP.Mark IV/80. Dit is een in de lengte en hoogte ingekorte versie van de Colt 1911 A1. Aan veiligheidssystemen heeft de Officer's ACP genoeg in huis: een greepveiligheid, een sluitveiligheid (het pistool kan niet worden afgevuurd als de snede niet geheel gesloten is), de veiligheidspal en een automatische slagpinveiligheid die alleen wordt opgeheven als de trekker bijna geheel is overgehaald. In 1988 heeft Colt een partij ombouwsets voor de Officer's Match gemaakt. Deze ombouwset bestond uit een roestvrijstalen slede, een loop, sluitveren en sluitveergeleidestang en een Officer's-patroonuitwerper. Als deze onderdelen werden uitgewisseld met die van de Gold Cup, had men een Officer's ACP op een Gold Cup-kast en beschikte men toch nog over een patrooncapaciteit van 7 patronen. Deze sets zijn tegenwoordig zeer gewild als verzamelaarsobjecten. Ook heeft Colt meerdere versies gemaakt van de Officer's ACP, namelijk in roestvrijstaal. Tevens is er de zogenaamde Lightweight, met een speciale legering, die slechts 680 gram weegt. Verder werd in 1990 een hooggepolijste roestvrijstalen Officer's ACP geïntroduceerd als 'Uitimate Stainless'. In 1991 verscheen de Colt Double Eagle Officer's Model .45 ACP. Dit is een compact Officer's-model van de in 1990 geïntroduceerde Double Eagle. Het woord 'Double' staat voor het double-action trekkersysteem. Dit type heeft geen traditionele veiligheidspal, maar een ontspanhefboom op de linkerkant van de kast, net onder de sledevangpal. Colt heeft ook een rijke historie.op het gebied van kleinkaliber-pistolen in kaliber .22 LR. Na de Tweede Wereldoorlog bracht Colt de Colt Woodsman op de markt, later gevolgd door de Targetsman, Challenger en Huntsman. Verder vervaardigde Colt een .22 LR-model van het Colt 1911 Al -pistool, de Colt Ace. Beide pistolen zijn al lange tijd uit het assortiment van Colt verdwenen. Op de Shot Show 1994 in Dallas introduceerde Colt een nieuw .22 LR-pistool onder de naam Colt Cadet. Later is deze naam gewijzigd in Colt .22. Het is een roestvrijstalen pistool met een dikke, geventileerde loop. De greep, waaraan ook de trekkerbeugel is bevestigd, is door Pachmayr van hardrubber gefabriceerd. De plaatsing van de veiligheidspal is nogal ongebruikelijk, namelijk aan de achterkant van de kast. De drukknop moet van rechts naar links door de kast heen worden gedrukt om het wapen op safe te zetten en uiteraard van links naar rechts om het wapen te ontzekeren. De magazijnpal zit bij dit pistool op de rechterkant van de kast, boven de trekkerbeugel. Het pistool is verder voorzien van een sledevangpal. In 1995 bracht Colt ook een Colt .22 Target met een verstelbaar keepvizier op de markt.

Colt Revolvers
De Colt Peacemaker dateert van 1873, uit de tijd van het wilde Westen. Andere namen voor hetzelfde wapen zijn Colt 1873 of Colt Single Action Army. In deze tijd werd de wapenproductie in Amerika al gedomineerd door Colt en Smith & Wesson. Smith & Wesson hield zich vooral bezig met buitenlandse militaire orders en Colt richtte zich meer op de binnenlandse markt. De Peacemaker was ontwikkeld voor het Amerikaanse leger, en met name voor de cavalerie. Vandaar de naam Single Action Army. Maar ook bij het Amerikaanse publiek was de revolver, onder de naam Peacemaker, bijzonder populair. De Colt 1873 bleef in productie tot 1941, toen Colt op de oorlogsproductie moest overschakelen. Tot die tijd had Colt er 357.000 van gemaakt. Na de Tweede wereldoorlog werd de fabriek bedolven onder de aanvragen om de productie weer ter hand te nemen, hetgeen in 1955, mede onder druk van de concurrentie, gebeurde. Vanaf die tijd heeft Colt zo'n 250.000 Peacemakers geproduceerd en heeft de firma, met enige onderbrekingen, dit model gehandhaafd. Het wapen is verkrijgbaar in een glanzende, vernikkelde uitvoering en in een geblauwde uitvoering. Verder is de revolver in een groot aantal kalibers gemaakt, zo'n 29 verschillende, variërend van .22 LR tot .476 Eley. Ook qua looplengte is een groot aantal variaties bekend, zoals de zeer lange loop van de zogenaamde 'Buntline', de Frontier Six- Shooter, Sheriff's Model, Frontier Scout, Storekeepers Model, Bisley Model en vele andere. Tegenwoordig is de revolver alleen verkrijgbaar in de kalibers .45 Long Colt en .44-40 (eigenlijk een oud karabijnkaliber). De Peacemaker spreekt nog steeds sterk tot de verbeelding. Zonder deze trouwe six-shooter is geen cowboyfilm compleet. Dit wapen is door vele fabrikanten gekopieerd, al of niet in licentie. De Colt Officer's, Model-revolver werd vanaf 1904 tot 1972 door Colt geproduceerd, met een onderbreking in beide wereldoorlogen, toen de productiecapaciteit voor dringender wapens moest worden benut. Van deze revolver zijn diverse modellen gemaakt, waaronder de hier afgebeelde Officer's Model Match, een speciale uitvoering voor het schijfschieten. De Officer's Model-revolver is gemaakt met looplengten van 4", 4-1/2",5", 6" en zelfs 7-1/2". De kalibers varieerden van .22 LR, .22 WMR, .32 Colt, .38 Special en .38 Short of Long Colt. De kleinkaliber .22 LR-versie werd alleen met een 6"-loop gemaakt. Deze Match-revolver, die vanaf 1950 geproduceerd wordt, schiet zeer zuiver, vooral vanwege de speciale aandacht die alle onderdelen tijdens het fabricageproces hebben gekregen. Omdat van dit type relatief kleine aantallen zijn vervaardigd, hebben ze een hoge verzamelwaarde. Andere benamingen voor dezelfde revolver zijn: Colt Officer's Model, Colt Officer's Model Special en Colt Officer's Model Target. Na de Tweede Wereldoorlog moest Colt zijn fabrieken weer grotendeels omvormen voor de productie van civiele wapens. Na de oorlog waren de arbeidslonen behoorlijk gestegen, zodat de firma op zoek moest gaan naar kostenbesparende fabricage methoden. In de jaren '60 besloot Colt een nieuw revolverconcept te ontwikkelen, de Colt Trooper Mark III, die in 1969 op de markt werd gebracht. Dit model werd tevens de vervanger voor een ouder model Trooper-revolver die vanaf 1953 tot 1967 in productie was geweest. De Trooper Mark III werd eerst uitgebracht in kaliber .357 Magnum, maar later ook in andere kalibers, zoals .22 LR, .22 WMR en .38 Special. Afgeleide modellen waren de Lawman Mark III, met een vast keepvizier, de Official Police en de Officer's Model Mark III, beide in kaliber .38 Special, evenals de Metropolitan- revolver. Het trekkermechanisme was afgeleid van de Colt Python, zij het dat voor dit nieuwe model een spiraal-hamerveer is toegepast in plaats van de Python-bladveer. De revolvers waren verkrijgbaar in verschillende afwerkingen, zoals geblauwd, vernikkeld en in een speciale luxe-versie onder de naam Colt Guard, een hoogglans vernikkeld model. De Colt Trooper Mark V werd in 1982 op de markt gebracht als vervanger van de Mark III. Het wapen is grotendeels volgens hetzelfde concept gemaakt, maar qua techniek heeft Colt een paar wijzigingen doorgevoerd, waarvan de geventileerde loopbies de opvallendste is. Verder is de stand van de hamerveer gewijzigd, zodat ook de inslaghoek van de hamer op de slagpin werd veranderd, namelijk van 54 naar 46 graden. Hierdoor werd vooral de trekkerdruk voor het double-action afvuren gunstig beïnvloed. De Colt Python-revolver neemt een bijzondere plaats in op het gebied van de double-action revolvers. De Python wordt beschouwd als de Rolls Royce onder de double-action revolvers. Wie ooit met deze revolver geschoten heeft, weet waarom dat zo is. Naast het feit dat de trekkeractie superieur is, is ook op de afwerking van deze revolver niets aan te merken. Het wapen werd door Colt in 1955 op de markt gebracht en is het geesteskind van Bill Henry, een vertegenwoordiger van Colt. De benaming van de revolver was geheel in stijl met de Colt trend uit die tijd. De eerste slangenrevolver, de Cobra .38 Special, dateerde van 1951. Deze traditie is sindsdien bewaard gebleven, getuige de latere revolvermodellen zoals King Cobra en Anaconda. Aanvankelijk was de Python maar in één looplengte verkrijgbaar, 6", maar dat was niet vol te houden. Enige jaren later kwam Colt met een Police-model van de Python in 4", weer iets later met een 2-1/2"-versie en in 1980 verscheen ook voor jagers met vuistvuurwapens een versie met een 8"-loop. Gedurende de productieperiode, vanaf 1955 tot heden, zijn er experimenten met verschillende kalibers geweest, die vanwege het geringe succes na verloop van tijd in de ijskast verdwenen. Zo bestond er een Python in het kaliber .38 Special en ook een versie in kaliber .22 LR. Andere uitvoeringen betreffen vooral de buitenkant. De Python wordt standaard geleverd in hooggepolijst Royal Blue, maar is ook verkrijgbaar in een vernikkelde of een roestvrijstalen versie, zowel in een matte afwerking als in een hoogglans afwerking die heel toepasselijk Colt Python Ultimate wordt genoemd. Tegenwoordig worden de Pythons geleverd in de looplengten 2- 1/2", 4", 6" en 8". Eind 1985 werd door Colt de komst van een nieuw revolvermodel aangekondigd: de Colt King Cobra. De serieproductie moest begin 1986 van start gaan, maar Colt werd getroffen door een staking, waardoor de productie grote vertraging opliep. Dit was extra schrijnend omdat de firma in dat jaar haar 150 jarig jubileum vierde. De revolver is geheel gemaakt van roestvrijstaal. Qua techniek lijkt de revolver veel op de Colt Trooper MK V, maar hij heeft wel een eigen vormgeving. De loop van de King Cobra heeft een geïntegreerd loopgewicht en lijkt in dit opzicht enigszins op de nieuwe Smith & Wesson-revolvers, bijvoorbeeld het model 686. De King Cobra is verkrijgbaar met een loop van 2-1/2", 4", 6" of 8". Het double-action wapen heeft het speciale en verstelbare Colt-Accro-keepvizier. Verder is de revolver standaard voorzien van een hardrubberen Pachmayr'Gripper'-greep. De cilinder is aan de achterkant in het frame vergrendeld. De revolver heeft als hamerveer een spiraalveer in plaats van de oudere bladveer die nog in de Colt Python en de Trooper MK III zat. Vreemd genoeg maakte Colt tot 1990, zo'n 35 jaar na het ontstaan van de .44 Magnum-patroon, geen revolver in dat bekende kaliber. Pas na de introductie van de Anaconda kwam daar verandering in. De markt voor dit type zware revolver werd tot die tijd gedomineerd door Smith & Wesson, Ruger en Dan Wesson. De Anaconda is te beschouwen als een vergrote versie van de Colt Python. In 1993 werd de Anaconda ook geleverd in het kaliber.45 (Long) Colt, dat nog uit de begintijd van Colt stamt en in 1877 voor het eerst werd toegepast in de Colt Lightning. De Anaconda ziet er zeer fraai uit met het tot de monding doorlopende loopgewicht en de geventileerde bies over de bovenkant van de loop. De greep, eigenlijk een hardrubberen kolf, is van een Pachmayr-type en voorzien van het Colt-logo, het steigerende paard, met vingergroeven om de zware terugslag van het wapen te kunnen beheersen. Eind 1992 heeft Colt een modificatie doorgevoerd die niet tot uiting komt in serienummering of naamgeving. In de nieuwere versie is de diepte van de trekken en velden gewijzigd, omdat die bij de eerste serie tot overmatige vervuiling van de loop leidde.

Coonan Pistolen
De Coonan .357 Magnum, was het eerste semi- automatische pistool in dit kaliber en werd eind 1983 geïntroduceerd door de Amerikaanse firma Coonan Arms uit St. Paul, Minnesota. Aan het uiterlijk van het wapen is duidelijk te zien van welk pistooltype het werd afgeleid, namelijk van de Colt Government. Het meest in het oog lopende verschil is dat de Coonan van het begin af aan werd gemaakt in roestvrijstaal, terwijl Colt daar destijds nog niet aan toe was. Bij het eerste model, later Model A genoemd, is het vertrouwde Browning/Colt-vergrendelings- systeem toegepast. Bij dit systeem zit slechts één grendelnok bovenop de loop, net voor de kamer. Onderaan de kamer van de loop is een beweegbaar scharnierpunt aangebracht dat de loop in staat stelt na het schot, als de loop eerst een klein stukje samen met de slede achteruit loopt, te zakken zodat de vergrendeling wordt opgeheven. Het Model B, uitgebracht in 1986, omschrijft Coonan zelf als een verbeterde versie. Bij dit pistool is gebruik gemaakt van het Browning/FN-systeem (zoals bij de FN Hi-Power), oftewel een vaste loopnok onder de loop met één kam aan de bovenkant van de loop die in overeenkomstige uitsparingen aan de binnenkant van de slede valt. Het pistool is aangepast aan de hoge gasdruk van de .357 Magnum-patroon, wat onder andere te zien is aan een pin achterop de loopkamer die in een extra uitsparing valt in het hulzengat in de buitenkant van de slede. Zo wordt voorkomen dat de roterende beweging van de kogel ook een draaiende beweging aan de loop zou kunnen geven. Ook is aan het comfort van de schutter gedacht. De korte, ronde hamer is klein, terwijl de achterkant van de greepveiligheid (de zogenaamde 'beavertail') is ingefreesd. Hierdoor valt de hamer in gespannen toestand keurig in die uitsparing. In 1992 werd een verkorte versie van dit pistool geïntroduceerd, de Coonan Cadet, eveneens in het kaliber .357 Magnum. Dit roestvrijstalen wapen heeft een totale lengte van 198 mm en weegt 1120 gram. Om juridische redenen is de naam Cadet kort na de introductie gewijzigd in Coonan .357 Baby.
Coonan .357 Magnum

Technische gegevens:
Kaliber .357 Magnum (wisselset verkrijgbaar voor .38 Special. Geen wad Cutters)
Trekkeractie Single action
Patrooncapaciteit 7 patronen
Vergrendeling Browning/FN systeem
Gewicht 1190 gram
Lengte 226 mm
Hoogte 150 mm
Looplengte 125 mm
Trekkerstop Geen
Vizier Verstelbaar Bo-Mar-keepvisier
Vizierlengte 182 mm
Veiligheid Extern Veiligheidspal op linkerkant kast
Veiligheid Intern Sluitveiligheid, half cock stand op de haan (voet), greepveilighied (Colt systeem)
Kenmerken:
Sledevangpal Op linkerkant kast boven trekkerbeugel
Magazijnpal Op linkerkant kast achter trekkerbeugel
Materiaal Geheel roestvrijstaal, er is ook een lichtgewicht uitvoering met aluminiumlegering verkrijgbaar
Uitvoering Gecombineerd mat/gepolijst roestvrijstaal
Greepplaten Walnotenhout

CZ - pistolen
Het voormalige Tsjechoslowakije heeft een lange traditie op het gebied van vuurwapens. In 1952 werd in het pistool VZ/52 al een rollenvergrendeling toegepast, lang voordat de bekende Heckler & Koch dit systeem in de vrije wereld introduceerde. Dit type vergrendeling is ontworpen door de Tsjechische ontwerper Budichowsky, die ook het Korriphila HSP-701- pistool ontwikkelde. De CZ 75 werd in 1975 op de markt gebracht en is gebaseerd op het HP-35 concept van FN-Browning, zij het dat de CZ-constructeurs dit systeem ombouwden tot een double-action pistool. In de tijd van de Koude Oorlog en het Ijzeren Gordijn leverde dit pistool de nodige deviezen op, hoewel het wapen in die tijd niet in de Verenigde Staten mocht worden ingevoerd. Als wapen van het Warschau-Pact heeft het geen grote rol gespeeld, omdat de legers voor hun vuistvuurwapens waren gericht op de kalibers 9 mm Makarov, 7,62 Tokarev en 5,45 Russisch. Het pis- tool kent inmiddels verschillende uitvoeringen, zoals de CZ 75 Compact. Deze 13-schots versie heeft een totale lengte van 182 mm en een hoogte van 129 mm. Verder is er de volautomatische versie met een verlengde loop met ingebouwde compensator. Sinds enige jaren wordt ook de CZ-75 Semi Compact geproduceerd, die qua afmetingen tussen de standaard-versie en Compact-versie in ligt. De CZ 75 Semi Compact is eveneens een 15-schots wapen. Daarnaast zijn er enkele jaren geleden een paar speciale uitvoeringen van de CZ 75 op de markt gebracht, met name door het Duitse concern Frankonia, die onder andere verstelbare keepvizieren, een hard verchroomde kast en zelfs een speciale 'Match-versie hebben. De CZ- fabriek hanteert een consequente naamgeving. Meestal wordt de aanduiding gekoppeld aan het jaar van introductie. Hieruit volgt dus dat de CZ 85 in 1985 op de markt werd gebracht. De CZ 85 is een double-action pistool dat sterk lijkt op zijn voorganger, de CZ 75, die overigens nog steeds wordt geproduceerd. De verschillen ten opzichte van de CZ 75 zijn:
• een tweezijdig bedienbare veiligheidspal,
• een tweezijdig bedienbare sledevangpal,
• een automatische slagpinveiligheid.
De CZ 85 wordt gemaakt in een aantal versies, te weten de CZ 85 Standaard en de CZ 85 Cormbat. Dit laatste model heeft een volledig verstelbaar keepvizier. De laatste CZ-modellen zijn de CZ 100- en de smallere CZ 101-pistolen. De kast van deze pistolen is gemaakt van een slagvaste en hoogwaardige kunststof. De CZ 100 heeft een dubbelkoloms patroonhouder voor 13 patronen (9 mm Para), terwijl de patroonhouder van de CZ 101 een enkele rij van 7 patronen kan bevatten.

Daewoo Pistolen
Daewoo is een uitzonderlijk groot Aziatisch concern. Het consortium omvat een autoindustrie, scheepsbouw, mijnbouw, elektronica en machinebouw. De Daewoo pistolen worden sinds enige jaren geproduceerd door de Koreaanse fabriek Daewoo Precision Industries LTD in Seoul. Het DP-51 13-schots pistool in kaliber 9 mm Para heeft een enigszins afwijkend trekkermechanisme, dat door de fabrikant als de Tri-Action wordt omschreven en waardoor het pistool op drie manieren kan worden afgevuurd. De eerste methode is de normale double-action techniek. Het wapen is niet gespannen, maar er zit wel een patroon in de kamer van de loop. Door middel van de trekker wordt de haan eerst gespannen en vervolgens losgelaten om het schot af te vuren. De tweede methode is de gebruikelijke single-action voor vervolgschoten. Het pistool wordt na het eerste schot automatisch herladen, waarbij de haan in de achterste, gespannen, stand blijft staan. Voor de derde manier van afvuren wordt het wapen eerst geladen en dus gespannen. Daarna kan de haan met de duim naar voren in de ruststand worden gedrukt. De haan is dan ontspannen, maar de haan- of slagveer blijft wel gespannen, waardoor alleen een lichte trekkerdruk nodig is om de haan opnieuw naar achteren te kantelen en het pistool af te vuren. Dit systeem wordt door enkele andere fabrikanten ook wel fast-action of selective-action genoemd. De loop heeft aan de loopmonding een duidelijke verdikking, die een zuivere passing in de slede waarborgt, hetgeen de schotnauwkeurigheid ten goede komt. Het pistool wordt standaard geleverd met een extra patroonhouder en een hulpstuk om de patroonhouder snel te vullen. In 1993 werd een compacte 13-schots versie van de DP-51, de DP-51 Compact genaamd, op de markt gebracht. In datzelfde jaar werd het pistool ook in het nieuwe kaliber .40 S&W geïntroduceerd onder de benaming DH-40.
Daewoo DP-51

Technische gegevens:
Kaliber DP-51 9 mm Para, DH-40 .40 S&W
Trekkeractie FA (Fast Action)
Patrooncapaciteit 13 patronen
Vergrendeling FN/Browning systeem
Gewicht 800 gram
Lengte 190 mm
Hoogte 133 mm
Looplengte 105 mm
Trekkerstop Nee
Vizier Alleen zijdelings verstelbaar
Vizierlengte 142 mm
Veiligheid Extern Tweezijdige veiligheidspal op de kast
Veiligheid Intern Sluitveiligheid, automatische slagpinveiligheid
Kenmerken:
Sledevangpal Op linkerkant kast
Magazijnpal Op linkerkant kast, achter trekkerbeugel
Materiaal Stalen slede, lichtmetalen kast
Uitvoering Zwart geparkiseerd
Greepplaten Zwarte kunststof

Erma
De Duitse firma Erma, een afkorting van de Erfurter Maschinenfabrik uit Dachau, werd in 1949 opgericht. De firma heeft haar commerciële succes grotendeels te danken aan de fabricage van kopieën van beroemde pistolen. Zo maakt de firma kleinkaliber-versies van het Luger P08-pistooi in verschillende uitvoeringen en ook van de Walther PP- en Walther PPK- pistolen. Verder heeft Erma een uitstekend kleinkaliber-wisselsysteem voor het Luger/Mauser P08-pistool. Ook op het gebied van karabijnen deed de firma goede zaken, bijvoorbeeld met een .22 LR-uitvoering van de Winchester.30-M1-karabijn (Model EM-1) en verschillende versies van Winchester leveraction 'Wild-West'-karabijnen (Modellen EG-712). Verder heeft Erma in de loop van haar bestaan een groot aantal revolvermodellen op de markt gebracht in geblauwde en roestvrijstalen uitvoeringen en in de kalibers .22 LR tot en met .357 Magnum. De speciale Sportrevolverserie in de kalibers .22 LR, .32 S&W Long en .357 Magnum, compleet met anatomische kolf met verstelbare handpalmsteun, en de modellen ER 773 Match en ER 772 Match zijn befaamd. Begin 1980 werd een wedstrijdpistool ontwikkeld, dat uiteindelijk in 1985 op de markt verscheen. Dit pistool, de ESP 85 A genaamd, kon tevens worden voorzien van een wisselset voor het kaliber.32 S&W Long. In 1989 volgde een tweede, korter model als zogenaamd jachtpistool. In de tussentijd heeft het pistool een aantal kleine modificaties ondergaan, ingegeven door op en aanmerkingen uit schutterskringen over, in eerste instantie, de instelmogelijkheid van de trekker. Ook het uiterlijk van het wapen werd aangepast, van een hoogglanzende naar een meer germatteerde uitvoering. Verder werd de greep van het pistool iets verbreed. De onderkant van de patroonhouder werd van een verlengde en schuine kunststof bodemplaat voorzien en ook de trekker kreeg een gewijzigde vorm. In 1994 werd de ESP 85 junior geïntroduceerd, een eenvoudige uitvoering van het normale wedstrijdpistool. Aangezien deze een rond uiteinde van de loop heeft, kunnen de als extra accessoire verkrijgbare loopgewichten er niet op worden gemonteerd.

FAS
In de loop van de tijd heeft de Italiaanse firma Fabbrica Armi Sportivi, afgekort FAS, verschillende sportpistolen op de markt gebracht, aanvankelijk onder de benaming lgi Domino en later onder eigen merk: FAS. Fas is eigenlijk geen individuele wapenfabriek, maar meer een samenwerkingsverband van kleine wapenfabriekjes en wapensmeden uit het Italiaanse Brescia. Vanaf 1986 produceert Fas het model 602 in kaliber .22 LR en hetzelfde pistool in kaliber .32 S&W Long als de 603. Een nieuw model, de 607 in het kaliber .22 LR, is eind 1993 geïntroduceerd. De Fas wapens zijn typische kleinkaliber sportpistolen en horen in dezelfde categorie als de Walther GSP'S, de Unique's en dergelijke. De modellen hebben een extreem lage vizierlijn, wat wil zeggen dat het wapensysteem eigenlijk niet boven de schiethand uitsteekt. De eventuele terugslag bij het afvuren geeft dan geen opslag, maar heeft uitsluitend een rechtlijnig terugslageffect. Het meest in het oog lopende detail van de Fas pistolen is dat de patroonhouder van bovenaf in het pistool moet worden geladen.
FAS Model SP 602

Technische gegevens:
Kaliber .22 LR
Trekkeractie Single action
Patrooncapaciteit 5 patronen
Vergrendeling Massavergrendeling
Gewicht 1050 gram
Lengte 285 mm
Hoogte 135 mm
Looplengte 142 mm
Trekkerstop Geheel verstelbaar
Vizier Geheel verstelbaar
Vizierlengte 220 mm
Veiligheid Extern Veiligheidspal op linkerkant kast
Veiligheid Intern Sluitveiligheid

Kenmerken:
Sledevangpal Alleen met de hand vast te zetten
Magazijnpal Op linkerkant kast, achter trekkerbeugel
Materiaal Staal
Uitvoering Geblauwd
Greepplaten Match kolf met verstelbare handpalmsteun

Geen opmerkingen: