Sponsor of prijs nodig? Zelf sponsor worden?
Arkefly: Aruba

vrijdag 22 februari 2008

Werkstuk Levensbeschouwing De Periode in Medina van de Profeet Mohammed (Vrede zij met Hem)

De Emigratie van de moslims naar Medina
Voor de Profeet Mohammed emigreerde de moslims eerst naar Medina. De Profeet zag in zij droom dat ze naar Medina moesten emigreren: ‘Ik heb in mijn droom gezien dat ik vanuit Mekka vertrek naar een gebied dat rijk is aan palmbomen. Ik dacht dat het Alyamamah of Hadjr was maar het schijnt Yathrib (Medina) te zijn ’. Volgens een andere overlevering heeft hij gezegd: ‘Ik heb in mijn droom jullie migratieland te zien gekregen, het ligt op een vruchtbaar stuk land, het zal of Hadjr of Yathrib (Medina) zijn’.
De eerste die naar Medina emigreerde was de man van Oum Salamah, namelijk Abu Salamah Almakhzoemi. Hij vertrok met zijn vrouw en zijn zoon naar Medina. Mensen uit de stam van Oum Salamah hebben haar verboden om met hem te vertrekken en de mensen van Abu Salamah Almakhzoemi hebben het kind bij haar weggenomen. Toen is Abu Salamah alleen naar Medina vertrokken. Dit vond plaats ongeveer een jaar voor de tweede eed van trouw bij Al’aqabah. Daarna is zijn vrouw ook geïmigreerd.
Na Abu Salamah is A’ amir Ibn Rabi’ah met zijn vrouw Laila geïmigreerd. Laila was de dochter van Abu Hathmah. Ook immigreerde Abdullah Ibn Oum Kalthoem. Na de eed van trouw immigreerden talloze moslims in het geheim uit de angst voor de mensen van Quraish. Omar Ibnulkhattab heeft dit echter bekend gemaakt. Hij daagde de mensen van Quraish uit maar niemand van hen durfde hem nog in de weg te staan. Zo vertrok hij in Medina samen met twintig andere metgezellen van de profeet. Vrijwel alle moslims waren geïmigreerd naar Medina. Ook zijn de migranten die zich in Alhabasha bevonden naar Medina teruggekeerd. Er waren slechts paar moslims in Mekka gebleven. De uitzonderingen waren Abu Bakr, Ali, Suhaib, Zaid Ibn Harithah en een groep zwakke mensen (meeste waren oud) die niet konden emmigreren.
Abu Bakr wilde al eerder vertrekken naar Medina maar de profeer vroeg hem nog te wachten want hij verwachtte toestemming van Allah te krijgen om ook te vertrekken. ‘Verwacht u dat echt?’ vroeg Abu Bakr. De profeet antwoordde bevestigend. Toen besloot Abu Bakr tog niet te gaan naar Medina om zodoende op een later tijdstip samen met de profeet te kunnen vertrekken. Hij voeddee twee trekdieren goed om ze voor te bereiden op de reis.

Het complot tegen de Profeet
De mensen van Quraish reageerden woedend op de migratie van de moslims omdat zij in de gaten hadden dat zij een asielplaats hadden gevonden, waar zij beschermd en behoed werden. Zij zagen ook dat de bijeenkomsten van de moslims in Medina een direct gevaar vormden voor hun religie, handel en hun bestaan. Zij kwamen bijeen in het raadhuis "daar an-nadwah" op donderdagochtend 26 Safar van het jaar 14 na het gezantschap, om een plan te maken om dit gevaar te laten verdwijnen; vooral omdat de verkondiger van deze religie zich nog steeds in Mekka bevond en hij op elk moment de stad kon verlaten. Bekende gezichten onder de vooraanstaanden van Quraish waren aanwezig tijdens deze bijeenkomst. Ook heeft Iblies (de satan) deze bijeenkomst bijgewoond in de gedaante van een respectabele oude man uit Nadjd nadat hij hun toestemming daarvoor had gevraagd. De aanwezigen bespraken de situatie. Abu Al'aswad stelde voor om hem het land uit te zetten en zich verder niet druk te maken waar hij naar toe zou gaan.
De oude man uit Nadjd zei: ,,Jullie weten dat hij een goede spreker is, zich van een aantrekkelijke argumentatie bedient waarmee hij mannen in de val lokt. Als hij zou vertrekken dan is het denkbaar dat hij in een andere Arabische streek mensen om zich heen verzamelt en samen met hen jullie in je eigen land binnenvalt en jullie als zijn onderdanen probeert te krijgen. Ik zou zeggen bedenk maar een beter plan". Abul-boehturi reageerde: ,,Wij sluiten hem op totdat hij de dood vindt, zoals de dichters voor hem".
De oude man uit Nadjd zei: ,,Als jullie hem opsluiten zullen zijn kameraden erachter komen. Zij stellen hem boven hun eigen vaders en eigen zonen. Zij zullen jullie aanvallen en samen met hem zullen zij jullie waarschijnlijk een nederlaag bezorgen. Bedenk maar een ander plan."
De tiran Abu Djahl heeft toen gezegd: ,,Ik heb een idee dat jullie nog niet hebben genoemd. Wij nemen vanuit elke stam een vooraanstaande, sterke jongeman en geven vervolgens ieder van hen een zwaard. Zij gaan naar hem op zoek en slaan met hun zwaarden tegelijk toe. Zo vermoorden ze hem. Op deze manier is zijn bloed gelijk verspreid over alle stammen. De mensen van Beni Abd-Munaf zouden onmogelijk een oorlog kunnen voeren tegen alle stammen van Quraish en zullen daarom genoegen nemen met een schadeloosstelling".

De oude man uit Nadjd zei hierop: ,,Wat die man net zei was een goed doordacht plan. Dat is de mening die wij allen erover zouden moeten innemen". De aanwezigen stemden daarmee in en gingen uit elkaar om zich voor te bereiden op de uitvoering van het plan.

De profeet vertrok in de namiddag, zodra de mensen hun dutje namen. Hij ging naar de woning van Abu Bakr, moge Allah met hem tevreden zijn, om zich voor te bereiden. Zij maakten de twee dieren klaar voor het vertrek en huurden Abdullah Ibn Uraiqit Al-laythi in als gids onderweg; Abdullah was een aanhanger van de religie van Quraish. Zij spraken met hem af bij de berg Thawr na drie nachten. De profeet liet verder niks merken en ging gewoon door met zijn dagelijkse leven zodat de mensen van Quraish niet in de gaten kregen dat hij zijn vertrek aan het voorbereiden was.

De profeet had als gewoonte na het avondgebed te slapen en na middernacht weer op te staan om naar de gewijde moskee te gaan om het tahadjud-gebed te verrichten. Hij liet die avond Ali in zijn bed slapen en vertelde hem dat hij niets had te vrezen. Toen de mensen lagen te slapen, omsingelden de mannen (die het complot zouden uitvoeren) de woning van de profeet. Zij zagen Ali in het bed van de profeet bedekt met een deken en dachten dat het Mohammed was. Buiten stonden ze te wachten om hem aan te vallen zodra hij tevoorschijn zou komen. Allah, de Verhevene, zegt in antwoord hierop:
"En (gedenk) toen degenen die ongelovig waren, een list tegen jou beraamden om jou vast te binden of jou te doden of jou te verdrijven. En zij beraamden een list en Allah maakte een plan. En Allah is de Beste der Beramers" (Surah 8: Ayah 30).
De emigratie van de Profeet naar Medina
De profeet verliet zijn woning terwijl de mannen het omsingelden. Hij pakte wat aarde van de grond en gooide het naar hun hoofden terwijl hij het volgende uit de Koran zei:
"En Wij hebben voor hen een hindernis geplaatst en achter hen een hindernis en Wij hebben hun ogen bedekt zodat zij niet kunnen zien"
Allah, de Verhevene, had hun gezichtsvermogen afgenomen waarna zij niets hadden gemerkt toen de profeet het huis verliet. Hij ging richting het huis van Abu Bakr en daarna vertrokken zij naar een grot dat zich in de berg Thawr bevindt op een afstand van ongeveer vijf mijlen richting Jemen.
De Drie nachten in de grot
Abu Bakr ging als eerste de grot in om de profeet te beschermen. Als er zich iets in de grot zou bevinden dan trof het hem en niet de profeet. Hij inspecteerde de grot en vond gaten in de muren die hij met stukjes stof van zijn kleding dichtmaakte; zo bleven er maar twee gaatjes over, die hij met zijn voeten dichtmaakte. De profeet liep daarna naar binnen en sliep met zijn hoofd op de schoot van Abu Bakr. Hij werd gebeten in zijn voet maar bewoog niet om de profeet niet wakker te maken. De tranen van Abu Bakr kwamen op het gezicht van de profeet waardoor hij wakker werd en vroeg wat er aan de hand was. Hij vertelde hem dat hij gebeten was. De profeet spoog op de plek waarna de pijn verdween. Zij verbleven drie dagen in de grot. Abdullah, de zoon van Abu Bakr, sliep ook bij hen. Hij was een intelligente jongeman en vertrok vroeg naar Mekka alsof hij daar ook de nacht had doorgebracht. Hij beluisterde ook de plannen en complotten van Quraish en vertelde die ’s nachts aan hen door.
A'amir Ibn Fahirah, de slaaf van Abu Bakr, was een schapenherder. Hij ging met zijn schapen aan het begin van de avond naar de profeet en Abu Bakr zodat zij van de melk konden drinken. Op zijn terugkeer volgde hij met zijn schapen de sporen van Abdullah zodat die onvindbaar werden.
De mannen van Quraish stonden nog steeds op de profeet te wachten toen het ochtend werd. 's Ochtends stond Ali op die op het bed van de profeet had geslapen. Zij grepen hem vast en vroegen hem naar de profeet. Ali vertelde de mannen dat hij niet wist waar de profeet was waarna zij hem sloegen en naar de Ka'bah brachten. Daar hebben zij hem een uur lang opgesloten zonder iets te hebben gezegd. Daarna zijn ze naar de woning van Abu Bakr gegaan en vroegen aan zijn dochter Asma'e naar hem. Zij vertelde hen dat ze niets wist, waarna Abu Djahl haar een klap gaf waarbij haar oorbel uitviel. Daarna zijn zij overal met een zoektocht begonnen en kondigden een beloning van honderd kamelen aan voor een-ieder die hem levend of dood zou terugbrengen. Zij hebben in hun zoektocht de ingang van de grot ontdekt zodat als iemand van hen met zijn hoofd naar beneden had gekeken, ze de voeten hadden kunnen zien van de profeet. Het verdriet van Abu Bakr werd erg groot maar de profeet stelde hem gerust en zei: ,,Abu Bakr, wat dacht je van twee mensen die Allah steunt. Wees niet droevig, Allah is met ons".
Onderweg naar Medina
Op de nacht van maandag op dinsdag aan het begin van de maand Rabi'e I in het jaar 1"hijri" d.w.z. "de migratie jaartelling", kwam de gids Abdullah Ibn Uraiqit zoals afgesproken en bracht de twee dieren mee naar de berg Thawr. De profeet en Abu Bakr ver-trokken vergezeld van A'amir Ibn Fahirah. De gids nam hen een heel eind op weg naar het zuiden, richting Jemen. Daarna richting het westen, d.w.z. richting de kust van de rode zee, vervolgens gingen zij weer richting het noorden langs de kust. Zo namen ze een weg die vrijwel onbekend was bij de mensen. Zij hebben de hele nacht en de daaropvolgende dag hun reis voortgezet. Toen het rustig werd aan het begin van de middag, hebben zij een pauze genomen waarbij de profeet rust nam onder de schaduw van een grote steen. Abu Bakr verkende de omgeving en zag een herder waaraan hij melk vroeg. Toen de profeet wakker werd, kreeg hij te drinken waarna zij weer verder trokken.
De volgende dag zijn ze langs de tenten van Oum Ma'bad gekomen in Qadid dat op 130 kilometer afstand van Mekka ligt. Zij hebben haar naar voedsel gevraagd waarna zij haar excuses aanbood en hen vertelde dat de schapen niets te eten hadden. Vlakbij de tent was er een lam dat van vermoeidheid niet met de rest van de kudde mee kon op zoek naar voedsel, ook deze kon geen druppel melk geven. De profeet vroeg om toestemming haar te melken waarna hij een groot vat vol molk dat de mensen maar met moeite konden dragen. Zij dronken er allemaal van en gaven Oum Ma'bad ook te drinken en konden het vat weer vol melken, waarna zij vertrokken zijn. De man van Oum Ma'bad kwam later thuis en reageerde verbaasd toen hij de melk zag. Zij vertelde hem het verhaal en omschreef uitvoerig de profeet. Abu Ba’bad zei: ‘Hij is de man van Quraish, ik wil hem graag vergezellen op zijn reis en zal het zezker doen als her kan’.
Op de derde dag hoorden de bewoners van Mekka een stem vanuit het zuiden tot aan het noorden en volgden hem maar zij konden niemand zien. Hij zei in een gedicht: "Moge Allah, de Heer der mensen, de twee kameraden belonen.
Zij bezochten Oum Ma'bad in haar tenten, belandden daar ter land en vertrokken ter land. Wie een kameraad van Mohammed is geworden, heeft alle voorspoed kunnen bereiken.
O mensen van Qusay, door hem heeft Allah jullie veel onheil onthouden en beschermt hij jullie tegen zaken die jullie anders niet tegen konden houden."
Nadat de profeet en Abu Bakr de plaats Qadid voorbij waren, volgde hen Suraqah Ibn Malik Almadladji op een paard. Hij hoopte op de beloning die Quraish hadden beloofd. Toen hij hen naderde struikelde zijn paard en viel hij op de grond. Hij stond op en zwoer bij Al'azlaam (de goden van de mensen van Quraish). Hij verzocht aan hen of hij verder mocht gaan om de profeet en Abu Bakr te benadelen. Hij was echter in zijn eigen denken al ongehoorzaam aan Al'azlaam, omdat zijn paard steeds struikelde en hij gewoon doorging. De profeet las uit de Koran en draaide zich niet om terwijl Abu Bakr dat vaker deed.
Op dat moment zakten de voorpoten van zijn paard in de grond tot aan de knieën en viel hij op de grond. Hij probeerde het nog eens en zwoer bij Al'azlaam en er kwam op een gegeven moment een enorme wolk waarvoor hij bang werd en ervan overtuigd werd van het feit dat de profeet de bescherming van Allah geniet. Toen kondigde hij aan dat hij geen kwaad wilde, waarna zij stopten. Suraqah vertelde de profeet over de plannen van Quraish en wilde hem voedsel en goederen geven maar de profeet weigerde dat aan te nemen. Suraqah vroeg hem deze gebeurtenis geheim te houden en schriftelijk vast te leggen dat hij veilig zou zijn. De profeet gaf A'amir Ibn Fahirah de opdracht dit ook te doen. Op zijn terugreis vertelde Suraqah aan de mensen die hij tegenkwam en die op zoek waren naar de profeet dat hij het hele gebeid had uitgekamd en dat zij terug konden gaan.
Onderweg ontmoette de profeet Buraidah Ibn Alhusaib Alaslami, moge Allah met hem tevreden zijn. Deze was samen met zeventig anderen die allen moslim waren geworden. Ze hebben het avondgebed samen met de profeet verricht.
Bij de vallei Batn Rim ontmoetten zij Az-zubair Ibn Al'awam in een groep moslims die vanuit het Shaam-gebied kwamen. Az-zubair gaf ze witte kleding om te dragen.
De aankomst in Qubaa´a
Op maandag 8 Rabi'e I van het jaar 14 na het gezantschap en dus het eerste jaar van de migratie, kwam de profeet aan bij Qubaa'.
Toen de bewoners van Medina het bericht van het vertrek van de profeet hadden gehoord zijn ze elke dag aan de rand van de stad gaan wachten maar gingen terug als het erg heet werd. Op een dag na hun terugkeer naar hun woningen kwam een joodse man een kasteel uit en zag de profeet en zijn metgezellen aankomen met witte kleren aan. Deze man riep luid: "O Arabieren, daar komt jullie fortuin aan waar jullie lang op hebben gewacht". De moslims grepen naar hun wapens en uitten van vreugde de "takbier". Zij verlieten hun woningen om hem te verwelkomen bij Dhahr Alhurrah. De profeet ging richting Beni Amr Ibn Awf in Quba'e waarbij de mensen hem volgden.
Toen hij in Qubaa' aankwam ging hij stil zitten. De moslim-bewoners van Medina al'ansaar die nog niet eerder de profeet hadden gezien begonnen Abu Bakr te begroeten, zij dachten dat hij de profeet was omdat hij grijs haar had. De profeet kreeg last van de hete zon waarna Abu Bakr hem schaduwde met zijn kleed. Toen wisten de mensen dat hij de profeet moest zijn.

De profeet verbleef in Qubaa' vier dagen bij Kalthoem Ibn Alhadm of bij Sa'd Ibn Khaithamah. In deze dagen stichtte hij de Qubaa'-moskee waar hij ook het gebed verrichtte. Op de vijfde dag, dat was op vrijdag, bevool Allah, de Verhevene, hem om te vertrekken. Hij zadelde zijn kameel samen met Abu Bakr en stuurde naar zijn ooms van zijn moeders kant Beni An-nadjaar. Zij kwamen gewapend naar hem toe. Daarna vertrok hij met hen richting Medina.

Toen hij het gebied van Beni Salem Ibn A'wf had genaderd, brak het tijdstip van het vrijdagmiddaggebed aan. Daar verrichtten zij het gebed in een groep van honderd man.
De aan komst in Medina
De profeet naderde Medina terwijl de bewoners massaal de straat op waren gegaan om hem te verwelkomen. De huizen trilden van loftuiting en verering voor hem. De vrouwen en kinderen zeiden in een gedicht:
"De volle maan verscheen boven ons, boven de op elkaar gestapelde groeten uit. Wij zijn verplicht dankbaarheid te tonen, zolang nog iemand Allah aanroept. O, u die naar ons toegezonden bent, Uw opdracht wordt gehoorzaamd."
Bij elke woning waar de profeet langskwam trokken de mensen van Al'ansar aan zijn kameel en vroegen hem om bij hen in te trekken en zij beloofden dat zij zouden instaan voor zijn bescherming. Hij zei tegen hen: ,,Laat de kameel zijn weg gaan, want het is hem opgedragen". De kameel knielde neer toen hij bij de plek van de moskee van de profeet was aangekomen. De profeet bleef zitten, waarna de kameel opstond en verder liep waarna hij weer terugkeerde naar dezelfde plek. De profeet stapte toen af en de mensen vroegen hem om bij hen in te trekken. Abu Ayoeb Al'ansari, moge Allah met hem tevreden zijn, nam zijn bagage naar zijn huis waarop de profeet zei: ,,Men gaat waar zijn bagage naar toe gaat". As'ad Ibn Zurarah nam de kameel mee. De moslimbewoners van Medina "al'ansar" waren gastvrij jegens de profeet. Elke avond kreeg hij meerdere schalen gevuld met eten van hen.
De migratie van Ali, de zoon van Abu Talib, naar Medina
Ali is na het vertrek van de profeet drie dagen in Mekka gebleven. Daarna vertrok ook hij, nadat hij onderpanden had teruggegeven die de profeet nog van sommige bewoners van Mekka in zijn bezit had. Hij vertrok lopend en haalde de profeet bij Qubaa' in. Hij trok daar in bij Kalthoem Ibn Alhadm.
De migratie van de familieleden van de Profeet ´ahl albayt´
Toen de profeet zich had gevestigd in Medina stuurde hij Zaid Ibn Harithah en Abu Rafi'e naar Mekka om zijn familie te halen. Zij brachten de dochters van de profeet Fatima en Oum Kalthoem mee en zijn vrouw Sawdah. Ook waren Oum Ayman en Ousama Ibn Zaid meegekomen. Samen met hen was Abdullah, de zoon van Abu Bakr met enkele andere kinderen van Abu Bakr; voorts Oum Roeman, Asma'e en Aïcha, moge Allah met hen allen tevreden zijn. Dit gebeurde zes maanden na de migratie van de profeet.
De migratie van Suhaib
Suhaib immigreerde na de profeet. De afgodendienaars hielden hem tegen in Mekka bij zijn vertrek en lieten hem pas gaan toen hij zijn grote vermogen achterliet. Toen hij bij zijn aankomst in Medina zijn verhaal deed aan de profeet zei de profeet: ,,Deze ruil heeft jou veel opgeleverd, Abu Yahia". Abu Yahia was een bijnaam van Suhaib.
De zwakke mensen
De afgodendienaars hielden de zwakke moslims die wilden immigreren tegen, zij mishandelden hen en stoorden hen in het beoefenen van hun religie. Onder deze mensen waren: Alwalid Ibn Alwalid, I'yash Ibn Rabi'ah en Hisham Ibn Al'as. De profeet riep Allah voor hen aan in zijn gebeden en verwenste degenen die hen tegenhielden. Dit is de oorsprong van het qunut-gebed geworden. Na zekere tijd heeft iemand onder de moslims moedig actie ondernomen en heeft hen uit de greep van de ongelovigen kunnen bevrijden waarna zij alsnog naar Medina konden immigreren.
De migranten raakten in Medina bezorgd en bedroefd omdat zij hun land en huizen waar zij op waren gegroeid hadden verlaten. Zij dachten hier voortdurend aan en kregen heimwee. Het feit dat er veel ziektes in Medina waren maakte het alleen maar erger. Zij werden hiervan niet gespaard. De profeet riep toen zijn Heer, de Verhevene, aan en zei:
"O Allah, maak Medina geliefd bij ons zoals Mekka of nog geliefder, maak het in ieder geval gezonder. Schenk het Uw zegeningen en verplaats de koorts-ziekte naar Aldjuhfah".

Allah, de Verhevene, verhoorde zijn verzoek, waarna de moslims ongestoord konden verblijven en daadwerkelijk meer van Medina zijn gaan houden.
Toen de profeet zich had gevestigd in Medina begon hij allerlei zaken te coördineren en te regelen; religieuze aangelegenheden maar ook zaken die betrekking hadden op het wereldlijke leven. Daarnaast ging hij gewoon door met de verkondiging van de Islam.
De moskee van de Profeet in Medina
De eerste stap die hij nam was het bouwen van een moskee. Hij kocht daarvoor de grond, die eigendom was van twee weeskinderen. Dit was de plek waar zijn kameel neerknielde bij zijn aankomst in Medina. De oppervlakte ervan was ongeveer honderd bij honderd thira'e (een thira'e is ongeveer 60 cm). Er bevonden zich in de grond graven van afgoden-dienaars en palmbomen die werden verwijderd. De grond werd plat gemaakt en de fundamenten van ongeveer drie thira'e werden gelegd. De muren waren van baksteen en aarde terwijl de steun-pilaren van de deur met gewone stenen werden gebouwd. Het plafond was van palmbladeren en de pilaren waren de stammen van de palmbomen. De grond werd bedekt met zand en kleine steentjes. De moskee kreeg drie ingangen en de "qiblah" d.w.z. "de richting waarnaar het gebed verricht wordt" was geplaatst naar het noorden richting de Aqsa-moskee.

De profeet droeg zelf ook stenen tijdens de bouw samen met zijn metgezellen "almuhadjirin" en "al'ansar", respectievelijk de migranten en de bewoners van Medina. Zij motiveerden zichzelf tijdens de bouw door het uitspreken van talloze gedichten.

De profeet bouwde naast de moskee twee kamers en bedekte die met palmbladeren; de ene kamer was voor zijn vrouw Sawdah en de andere voor zijn vrouw Aïcha, moge Allah met hen tevreden zijn. Hij huwde Aïcha en trok bij haar in toen zij naar Medina kwam in de maand Chawal van het jaar 1 hijri.
De oproep tot het gebed "al'athaan"
De moslims begonnen hun vijf gebeden in een groep te verrichten en hadden moeite met het bepalen van de tijdstippen, sommigen kwamen te vroeg naar de moskee en anderen weer te laat. De profeet en de moslims bespraken de wenselijkheid van een teken waarmee zij op de hoogte gesteld zouden worden van het tijdstip voor de verrichtingen van het gebed. Sommigen stelden voor om het vuur als teken daarvoor te gebruiken, anderen dachten aan het blazen in een hoorn of het rinkelen van een bel.
Omar, moge Allah met hem tevreden zijn, stelde voor om een man de straat op te sturen die dan zou roepen: "as-salaat djami'ah" d.w.z. "het gebed wordt zodadelijk in een groep verricht". De profeet stemde in met zijn mening. Later echter heeft Abdullah, de zoon van Zaid Ibn Abd-Rabbuh Al'ansari, over de "athaan" gedroomd en hij vertelde dat aan de profeet waarna de profeet heeft gezegd: ,,Dit is waarlijk een oprechte droom". Hij gaf hem de opdracht de oproep tot het gebed aan Bilal te leren omdat die een mooiere stem had, waarna Bilal de oproep verrichtte. Omar Ibnulkhattaab hoorde Bilal de oproep doen waarna hij haastig kwam en vertelde dat hij dezelfde droom heeft gehad. Dit was een bevestiging van de droom van Zaid en hiermee werd de "athaan" het motto van de Islam.
De broederschap tussen Almuhadjirin en Al'ansar
Al'ansar waren openhartig en gastvrij jegens Almuhadjirin. Zij concurreerden zelfs met elkaar in het ontvangen van Almuhadjirin in hun woningen. Allah, de Verhevene, omschreef hen als volgt:
"En degenen die van hen in de stad (Medina) woonden en geloofden (de Ansar), zij houden van degenen die vanuit Mekka naar hen zijn uitgeweken, zij vinden in hun hart geen jaloezie op wat aan hen gegeven is. En zij geven aan (hen) voorrang boven zichzelf, ook al is er behoefte onder hen." (Surah 59: Ayah 9).
De profeet, Allah's zegen en vrede zij met hen, versterkte deze hartstocht door Al'ansar en Almuhadjirin tot broeders te verklaren. Een ieder onder Al'ansar werd een broeder voor zijn gast.
Het betrof een groep van negentig mannen waarvan de helft uit Al'ansar waren. Zij zijn tot broeders verklaard om elkaar te steunen en zij werden erfgenaam van elkaar, maar dat werd later voor nietig verklaard. De broederschap bleef echter wel in stand. Dit vond plaats in de woning van Anas Ibn Malik, moge Allah met hem tevreden zijn.
Wat hieruit voortkwam was dat Al'ansar bijvoorbeeld hun palmbomen aan de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hen, aanboden zodat hij die kon verdelen tussen hen en hun nieuwe broeders. Hij weigerde dat. Toen hebben zij voorgesteld om voor hun levensonderhoud te zorgen en de vruchten van die bomen samen te delen hetgeen de profeet accepteerde.

Sa'd Ibn Ar-rabi'e was een rijke man en stelde voor aan zijn broeder Abdurrahman Ibn A'wf om zijn vermogen met hem te delen. Ook had hij twee vrouwen en stelde aan Abdurrahman voor om een van hen te kiezen. Hij zou haar kunnen afstoten waarna Abdurrahman haar zou kunnen huwen. Abdurrahman zei tegen hem: ,,Moge Allah je geld en je gezin zegenen". Hij vroeg naar de markt en is naar de markt van Beni Qaynuqae' gegaan, waarna hij terugkeerde met een hand vol boter en andere levensmiddelen die hij met de handel kon verdienen. Een paar dagen later kon hij in het huwelijk treden met een vrouw van Al'ansar.
Valstrikken van Quraish
De profeet hield zich bezig met het regelen van allerlei zaken in Medina met de bedoeling samen met de rest van de moslims een veilig leven te kunnen beginnen en hun religie uit te oefenen, zonder tegenwerkingen of provocaties van anderen. Terwijl hij hiermee bezig was werd hij verrast door valstrikken van de kant van Quraish die zich als doel hadden gesteld om de moslims uit te roeien.

Zij schreven onder andere naar de afgodendienaars van Medina en zetten hen aan tot het voeren van oorlog tegen de moslims en om hen eruit te zetten. Zij bedreigden hen met de dood en verkrachting van hun vrouwen, als zij dat niet zouden doen. De afgodendienaars van Medina hadden het ook bijna gedaan, als de profeet hen niet had aangesproken en het hen sterk had afgeraden. Zij zagen toen van hun plannen af.
Ook is Sa'd Ibn Mu'ath, moge Allah met hem tevreden zijn, slecht behandeld toen hij naar Mekka ging om de "oemrah" te verrichten. Hij liep rondom de Ka'bah samen met Abu Safwan Oemayah Ibn Khalaf en zij kwamen Abu Djahl tegen. Toen hij Sa'd herkende, zei hij dreigend tegen hem: "Loop jij hier veilig rond de Ka'bah, terwijl jullie de bekorenen asiel hebben verleend? Bij Allah, als je niet samen met Abu Safwan was, dan was je niet veilig teruggekeerd naar je eigen familie". Dit was een duidelijke afwijzing van de moslims in de buurt van de gewijde moskee en een directe bedreiging met de dood als zij zich toch in het gebied van Quraish zouden begeven.

De mensen van Quraish hadden contacten met de joden in Medina. Zij waren zoals slangen in hun omgang, hetgeen ook in de Indjiel staat. Zij deden er namelijk alles aan om vijandigheid en haat op te wekken tussen de stammen Al'aws en Alkhazradj.
Zodoende bestond er zowel intern als extern gevaar voor de moslims. Het liep zelfs zover op dat de metgezellen van de profeet gewapend gingen slapen. Zij beschermden ook de profeet totdat het volgende uit de Koran werd geopenbaard:
"...en Allah zal jou tegen de mensen beschermen" (Surah 5: Ayah 67).

Toen vertelde de profeet zijn metgezellen dat dit niet meer nodig was omdat hij de bescherming van Allah genoot.
Het voeren van een oorlog wordt geoorloofd
In deze gevaarlijke omstandigheden gaf Allah, de Verhevene, toestemming om oorlog te voeren tegen de mensen van Quraish. Deze toestemming is door de zich veranderende omstandigheden in een plicht veranderd. Niet alleen tegen Quraish maar ook tegen anderen.
De strijd van Badr
Vele veldtochten zouden er plaats vinden. Hiervan zal ik slechts 2 beschrijven, namelijk de strijd van Badr en de slag van Oehoed. Te beginnen met de strijd van Badr. Dit was de eerste beslissende strijd tussen Quraish en de moslims. De aanleiding hiervoor was dat de profeet de karavaan in de gaten hield, die hem eerder was ontsnapt in Thil'ashirah. Hij zond twee mannen naar Alhawra' om het bericht van de karavaan over te brengen. Zij zagen daar de karavaan voorbij gaan en vertrokken onmiddellijk richting Medina.

De profeet benoemde 313 tot 317 man voor deelname aan deze strijd. Minstens 82 waren er van almuhadjirin, 61 van al'aws en 170 van alkhazradj. Zij waren echter niet goed uitgerust voor de strijd en hadden alleen maar wat paarden en zeventig kamelen.
De profeet heeft een witte banier vast- gebonden en gaf hem aan Mus'ab Ibn U'mayr. Ali Ibn Abu Talib droeg de banier van almuhadjirin en Sa'd Ibn Mu'ath die van al'ansar. De profeet droeg de bestuurstaken van Medina over aan Ibn Oum Maktoem en stuurde later Abu Lubabah Ibn Abd-almunthir om hem te vervangen.
De profeet vertrok toen vanuit Medina richting Badr; een plaats die omringd is door hoge bergen op 155 kilometer afstand van Medina. Er waren maar drie wegen die naar deze plaats leiden; een aan het zuiden "al'adwah alquswah", een aan het noorden "al'adwah ad-dunyah" en een weg aan het oosten die de bewoners van Medina gebruikten. Deze oostelijke weg was ook de hoofdweg voor karvanen tussen Mekka en het Shaam-gebied. De karavanen stopten daar uren en soms dagen lang omdat er zich rustplaatsen, putten en palmbomen bevonden. Het was daarom voor de moslims gemakkelijk om het terrein af te sluiten zodra de karavaan zich daar binnen bevond en dan was de tegenpartij wel gedwongen zich over te geven. Om deze strategie te kunnen uitvoeren, mocht niemand ervan op de hoogte zijn dat er moslims richting Badr zouden vertrekken. Daarom nam de profeet een ander weg naar Badr dan de gebruikelijke en ging steeds langzamer bij het benaderen van Badr. De karavaan van Quraish bestond uit duizend kamelen en een vermogen van minstens vijftigduizend dinar en stond onder leiding van Abu Sufyan die vergezeld was van maar veertig man. Abu Sufyan was een en al waakzaamheid, hij vroeg een ieder die hij tegenkwam over de bewegingen van de moslims. Toen hij Badr naderde kreeg hij te horen dat de moslims uit Medina waren vertrokken, waarna hij de karavaan heeft omgeleid naar het westen richting de kust. Hij huurde een man in die de afgodendienaars in Mekka zou inlichten over het vertrek van de moslims uit Medina. Toen zij de waarschuwing dan ook kregen hebben zij zich onmiddelijk goed voorbereid en hebben het grootschalig aangepakt, zodat niemand van hun vooraanstaanden achterbleef behalve Abu Lahab. Ook verzamelden zij de omringende stammen, van de stammen die tot Quraish behoorden bleef alleen Banu U'day achter.
Toen het leger van Quraish Aldjuhfah bereikte, hadden zij het bericht van Abu Sufyan al ontvangen waarin hij hen vertelde dat hij de karavaan had omgeleid en hen vroeg om terug te keren naar Mekka. De mensen van Quraish begonnen namelijk naar huis te verlangen, maar Abu Djahl weigerde dat uit arrogantie en dus gingen zij door. Een uitzondering was de stam Banu Zahrah waarvan driehonderd man aanwezig waren, zij keerden terug naar Mekka en volgden hiermee het advies van hun hoofd Alakhnas Ibn Shariq At-thaqafi. De overige duizend mannen liepen door tot "al'udwah alquswah" nabij Badr bij een terrein achter de bergen rondom Badr.
De profeet wist van het vertrek van de mensen uit Mekka toen hij onderweg was. Hij vroeg de moslims om advies waarna Abu Bakr en Omar met elkaar spraken en zich positief opstelden ten opzichte van de confrontatie met de afgodendienaars. Daarna sprak Almiqdad: ,,O gezant van Allah, wij zullen niet hetzelfde zeggen wat de Israëliers tegen Mousa (Mozes) hebben gezegd:
"Gaat u maar en uw Heer, en vecht met u tweeën, voorwaar, wij zullen hier blijven zitten"(Surah 5: Ayah 24).
Integendeel, wij zullen vechten, aan uw rechter- en linkerhand, van voren en van achteren. De profeet was erg verheugd toen hij dit allemaal hoorde en vroeg de mensen nogmaals om advies waarna Sa'd Ibn Mu'ath, het hoofd van Al'ansar, het volgende zei: ,,O gezant van Allah, als u wenst met ons deze zee over te steken en u dat ook daadwerkelijk doet, dan zullen wij u volgen zonder dat een man van ons achter blijft en wij hebben het liever vandaag dan morgen dat u met ons de vijand te lijf gaat. Wij volharden tijdens de oorlog en maken ons beloftes waar tijdens het gevecht. Wij hopen dat Allah, de Verhevene, ons in de staat stelt u tevreden te maken". Sa'd zei verder ook: ,,Zelfs als u deze kamelen tot Bark Alghamad laat gaan, dan nog zullen wij u volgen". De profeet reageerde vrolijk en zei: ,,Ruk op en wees verheugd want Allah, de Verhevene, heeft mij één der partijen beloofd. Bij Allah, ik kan nu al de plekken zien waar zij te gronde zullen gaan".
De profeet rukte daarna verder op richting Badr, dat hij op dezelfde nacht nog bereikte. Ook de afgoden- dienaars kwamen daar op diezelfde nacht aan. De profeet stopte bij Al'adwah Ad-dunyah; de zuidelijke kant van Badr. Alhabab Ibn Almunthir adviseerde echter de profeet om verder op te trekken tot bij het water, wat tevens de dichtst mogelijke positie bij de vijand was. Op deze manier zouden de moslims in staat zijn de vijand het water te ontnemen door putten te graven waar al het water zich in zou verzamelen. De profeet heeft dit ook zo gedaan.
De moslims bouwden een hut voor de profeet waar vandaan hij de leiding gaf. Zij benoemden een aantal jongeren onder leiding van Sa'd Ibn Mu'ath om de profeet te beschermen.
Daarna heeft de profeet het leger bij elkaar gebracht en liep hij rond over het strijdveld waarbij hij de plekken aanwees waar sommige afgodendienaars de volgende ochtend zouden omkomen. De profeet heeft de hele nacht door het gebed verricht en de moslims konden in alle rust en zelf-vertrouwen die nacht slapen.
Allah, de Verhevene, heeft die nacht regen laten vallen zoals Hij in de Koran zegt:
"(Gedenkt) toen Hij jullie met slaap bedekte, als middel ter beveiliging van Hem en Hij deed uit de hemel water op jullie neerdalen om jullie daarmee te reinigen en om de plaag van de Satan van jullie weg te nemen en om jullie harten te versterken en om jullie hielen te verstevigen" (Surah 8: Ayah 11).

De volgende ochtend, vrijdag 17 Ramadan van het jaar 2 hijri, ontmoetten de partijen elkaar. De profeet riep Allah aan:
"O Allah, de mensen van Quraish zijn aangekomen, met hun trots en hun paarderijders, dagen zij U uit en vinden dat Uw gezant onwaarheden verteld. O Allah, Uw zegen die U mij heeft belooft. O Allah, bezorg hen deze ochtend een nederlaag".
De profeet heeft de rijen rechtgetrokken en gaf de mensen de opdracht om niet zelf met het gevecht te beginnen voordat zij van hem de opdracht daarvoor zouden krijgen. Hij zei: ,,Als zij jullie naderen, dan gooien jullie naar hen met pijlen en wees snel met het verwisselen van de pijlen en trek pas jullie zwaarden als zij jullie aanvallen. De profeet keerde daarna samen met Abu Bakr terug naar zijn plaats waar hij Allah, de Verhevene, aanriep en smeekbeden verrichtte. Hij zei onder andere: ,,O Allah, als U deze groep laat vallen zal U nooit meer aanbeden worden. O Allah, als U het wilt zal U nooit meer aanbeden worden"." De profeet ging door met het verrichten van smeekbeden totdat zijn kleed van zijn schouders viel waarna Abu Bakr het teruglegde en tegen hem zei: ,,Gezant van Allah, zo is het genoeg. U heeft genoeg aangedrongen bij uw Heer".
Onder de afgodendienaars deed Abu Djahl de opening waarbij hij zei: ,,O Allah, hij (d.i. de profeet) heeft onze relaties met bloedverwanten verbroken en bracht ons wat wij nooit hebben gekend. Bezorgt U hem daarom een nederlaag. O Allah, geef Uw overwinning aan degene die U het meest lief heeft onder ons".
Het gevecht
Daarna kwamen de beste drie strijders onder de afgodendienaars naar voren; U'tbah en Shaybah, de zonen van Rabi'ah, en Alwalid Ibn U'tbah. Zij daagden de moslims uit waarna drie jonge mannen van Al'ansar naar voren liepen. Zij vroegen om met bloedverwanten van hen te vechten (in dit geval: moslims die oorspronkelijk uit Mekka kwamen), daarna liepen U'baidah Ibn Alharith, Hamzah en Ali naar voren waarna Hamzah Shaybah heeft vermoord en Ali Alwalid vermoorde, terwijl U'baidah en U'tbah beiden zwaar gewond raakten. Daarop hebben Ali en Hamzah U'tbah vermoord en droegen U'baidah weg nadat zijn been afgehakt was. Hij overleed vier of vijf dagen later in As-safraa' onderweg naar Medina.
De afgodendienaars reageerden wild na deze gevechten en vielen de moslims zwaar aan en zij vochten hard. De moslims bleven in hun positie en vochten terug terwijl ze Allah gedachten.

De profeet viel eventjes in slaap, werd daarna wakker en zei tegen Abu Bakr: ,,Wees verheugd. Allah's overwinning is nabij gekomen. Daar heb je de engel Jibriel boven zijn paard'. Allah, de Verhevene, had de moslims in deze strijd gesteund door middel van duizend engelen die ook deelnamen aan de strijd.
De profeet liep het strijdveld op terwijl hij uit de Koran las:
"De groep zal verslagen worden en zij zullen vluchten".
Hij pakte een handvol aarde van de grond en gooide daarmee naar de afgodendienaars waarna een ieder onder hen daarvan wat in zijn ogen en in zijn neus kreeg. Allah, de Verhevene, verteld hierover:"…en het was niet jij (O Mohammed) die wierp toen jij wierp, maar het was Allah die wierp".
De profeet gaf daarna de opdracht aan de moslims de afgodendienaars aan te vallen en zei: ,,Ruk op". Hij moedigde hen aan om te vechten waarna zij heel gemotiveerd de strijd verder voerden.

De aanwezigheid van de profeet en zijn deelname aan de strijd gaf hen meer zekerheid en motivatie. Zij vochten terug en dreven zo de afgodendienaars uit elkaar. Zij werden gesteund door de engelen die de hoofden van de afgodendienaars eraf sloegen. Zo werd het hoofd of de arm van iemand eraf gehakt zonder dat men kon zien wie het deed. De afgodendienaars verloren de strijd en begonnen te vluchten waarna de moslims hen achtervolgden. Een aantal van hen werd vermoord en anderen werden gevangen genomen. Iblies (de Satan) heeft ook de strijd bijgewoond in de hoedanigheid van Suraqah Ibn Malik Ibn Dja'sham, om de afgodendienaars bij te staan in hun strijd tegen de moslims. Toen hij echter zag wat de engelen allemaal deden ter ondersteuning van de moslims raakte hij moedeloos en vluchtte hij naar de rode zee waar hij zich inwierp.
De dood van Abu Djahl
Abu Djahl bevond zich middenin een groep die hem afgeschermd had met zwaarden en speren. Aan de kant van de moslims bevonden zich twee jonge mannen van Al'ansar die naast Abdurrahman Ibn A'wf vochten waarbij één van de twee jonge mannen Abdurrahman vroeg om hem Abu Djahl aan te wijzen. Hij zei tegen Abdurrahman: ,,Ik hoorde dat hij de profeet beledigde. Als ik hem zie dan verlaat ik hem pas als een van ons dood is". De andere jonge man zei ook hetzelfde.
Toen de strijd oplaaide zag Abdurrahman Abu Djahl en heeft hen hem aangewezen, waarna zij hem snel met hun zwaarden aanvielen totdat zij hem vermoordden. De een raakte hem in zijn been en de ander verwonde hem zwaar, zij lieten hem achter en zijn naar de profeet gegaan om het hem te vertellen. De profeet keek naar hun zwaarden en zei: ,,Jullie beiden hebben hem vermoord". Deze twee jonge mannen waren Mu'ath en Ma'uth, de zonen van A'frae'. Ma'uth stierf als martelaar tijdens deze veldslag maar Mu'ath leefde tot de tijd van de kalief Othman. De profeet gaf hem de nalatenschap van Abu Djahl. Na het verloop van het gevecht vertrok een aantal mensen op zoek naar Abu Djahl waarna Abdullah Ibn Mas'ud hem vond toen hij aan het sterven was.

Abdullah legde zijn voet op zijn hals en pakte hem bij zijn baard om zijn hoofd eraf te snijden en zei tegen hem: ,,O vijand van Allah, dit is je vernedering". Abu Djahl zei: ,,Hoezo mijn vernedering? Nu dat ik sterf, ben ik een makkelijk prooi voor jullie geworden. Was het maar een ander die mij zal vermoorden". Hij vroeg Abdullah vervolgens wie de strijd had gewonnen waarna Abdullah hem vertelde dat Allah en Zijn gezant de strijd hadden gewonnen. Abdullah Ibn Mas'ud sneed zijn hoofd eraf en bracht die bij de profeet. Hij zei toen: ,,Allah is groot, lof aan Allah die Zijn belofte waar heeft gemaakt, Zijn dienaar heeft gesteund en de vijand een nederlaag heeft bezorgd". De profeet omschreef Abu Djahl als 'De Farao van deze natie'.
De dag van de onderscheiding
Deze veldtocht was een strijd tussen het geloof en het ongeloof waarin de ene man tegen zijn oom en vader vocht en de andere tegen zijn zoon en broer. Omar Ibnulkhattab vermoordde zijn oom Al'as ibn Hisham terwijl Abu Bakr tegen zijn zoon Abdurrahman vocht. Ook namen de moslims Al'abbas, de oom van de profeet als krijgsgevangene.

Hierdoor werd de bloedverwantschap verbroken en heeft Allah, de Verhevene, het geloof boven het ongeloof gesteld en daarmee een onderscheid gemaakt tussen rechtvaardigheid en onrechtvaardigheid. Vandaar dat deze dag 'de dag van de onderscheiding' is genoemd; de dag van de Badr-strijd op de zevende van de maand Ramadan.
De doden aan beide kanten
Aan de moslim-zijde zijn veertien mannen gedood; zes van Almuhadjirin en acht van Al'ansar. Zij werden op het terrein van Badr begraven en hun begraafplaatsen zijn bekend tot op de dag van vandaag.
Aan de kant van de afgodendienaars vielen zeventig doden en zijn zeventig anderen als krijgsgevangenen genomen waarvan de meesten vooraanstaanden waren. Vierentwintig lijken werden in een put in de buurt van Badr gegooid, genaamd "alqalieb".
De profeet verbleef daarna drie dagen in Badr. Bij zijn terugkeer kwam hij langs de put waarin de lijken waren gegooid en begon de vermoorde afgodendienaars bij hun namen te roepen waarbij hij zei: ,,Hadden jullie maar aan Allah en Zijn gezant gehoorzaamd. Wat onze Heer ons beloofde is waarlijk gebleken, hebben jullie dat soms ook?".
Omar zei tegen de profeet: ,,Gezant van Allah, spreekt u lichamen zonder zielen aan" waarna de profeet zei: ,,Zij kunnen mij even goed horen als jullie, alleen kunnen zij niet antwoorden".
Het bericht van de strijd in Mekka en Medina
Het bericht van de nederlaag kwam aan in Mekka toen de gevluchte afgodendienaars daar aankwamen. Allah, de Verhevene, heeft hen vernederd en een nederlaag bezorgd. De afgodendienaars hebben zich verplicht niet te huilen of te jammeren over hun doden. Onder de doden aan de kant van de afgodendienaars waren drie zonen van Al'aswad Ibn Almutalib. Hij had de neiging om te jammeren en hoorde een vrouw die rouwde, waarna hij dacht dat er toestemming was om dat te doen. Hij stuurde zijn slaaf om dat na te trekken waarna deze hem berichtte dat zij jammerde om een verdwaalde kameel van haar. Hij kon zich niet inhouden en zei in een gedicht: "Zij jammert om haar vermiste kameel en doet 's nachts geen oog dicht. Zij hoort niet om Bakr te jammeren, maar om Badr waar men tekort heeft geschoten."
De profeet stuurde naar de bewoners van Medina twee mannen om het goede bericht aan te kondigen; Abdullah Ibn Rawahah naar het noordelijke deel van Medina enZaid Ibn Harithah naar het zuidelijke deel. De Joden hadden in Medina al allerlei leugens en propaganda verspreid, maar toen het bericht van overwinning kwam verheugden de mensen zich en was hun blijdschap groot. De loftuitingen en het gedenken van Allah waren overal te horen. De moslims gingen de straat op langs de weg van Badr om de profeet te feliciteren.
De aankomst van de Profeet in Medina
Na de overwinning en de zegening van Allah, de Verhevene, vertrok de profeet richting Medina met de buit en de krijgsgevangenen. Toen hij de plaats Safra'e naderde, werd de verordening omtrent het delen van de buit geopenbaard waarna hij een vijfde deel ervan nam en de rest gelijkwaardig tussen de strijdkrachten verdeelde. Toen hij in Safra'e aankwam gaf hij de opdracht om An-nadr Ibn Alharith te doden waarna Ali Ibn Abu Talib hem heeft onthoofd.
Toen de profeet in I'rq At-thibyah arriveerde gaf hij weer opdracht om U'qbah ibn Abi Mu'it te doden waarna A'sim Ibn Thabit of Ali Ibn Abu Talib hem onthoofde.
De moslims die de profeet gingen feliciteren hebben hem buiten de stad bij Rawhae' welkom geheten en zijn meegelopen naar Medina. Hij kwam als overwinnaar binnen waardoor de vijand zelfs bang werd. Veel mensen hebben zich hierna tot de Islam bekeerd en de huichelaar Abdullah Ibn Ubay en zijn kameraden deden alsof zij moslim waren.
De krijgsgevangenen
Nadat de profeet de tijd en de nodige rust had genomen, won hij het advies van zijn metgezellen in, omtrent de krijgsgevangenen. Abu Bakr adviseerde hem schadeloosstelling voor hen te vragen terwijl Omar adviseerde om hen te doden. De profeet besloot het advies van Abu Bakr te volgen en uiteindelijk varieerde de schadeloosstelling van duizend tot vierduizend dirham. Wie onder de krijgsgevangenen kon schrijven en lezen leerde dit aan tien kinderen onder de moslims i.p.v. dat een schadeloosstelling voor hem betaald moest worden. De profeet liet ook sommigen vrij zonder dat zij een schadeloosstelling behoefden te betalen.
Onder de krijgsgevangenen zat ook Abul'as, de man van Zainab, de dochter van de profeet. Om haar man vrij te kopen stuurde zij haar geld en een ketting die zij van Khadija kreeg bij haar huwelijk. Toen de profeet het zag kreeg hij mededogen met haar en vroeg zijn metgezellen om toestemming of hij Abul'as zonder het betalen van een schadeloosstelling in vrijheid zou stellen. Zij stemden hiermee in. De profeet legde hem wel op dat hij Zainab haar gang moest laten gaan zodat zij naarMedina kon immigreren. Hij hield zich ook aan deze afspraak.
Het overlijden van de dochter van de Profeet Ruqayah en het huwelijk van Othman met zijn andere dochter Oem Kalthoem
Ruqayah was erg ziek toen de profeet naar Badr vertrok. Zij was getrouwd met Othman Ibn A'ffan, moge Allah met hem tevreden zijn. De profeet droeg hem toen op om bij haar te blijven om haar te verzorgen zodat hij dezelfde beloning van Allah zou krijgen als degenen die deel zouden nemen aan de strijd in Badr en ook zijn deel van de buit. Ook Oussama Ibn Zaid moest haar verzorgen. Hij zei: ,,Wij kregen het bericht te horen (van de overwinning) toen wij klaar waren met het begraven van Ruqayah".
Later heeft de profeet zijn andere dochter Oum Kalthoem aan Othman Ibn A'ffan gehuwd. Vandaar dat Othman "thun-noerayn" wordt genoemd, dat betekent 'de houder van twee lichten'. Zij overleed in de maand Sha'ban van het jaar 9 hijri en werd in de Baqi'e begraven.
De afgodendienaars reageerden bedroefd nadat Allah, de Verhevene, Zijn profeet en de rest van de moslims de overwinning had geschonken. Zij begonnen valstrikken te verzinnen waarmee zij de moslims zouden benadelen en zo ook wraak konden nemen. Maar Allah, de Verhevene, heeft hun pogingen verijdeld en steunde de moslims door middel van Zijn gunst.
De leden van de stam Beni Salim hebben zich, een week na de terugkeer van de moslims van de Badr-strijd, verzameld om Medina aan te vallen. Dit vond waarschijnlijk plaats in de maand Muharram van het jaar 3 hijri. De moslims hebben hen naar aanleiding hiervan aangevallen, hebben de buit meegenomen en zijn veilig teruggekeerd naar Medina. Daarna hebben U'mayr Ibn Wahb en Safwan Ibn Umayah een samenzwering beraamd om de profeet te vermoorden. U'mayr kwam met dit doel speciaal naar Medina. De profeet liet hem arresteren en vertelde hem vervolgens dat hij op de hoogte is van zijn plannen waarna U'mayr zich tot de Islam bekeerde.
Slag bij Oehoed
Terwijl de mensen van Quraish druk bezig waren met het voorbereiden van een wraakactie tegen de moslims na de nederlaag in Badr, werden zij verrast door een andere tegenslag; namelijk die van Qaradah in Nadjd. Dit leidde tot een enorme opschudding bij Quraish maar ze zijn onmiddelijk verder gegaan met voorbereiding en stelden de mogelijkheid voor vrijwilligers open die tegen de moslims wilden vechten. Ook verzamelden zij de "ahabiesh" d.w.z. "de slaven afkomstig uit Alhabasha". Er werden dichters benoemd die de strijders moesten aanmoedigen en motiveren. Zo hadden zij een leger bij elkaar gekregen van drieduizend strijders, met drieduizend kamelen, tweehonderd paarden, zevenhonderd harnassen en een groep vrouwen om de strijders tot het strijden aan te zetten en de motivatie op een hoog peil te houden. Abu Sufyan werd als leider aangesteld terwijl de banier door de helden van de stam Beni Abd-dar werd gedragen. Het leger bewoog zich richting de omgeving van Medina en belegerde een open terrein aan de rand van de vallei Qanah in de omgeving van de twee bergen U'nayn en Uhud. Dit vond plaats op vrijdag 6 Shawal van het jaar 3 hijri.
De profeet kreeg een week van tevoren het bericht te horen en had uit voorzorg groepen van militairen gevormd die de wacht zouden houden om Medina te beschermen. De profeet was van plan om in Medina te blijven en de mannen bij de ingangen van de straten de stad te laten verdedigen en de vrouwen boven de huizen. De huichelaar Abdullah Ibn Ubay was het daar wel mee eens, alsof hij een goede uitweg had gevonden om later niet de schuld te krijgen thuis te zijn gebleven tijdens de oorlog. Jongeren waren gemotiveerd en hadden echter aangedrongen om een directe confrontatie met de vijand aan te gaan op open terrein hetgeen de profeet ook accepteerde waarna hij het leger in drie groepen heeft ingedeeld. De ene groep bestond uit Almuhadjirin, een andere uit Alaws en de derde groep uit Alkhazradj waarvan de baniers respectievelijk werden gedragen door Mus'ab Ibn U'mayr, Usaid Ibn Hudhair en Alhabab Ibn Almunthir. Na het namiddaggebd "al'asr" vertrok de profeet richting de berg Uhud. Bij Ashaykhain controleerde hij het leger en stuurde de kinderen terug behalve Rafi'e Ibn Khadidj omdat hij een goede boogschutter was. Samrah Ibn Djundub wilde ook blijven en beweerde dat hij sterker was dan Rafi'e en dat hij hem op de grond kon krijgen. Zij moesten met elkaar worstelen waarna beiden toestemming kregen om deel te nemen aan de strijd.
De profeet verrichtte de avondgebeden "almaghrib" en "al'isha" in Ashaykhain en overnachtte daar. Hij stelde vijftig mannen aan voor de bewaking van het kamp. Hij vertrok vlak voor het ochtendgebed dat hij in Ashawt verrichtte, waar ook Abdullah Ibn Ubay zich samen met driehonderd man terugtrok waarna het aantal strijders aan de kant van de moslims zevenhonderd werd. Dit leidde tot verwarring bij de leden van de stammen Beni Salamah en Beni Harithah die zich ook wilden terugtrekken maar door Allah's wil het niet deden.
De profeet vertrok richting de berg Uhud via een korte weg, daarmee bevond de vijand zich aan de westelijke kant. De moslims legerden uiteindelijk bij de vallei met hun rug naar de duinen van Uhud. De vijand bevond zich zodoende tussen het leger van de moslims en Medina. De profeet heeft aldaar het leger gemobiliseerd en heeft vijftig boogschutters benoemd voor de berg U'nayn, die bekend staat als 'de berg van de boogschutters'.
Zij waren onder leiding van Abdullah Ibn Djubair Al'ansari. De profeet gaf hen de opdracht om de paardrijders tegen te houden en rugdekking aan de moslims te geven en benadrukte dat zij hun plekken niet moesten verlaten, bij verlies of overwinning van de moslims, totdat hij de opdracht daarvoor had gegeven.
De afgodendienaars hadden ook hun leger gemobiliseerd en trokken verder richting het slagveld waarbij de vrouwen de strijders motiveerden en de helden tot vechten aanzetten, terwijl zij het volgende gedicht zongen; "Als jullie aanvallen, nemen wij jullie tusen onze armen en bedekken we de grond met kussens. Maar als jullie je terugtrekken, dan nemen wij afscheid, wat geen liefdevol afscheid zal zijn." De vrouwen wezen ook de dragers van de banier op hun verantwoordelijk-heden: "Oh mensen van Beni Abd-dar De beschermers die met alles wat scherp is zullen slaan"
Het gevecht en de dood van Hamzah
De twee legers naderden elkaar waarna Talhah Ibn Abi Talhah Al'abdari, de banierdrager van de afgodendienaars en de dapperste van Quraish, vroeg of iemand van de moslims tegen hem wilde vechten. Az-zubair Ibn Al'awam is op zijn uitdaging ingegaan en viel Talhah aan op zijn kameel, gooide hem op de grond en slachtte hem met zijn zwaard, waarna de profeet en de rest van de moslims de "takbier" uitten, d.w.z. "Allah is groot".
Hierna barstte het gevecht uit op elk hoek van het slagveld en heeft Khalid Ibn Alwalid (toen nog aan de kant van de afgodendienaars) tevergeefs drie keer geprobeerd om de moslims vanuit achteren aan te vallen, omdat de boogschutters hem met peilen beschoten. De moslims hadden hun aanval geconcentreerd op elf personen die de baniers van de afgodendienaars droegen, totdat zij hen allen hadden vermoord. De banier bleef op de grond waarna de moslims hun aanval op alle fronten voortzetten totdat de vijand uit elkaar was gedreven. Hierbij hebben Abu Dudjanah en Hamzah een belangrijke rol gespeeld. Tijdens deze vooruitgang en overwinning werd Hamzah Ibn Abdulmuttalib vermoord (die ook als bijnaam had 'de leeuw van Allah en Zijn gezant').
Wahshi Ibn Harb, de slaaf van Djubair Ibn Mut'im, heeft Hamzah met een speer gedood. Zijn heer had hem de vrijheid beloofd als hij Hamzah zou vermoorden omdat hij zijn oom in Badr had vermoord. Wahshi heeft zich achter een steen verscholen en hield Hamzah in de gaten. Hij wierp zijn speer richting Hamzah en trof hem waarna Hamzah dood op de grond viel, moge Allah met hem tevreden zijn.
De afgodendienaars werden door nog een nederlaag getroffen en begonnen te vluchten, waarna de moslims hen achtervolgden, vermoordden en de buit meenamen. De boogschutters op de berg hadden op dat moment een fout begaan doordat veertig van hen hun plekken toch hadden verlaten om wat van de buit te kunnen vergaren. Dit in weerwil van de nadrukkelijke opdracht van de profeet dat niet te doen. Khalid Ibn Alwalid greep toen de kans en viel de tien boogschutters aan die op de berg waren achtergebleven en vermoordde hen. Daarna viel hij vanuit de berg de moslims aan van de achterkant en heeft hen omsingeld waarbij hij de rest van de afgodendienaars bij elkaar riep. Hun banier werd toen omhoog gedragen door een van de vrouwen waarna zij zich eromheen verzamelden. Hierdoor bevonden de molims zich temidden van de vijandige strijders.
De aanval van de afgodendienaars op de Profeet en het gerucht dat hij vermoord zou zijn
De profeet bevond zich achterin bij de moslims samen met zeven mensen van Al'ansar en twee van Almuhadjirin.
Toen hij de paardrijders van Khalid zag aankomen riep hij zijn metgezellen: "Hiernaartoe, dienaren van Allah". De afgodendienaars hadden hem ook gehoord en waren in zijn buurt, waarop een groep onder hen in de richting van hem was gegaan en de profeet zwaar aanvielen en probeerden hem te vermoorden voordat de rest van de moslims zich daar zou verzamelen.
De profeet heeft toen gezegd: "Wie hen tegenhoudt heeft het paradijs". Een man onder Al'ansar probeerde hen tegen te houden en heeft gevochten totdat hij zelf stierf. Een andere man verdedigde toen de profeet en werd ook vermoord. Zo ging het verder totdat ze alle zeven waren gestorven. Toen de zevende persoon viel waren er maar nog twee Quraishieten onder de moslims bij de profeet; Talhah Ibn U'baidillah en Sa'd Ibn Abi Waqas. De afgodendienaars concentreerden hun aanval op de profeet totdat een steen hem trof op zijn wang, zodat hij op de grond viel. Zijn rechterkaak was gebroken, zijn onderste lip en voorhoofd raakten verwond.
Ook is de profeet met een zwaard op zijn wang geslagen waarbij twee ringetjes van het harnas in zijn wang terecht kwamen. De profeet is ook met een zwaard geraakt in zijn achterhoofd waarna hij hier een maand lang last van had. Dit alles gebeurde ondanks de enorme verdediging van de twee Quraishieten. Sa'd Ibn Abi Waqas heeft met pijlen geschoten waarbij de profeet hem de pijlen aangaf. Ook heeft Talhah Ibn U'baidillah evenveel gevochten als al de eerder genoemden en liep vijfen-dertig verwondingen op. Hij beschermde de profeet waarbij zijn vingers werden geraakt en hij vloekte. De profeet zei tegen hem: ,,Als je "Bismillah" d.w.z. "In de naam van Allah" had gezegd, dan hadden de engelen jou verheven terwijl de mensen zouden kijken".
Tijdens deze kritische situatie zijn de engelen Jibriel en Mikaïl neergedaald en hebben zwaar gevochten en hebben zij zo de profeet verdedigd. Daarnaast heeft een groep moslims hem hard verdedigd waaronder Abu Bakr en Abu U'baidah Ibn Aldjarrah, moge Allah met hen tevreden zijn. Abu Bakr liep richting de profeet om de ijzeren ringetjes uit de wang van de profeet te verwijderen, maar Abu U'baidah heeft aangedrongen of hij dat mocht doen. Na het verwijderen ervan vielen twee kiezen uit zijn mond. Abu Bakr en U'baidah hebben daarna Talhah behandeld die in de strijd gewond was geraakt.
Daarna arriveerden bij de profeet, Allah's zegen en vrede zij met hen, Abu Dudjanah, Mus'ab Ibn U'mair, Omar Ibnulkhattab, Ali Ibn Abu Talib en anderen. Tegelijkertijd was ook een groep afgodendienaars aangekomen die hun aanval hadden versterkt waarbij de moslims hevig hebben moeten terugvechten, sommigen hebben zelfs pijlen met hun lichaam tegengehouden.
De banier werd gedragen door Mus'ab Ibn U'mair, toen zijn rechterhand werd afgehakt heeft hij de banier met zijn linkerhand verder gedragen, daarna werd ook die afgehakt en heeft hij de banier tussen zijn schouders en zijn nek gedragen totdat hij stierf. Zijn moordenaar Abudullah Ibn Qum'ah dacht toen dat hij de profeet had vermoord omdat Mus'ab nogal op de profeet leek. Ibn Qum'ah begon te roepen dat hij Mohammed had vermoord, waarna het bericht al snel rondging. Als gevolg hiervan nam de hevigheid van de aanval af omdat de afgodendienaars immers dachten dat zij reeds hun doel hadden bereikt.
De reactie van de moslims na de omsingeling
Toen de moslims geconfronteerd werden met de omsingeling raakten zij in paniek en konden geen eenduidig standpunt innemen. Sommigen onder hen vluchtten richting Medina, anderen richting Uhud, naar het kamp, en weer anderen waren naar de profeet gegaan om hem te verdedigen zoals al eerder genoemd is. Het merendeel van de moslims was omsingeld en heeft vanuit diverse posities teruggevochten. Door gebrek aan leiding zijn ze echter in paniek geraakt en is zelfs Alyaman, vader van Huthaifah, per ongeluk door moslims zelf vermoord. Toen zij het bericht van het overlijden van de profeet hoorden kon een groep zijn verstand niet langer bij de strijd houden en zijn wanhopig geraakt en gaven het gevecht op. Anderen zijn juist heviger gaan vechten en riepen: ,,Laat ons sterven voor het doel waarvoor de profeet ook is gestorven".
Tijdens deze situatie zag Ka'b Ibn Malik de profeet in hun richting aankomen en herkende hem omdat zijn hoofd bedekt was met een helm. Ka'b riep met een luide stem: 'O moslims, wees verheugd. Daar komt de profeet aan", waarna de moslims zich bij hem terugtrokken totdat ongeveer dertig mannen bij hem waren verzameld. Daarna wist hij met deze groep door de afgoden-dienaars heen, zijn omsingelde leger te redden en hebben ze zich later teruggetrokken in de bergen. De afgodendienaars probeerden het terug-trekken tegen te houden maar ze mislukten in hun poging, waarbij twee van hen zelfs de dood vonden. Door dit wijze plan waren de moslims gered, nadat zij een hoge prijs hadden betaald mede voor de bovenvermelde fout die de boogschutters hadden begaan, door de orders van de profeet niet te volgen.
Na het terugtrekken naar de berg
Nadat de moslims uit de omsingeling wisten te ontsnappen vonden een paar individuele schermutselingen plaats tussen sommigen van hen en van de afgodendienaars die een totale confrontatie niet durfden aan te gaan; dit vanwege het feit dat de moslims zich goed in de bergen hadden verborgen. De afgodendienaars zijn een poosje op het slagveld rond blijven hangen waarbij zij de lijken verminkten, door middel van de oren, neuzen en geslachtsdelen eraf te snijden en de buiken open te snijden. Hind Bint U'tbah heeft daarbij de buik van Hamzah opengesneden en zijn lever eruit gehaald, zij probeerde een stuk daarvan te slikken maar spoog het weer uit en maakte van de oren en neuzen een ketting. Ubay Ibn Khalaf kwam richting de moslims bij de berg en beweerde dat hij de profeet zou vermoorden waarna de profeet een speer in zijn richting gooide en hem trof. Hij viel van zijn paard, keerde met spoed terug maar overleed ten gevolge van deze verwonding toen hij in Sirf was in de buurt van Mekka.

Daarna kwam er een groep afgodendienaars onder leiding van Abu Sufyan en Khalid Ibn Alwalid en besteeg de berg, waarna Omar Ibnulkhattab samen met een groep van Almuhadjirin hen van verder beklimmen van de berg hebben tegengehouden. Volgens sommige overleveringen heeft Sa'd Ibn Abi Waqas, moge Allah met hem tevreden zijn, drie van hen gedood.
In deze strijd vielen onder de afgodendienaars 22 doden en onder de moslims 70; 41 van Alkhazradj, 24 van Al'aws, 4 van Almuhadjirin en een jood. Ook wordt er overgeleverd dat er onder de afgodendienaars 37 doden waren.
Na de mislukte poging van Abu Sufyan en Khalid Ibn Alwalid, begonnen de afgodendienaars zich voor te bereiden om terug te keren naar Mekka. De profeet had intussen zijn rust kunnen vinden in de bergen. Ali Ibn Abu Talib had hem wat water gebracht dat hij niet wilde drinken maar wel zijn gezicht mee wilde wassen en de rest over zijn hoofd wilde schenken. Toen begon de wond te bloeden totdat Fatima, moge Allah met haar tevreden zijn, een stuk kleed brandde en op de wond plaatste. Daarna bracht Mohammed Ibn Maslamah water naar de profeet waarvan deze wel dronk en een smeekbede voor Ibn Maslamah verrichtte. De profeet verrichtte zittend het middaggebed en ook de moslims achter hem.
Een aantal vrouwen waaronder Aïcha, Oum Ayman, Oum Salim en Oum Sulait vulden de kannen met water en gaven de gewonden te drinken, moge Allah met hen allen tevreden zijn.
De beslissing na het voeren van een dialoog
Toen de afgodendienaars zich gereed maakten om terug te keren, besteeg Abu Sufyan de berg en riep: ,,Bevindt Mohammed zich bij jullie?" Zij antwoordden echter niet. Daarna riep hij: ,,Bevindt zich bij jullie Ibn Abu Quhafa of Omar Ibnulkhattab?" Maar zij gaven hem geen antwoord omdat de profeet hen dat had afgeraden. Abu Sufyan zei toen: ,,Van deze zijn we dan tenminste af". Omar kon zich niet langer inhouden en zei: ,,O vijand van Allah, degenen die jij noemde leven nog allemaal. Allah zorgt dat hetgeen wat jou benadeelt blijft bestaan".
Abu Sufyan reageerde toen lakoniek en vertelde dat het hem niet kon benadelen. Hij voegde eraan toe: ,,Verheven is Hubal". De profeet heeft zijn metgezellen geleerd om hierop te zeggen: ,,Allah is verhevener". Abu Sufyan zei daarna: ,,Wij hebben Al'uzza en jullie niet". De profeet leerde zijn metgezellen weer het antwoord hierop, dat luidt: ,,Allah is onze beschermer en jullie hebben geen beschermer". Abu Sufyan zei toen: ,,Goed gedaan, deze dag was een vergelding voor Badr, de oorlog is afwisselend".
Omar antwoordde hem: ,,Dat is geen goede vergelijking, onze doden komen in het paradijs terecht maar die van jullie komen in de hel". Abu Sufyan zei: ,,Als het waar is wat jullie beweren, dan is het afgelopen met ons". Hij vroeg Omar om te vertellen of zij de profeet hadden vermoord, waarna Omar zei: ,,Nee, hij zit nu naar jou te luisteren". Abu Sufyan zei tegen Omar: ,,Jij bent wat mij betreft betrouwbaarder dan Ibn Qum'ah", en voegde eraan toe: ,,Wij hebben volgend jaar nog in Badr een afspraak", waarna de profeet iemand van zijn metgezellen opdroeg dat te bevestigen.
De terugtocht van de afgodendienaars, het bijstaan van de gewonden en het opbergen van de martelaars
Abu Sufyan keerde daarna terug naar zijn leger en zij begonnen zich klaar te maken voor hun vertrek. Zij stapten op hun kamelen en voerden de paarden mee. Dit was een teken van het definitieve vertrek richting Mekka. Niets kon de afgodendienaars tegenhouden Medina binnen te dringen, maar Allah liet hen afzien van hun plannen. Hij, de Verhevene, die iemand afstand kan laten doen van zijn eigen hart.
De moslims zijn daarna het slachtveld opgegaan op zoek naar over levenden en martelaars. Sommigen hadden een aantal martelaars naar Medina vervoerd. Maar de profeet droeg hen op de lichamen naar de strijdplaats terug te brengen en hen aldaar te begraven met hun kleding zonder rituele wassing en zonder het gebed voor de doden. Zij hebben soms twee of drie lichamen in één graf geplaatst en ook zijn er twee lichamen in een kleed gerold met "al'ithkhar" (een plantensoort) ertussen. Ook is degene die het meest van de Koran kende, aan de openingskant van het graf gelegd. De profeet heeft toen gezegd:,,Ik ben in het hiernamaals een getuige voor hen".
Zij vonden de kist waar het lichaam van Hanthalah Ibn Abi A'amir zich bevonden waar druppels water uitkwamen. De profeet zei toen: ,,De engelen zijn hem nu aan het wassen". Zijn verhaal is als volgt: toen deze oorlog uitbrak was hij bij zijn vrouw waarmee hij pas getrouwd was. Hij hoorde de roepende man die het aanbreken van de strijd verklaarde en is onmiddelijk naar het slagveld vertrokken; dit zonder de rituele wassing te verrichten. Hij vocht net zolang totdat hij werd vermoord. Daarom hadden de engelen hem op dat moment gewassen.

Voor Hamzah moest als doodskleed een kledingstuk worden gebruikt dat te kort voor zijn gehele lichaam was, waarna zijn benen met "Al'ithkhar" (een plantensoort) werden bedekt, hetgeen ook met Mus'ab Ibn U'mair werd gedaan.
De terugkeer naar Medina
Nadat de profeet en de moslims klaar waren met het opbergen van de lichamen van de martelaars en het verrichten van de smeekbeden voor hen, keerden zij terug naar Medina. Enkele vrouwen, waarvan de familieleden vermoord waren, gingen de straat op om de profeet te ontvangen. Hij sprak met ze en heeft hen gecondoleerd. Een andere vrouw uit Beni Dinar verloor in deze strijd haar man, broer en vader. Toen de mensen haar condoleerden vroeg zij naar de profeet waarna zij te horen kreeg dat het goed met hem ging. Zij hebben hem aangewezen aan haar, toen zij hem zag heeft zij gezegd: ,,Elke beproeving is, na U te hebben gezien, beperkt".
De moslims overnachtten in een noodtoestand, zij bewaakten Medina en de profeet terwijl zij vermoeid waren, gewond en droevig. De profeet vond het noodzakelijk om de bewegingen van de vijand te volgen en als het nodig was hen te lijf gaan op het strijdveld, in het geval de vijand naar Medina probeerde terug te keren.
Het schrijven van brieven naar de vorsten
De profeet had na het sluiten van het verdrag van Alhudaibiyah geen zorgen meer wat betreft Quraish. Na zijn terugkeer in Medina begon hij met het versturen van brieven naar de vorsten en de emirs, waarin hij hen tot de Islam opriep en hen wees op hun verant-woordelijkheden.
De aanleiding, de voorbereiding en de geheimhouding
In de maand Ramadan van het jaar 8 hijri heeft Allah, de Verhevene, Mekka voor Zijn gezant geopend. Daarmee heeft Allah, de Verhevene, Zijn religie en Zijn gezant machtig gemaakt en Zijn huis (de gewijde moskee) gered. Dit goede nieuws bereikte de bewoners van de hemelen en leidde tot het intreden van mensen in drommen tot de Islam.

De stam Beni Bakr koos in het Hudaybiah-verdrag de kant van Quraish, terwijl tussen deze stam en de stam Khuza'ah nog wederzijdse wraakzuchtige gevoelens bestonden. In de maand Sha'ban van het jaar 8 hijri, tijdens het Hudaybiah-bestand, greep Beni Bakr de kans, vielen Khuza'ah aan en vermoordden ruim twintig mensen onder hen. Zij volgden hen tot in Mekka en vochten daar tegen hen waarbij de mensen van Quraish hen ook hebben geholpen tegen de mensen van de stam Khuza'ah.
Khuza'ah koos in het Hudaybiah-verdrag de kant van de moslims. Ook had een aantal onder hen zich tot de Islam bekeerd; vandaar dat zij de profeet berichtten over dit incident waarna hij besloot hen te beschermen.

De mensen van Quraish hadden wroeging over hun manier van handelen en de schending van het verdrag. Zij vreesden de gevolgen daarvan en stuurden vervolgens Abu Sufyan naar Medina om het verdrag te verlengen en te bekrachtigen. Hij bezocht bij zijn aankomst in Medina zijn dochter, Moeder der gelovigen Oem Habibah. Toen hij op de plek van de profeet wilde gaan zitten verwijderde zij dit, waarna hij zei: ,,Oh dochter. Is deze plek je meer lief dan ik?" Zij antwoordde: ,,Dit is de plek van de gezant van Allah terwijl jij een onreine afgodendienaar bent". Hij zei toen: ,,Bij Allah, je bent er slecht aan toe zonder mij". Abu Sufyan bezocht de profeet en sprak tegen hem maar de profeet antwoordde hem niet. Daarna ging hij naar Abu Bakr zodat deze misschien met de profeet zou praten, maar Abu Bakr weigerde. Daarna ging hij naar Omar en sprak in harde bewoordingen tegen hem maar ook hij weigerde te bemiddelen. Daarna heeft hij bij Ali zijn excuses aangeboden, die hem daarna adviseerde om terug te gaan naar Mekka.
De profeet droeg zijn metgezellen op zich voor te bereiden om Quraish aan te vallen. Ook mobiliseerde hij de plattelandsbewoners uit de omgeving van Medina. Dit vond in het geheim plaats. Hij riep Allah aan waarbij hij zei: ,,Oh Allah, U kunt ervoor zorgen dat de mensen van Quraish hiervan niets komen te zien of te weten totdat wij hen verrassend aanvallen".

Aan het begin van de maand Ramadan stuurde de profeet Abu Qutadah als informant naar Batn Idham dat op een afstand van 36 mijlen ligt van Medina. Zo zouden de mensen van Quraish denken dat de moslims deze plaats zouden aanvallen.

Hatib Ibn Tha'labah, een moslim, stuurde een brief naar Quraish waarin hij hen op de hoogte stelde van de plannen van de profeet. Hij gaf de brief aan een vrouw die het vervolgens aan de mensen in Mekka zou overhandigen. De profeet werd hierover echter vanuit de hemel bericht, waarna hij vier van zijn metgezellen naar haar toe-stuurde; Ali, Amiqdad, Zubair en Marthad. Zij vertrokken naar Rawdhat Khakh, op aanwijzing van de profeet waar zij de vrouw hebben gevonden en haar de brief vroegen. Zij weigerde in eerste instantie het te geven maar deed het uiteindelijk wel nadat zij haar bedreigden.

Nadat zij terug kwamen in Medina sprak de profeet tegen Hatib en vroeg hem om uitleg. Hatib vertelde dat zijn familie en kinderen in Mekka woonden en dat niemand hen kon beschermen; hij hoopte op deze manier dat de mensen van Quraish hem iets verschuldigd zouden zijn, zodat zij zijn familie goed zouden behandelen en bescherming zouden bieden. Hij benadrukte dat zijn daad geen gevolg zou zijn van het verlaten van zijn religie.
Omar nam hiermee geen genoegen en vroeg de profeet om toestemming Hatib te onthoofden omdat hij Allah en Zijn gezant zou hebben bedrogen. De profeet zei: ,,Hij heeft de strijd van Badr bijgewoond. Allah is op de hoogte van de daden van de mensen die Badr bijgewoond hebben. Wellicht heeft Hij hen al hun zonden vergeven." Omar huilde nadat hij dit hoorde en zei: ,,Allah en Zijn gezant zijn meer wetend."
Onder weg naar Mekka
Op de tiende van de maand Ramadan van het jaar 8 hijri vertrok de profeet vanuit Medina richting Mekka met een leger van 10.000 man. Zijn taken in Medina droeg hij over aan Abu Rahm Al-Ghifari.

Toen de profeet bij de plaats Djuhfah arriveerde ontmoette hij zijn oom Al'Abbas die zich al tot de Islam had bekeerd en naar Medina was geimmigreerd. Onderweg ontmoette hij ook twee van zijn neven Abu Sufyan Ibn Alharith en de zoon van zijn tante Abdullah Ibn Abi Umayah, maar ontliep hen omdat ze gewoon waren hem te belastigen en te beledigen. Oum Salamah zei tegen de profeet: ,,Wees niet het meest afkerend jegens uw neven". Ali adviseerde Abu Sufyan om de profeet hetzelfde te vertellen wat de broers van Yoesoef hem vertelden; ,,Bij Allah, voorzeker, Allah heeft jou boven ons verheven. Voorwaar, wij waren zeker zondaren." Abu Sufyan zei dat waarna de profeet met het volgende reageerde: ,,Er is voor jullie geen verwijt op deze dag. En hopelijk vergeeft Allah jullie, en Hij is de Meest Barmhartige der Erbarmers." Abu Sufyan heeft de profeet daarna in een gedicht verheerlijkt en hem zijn excuses aangeboden.

Bij de plaats Kadid merkte de profeet dat het vasten de mensen te zwaar werd, at zelf wat en gaf mensen de opdracht om ook te eten. Hij trok daarna verder en arriveerde 's avonds bij Mar Dhahran waar hij het leger opdroeg om tienduizend vuren te ontsteken en gaf Omar Ibnulkhattaab de leiding over de bewakers. Abu Sufyan liep, samen met Hakim Ibn Hizam en Badil Ibn Warqa'e, en keek steeds angstig achterom. Hij zei toen hij de vuren zag: ,,Ik heb nooit zo'n vuur of leger gezien." Badil vertelde hem dat het het leger van de stam Khuza'ah was, waarna hij antwoordde: ,,Khuza'ah is te nederig hiervoor. Het kan onmogelijk het vuur of het leger van Khuaza'ah zijn."
Abu Sufyan bij de Profeet
Al'abbas, moge Allah met hem tevreden zijn, reed rond op de muilezel van de profeet, en hoorde stem van Abu Sufyan die hem vroeg wat er allemaal aan de hand was. Al'abbas liet hem de profeet zien die zich tussen een menigte bevond. Al'abbas zei: ,,De mensen van Quraish zullen verrast worden."
Abu Sufyan vroeg hem om raad, waarna hij hem adviseerde om met hem naar de profeet te gaan. Onderweg zag Omar Ibnulkhattab Abu Sufyan en zei tegen hem: ,,Abu Sufyan? vijand van Allah. Ik betuig mijn dank aan Allah dat je uiteindelijk op je knieën bent gegaan.'' Omar vertrok daarna onmiddellijk naar de profeet maar Al'abbas was hem voorgeweest. Toen Omar bij de profeet aankwam vroeg hij om toestemming Abu Sufyan te onthoofden. Al'abbas vertelde Omar dat hij Abu Sufyan onder zijn bescherming had genomen. Daarna pakte hij de profeet bij zijn hoofd en zei: ,,Alleen ik smeek hem deze avond." Tegelijkertijd ging Omar door met zijn verzoek maar de profeet vroeg Al'abbas om Abu Sufyan naar zijn huis mee te nemen om vervolgens de volgende ochtend bij hem te verschijnen. De profeet zei tegen Abu Sufyan toen hij de volgende ochtend hem kwam: ,,Abu Sufyan, is het niet de tijd dat je alsnog in Allah gelooft?" Abu Sufyan antwoordde: ,,U blijft barmhartig, genadig en u houdt goede banden met de bloedverwanten. Als er een andere god bestond naast Allah, dan had ik vandaag wel wat aan hem gehad." De profeet zei: ,,Abu Sufyan, ben je nog niet van overtuigd dat ik de gezant van Allah ben?". Abu Sufyan antwoordde: ,,Daar heb ik nog steeds wat moeite mee." Al'abbas zei toen tegen Abu Sufyan: ,,Wordt moslim voordat je onthoofd wordt", waarna hij zich tot de Islam bekeerde en de geloofsverklaring uitte. Al'abbas verzocht de profeet om Abu Sufyan een gunst te doen omdat hij een hoogmoedig iemand was. De profeet zei naar aanleiding hiervan: ,,Eenieder die het huis van Abu Sufyan binnenloopt is veilig, ook wie zijn deur dicht doet en thuis blijft of zich in de gewijde moskee bevindt is veilig."
De aankomst van de Profeet in Mekka
De profeet trok de volgende ochtend verder richting Mekka. Hij droeg Al'abbas op om bij de ingang van de stad samen met Abu Sufyan te gaan staan zodat Abu Sufyan het Islamitische leger voorbij zou zien gaan. Al'abbas vertelde Abu Sufyan elke keer dat er een groep voorbij ging, welke stam deze vertegenwoordigde maar Abu Sufyan was daarin niet zo geïnteresseerd totdat de eenheid van Al'ansar, onder leiding van Sa'd Ibn U'badah, voorbij kwam. Sa'd zei tegen Abu Sufyan: ,,Vandaag wordt de strijd geleverd en is de "Ka'bah" niet meer onaantast-baar."

Daarna kwam de profeet in een eenheid van het leger dat uit Al'ansar en Almuhadjirin bestond "alkhadra'e", waar-van alleen ijzer zichtbaar was. Abu Sufyan vroeg verbaasd aan Al'abbas: ,,Wie zijn deze mensen?" Waarna Al'abbass hem vertelde dat het de profeet was. Abu Sufyan zei toen: ,,Niemand kan ze tegenhouden. Het koningschap van de zoon van je broer is enorm geworden." Al'abbas wees hem op het feit dat het geen koningschap was en zei: ,,Abu Sufyan, het is het gezantschap". ,,Dat is het dus", reageerde Abu Sufyan.

Toen de profeet werd bericht over wat Sa'd tegen Abu Sufyan had gezegd, zei hij: ,,Het is onwaar wat Sa'd zegt. Integendeel, vandaag verklaart Allah de "Ka'bah" voor gewijd en vandaag wordt het bedekt." Hij pakte de banier van Sa'd en gaf het aan zijn zoon Qais.

Nadat de profeet voorbij was gegaan vertrok Abu Sufyan snel naar Mekka om de mensen te waarschuwen. Toen hij de stad binnenliep begon hij te schreeuwen: ,,Oh mensen van Quraish, daar is Mohammed. Hij is naar jullie toegekomen met een leger dat jullie niet aankunnen. Wie naar hethuis van Abu Sufyan komt is veilig en wie zijn deur dicht doet of naar de gewijde moskee gaat is ook veilig". De mensen deden meteen hun deuren dicht of gingen haastig naar de gewijde moskee. De profeet droeg Khalid Ibn Alwalid, die de leiding over het linkergedeelte van het leger had, op om Mekka vanuit het zuiden binnen te vallen, via Kadah. Hij kreeg verder de opdracht eenieder die hem in de weg zou staan aan te vallen, totdat hij de heuvel As-safah bereikt zou hebben waar alle legergroepen bij elkaar zouden komen. De profeet droeg Zubair, die de leiding over het rechtergedeelte van het leger had, op om vanuit het noorden Mekka binnen te vallen. Daarnaast moest Zubair zijn banier bij Alhudjoen plaatsen en aldaar op de profeet wachten.
Abu U'baidah, had de leiding over de ongewapende troepen die te voet waren. Dit onderdeel moest via de vallei Mekka binnen lopen en daar de profeet ontmoeten. Demensen van Quraish raakten in paniek maar een groep dacht toch aan een confrontatie. Toen Khalid bij deze laatstgenoemde groep langskwam met zijn leger vermoordde hij twaalf van hen waarna de rest vluchtte. Khalid trok daarna verder Mekka binnen totdat hij de profeet ontmoette bij As-safah. Toen Zubair bij Alhudjoen arriveerde plaatste hij de banier bij de moskee Alfath, zoals dat hem was opgedragen.
Hij zette een tent op voor Oem Salamah en Maymoenah en verliet de plaats niet totdat de profeet arriveerde. De profeet nam daar een rustpauze en vertrok daarna met Abu Bakr, terwijl hij soerat "alfath" uit de Koran las, totdat hij de gewijde moskee binnenliep omringd door Almuhadjirin en Al'ansar. Hij raakte de 'zwarte steen' aan en liep rond de "Ka'bah" terwijl hij op zijn kameel zat en zich niet in de staat van "moehrim" begaf.
Rond de "Ka'bah" bevonden zich ongeveer 360 afgodsbeelden. De profeet gaf die een voor een een stoot met zijn stok terwijl hij zei: "De waarheid is gekomen en de valsheid is ten onder gegaan. Voorwaar, de valsheid gaat ten onder." Ook zei hij: "De waarheid is gekomen en de valsheid zal zich niet herhalen en niet terugkomen".
Het reinigen van de "Ka'bah" en vervolgens het gebed verrichten erbinnen: Toen de profeet klaar was met de "tawaaf" nodigde hij Othman Ibn Talhah uit, die in het bezit was van de sleutels van de "Ka'bah". Hij gaf de opdracht om de "Ka'bah" te openen en de afgodsbeelden die zich daarbinnen bevonden naar buiten te halen en te vernietigen. Ook de afbeeldingen opde muren moesten weggeveegd worden. Daarna liep hij samen met Oussama Ibn Zaid en Bilal naar binnen. De profeet deed de deur daarna dicht, verrichtte een gebed bestaande uit twee "rak'ah", liep rond binnen de "Ka'bah" en sprak de "takbier" d.w.z. "Allah is groot" uit bij elke hoek ervan.
De profeet deed daarna de deur open, terwijl de mensen van Quraish zich in de gewijde moskee hadden verzameld. Hij hield een preek waarin hij de verschillende voorschriften van de Islam duidelijk maakte en de gebruiken van het djahilyah-tijdperk nietig verklaarde. Daarna zei hij: ,,Oh mensen van Quraish, wat denken jullie dat ik met jullie van plan ben?". Zij antwoordden: ,,Iets goeds, u bent een nobele broer en de zoon van een nobele broer." Hij zei toen: ,,Er is voor jullie geen verwijt op deze dag. Ga je gang, jullie zijn vrij." Daarna ging hij binnen de gewijde moskee zitten, gaf de sleutel van de "Ka'bah" terug aan Othman Ibn Talhah en zei tegen hem: ,,Neem deze sleutel voor eeuwig. Alleen een onrecht-doener zal het van jouw nakomelingen afnemen."
De trouwzwering
De profeet ging daarna naar de heuvel As-safah vanwaar hij de gewijde moskee kon zien. Hij hield zijn handen omhoog en verrichtte een smeekbede. Daarna ontving hij de mensen die hem trouw zworen en zich aan de voorschriften van de Islam wilden houden. Onder hen was ook Abu Quhafah, de vader van Abu Bakr. De profeet was erg blij met het feit dat hij zich tot de Islam bekeerde. Daarna was het de beurt aan de vrouwen die de profeet, Allah zegen en vrede zij met hem, trouw zworen; dat zij geen deelgenoot aan Allah toekennen, niet stelen, geen ontucht plegen, hun kinderen niet vermoorden, geen leugen verzinnen over wat tussen hun handen en hun voeten is en dat zij hem niet in het goede ongehoorzaam zijn.
Onder de mensen die de profeet trouw zworen was ook Hind Bint U'tbah, de vrouw van Abu Sufyan. Zij kwam gesluierd naar de profeet uit angst dat Hamzah gewraakt zou worden, die tijdens de Uhud-strijd vermoord werd ten gevolge van haar opdracht. Ze zei tegen de profeet nadat zij hem trouw had gezworen: ,,Gezant van Allah, ik had altijd niets liever dan de vernedering van uw mensen. Maar nu heb ik niets liever dan uw mensen in alle waardigheid te zien verkeren." ,,Eveneens." antwoordde de profeet.
Omar Ibnulkhattab zat op een plaats iets lager dan de profeet om namens de profeet het trouw zweren van de mensen af te nemen en hen de Islam te leren. De vrouwen deden dat mondeling zonder een hand te geven. Sommige mensen wilden de profeet trouwzweren en beloven te zullen immigreren, waarbij hij zei: ,,De mensen die immigreerden hadden alle baat daarbij. Er is geen migratie na de opening van Mekka maar wel de Jihad en de intentie daarvoor."
De mensen waarover het doodvonnis werd uitgesproken
Sommigen onder de mensen van Quraish hadden veel gezondigd en waren erg misdadig tegen de moslims geweest. De profeet had hen uitgezonderd en de opdracht gegeven ze te vermoorden, zelfs als zij zich in de beurt van de "Ka'bah" zouden bevinden. Deze personen konden nergens meer naar toe. Zo werden sommige onder hen vermoord, anderen hebben zich tot de Islam bekeerd. Vier personen werden vermoord; Ibn Akhtal, Maqies Ibn Subabah, Alharith Ibn Nawfal en een slavin van Ibn Khatl. Volgens andere overleveringen waren het er vijf of zes.
Vier anderen zijn moslim geworden maar waren, uit angst, gevlucht of ondergedoken. Het waren volgens de meest waarschijnlijke overleveringen: Abdullah Ibn Sa'd, I'krimah Ibn Abu Djahl, Habar Ibn Al'aswad en een andere slavin van Ibn Khatl. Volgens andere overleveringen waren het er zeven. De volgende namen worden dan genoemd: Ka'b Ibn Zuhair, Wahshi Ibn Harb en Hind Bint U'tbah.
Er waren ook personen die vluchtten of onderdoken, terwijl die niet tot de dood veroordeeld waren zoals Safwan Ibn Umayah, Zuhair Ibn Abi Umayah, Suhail Ibn A'mr. Zij zijn allen moslim geworden.
Het openingsgebed
De profeet ging daarna naar het huis van Oem Hani'e, de dochter van zijn oom Abu Talib, waar hij zich waste en het openingsgebed verrichtte. Het gebed bestond uit acht "rak'ah". Oem Hani'e had twee mensen in bescherming genomen die haar broer Ali Ibn Abu Talib wilde vermoorden. Toen zij de profeet hierover vroeg, zei hij: ,,Wie jij in bescherming neemt, geniet ook onze bescherming."
Bilal verricht de oproep tot het gebed, de "athaan", boven op de "Ka'bah"
Toen het tijdstip van het middaggebed "Dhohr" aanbrak, droeg de profeet Bilal op om de oproep tot het gebed te verrichten, waarna hij dit boven op de "Ka'bah" deed. Dit was ook een teken van de overheersing van de Islam, hetgeen alle blijdschap heeft bezorgd bij de moslims en alle woede bij de afgodendienaars.
Het verblijf van de Profeet in Mekka
Nadat de opening van Mekka voltooid was, vreesden Al'ansar (de oor-spronkelijke bewoners van Medina) dat de profeet zich daar zou vestigen omdat het zijn thuisland was en die van zijn eigen stam. Toen hij dit hoorde zij hij tegen Al'ansar: ,,Ik zoek mijn toevlucht bij Allah, dit zal niet gebeuren. De rest van mijn leven zal ik bij jullie doorbrengen." Hierna waren zij gerustgesteld.

De profeet verbleef negentien dagen in Mekka. In deze periode heeft hij de mensen de voorschriften van de Islam geleerd en de stad van de overblijfselen van het djahiliyah-tijdperk gereinigd. Hij liet ook een oproep doen; ,,Wie in Allah en in de laatste dag gelooft, vernietigt elk afgodsbeeld dat men thuis heeft."
Het vernietigen van de afgodsbeelden U'zah, Suwa'e en Munaat
De profeet stuurde op de vijfen-twintigste van de maand Ramadan Khalid Ibn Alwalid en dertig man naar Nakhlah om het afgodsbeeld U'zah te vernietigen. Dit was het grootste afgodsbeeld van Quraish.
In dezelfde maand stuurde hij A'mr Ibn Al'as en twintig man om Suwa'e te vernietigen. Dit was het afgodsbeeld van de stammen Kalb, Khuza'ah, Ghassan, Al'aws en Al'akhazradj. A'mr kwam aan samen met de twintig mannen bij Almushallal, waar het afgodsbeeld zich bevond en vernietigde het.
Khalid Ibn Alwalid naar de stam Beni Djuthaimah
In de maand Shawal stuurde de profeet Khalid Ibn Alwalid naar de stam Beni Djuthaimah om hen op te roepen zich tot de Islam te bekeren. Hij vertrok met 350 man en vroeg ze bij zijn aankomst om zich tot de Islam te bekeren, waarna zij weigerden. Hij vermoordde een aantal onder hen en nam anderen als krijgsgevangenen. Onderweg gaf hij iedereen de opdracht zijn krijgsgevangene te vermoorden, maar een aantal mensen, waaronder Ibn Omar, weigerde dit te doen.
Na hun terugkeer hebben zij dit aan de profeet verteld waarna hij twee keer zei: ,,Oh Allah, ik neem afstand van deze daad van Khalid". Hij stuurde daarna Ali, moge Allah met hem tevreden zijn, naar de stam Beni Djuthaimah met geld waarmee Ali de schadeloosstelling van de doden betaalde en het resterende bedrag aan hen overhandigde.
Er ontstond naar aanleiding van dit incident een ruzie tussen Khalid en Abdurrahman Ibn A'wf. Toen de profeet hierover werd bericht zei hij tegen Khalid: ,,Wees geduldig Khalid en laat mijn metgezellen met rust. Bij Allah, als je de berg Uhud van goud bezat en die als aalmoes aan de armen zou geven, dan had je nog niet hetgeen bereikt wat zij hebben bereikt."

De afscheidsbedevaart
De verkondiging van de Islam "da'wah" had het hele Arabische Schiereiland bereikt. Allah, de Verhevene, zorgde ervoor dat er een groep gelovigen bestond die verdere verkondiging van deze religie en het verspreiden ervan over de hele wereld als taak op zich nam. Allah, de Verhevene, had voor-bestemd dat de inspanningen van de profeet vruchten af hadden geworpen voordat hij zou sterven, door hem de Gewijde moskee in Mekka te laten bezoeken in de maand Thul Hidjah van het jaar 10 hijri.

Toen de profeet de "hadj" wilde verrichten, maakte hij dit bekend aan de mensen, waarna een grote groep mensen zich verzamelde in Medina. Dit vond plaats op zaterdag 26 Thul Qi'dah. De profeet bereidde zich voor, kleedde zich om en vertrok vanuit Medina nadat hij het dhohr-gebed verrichtte. Hij kwam aan in Thul Hulayfah vlak voor de tijdstip van het Asr-gebed, verrichtte twee "rakah" en overnachtte daar. Toen hij wakker werd zei hij: ,,Vannacht is iemand door mijn Heer naar mij gestuurd. Deze zei: ,,Bidt bij deze gezegende rivier en zeg: ,,Verricht de "oemrah" en de "hadj" samen." " Vanaf dat moment werd het toegestaan de "oemrah" gedurende de dagen van de "hadj" te verrichten. In de djahiliyyah-tijdperk vond men het een grote zonde.
De profeet reinigde zich in de voormiddag, bracht musk aan op zijn hoofd en lichaam, kleedde zich aan en verrichtte het namiddaggebed "al'asr" met de intentie de "oemrah" en de "hadj" samen te verrichten. Hij sprak de "talbiyah" uit:
"Oh Allah, hier ben ik, beantwoordend aan Uw oproep, hier ben ik. U heeft geen metgezel, hier ben ik. U heeft geen deelgenoten, hier ben ik, voorzeker, alle lofgunsten en Heerschappij behoren U toe." Soms zei hij ook: ,,Hier ben ik, God van de Waarheid."

Daarna verliet hij de gebedsruimte, stapte op zijn kameelmerrie en riep de mensen op om de "oemrah" en de "hadj" te verrichten. Hij herhaalde de "talbiyah" en heeft na het gebed een dier geslacht. Hij vervolgde zijn tocht, overnachtte in Thi Tiwah en verrichtte daar het ochtendgebed "alfadjr".
Hij reinigde zich en zette zijn tocht voort richting de gewijde moskee in Mekka. Dit speelde zich af op zondagochtend, 4 Thul Hidjah. De profeet liep daarna zeven keer rondom de Ka'bah en zeven keer tussen Safa en Marwah. Hij verbleef in Alhoedjoen (in het noorden van Mekka) en keerde niet terug voor het verrichten van de "tawaaf" d.w.z. "rondom de Ka'bah lopen". Hij bleef in de staat van "moehrim" d.w.z. "gewijde toestand" omdat hij de "oemrah" en de "hadj" samen verrichtte en omdat hij al geofferd had. Hij droeg eenieder op, die ook al hadden geofferd, in de staat van "moehrim" te blijven. Degenen die geen dier hadden geslacht mochten hun hoofden kaal scheren, na de "tawaaf" en de "Sa'y" te hebben verricht. Dit stond gelijk aan het verrichten van de "oemrah" en daarbij maakte het niet uit of men de intentie had de "hadj" of de "oemrah" of beiden te verrichten. De profeet heeft gezegd: ,,Als ik mijn verrichtingen andersom had gedaan, dan had ik de vee niet meegenomen. Ik had dan de "oemrah" verricht en daarna de staat van "moehrim" beëindigd."
Op de Tarwiyah-dag vertrok de profeet naar Minan. Dit vond plaats op 8 Thul Hidjah. Iedereen zorgde ervoor dat ze zich in de staat van "moehrim" bevonden wanneer ze dit nog niet hadden gedaan. De profeet verrichtte de vijf gebeden in Minan. Hij verkortte de gebeden die uit vier "rak'ah" bestaan en verrichtte alleen maar twee "rak'ah". Daarna verliet hij Minan na zons-ondergang richting Arafat, na een kort verblijf in Namirah. Toen de zon haar hoogste punt gepasseerd was, stapte de profeet weer op zijn kameel en stopte bij Wadi U'rnah. De mensen hadden zich daar verzameld. Toen stond hij op en heeft hen toegesproken. Hij zei, na dank en lof aan Allah te hebben geuit: ,,Oh mensen, luister naar mijn woorden, ik weet niet of ik jullie volgend jaar nog zie op deze plek. Beschouw jullie bloed en bezittingen als heilig, zoals ook deze dag, deze maand en dit gebied heilig zijn. Alles wat nog open staat van het djahiliyah-tijdperk is teniet gedaan; ook elk moord die in dit tijdperk gepleegd werd en als eerste daarvan die van Ibn Rabi'ah Ibn Alharith (hij werd vermoord door Huthail in Beni Sa'd). De rente van die periode wordt ook teniet gedaan en als eerste daarvan die van Abbas Ibn Abdul-muttalib."
Jullie moeten Allahvrezend zijn bij het behandelen van de vrouwen. Ik zal jullie iets nalaten; als jullie je daaraan vasthouden zullen jullie nooit dwalen: het Boek van Allah, de Verhevene. Zo meteen worden jullie gevraagd over mij, wat zullen jullie dan zeggen?". ,,Wij getuigen dat u de boodschap heeft doorgegeven en ons de juiste weg gewezen." Hij wees met zijn vinger naar boven en zei: ,,Oh Allah, hoor hun getuigenis. Allah, hoor hun getuigenis, Allah, hoor hun getuigenis." In deze preek heeft de profeet veel onderwerpen verduidelijkt. Toen hij klaar was kreeg hij een openbaring:
"Vandaag heb Ik jullie Godsdienst voor jullie vervolmaakt en heb Ik Mijn Gunst voor jullie volledig gemaakt en heb Ik de Islam voor jullie als gods-dienst gekozen." (Surah 3: Ayah 3).
Dit was een dag van geluk en dankbaarheid.
Na de preek riep Bilal de mensen op tot het gebed "Athaan" en verkorte de profeet het middag- en het na-middaggebed "dohr" en "a'sr" en heeft tussen deze twee gebeden geen vrijwillige gebeden verricht. Hij richtte zich tot de "Qiblah" en stond daar tot zonsondergang. Daarna ging hij richting "Moezdalifah" waar hij de avondgebeden "maghrib" en "isha" verrichtte. Hij sliep daarna kort tot aan het ochtendgebed "fadjr" en vertrok richting "Almash'ar Alharam". Daar richtte hij zich tot de "Qiblah" en verrichtte een aantal smeekbeden en sprak de "takbier" uit, d.w.z. "Allah is groot" en de "tahliel".
Vervolgens ging hij naar Minan vr de zonsopgang en stopte bij "aldjamarat alkoebrah" en gooide daar zeven steentjes. Hij zei elke keer: "allahoe akbar" en bleef tijdens deze handelingen de "talbiah" uitspreken. Daarna heeft hij gezegd: ,,Neem deze handelingen van mij over want waarschijnlijk zullen jullie mij volgend Hadj-seizoen niet ontmoeten." Hij vervolgde zijn tocht naar Minan en slachtte zelf daar drieënzestig koeien en Ali de resterende zevenendertig. Daarna droeg hij op om een deel van de geslachte dieren voor te bereiden om daarvan te eten. Hij schoor daarna zijn hoofd, waarbij eerst de rechterhelft van zijn haar geschoren werd, en verdeelde dit onder de mensen; ieder kreeg één of twee haartjes. De linkerhelft van zijn haar gaf hij aan Abu Talhah.

Daarna trok hij zijn dagelijks kleding aan, deed een lekkere geur op voordat hij de "tawaaf" rondom de Ka'bah ging verrichten. Vervolgens verrichtte hij het middaggebed "dohr" en bezocht de mensen van Abd Almuttalib, terwijl deze bij de bron van Zamzam waren. De profeet zei: ,,Geef water aan de mensen van Abd Almuttalib en als ik niet vreesde dat alle mensen zouden verwachten dat ik ook hen water gaf, zou ik het zelf hebben gedaan." Zij gaven hem daarna een emmer water waarvan hij dronk. Hij keerde terug van Minan en bleef daar de 11e, 12e en 13e dag van Thul Hidjah; de tashrieq-nachten. Hij gooide iedere dag na zonsopgang steentjes bij "aldjamarah", begon bij de kleinste, gooide zeven steentjes en ging vervolgens naar de middelste en de grootste. Toen werd Soerah "An-nasr" geopenbaard, waarna de profeet een preek op de offerdag en een andere preek op de tashrieq-dag uitsprak. Hij sprak nadrukkelijk over wat hij eerder had gezegd en voegde andere zaken daar aan toe.
Op de derde dag van de tashrieq-dagen, die op een dinsdag viel, is de profeet vertrokken vanuit Minan, na het gooien van steentjes bij "aldjamarah", richting Al'abtah. Daar verrichtte hij het middag-, namiddag- en de avondgebeden en stuurde zijn vrouw Aïsha met haar broer Abdurrahman Ibn Abu Bakr om de "oemrah" te verrichten. Zij begaf zich in de staat van "moehrim", verrichtte de "oemrah" en voegde zich vr het ochtendgebed bij de profeet in Al'abtah. Toen Aïsha daar aankwam, stond de profeet op het punt om te vertrekken. Hij ging naar de gewijde moskee, verrichtte de "tawaaf" ter afscheid en vertrok vanuit het zuiden van Mekka richting Medina.
Toen hij Medina naderde zei hij drie keer: "Allahoe akbar" en voegde daaraan: ,,Er is geen God dan Allah, de Enige. Hij heeft geen deelgenoten, Hij heeft de Heerschappij over alle dingen en Hij heeft de macht over alles. Wij zijn de berouwvolle aanbidders, de knielenden voor onze Heer, en we zijn Hem dankbaar. Allah is Zijn belofte nagekomen en heeft Zijn dienaren de overwinning geschonken en de ongelovigen laten verliezen."
De tekenen van het afscheid
Nadat de profeet zijn boodschap had verkondigd en de leidraad aan zijn volk had overhandigd, begonnen de tekenen van zijn afscheid zich te tonen in zijn uitspraken en handelingen. In de maand Ramadan van het jaar 10 hijri bracht hij twintig dagen in afzondering door. De engel Jibriel, vrede zij met hem, liet hem toen twee keer de Koran reciteren. De profeet zei tegen zijn dochter Fatima: ,,Hierdoor zie ik dat mijn laatste dag nabij is." Hij nam afscheid van Mu'ath en gaf hem een laatste advies: ,,Oh Mu'ath, misschien ontmoeten we elkaar niet meer en misschien zul je in de toekomst langs deze moskee en mijn graf komen." Mu'ath huilde bij het nemen van afscheid. De profeet had tijdens de afscheidsbedevaart steeds gezegd: ,,Misschien ontmoet ik jullie niet meer na dit jaar." Deze vers uit de Koran werd toen geopenbaard: ,,Vandaag heb ik de godsdienst voor jullie vervolmaakt..." Ook de Soerat An-nasr werd geopenbaard. Dat gaf de profeet het gevoel dat zijn wereldlijk leven voorbij was; daarom werd deze "hadj" 'afscheidsbedevaart' genoemd. Dit betekende dat de profeet afscheid nam van zijn mensen en klaar was om naar zijn Heer te gaan. In het begin van de maand Safar in het jaar 11 hijri ging hij naar Uhud en verrichtte het gebed voor de doden voor hen die als martelaar gestorven waren bij de Uhud-strijd, als afscheid van de mensen die al dood waren en de mensen die nog leefden. Daarna besteeg hij de preekstoel "alminbar" en zei: ,,Ik ben getuige voor jullie. Bij Allah, ik heb mijn taak hier op aarde volbracht. En bij Allah, ik vrees niet dat jullie na mijn overlijden afgodendienaars zullen worden, maar ik ben bang dat jullie gaan wedijveren in het geloof." Aan het einde van de maand Safar ging hij naar de begraafplaats Baqie'e Alghardaq, waar hij vergeving vroeg aan Allah voor de mensen en zei: ,,Wij komen ook naar jullie."
Begin van de ziekte
Op de laatste maandag van de maand Safar heeft de profeet nog een dodengebed verricht in Albaqie'e. Aïsha, moge Allah met haar tevreden zijn, zei: ,,Hij kwam terug uit Albaqie'e en op hetzelfde moment kreeg ik hoofdpijn. Ik begon te klagen over hoofdpijn, waarop hij zei: ,,Ik zou over hoofdpijn moeten klagen en niet jij."
Dit was het begin van zijn ziekte, maar al was hij ziek, hij ging toch naar al zijn vrouwen totdat hij heel ernstig ziek werd tijdens zijn verblijf bij Maymoenah. Hij zei: ,,Waar ben ik morgen, waar ben ik morgen?" Hij verlangde naar het samenzijn met Aïsha. Zijn vrouwen gaven hem toestemming om te zijn waar hij wilde. Hij werd slecht ter been en ging, met hulp van Alfadl Ibn Abbas en Ali Ibn Abutalib naar het huis van Aïsha.
Zijn testament en afscheidswoorden
Aïsha, moge Allah met haar tevreden zijn, zei: ,,Toen hij mijn kamer binnenkwam werd zijn pijn erger. Hij zei: ,,Put zeven zakken water uit een zeer koude bron en giet die over me heen zodat ik weer zou kunnen lopen en voor de gelovigen kan preken." We zetten hem in een stenen trog, geleend van Hafsah, en overgoten hem net zolang met water tot hij ons gebaarde te stoppen. Toen ging hij weg en verrichtte het gebed met de mensen en hield een preek."
Hij zei: ,,Degenen die er voor jullie waren namen de graven van hun profeten als moskee. Maak van de graven geen moskee. Ik waarschuw jullie hiervoor. Allah vervloekt de Christenen en Joden die de graven van hun profeten als moskee namen. Neem mijn graf niet als plek om te aanbidden." Hij gaf toestemming om van zijn leven verhalen te schrijven en adviseerde de mensen goed om te gaan met Alansar. Hij zei: ,,Allah heeft een dienaar laten kiezen tussen wat hij heeft van het wereldlijke leven en wat hij bij Allah heeft. Hij heeft gekozen wat hij bij Allah heeft."
Abu Said Alkhodari zei in dit verband: ,,Abu Bakr heeft gehuild en zei: "Oh u, voor wie ik mijn vader en moeder als losprijs had willen geven"." De mensen begrepen toen niet waarom Abu Bakr dat had gezegd. Abu Said Alkhodari zei verder: ,,De profeet was degene die mocht kiezen en Abu Bakr was de meest wetende onder ons." De profeet droeg toen op om alle deuren van de moskee te sluiten, behalve die van Abu Bakr. Dit alles speelde zich af op woensdag. Op donderdag leed de profeet afschuwelijke pijnen. Hij zei: ,,Kom bij mij, dan zal ik jullie een boek voorschrijven waardoor jullie nooit zullen dwalen." Toen zei Omar, moge Allah met hem tevreden zijn: ,,De pijn wordt nog heviger. Jullie hebben de Koran, zorgen jullie goed voor het Boek van Allah." De metgezellen verschilden hierover van mening en toen het meningsverschil zo hoog opliep vroeg hij hen om te vertrekken.
Die dag benadrukte hij om de Joden, Christenen en de afgodendienaars van het Arabisch Schiereiland te verwijderen en om een goede verstandhouding te creëren met de delegaties die naar Medina zouden komen en hen te belonen. Hij maakte het belang van het gebed nadrukkelijk duidelijk en de goede verzorging van de slavinnen, waarover ze beschikten. De profeet zei: ,,Ik heb jullie twee belangrijke zaken achtergelaten en als jullie je daaraan vasthouden zullen jullie niet dwalen: het Boek van Allah en mijn traditie "sunnah"."
De verkiezing van Abu Bakr voor het leiden van het gebed
Ondanks het feit dat de profeet ernstig ziek was, leidde hij toch steeds het gebed. Maar toen op die dag de tijdstip voor het avondgebed "i'sha" aanbrak, reinigde hij zich en viel flauw. Toen hij bijkwam, reinigde hij zich opnieuw en viel weer flauw. Hij deed dat voor de derde keer en viel opnieuw flauw. Toen stuurde hij Abu Bakr om het gebed te verrichten. Abu Bakr leidde die dagen steeds het gebed (het totaal aantal gebeden, wat hij heeft geleid, was zeventien).
Op zaterdag of zondag voelde de profeet zich beter en ging met behulp van twee mannen naar de moskee om het middaggebed te verrichten. Abu Bakr leidde dit gebed, waarbij de profeet aan zijn linkerkant stond. Abu Bakr volgde de profeet in zijn gebed waarbij de mensen Abu Bakr volgden.
De giften van de Profeet
Op zondag heeft de profeet zijn jonge dienaren vrijgelaten en zeven Dinar als gift gegeven. Hij gaf zijn wapens aan de moslims en zijn harnas aan een Jood als onderpand tegen dertig "sa'e" (ongeveer zestig handenvol volkorenrogge). Toen het avond werd heeft Aïsha, moge Allah met haar tevreden zijn, haar olielamp aan een vrouw gegeven en vroeg haar wat olie.
Zijn laatste dag in dit leven
Toen het maandag was, de dag dat hij bij Aïsha zou zijn en Abu Bakr met de moslims het ochtendgebed zou verrichten, keek de profeet door de gordijnen naar de biddende moslims en glimlachte. Abu Bakr en de anderen dachten dat de profeet met hen mee wilde bidden en waren hierdoor zo verheugd dat ze van het gebed afgeleid werden. Vervolgens gaf de profeet aan dat ze hun gebed moesten vervolgen en sloot de gordijnen.
Op deze dag of in deze week heeft de profeet naar Fatima gevraagd en fluisterde haar iets in, waardoor ze begon te huilen. Daarna fluisterde hij nog iets in haar oor, waardoor ze begon te lachen. Aïsha, moge Allah met haar tevreden zijn, vroeg haar wat dit was, maar Fatima wilde dit geheim niet prijsgeven. Nadat de profeet was gestorven heeft Fatima het aan Aïsha verteld. Ze zei dat hij de eerste keer zei dat hij aan het sterven was ten gevolge van zijn ziekte. De tweede keer vertelde hij dat zij het eerste familielid was dat na hem zou sterven. Hij had haar ook blij gemaakt door haar te vertellen dat zij de beste vrouw van de wereldbewoners is. Fatima zag hoe moeilijk de profeet het had. Ze zei: ,,Oh vader, wat moet je lijden." Hij antwoordde: ,,Je vader zal niet meer lijden na deze dag." Toen riep hij Hassan en Hussein en kuste hen en riep zijn vrouwen.
Daarna begon de pijn steeds heviger te worden. Het gif dat hij in Khaibar tijdens het eten binnen had gekregen had ook zijn werking gedaan, waardoor de pijn nog heviger werd.
De profeet had een doekje op zijn hoofd liggen om de pijn te verzachten en als hij het benauwd kreeg haalde hij het ervan af. Hij zei: ,, Allah vervloekt de Christenen en de Joden die de graven als gebedsruimte nemen. Er zullen geen twee godsdiensten in het land van de Arabieren blijven." Dit waren de laatste woorden van de profeet. Hij had herhaaldelijk tegen de mensen gezegd: ,,Het gebed, het gebed en de slavinnen waarover jullie beschikken."
Het sterven van de Profeet
Toen de tekenen van het sterven zich aan begonnen te dienen, drukte Aïsha de profeet tegen haar borst aan. De broer van Aïsh Abdurrahman had een "siwak" bij zich. De profeet keek ernaar waarbij Aïsha begreep dat hij het wilde gebruiken. Ze vroeg hem dit en hij knikte bevestigend. Aïsha nam de "siwak" in haar mond, maakte het zacht en gaf het aan de profeet. Hij had een kommetje water en maakte steeds met een klein beetje water zijn gezicht nat en zei: ,,Er is geen andere god behalve Allah, de dood heeft indicaties." Toen hief hij zijn hand op, keek tegelijkertijd naar boven en bewoog zijn lippen.
Aïsha probeerde goed te luisteren en hoorde hem zeggen: ,,Ik hoop dat ik bij de mensen zal zijn, die Allah Zijn Gunsten heeft geschonken, de profeten, de getrouwe gelovigen en de martelaars. Allah, vergeef mij en wees Barmhartig ." Hij herhaalde dit drie maal. Hierna verliet zijn ziel zijn lichaam en viel zijn hand slap naast zijn lichaam. Dit gebeurde op maandag, de twaalfde dag van de maand Rabi'e I van in het jaar 11 hijri toen de zon haar hoogste punt bereikte. De profeet werd drieënzestig jaar. Allah heeft ons het leven geschonken en wij zullen tot hem terugkeren.
De radeloosheid van de metgezellen en de positie van Abu Bakr
Het nieuws van de dood van de profeet verspreidde zich direct onder de metgezellen. Voor hen hadden wereldse zaken geen waarde meer en ze raakten in een overspannen toestand. Er was geen mooiere dag dan de dag dat de profeet naar Medina kwam en er was geen droevige dag dan de dag dat de profeet stierf. De metgezellen huilden van verdriet.
Omar Ibnulkhattab zei in de moskee: ,,De profeet is niet dood en zal niet doodgaan totdat Allah alle huichelaars heeft vernietigd." Hij bedreigde de mensen die beweerden dat de profeet dood was. De metgezellen verbaasden zich over zijn gedrag en waren radeloos.
Toen de profeet stierf, was Abu Bakr in zijn huis in Sanh, omdat hij dacht dat het beter ging met hem. Hij hoorde het nieuws, ging eerst naar de moskee en sprak met niemand totdat hij naar Aïsha's huis ging. Hij ging direct naar de profeet ontblootte zijn gezicht en kuste huilend het gezicht van de profeet. Hij zei: ,,Oh profeet, voor wie ik mijn vader en moeder als losprijs had willen geven, nu is je levensreis volbracht." Abu Bakr ging naar buiten en zei: ,,Ga zitten, Omar", maar Omar weigerde te gehoorzamen. Abu Bakr gaf op en ging naar de preekstoel. De meeste gelovigen keerden zich van Omar af en schaarden zich om Abu Bakr die de mensen begon toe te spreken, waarbij hij heeft gezegd: ,,Er is geen god dan Allah en Mohammed is Zijn boodschapper. Oh gelovigen, als het Mohammed is die jullie aanbidden, weet dan dat Mohammed dood is. Maar als het Allah is die jullie aanbidden, weet dan dat Allah leeft, want Allah is onsterfelijk." Allah zegt:
"En Mohammed is niet meer dan een boodschapper, voor hem zijn de boodschappers reeds heengegaan. Als hij dan zou sterven of gedood worden: waarom zouden jullie je dan op jullie hielen omdraaien (terugvallen in geloof) En wie zich op zijn hielen zou omdraaien: het schaadt Allah niet. En Allah zal de dankbaren belonen."
Ibn A'bbas heeft gezegd: ,,Bij Allah, de mensen wisten niet dat deze vers geopenbaard was, totdat Abu Bakr het reciteerde. De mensen onthielden deze vers goed en iedereen reciteerde het hierna." En Omar zei: ,,Bij Allah, nauwelijks had ik Abu Bakr deze verzen horen voordragen of ik zakte door mijn knieën, want toen drong het pas goed tot mij door dat de profeet dood was."
Verkiezing van Abu Bakr tot Kalief
Een belangrijke zaak na de dood van de profeet was de verkiezing van een opvolger om zijn werk voort te zetten in de zaken van het land en de mensen. Ali Ibn Abutalib vond zichzelf de geschikte persoon hiervoor omdat hij een directe bloedverwant van de profeet was. Hij kwam samen met Zubir en andere mannen van de stam Beni Hashim in het huis van Fatima, de mensen van Alansar in het huis van Beni Sa'idah om een opvolger te benoemen.
De Almoehadjirin kwamen bij elkaar met Abu Bakr en Omar. Abu Bakr, Omar, Abu U'baydah Ibn Aldjarah en anderen gingen vervolgens naar het huis van Beni Sa'idah waar een heftige discussie ontstond.
Alansar vonden zich het meest geschikt om een opvolger uit hun midden te kiezen. Toen zei Abu Bakr: ,,Al het goede wat jullie genoemd hebben is voor jullie rekening. De Arabieren zullen alleen iemand van Quraish volgen." Hij nam de hand van Omar en Abu U'baydah en zei: ,,Jullie hebben mijn goedkeuring om een van deze twee mannen te kiezen." Alansar zeiden toen: ,,Wij willen dat een van jullie en een van ons gekozen wordt." Weer ontstond een heftige discussie. Omar zei tegen Abu Bakr: ,,Steek je hand uit." Dit deed Abu Bakr waarna Almoehadjirin en Alansar hem trouw hebben gezworen.
De voorbereiding van de begrafenis van de Profeet
Op dinsdag hebben Abbas, Ali Alfadl, Qathm, de zonen van Abbas, Shaqran, Oussama Ibn Zaid en Aws Ibn Khuli de rituele lijkwassing voor de profeet verricht, maar zonder hem ontkleed te hebben. Abbas en zijn zonen draaide het vereerde lichaam van de profeet steeds om terwijl Oussama en Shaqran het besprenkelden met water. Ali waste hem en Aws liet het lichaam van de profeet leunen op zijn borst. Ze wasten hem drie maal met water en het extract van de lotusbloem. Het water kwam uit de bron van Said Ibn Khaithamah in Quba'e. Deze bron werd Alghars genoemd en de profeet dronk altijd uit deze bron. Ze deden hem een doodskleed, bestaande uit drie stukken, aan. Hij droeg geen onderkleed en een "amamah" (stuk doek dat hij altijd op zijn hoofd droeg).

Abu Talhah heeft zijn graf gegraven in de plaats waar hij gestorven is. Hij heeft zijn bed naast het graf geplaatst.

De moslims kwamen naar zijn graf om het gebed te verrichten waarbij de eerste die het gebed verrichtte zijn familie was, daarna Almoehadjirin, Alansar, de kinderen en tenslotte de vrouwen. Dit vond plaats op dinsdag aan het einde van de avond.

Geen opmerkingen: