Sponsor of prijs nodig? Zelf sponsor worden?
Arkefly: Aruba

vrijdag 29 februari 2008

Werkstuk Duits Duitsland

Algemeen.

Duitsland , officieel: Bondsrepubliek Duitsland (Duits: Bundesrepublik Deutschland; afgekort: BRD), is een federale republiek in Midden-Europa. De totale oppervlakte is sinds de Duitse hereniging op 3 oktober 1990 356.970 km2, en Duitsland is daarmee na Rusland, de Oekraïne, Frankrijk, Spanje en Zweden qua omvang het zesde land van Europa. Duitsland is 8,7 maal zo groot als Nederland.
Duitsland ligt centraal op het Europese continent en grenst aan maar liefst negen landen: Denemarken (68 kilometer) in het noorden, Nederland (577 km), België (167 km), Luxemburg (135 km) en Frankrijk (451 km) in het westen, Zwitserland (334 ekm) en Oostenrijk (784 km) in het zuiden, en Tsjechië (646 km) en Polen (456 km) in het oosten. Ongeveer een derde van het tegenwoordige Duitse grondgebied wordt gevormd door de voormalige Deutsche Demokratische Republik (DDR).
Duitsland strekt zich geografisch uit van het waddeneiland Sylt in het noorden tot Oberstdorf in het zuidelijke Beieren, en van Görlitz in het oosten aan de Poolse grens tot het uiterste westen van Nordrhein-Westfalen. De langste afstand van noord naar zuid bedraagt 876 km en van het westen naar het oosten 640 kilometer. De grenzen van Duitsland hebben een gezamenlijke lengte van 3618 kilometer.
Grote eilanden zijn o.a. Rügen (930 km2), Usedom (Duitse gedeelte 373 km2), Fehmarn (185 km2), Sylt (99 km2), Borkum en Norderney.

Landschap

Duitsland bestaat uit drie grote geografische landschappen: vanuit het noorden verandert het landschap geleidelijk van vlak laagland via middelgebergte naar het hooggebergte van de Alpen.

Het Noord-Duitse laagland maakt onderdeel uit van het Oost-Europese laagland, dat zich uitstrekt van de Baltische staten, langs de kusten van Polen en Duitsland tot de noordelijke provincies van Nederland.
Het over het algemeen vruchtbare Noord-Duitse laaglandlandschap (0-200 meter) is gevormd in de ijstijden van het pleistoceen, heeft een zacht golvende bodem en is hier en daar geheel vlak. De noordelijkste bodemverheffing, ten zuiden van de Oostzee, wordt de Baltische landrug genoemd en is rijk aan meren en bossen. De tweede bodemverheffing ligt zuidelijker vanaf de Beneden-Elbe tot het Katzengebergte. Parallel met deze gebieden loopt ten noorden ervan een zacht golvend, lemig gebied en in het zuiden een brede strook onvruchtbare zandgrond, gedeeltelijke bedekt met heide (zoals o.a. de Lüneburger Heide). In dezelfde noord-zuid richting lopen enkele oerstroomdalen, 20 kilometer brede, vroeger uit veen bestaande stroken, die een gevolg van de ijstijd zijn. Dit waren vroeger de rivierbeddingen die het smeltwater van de ijskap afvoerden. Ze zijn nu slechts zichtbaar als iets lager liggende stroken in het landschap. Meer naar het zuiden dringt de Noordduitse Laagvlakte met diepe bochten het middelgebergte binnen, o.a. de Middenrijnse laagvlakte en de Saksische laagvlakte.

Het Duitse middelgebergte (200-1500 meter) vormt een natuurlijke scheiding tussen het noorden en het zuiden van de Bondsrepubliek en is geologisch een zeer gecompliceerd gebied. In het westen begint het bergland met een aantal ketens die door de Rijn vrijwel onder een rechte hoek worden doorsneden: Rijns Leisteengebergte, Eifel, Westerwald (tot 657 m hoog), overgaand in Rothaargebergte, Hunsrück en Taunus (hoogste punt: Grosse Feldberg 881 m), waarbij aansluiten de Vogelsberg (hoogste punt: Taufstein 772 m) en het Rhörgebergte (tot 950 m hoog). Verder naar het noorden ligt de Harz (hoogste punt: Brocken 1142 m), met ten westen daarvan het Weser Bergland en het Teutoburgerwoud (hoogste punt: Völmerstod 408 m) en ten noordoosten de Fläming. Ten oosten van de Rhön ligt het Thüringer Woud (hoogste punt: Grosser Beerberg 982 m) en ten zuidoosten daarvan vormt het Fichtelgebergte een knooppunt met het Ertsgebergte naar het noordoosten, het Oberpfalzerwoud-Bohemerwoud naar het zuidoosten en de Fränkische Alb naar het zuidwesten. De Fränkische Alb vormt geologisch één geheel met de Schwäbische Alb en beiden worden ten zuiden begrensd door de Donau.
In het hele middelgebergtegebied hebben rivieren diepe dalen uitgesneden in de bergketens. De Rijn is hierboven al genoemd en verder zijn nog te noemen de Main, de Moezel en de Neckar. De meeste dorpen en steden zijn in deze rivierdalen gebouwd en de hellingen zijn zeer geschikt voor wijnbouw.

De Alpen is een jonger gebergte dan de middelgebergten in Duitsland. Hierdoor zijn de toppen van de Alpen spitser dan die van b.v. het Zwarte Woud of het Erz-gebergte.
Ten zuiden van de Donau gaat het middelgebergte langzaam over in de Alpen. Het land stijgt daar geleidelijk en gaat over in het morenegebied van de Voor-Alpen, met een gemiddelde hoogte van 500 meter, een bosrijke omgeving met zowel heuvels als veel meren. In het uiterste zuiden ligt het vrij kleine Duitse aandeel in de Alpen dat tevens de grens vormt met Oostenrijk, de zogenaamde Kalkalpen.
Van west naar oost liggen hier de Allgäuer Alpen (hoogste punt: Nebelhorn 2224 meter), de Ammergauer Bergen, de Berchtesgadener Alpen (hoogste punt: Watzmann 2713 meter) en als hoogste het steile Wettersteingebergte met als hoogste punt van Duitsland de Zugspitze (2962 meter).

Hoogste bergen van Duitsland:

Zugspitze 2962 meter
(Wettersteingebirge)
Hochwanner 2746 meter
(Wettersteingebirge)
Höllentalspitze 2745 meter
(Wettersteingebirge)
Watzmann 2713 meter
(Berchtesgadener Alpen)
Plattspitze 2679 meter
(Wettersteingebirge)
Hochfrottspitze 2649 meter
(Allgäuer Alpen)
Mädelegabel 2645 meter
(Allgäuer Alpen)
Dreitorspitze 2633 meter
(Wettersteingebirge)
Alpspitze 2628 meter
(Wettersteingebirge)
Hochkalter 2607 meter
(Berchtesgadener Alpen)

Rivieren, kanalen en meren
Duitsland kent enkele zelfstandige, van noord naar zuid stromende rivierstelsels waarvan de voornaamste de Elbe (1112 kilometer; 700 kilometer in Duitsland), de Weser en de Rijn (865 kilometer in Duitsland) zijn. Deze rivieren stromen naar de Noordzee, de Donau (2842 km waarvan 686 km in Duitsland) mondt uit in de Zwarte Zee. De Weser (440 km) is de enige van genoemde rivieren die in zijn geheel door Duits grondgebied stroomt.
Andere belangrijke rivieren zijn de Oder, met de zijrivier de Neisse, de Ems, de Isar, de Neckar, de Ruhr, de Spree (382 km), de Lahn en de Moezel en de Main (524 km), zijrivieren van de Rijn.

Langste rivieren van Duitsland:

lengte waarvan bevaarbaar
Rijn 865 km 778 km
Elbe 700 km 700 km
Donau 647 km 387 km
Main 524 km 384 km
Weser 440 km 440 km
Eems 371 km 238 km
Neckar 367 km 201 km
Havel 343 km 243 km
Moesel 242 km 242 km
Elde 208 km 180 km
Oder 162 km 162 km

Bijna alle rivieren zijn genormaliseerd en door van west naar oost lopende kanalen onderling verbonden. De voor de scheepvaart belangrijke kanalen zijn: het Mittellandkanal (321 km), het Dortmund-Ems-Kanal (269 km), het Nord-Ostsee-Kanal, het Oder-Spree-Kanal, het Ems-Jade-Kanal, het Oder-Havel-Kanal, het Küstenkanal, het Elbe-Lübeck-Kanal, het Wesel-Datteln-Kanal, het Elbe-Havel-Kanal en het Rhein-Herne-Kanal. In 1999 werd het Main-Donau-Kanal geopend (153 km).
Vooral in het Alpenvoorland (oude gletsjerbeddingen) en het Mecklenburgs Merenplateau komen meren voor. De grootste meren zijn de Müritzsee (na de Bodensee het grootste meer van Duitsland met 110 km2) in Mecklenburg-Vorpommern, de Chiemsee (het grootste meer van Beieren: opp. 80 km2), de Schweriner See, de Starnberger See, de Würmsee, de Ammersee en natuurlijk het grootste meer van Duitsland, de Bodensee bij de Oostenrijk/Zwitserse grens. Dit meer is maximaal 15 kilometer breed en 74 kilometer lang en de totale oppervlakte is 571,5 km2. Het ligt op een hoogte van 395 meter en het diepste punt ligt op 252 meter. De meeste meren liggen in het noorden van Duitsland en dan met name in Mecklenburg.

Grootste meren van Duitsland:

Bodensee 571,5 km2
Müritz 110,3 km2
Chiemsee 79,9 km2
Schwerinersee 60,6 km2
Starnbergersee 56,4 km2
Ammersee 46,6 km2
Plauer See 38,0 km2
Kummerower See 32,2 km2
Steinhuder Meer 29,1 km2
Grosser Plöner See 29,0 km2
Schaalsee 23,3 km2
Selentersee 22,4 km2

Kust

In het noordwesten vormt de Noordzeekust met de Oost-Friese eilanden een voortzetting van het Nederlandse Waddengebied. De eigenlijke Noordzeekust is geleed: de getijstroom dringt ver in de riviermondingen en heeft die trechtervormig uitgeschuurd, waardoor de havens van o.a. Bremen en Hamburg respectievelijk 70 en 100 kilometer landinwaarts liggen. De Noordzeekust is een vlak gebied met kanalen, dijken en eilanden. Het eiland Sylt voor de kust van Schleswig-Holstein is door een brug met het vasteland verbonden.
De Oostzeekust is in het westen geleed met fjorden en zanderige boggen, in het oosten daarentegen vlak: hier komen ook strandmeren voor. Steile kusten komen bijna niet voor maar zijn wel te vinden op de eilanden Rügen (122 meter hoge krijtrotsen), Helgoland (met torenhoge rode rotsen) en Samland.

Oost-Friese eilanden
Borkum 30,7 km2
Norderney 26,3 km2

Noord-Friese eilanden
Sylt 99,2 km2
Föhr 82,9 km2
Nordstrand 50,4 km2
Pellworm 37,4 km2
Amrum 20,4 km2

Schleswig-Holstein eilanden
Fehmarn 185,4 km2

Mecklenburgse eilanden
Poel 34,3 km2

Vorpommernse eilanden
Rügen 930,0 km2
Usedom 373,0 km2 (Duitse gedeelte; totaal 445 km2)
Klimaat
Duitsland ligt in een gematigde klimaatzone en het klimaat wordt behalve door de geografische breedte in hoofdzaak bepaald door de landinwaarts afnemende invloed van de zee en de hoogte boven zeeniveau. De gemiddelde windsnelheid en de neerslag nemen landinwaarts geleidelijk af, maar in alle jaargetijden kan het overal regenen. Over het algemeen komen extreme weersituaties of grote temperatuurschommelingen in Duitsland nauwelijks voor. Januari is de koudste maand met gemiddelde temperaturen van -6°C tot -1°C. Juli is de warmste maand met gemiddelde temperaturen van 17-20°C.
De Noordduitse Laagvlakte heeft een klimaat dat overeenkomt met dat van Nederland en Engeland, met milde, regenrijke winters en soms warme zomers. In het middelgebergte hangt het klimaat af van het lokale reliëf, waarbij de lage beschutte delen koude winters en zeer warme zomers hebben. De neerslag varieert van 500-700 mm in de Laagvlakte tot 700-1500 mm in het middelgebergte en meer dan 2000 mm in de Alpen. Verder naar het oosten en zuiden wordt het klimaat steeds continentaler, met strenge winters en hete droge zomers.
In Beieren waait regelmatig de föhn, een vanuit het zuiden waaiende warme bergwind.
In West-Duitsland ligt ongeveer 25 dagen per jaar sneeuw, naar het oosten neemt dit aantal dagen toe tot ongeveer 40 in Berlijn.

Planten en dieren

Planten

De Duitse flora behoort tot twee plantengeografische provincies van de Eurosiberische regio: in het uiterste noordwesten tot de Atlantische provincie en in de rest van Duitsland tot de Midden-Europese provincie. De alpine plantengroei van het hooggebergte vormt een afzonderlijke sector.
De natuurlijke begroeiing bestaat overwegend uit bos, met uitzondering van een zilte strook langs de kust, stuifduinen, levende hoogvenen en het gebergte boven de boomgrens. Bij het begin van onze jaartelling was Duitsland nog voor ca. 75% met bos bedekt, ca. 1800 nog slechts voor ca. 20% en op dit moment door herbebossing weer voor ca. 30%. Tweederde van de bossen bestaat uit naaldhout, met name dennen en sparren.
Het loofbos bestaat voornamelijk uit eikenhaagbeukenbos (met eik, haagbeuk, beuk, wilde kers, es, esdoorn) op voedselrijke gronden in de laagvlakte; beukenbos in het Atlantische en Baltische laagland, in het heuvelgebied en de onder de sparrengordel gelegen beukengordel der gebergten; eikenberkenbos op voedselarme gronden in de laagvlakte; elzen- en wilgenbos in de moerassen; wilgenbos en essen-iepen-vogelkersbos in de overstromingsgebieden van de rivieren. Duitsland bestaat verder voor ca. 14% uit natuurgebieden met als vegetatietypen o.a. heiden in vooral het noordwesten, hoogvenen vooral in de gebergten. Moerassen vooral in het zuiden van Beieren en Württemberg en in het noordoosten, rotsbegroeiingen, struwelen en lokaal de merkwaardige schrale vegetatie van bodems rijk aan zink of lood.

Tot begin 20ste eeuw hadden de halfnatuurlijke landschappen, zoals schrale en extensief beweide graslanden, heiden en hooimoerassen, nog een belangrijk aandeel in de plantengroei van Duitsland. Door revolutionaire wijzigingen in de agrarische cultuur zijn deze eeuwenlang stabiel gebleven levensgemeenschappen tot op enkele resten teruggedrongen en overigens herontgonnen of verwilderd, wat tot een aanzienlijke verarming van flora en fauna heeft geleid.

In moerasgebieden, op veengronden en in de vochtige bosgebieden van Noord-Duitsland komt veel dopheide voor.
Lamsoor is goed bestand tegen het zilte kustmilieu en groeit vooral langs de Duitse Noordzeekust. In de duinen is de zeedistel een veel voorkomende plant.
De met uitsterven bedreigde gele plomp komt voor in het stroomgebied van de Rijn en aan de benedenloop van de Elbe. Waterlelies drijven op meren en waterspaarbekkens.
Ook de gele lis is een beschermde plantensoort die meestal groeit tussen het riet of in vochtige bosgebieden. In beuken- en dennenbossen vinden we de bekende hulst, veelvuldig gebruikt met kerstmis.
In de Alpen is de gentiaan een van de fraaiste verschijningen. Hoog in de Alpen groeit de beroemde edelweiss.

Dieren

De dierenwereld lijkt veel op die van Nederland en België althans wat het noorden en westen betreft; in het oosten sluit de fauna aan bij die van Oost-Europa en in het zuiden (Beieren) bij die van de Alpen.
De hier en daar nog uitgestrekte bossen bieden schuilplaats aan o.a. herten, talrijke wilde zwijnen en wilde katten, grotendeels te danken aan een goed jachtbeheer.
De vos, de das, de marter en de otter komen voor in daartoe geschikte biotopen. Het edelhert en het ree hebben zich dankzij uitstekende jachtwetten kunnen handhaven. De eland is in enkele Oostzeegebieden weer ingevoerd en dit is elders ook het geval voor damhert, sikahert en moeflon. Haas en konijn zijn algemeen, net als veel andere kleine knaagdieren, waaronder de eekhoorn, de hamster, en de zogenaamde slaapmuizen (o.m. de relmuis). De muskusrat is vanuit Bohemen in Tsjechië binnengedrongen en heeft zich sterk in noordwestelijke richting uitgebreid. De bever heeft zich o.a. in de Elbe kunnen handhaven.
Aan de Noordzeekust leeft de gewone zeehond, aan de Oostzeekust de stinkrob. Bruinvis en tuimelaar zijn vrij gewone verschijningen in de kustgebieden. De vogelwereld is een typische Westeuropese met enkele alpine soorten (b.v. alpenkauw, rotskruiper en sneeuwhoen). Bijzondere vogelsoorten zijn o.a. het auerhoen, het hazelhoen, de raaf, de grote trap, de kraanvogel, de zwarte ooievaar, de steenarend, de zeearend en de oehoe. Van de reptielen kunnen genoemd worden de Europese moerasschildpad, vele soorten hagedissen en slangen waaronder de esculaapslang en de dobbelsteenslang. Bijzondere amfibieën zijn de alpen- en vuursalamander. De zalm is uit de Rijn vrijwel verdwenen ten gevolge van de watervervuiling.
Toename van de bevolking, urbanisatie en industrialisatie hebben de fauna sterk teruggedrongen.

Bevolking.

In Duitsland woonden in 2002 ca. 83.250.000 inwoners, waarvan 7,4 miljoen buitenlanders. Duitsland heeft daarmee de grootste bevolking van de landen van de Europese Unie. Duitsland is één van de meest dichtbevolkte landen van Europa, met meer dan 230 inwoners per km2. Alleen België, Nederland en het Verenigd Koninkrijk hebben een hogere bevolkingsdichtheid.
De dichtstbevolkte gebieden zijn de miljoenensteden (Berlijn, Hamburg en München), het industriegebied Rheinland-Westfalen, het Rijn-Main-gebied, het Rijn-Neckar-gebied en de omgeving van Stuttgart, het industriegebied Leipzig-Halle, het gebied Chemnitz-Zwickau en de omgeving van Dresden. Ruim 87% van de totale bevolking woont in de steden of in stedelijke gebieden.
De grootste bevolkingsconcentratie, ca. 11 miljoen mensen, bevindt zich in het Ruhr-gebied, waar steden als Essen, Duisburg en Dortmund zo dicht bij elkaar liggen dat ze zonder duidelijke grens in elkaar overlopen. Van de meer dan 83 miljoen inwoners wonen er ongeveer 15 miljoen mensen in het voormalige Oost-Duitsland en nog eens bijna 3,5 miljoen in Berlijn.
Er wonen relatief veel mensen in kleine dorpen van minder dan 5000 inwoners en in de vele middelgrote steden van 100.000-500.000 inwoners.

Duitse steden met meer dan 300.000 inwoners:

Berlijn 3.426.000 Hannover 521.000
Hamburg 1.705.000 Nürnberg 490.000
München 1.206.000 Dresden 460.000
Keulen 965.000 Leipzig 447.000
Frankfurt 644.000 Bochum 396.000
Essen 609.000 Wuppertal 377.000
Dortmund 595.000 Bielefeld 324.000
Stuttgart 586.000 Mannheim 311.000
Düsseldorf 571.000 Bonn 305.000
Bremen 547.000
Duisburg 530.000

In het noorden van Sleeswijk-Holstein wonen ca. 60.000 Deens sprekende Duitsers van Deense oorsprong. Eenzelfde aantal heeft de Slavische Sorbische minderheid in het oosten (Lansitz). Ca. 30% van de buitenlanders zijn Turken, en verder Joegoslaven, Italianen, Grieken, Polen, Bosniërs en Kroaten. Door de grote stroom vluchtelingen naar Duitsland vanaf het einde van de jaren tachtig, afkomstig uit de Oostbloklanden, m.n. Oost-Duitsland, Joegoslavië, Rusland, maar ook uit Afrika en Azië, werd in 1993 het asielrecht ingeperkt.

De bevolkingsopbouw, de bevolkingsgroei en het migratiesaldo hebben na de Duitse eenheid in 1991 een totaal andere ontwikkeling doorgemaakt in Oost- en West-Duitsland. Ten eerste kwam er door de val van de Muur een grote stroom migranten van Oost- naar West-Duitsland op gang. Verder groeide de bevolking na de eenwording sterk door de instroom van buitenlandse migranten. Van de totale bevolking hebben naar schatting 7,3 miljoen inwoners een buitenlandse nationaliteit.
Als laatste daalde het geboortecijfer in Oost-Duitsland sterk. Zo werden er in 1991 45% minder kinderen geboren dan in 1988. Sinds 1994 is dit aantal weer stijgende. Toch zet de vergrijzing in Oost-Duitsland nog steeds door en is er nog steeds sprake van een bevolkingsafname. In 1997 woonden er 1 miljoen mensen minder dan in 1989.

Aantal allochtonen naar herkomst in 2001
Turkije 1.947.900
Servië-Montenegro 627.500
Italië 616.300
Griekenland 362.700
Polen 310.400
Kroatië 223.800
Oostenrijk 189.000
Bosnië-Herzogewina 159.000
Verenigde Staten 113.500
Macedonië 56.000
Slovenië 19.400

Bevolkingsgegevens Duitsland en Nederland (2002)

Duitsland Nederland

Geboortecijfer 8,99% 11,58%
Sterftecijfer 10,36% 8,67%
Gemiddelde levensverwachting 74,64 75,7
mannen
Gemiddelde levensverwachting 81,09 81,59
vrouwen
Bevolkingsgroei 0,26% 0,53%
Bevolkingsopbouw
0-14 jaar 15,4% 18,3%
15-64 jaar 67,6% 67,9%
65+ 17% 13,8%
Zuigelingensterfte per 4,65 4,31
1000 levendgeborenen

Oost-Duitsland
De bevolkingsopbouw in het vroegere Oost-Duitsland of de “neue Länder” is zeer onevenwichtig. Door de twee wereldoorlogen zijn de leeftijden rond de 50 en 80 jaar ondervertegenwoordigd. Er is ook een terugval in geboorten in de leeftijden van 30 tot 40 jaar te zien als gevolg van de invoering van de anticonceptiepil.
Rond 1975 daalde het aantal geboorten aanzienlijk door het toestaan van abortus. Hierop volgde van overheidswege een geboortestimulerend beleid waardoor het aantal geboorten weer steeg en de 10- tot 20-jarigen sterk vertegenwoordig zijn in de Oost-Duitse bevolking.

West-Duitsland
Uiteraard zijn de invloeden van de beide wereldoorlogen ook in het vroegere West-Duitsland terug te vinden. De verschillen in bevolkingsopbouw zitten vooral in de periode na 1975. Geboorteregulering was in West-Duitsland veel minder dan in Oost-Duitsland dus de leeftijden tussen 10 en 20 jaar zijn in West-Duitsland veel beter vertegenwoordigd en de bevolkingspiramide kent een regelmatiger verloop.
Taal
Verspreiding
Het Duits is een Germaanse taal die vooral gesproken wordt in de Midden-Europese landen Duitsland, Oostenrijk, Liechtenstein en Noord-Zwitserland. Verder zijn er in de volgende landen en streken nog minderheden die ook Duits spreken: Zuid-Tirol, Elzas-Lotharingen, België, Tsjechië, Polen, Roemenië, Hongarije en Rusland (Wolgaduitsers).
Het Duits is de zevende taal op aarde en wordt door ca. 120 miljoen mensen gesproken. Verwant met het Duits zijn ook het Jiddisch, het Letzeburgs in Luxemburg, het Pennsilvaans in de Verenigde Staten en het Schwyzerdütsch in Zwitserland. Het Duits is sterk verwant met o.a. het Deens, Zweeds, Noors, Nederlands, Vlaams en Engels.
Het Hoog-Duits is de taal van de gehele bevolking. In Sleeswijk wordt ook Deens gesproken en een klein gedeelte van het land, rondom Cottbus en Bautzen, is tweetalig; behalve het Hoog-Duits wordt hier ook het West-Slavische Sorbisch gesproken.
Het Neder-Duits of Plat-Duits, dat nog in het noordwesten wordt gesproken, kent veel overeenkomsten met de streektalen in Oost-Nederland.

Geschiedenis

In de eerste eeuw na Christus vormden de verschillende West-Germaanse dialecten nog geen hechte taalkundige eenheid. Aangenomen wordt dat binnen het Karolingische rijk alle Germaanse stammen taalkundig wel als bij elkaar horend werden beschouwd. In het zuiden van Duitsland ontstonden langzamerhand de Hoog-Duitse dialecten die door taalveranderingen en klankverschuivingen een grote eenvormigheid vertoonden.
In het noorden breidden de Saksen hun macht steeds verder uit en daar kwam een Neder-Duits (Oud-Saksisch) taalgebied tot stand. Beide talen ondervonden sterke invloeden van het christendom en van de antieke Latijnse cultuurtraditie, met name bij de woordvorming en de woordbetekenis.
In de periode 800-1100 breidde het Duitse taalgebied zich verder uit naar het oosten en zuidoosten. Tussen 1170 en 1250 werd het Duits sterk beïnvloed door het Frans en ontstond het klassieke Middel-Hoog-Duits, een hoofse literatuurtaal.
Vanaf 1250 werd het Hoog-Duits steeds vaker gebruikt in ambtelijke stukken. Het Neder-Duitse taalgebied breidde zich vanaf 1100 uit tot aan de Oder, de Weichsel en ook naar Noordoost-Nederland. Ten oosten van de Elbe en de Salle ontstond een zogenaamde koloniale Oost-Middel-Duitse taal met elementen van verschillende geografische afkomst.
Vooral door de bijbelvertaling van Maarten Luther werd de Oost-Middel-Duitse schrijftaal de grondslag van de Duitse “Schriftsprache”. Deze ontwikkeling werd ook nog bevorderd door het humanisme en opkomende nationale gevoelens. De definitieve vestiging van de hedendaagse grammaticale en lexicale normen gebeurde met name door de invloed van grammatici in de 17e en 18e eeuw. Eind 18e, begin 19e eeuw beleefde de klassieke literatuurtaal een bloeiperiode. Het bleef echter een schrifttaal die vaak sterk verschilt van de gesproken dialecten. De spelling van deze schrijftaal werd rond 1900 vastgelegd.
Naast deze schrijftaal bestaat er een omgangstaal die regionaal wordt gekenmerkt door sterke klank- en woordvarianten. Door politieke, sociale en culturele ontwikkelingen worden de regionale verschillen tussen schrijftaal en omgangstaal steeds kleiner.

Godsdienst

Algemeen
Artikel 4 van de grondwet garandeert de Duitse bevolking vrijheid van godsdienst: “Die Freiheit des Glaubens, des Gewissens und die Freiheit des religiösen und weltanschaulichen Bekenntnisses sind unverletzlich. Die ungestörte Religionsausübung wird gewährleistet”.
In 1919 werd de feitelijke scheiding tussen kerk en staat uitgeroepen.

In 2002 behoorde ca. 34% van de bevolking tot de protestantse, voornamelijk Lutherse kerken en eveneens 34% tot de rooms-katholieke kerk; 3,7% behoorde tot het islamitische geloof.
De joodse gemeenschap telde in 1995 72 gemeenten met in totaal bijna 54.000 leden. In 1933, voordat Hitler de macht overnam, woonden er in Duitsland nog ca. 530.000 joden. De grootste joodse gemeenschap bevindt zich in Berlijn en daarna volgen de gemeenschappen van Frankfurt am Main en München. Traditionele joodse gemeenschappen in Leipzig en Dresden kunnen na de hereniging weer actief hun geloof belijden.

Protestantse kerken
Er zijn in totaal 18 lutherse en gereformeerde (reformierte) kerken in West-Duitsland die zijn verenigd in de Evangelische Kirche in Deutschland (EKD). De EKD heeft zich in 1991 verenigd met de Bund der Evangelischen Kirchen uit de voormalige DDR.
De evangelische kerken in Duitsland behoren tot de Wereldraad van Kerken en met de rooms-katholieke kerk wordt nauw samengewerkt.
De protestantse kerken organiseren tweejaarlijkse landelijke bijeenkomsten: de zogenaamde kerkdagen.

Rooms-Katholieke Kerk
Tot 1994 was de rooms-katholieke kerk in 23 bisdommen verdeeld, waarvan vijf aartsbisdommen. Na een herschikking vanwege de Duitse eenheid heeft Duitsland op dit moment 20 bisdommen en zeven aartsbisdommen, Bamberg, Keulen, Freiburg, München en Freising, Paderborn, Hamburg (nieuw) en Berlijn (was vroeger een bisdom). Het aartsbisdom Keulen is het rijkste ter wereld, mede dankzij de kerkbelasting (“Kirchensteuer”).
De rooms-katholieke kerk organiseert tweejaarlijkse bijeenkomsten: de zogenaamde katholiekendagen.

Samenleving

Staatsinrichting

De grondwet van 23 mei 1949 verklaarde de Bondsrepubliek tot een “federatieve, democratische, parlementaire en sociale rechtsstaat”.
In Duitsland zijn de drie machten bij de centrale regering als volgt verdeeld:
- wetgevend: de Bondsdag en de Bondsraad
- uitvoerend: de Bondsregering en de bondskanselier
- rechtsprekend: het Bundesverfassungsgericht en de rechterlijke macht in het algemeen

De Bondsdag, het parlement, is het hoogste orgaan en oefent de wetgevende macht uit. De Bondsdag is te vergelijken met de Nederlandse Tweede kamer. De Bondsdag wordt voor vier jaar door het volk gekozen via algemeen direct kiesrecht, volgens een stelsel dat een compromis vormt tussen de evenredige vertegenwoordiging en het meerderheidsstelsel. In bepaalde gevallen kan hij ontbonden worden.
De belangrijkste taken zijn: wetgeving, het controleren van de regering en het kiezen van de bondskanselier. Op dit moment telt de Bondsdag 672 afgevaardigden die in 1999 van Bonn naar Berlijn verhuisd zijn.

De Bondsraad bestaat uit 69 leden van de zestien Duitse deelstaatregeringen (drie, vier, vijf of zes naar gelang het aantal inwoners van de desbetreffende deelstaat). De Bondsraad heeft o.a. een opschortend vetorecht tegen de meeste wetten die door de Bondsdag zijn aangenomen.
De Bondsraad is enigszins te vergelijken met de Nederlandse Eerste Kamer. Het grote verschil is dat de Bondsraad een grote stem heeft bij de totstandkoming van wetten die de deelstaten betreffen.
De politieke machtsverhoudingen in de Bondsraad zijn afhankelijk van de partijsamenstelling van de deelstaatregeringen. Het kan zo zijn dat de Bondsraad een andere meerderheid heeft dan de Bondsdag.

De Bondsregering bestaat uit de bondskanselier (de voorzitter van de regering), en de bondsministers. De bondskanselier wordt door de Bondsdag benoemd op voordracht van de bondspresident; de bondsministers worden door de bondspresident benoemd op voordracht van de bondskanselier. De bondskanselier heeft een grote persoonlijke macht want stippelt bijvoorbeeld de richtlijnen voor het regeringsbeleid uit, waardoor hij grote achting binnen het kabinet heeft.
Hoewel alle ministers verantwoording schuldig zijn aan de Bondsdag, kan alleen tegen de kanselier een zogenaamde “constructieve motie van wantrouwen” worden aangenomen, aangezien hij het enige kabinetslid is dat door het parlement gekozen is. Hij hoeft dan slechts af te treden indien de meerderheid het eens is over de keuze van een opvolger.
In de Duitse naoorlogse geschiedenis is het tot nu toe één keer gebeurd dat een kanselier door zo’n motie naar huis werd gestuurd (Helmut Schmidt in 1982).

Naoorlogse bondskanseliers:

1949-1963 Konrad Adenauer (CDU)
1963-1966 Ludwig Erhard (CDU)
1966-1969 Kurt Georg Kiesinger (CDU)
1969-1974 Willy Brandt (SPD)
1974-1982 Helmut Schmidt (SPD)
1982-1998 Helmut Kohl (CDU)
1998- Gerhard Schröder (SPD)

De bondspresident is het staatshoofd maar heeft slechts zeer beperkte bevoegdheden en het is dan ook voornamelijk een representatieve functie. De president ondertekent nieuwe wetten, waarna ze in functie treden. Hij wordt voor vijf jaar gekozen door de bondsvergadering, een college bestaande uit de Bondsdag en een gelijk aantal afgevaardigden, gekozen door de parlementen van de deelstaten en kan één keer herkozen worden.
De functie van bondspresident is te vergelijken met die van de Nederlandse koningin. Het grote verschil is dat de Duitse president op eigen titel gevoelige thema’s mag aansnijden, terwijl de Nederlandse koningin geen politieke uitspraken mag doen.

Naoorlogse bondspresidenten:

1949-1959 Theodor Heuss (FDP)
1959-1969 Heinrich Lübke )CDU)
1969-1974 Gustav Heinemann (SPD)
1974-1979 Walter Scheel (FDP)
1979-1984 Karl Carstens (CDU)
1984-1994 Richard von Weiszäcker (CDU)
1994-1999 Roman Herzog (CDU)
1999- Johannes Rau (SPD)

De hoogste rechtsprekende macht in Duitsland is het constitutioneel gerechtshof of Bundesverfassungsgericht, en samengevat kan men stellen dat het waakt over de grondwet. Het bestaat uit twee senaten van elk acht rechters die voor de helft gekozen worden door de Bondsraad en voor de andere helft door een kiescommissie van de Bondsdag.
Zowel deelstaten als individuen die het niet eens zijn over de interpretatie van de grondwet kunnen het Bundesverfassungsgericht vragen een oordeel te vellen. Ook kan elke Duitse staatsburger een klacht bij het gerechtshof neerleggen en de uitspraak van het hof is bindend voor alle staatsorganen, partijen en personen.

De deelstaten of Länder hebben elk hun eigen volksvertegenwoordiging, de Landtag. De Landtag kiest een minister-president, die de andere leden van de regering benoemt. In Hamburg en Bremen heeft men in plaats van de Landtag de Bürgerschaft en in plaats van de regering de Senat.
De grondwet bakent de bevoegdheden van Bond en de deelstaten af. Buitenlandse zaken, nationaliteit, geldwezen, maten en gewichten, spoorwegen, luchtverkeer, octrooi- en auteursrecht zijn aan de Bond voorbehouden, en verder geldt: “Bondsrecht breekt deelstaatrecht”.

Kiesstelsel

Het Duitse kiessysteem verschilt sterk van en is ingewikkelder dan het Nederlandse systeem. Zo kan de Duitse kiezer twee keer haar of zijn stem uitbrengen. Met de eerste stem of “Erststimme” kiest een kiezer een kandidaat in haar of zijn district volgens het meerderheidsprincipe of “Mehrheits/Persönlichkeitswahl”. Met de tweede stem of “Zweitstimme” kan er op een partijlijst gestemd worden volgens het principe van evenredige vertegenwoordiging of “Verhältniswahl”.
De zetels worden verdeeld aan de hand van de op de lijsten van partijen of “Landeslisten” uitgebrachte stemmen (Zweitstimme). Aan de hand van deze stemmen wordt berekend hoeveel zetels een partij heeft gekregen op nationaal niveau, die daarna worden verdeeld per deelstaat.
Pas daarna wordt er gekeken naar het aantal Erststimmen. Het aantal “Direktmandaten” wordt vervolgens afgetrokken van het aantal mandaten waarop een partij in een deelstaat recht heeft volgens de tweede stem. Het aantal zetels dat overblijft wordt verdeeld onder de kandidaten die het hoogst op een Landesliste staan maar geen Direktmandat hebben behaald. Kort gezegd geeft de tweede stem de doorslag voor de zetelverdeling in de Bondsdag.
Normaal gesproken kan een politieke partij pas toe treden tot de Bondsdag als zij minstens 5% van de stemmen behaald heeft. Ook wanneer een partij in drie of meer kiesdistricten de meeste stemmen krijgt kan zij toetreden tot de Bondsdag. Zo’n partij krijgt de status van “Gruppe” en dan heeft men niet zoveel rechten als van een direct gekozen fractie. Een beperking is bijvoorbeeld dat een “Gruppe” niet in alle commissies is vertegenwoordigd.
De Bondsrepubliek is opgedeeld in 328 kiesdistricten of “Wahlkreise” en elke kiezer mag een stem uitbrengen op een kandidaat binnen zijn of haar kiesdistrict (Erststimme). De kandidaat die de meeste stemmen wint binnen een district, wordt direct gekozen in de Bondsdag (Direktmandat).

Administratieve indeling

Duitsland is onderverdeeld in 16 Länder, elk met een eigen grondwet en een direct gekozen parlement en regering. De deelstaten zijn veel zelfstandiger dan de Nederlandse provincies en mogen o.a. op het gebied van onderwijs, natuurbescherming, waterhuishouding en gezondheidszorg een eigen beleid bepalen, mits ze binnen de kaders van de wetten die de Bondsregering heeft opgesteld.
Op buitenlandse politiek, defensie, spoorwegen, en een deel van de belastingen hebben de deelstaten geen invloed. Op het gebied van strafrecht, vreemdelingenbeleid, woningbouw en milieuwetgeving zijn de bondsregering en de regeringen van de deelstaten samen verantwoordelijk.
Conflicten tussen de deelstaten en de federale regering worden vaak opgelost door het Bundesverfassungsgericht.

Overzicht:

Naam oppervlakte aantal inwoners hoofdstad
Baden-Württemberg 35.751 km2 10.000.000 Stuttgart
Freistaat Bayern 70.553 km2 11.600.000 München
Berlin 889 km2 3.450.000 n.v.t.
Brandenburg 29.053 km2 2.670.000 Potsdam
Bremen 404 km2 680.000 n.v.t.
Freie und Hansestadt 755 km2 1.690.000 n.v.t.
Hamburg
Hessen 21.114 km2 5.900.000 Wiesbaden
Mecklenburg-Vorpommern 23.170 km2 1.850.000 Schwerin
Nieder-Sachsen 47.343 km2 7.480.000 Hannover
Nordrhein-Westfalen 34.070 km2 17.690.000 Düsseldorf
Rheinland-Pfalz 19.846 km2 3.880.000 Mainz
Saarland 2.570 km2 1.080.000 Saarbrücken
Sachsen 18.338 km2 4.600.000 Dresden
Sachsen-Anhalt 20.443 km2 2.800.000 Magdeburg
Schleswig-Holstein 15.731 km2 2.700.000 Kiel
Thüringen 16.251 km2 2.540.000 Erfurt

Korte beschrijving alle deelstaten van Duitsland:

Baden-Württemberg

Baden-Württemberg is de derde grootste deelstaat van Duitsland en qua oppervlakte even groot als België en Luxemburg samen. Het land staat bekend als het belangrijkste hightechgebied van Duitsland en zelfs van Europa! Ondernemingen als Mercedes Benz, Bosch, Porsche en Zeiss zijn van oorsprong allemaal ondernemingen uit deze deelstaat. Verder is Baden-Württemberg het land van de kuuroorden en baden. De deelstaat ontvangt elk jaar miljoenen gasten.
De belangrijkste industrieën zijn de elektrotechniek, machinebouw en de automobielindustrie.
Ook jonge industrieën als de biotechnologie, ICT-sector, medicijntechniek en microtechnologie worden in Baden-Württemberg steeds belangrijker. Er bestaan onder andere biotechnologieparken in Heidelberg, Freiburg, Ulm en Karlsruhe en er zijn circa 2.200 software ondernemingen in de deelstaat gevestigd. Ongeveer een derde van alle goederen en diensten die in de deelstaat zijn geproduceerd is bestemd voor de export. Het exportvolume van Baden-Württemberg is groter dan die van Spanje, Zwitserland of Zweden. Groeisectoren zijn delen van de dienstverlening en de bouwnijverheid.
Ongeveer 70 procent van de bevolking is woonachtig in de stedelijke gebieden en de grootste steden zijn: Stuttgart, Mannheim, Karlsruhe en Freiburg.

Beieren (Bayern)

Beieren is de grootste deelstaat van Duitsland en qua oppervlakte net zo groot als de Benelux of Ierland. De deelstaat stond bekend als een economisch achtergebleven gebied met een sterk agrarisch karakter, maar heeft zich sinds de Tweede Wereldoorlog sterk ontwikkeld tot één van de meest ontwikkelde deelstaten op het gebied van industrie en dienstverlening. Het aandeel van landbouw aan het BBP is nu nog maar 1,3%.
In Beieren zijn meer dan 600.000 midden en kleinbedrijven (MKB) gevestigd. Meer dan 77% van de Beierse werknemers is werkzaam in het MKB. Vooral de bedrijfsgerichte dienstverlening heeft zich in de afgelopen jaren positief ontwikkeld. Deze sector laat tussen 1996 en 1999 een groei zien van 12.400 ondernemingen tot een totaal van 127.000. Het is vooral aan het MKB te danken dat de deelstaat Beieren het laagste percentage werklozen in de Bondsrepubliek heeft. De laatste vier jaar heeft het MKB voor 144.000 nieuwe arbeidsplaatsen gezorgd waar het verlies aan arbeidsplaatsen bij grote ondernemingen mee gecompenseerd is.
Beieren heeft ook grote multinationals op haar grondgebied zoals Dasa-Aerospace, BMW, Adidas, Siemens en Audi. Beieren heeft ook veel technologische sectoren zoals informatie- en communicatietechnologie, geneesmiddelenindustrie, biotechnologie en ruimetvaarttechnologie. Op het gebied van dienstverlening is Beieren vestigingsplaats nummer één en voor banken nummer twee in Duitsland. De regio München telt meer dan 10.000, veelal jonge, mediaondernemingen (gedrukte media, audiovisuele media, multimedia, reclame en informatiediensten).
De zes belangrijkste industrieën naar omzet zijn:
1. Automobielindustrie
2. Machinebouw
3. Elektrotechniek
4. Voedingsindustrie
5. Chemische industrie
6. Radio-, TV- en perstechniek

Berlijn

Berlijn is de hoofdstad van Duitsland en wordt ook beschouwd als één van de zestien deelstaten. In Berlijn wonen ongeveer evenveel mensen als in heel Ierland. De kleine deelstaat ligt midden in de deelstaat Brandenburg.
De dienstverlening is de grote motor achter de economie van Berlijn. Ongeveer een half miljoen mensen zijn werkzaam in de dienstverleningssector (handel, kredietinstellingen, verzekeringsmaatschappijen, verkeer).
Belangrijke kernsectoren in Berlijn zijn verkeerstechniek, biotechnologie, media en communicatie, milieutechniek en de farmaceutische industrie.
De mediasector in Berlijn is één van de belangrijkste in Duitsland. Berlijn heeft 7.700 ondernemingen en ongeveer 70.000 werknemers die actief zijn in de media- en communicatiesector. In de stad concurreren 20 radiostations en 7 televisieomroepen produceren in Berlijn hun programma’s.
Berlijn is ook de tweede uitgeversstad van Duitsland. Er verschijnen in Berlijn meer lokale publicaties dan waar ook in Europa. Er verschijnen onder andere 7 dagbladen, 4 zondagskranten, 1 weekkrant en 11 stadsmagazines.

De industrie in Berlijn wordt gekenmerkt door kleine en middelgrote ondernemingen. Van de 2.200 ondernemingen heeft 94 procent minder dan 200 werknemers in dienst. De grootste werkgevers in Berlijn zijn Deutsche Bahn AG, Siemens AG, Bankgesellschaft Berlin. Belangrijke productiebedrijven in Berlijn zijn: BMW (motorfietsen), Mercedes (automotoren), Ford, DaimlerChrysler, Gilette, Philip Morris en Samsung. Enkele ondernemingen met een (Europees) hoofdkantoor in Berlijn zijn: Siemens, Deutsche Bahn, Debis, IBM Deutschland en Coca-Cola. Ook zijn de medische en biotechnologie belangrijke sectoren met groeipotentieel. Berlijn is op dit moment de belangrijkste biotechniekregio met meer dan 120 bedrijven.

Brandenburg

Brandenburg grenst aan Polen en dit maakt de deelstaat interessant voor ondernemers die ook geïnteresseerd zijn in Oost-Europa als afzetgebied. De deelstaat is qua oppervlakte te vergelijken met België en de grootste steden van Brandenburg zijn Potsdam, Cottbus en Brandenburg.
De deelstaat blijft samen met Mecklenburg-Vorpommern het zorgenkindje van de Neue Bundesländer. De economische groei blijft achter bij de andere deelstaten en het werkloosheidspercentage is nog steeds hoog (17,9 procent in juli 2000).
Het opleidingsniveau is Brandenburg is hoog want meer dan 80 procent van de bevolking heeft een opleiding genoten en één op de drie mensen bezit een hogeschool- of universiteitsdiploma.
Belangrijke industrietakken zijn energie, chemie, spoorwegbouw en houtverwerking, maar ook nieuwe industrieën als verkeerstechniek (lucht- en ruimtevaart), biotechnologie, media en communicatie en elektrotechniek komen sterk op. De grootste branche in Brandenburg is nog steeds de voedingsmiddelenindustrie die goed is voor een omzet van ongeveer 4 miljard mark.
Verder is Brandenburg bestemmingsland nummer één van de nieuwe deelstaten met betrekking tot toerisme. Er zijn circa 7.000 horecabedrijven die 45.000 mensen in dienst hebben en voor een omzet zorgen van ca. 909 miljoen euro.
Grote ondernemingen die zich in Brandenburg gevestigd zijn onder andere BMW/Rolls-Royce, Mercedes-Benz, ABB, Bosch-Siemens en BASF.
In Brandenburg zijn meer dan twintig Nederlandse ondernemingen actief.

Bremen

De kleinste deelstaat van Duitsland is Bremen en bestaat uit de stad Bremen en de havenstad Bremerhaven. Het gebied tussen Bremen en Bremerhaven (65 km) behoort niet tot de deelstaat Bremen maar tot de deelstaat Niedersachsen.
Er zijn meer dan 20.000 bedrijven in Bremen gevestigd. Transport, logistiek, scheepvaart en handel zijn de belangrijkste economische sectoren voor Bremen. Maar ook de automobielindustrie en de voedingsindustrie (bier, vis, koffie, chocolade) zijn in Bremen goed vertegenwoordigd. Enkele grote producenten zijn Beck & Co (Beck's Bier), Kellogg's, Kraft Jacobs Suchard en Nordsee.
Verder wordt Bremen ook wel aangeduid als call-center-city van Duitsland. Er zijn in Bremen ongeveer 40 call-centers met in totaal 2.000 werknemers.
Andere belangrijke industrieën zijn: staalproductie, elektrotechniek en vliegtuigbouw.

Hamburg

De stadstaat Hamburg is na Berlijn de stad met de meeste inwoners in Duitsland. De 1,7 miljoen inwoners zorgen voor 4 procent van het totale bruto binnenlands product van Duitsland. De stad beschikt over één van de grootste havens van de wereld en ligt centraal tussen Scandinavië, Oost- en West-Europa.

Handel en dienstverlening zijn belangrijke economische sectoren in Hamburg, en ongeveer 75 procent van de beroepsbevolking is werkzaam in de dienstverlening. Met name verzekeringsmaatschappijen, banken, softwareontwikkelaars, consultants, advocaten, brancheorganisaties en handelsondernemingen zijn in Hamburg goed vertegenwoordigd. Verder is Hamburg samen met het Franse Toulouse toonaangevend op het gebied van de civiele luchtvaartindustrie in Europa. In Hamburg zijn de belangrijke ondernemingen Airbus en Lufthansa Technik gevestigd en de stad beschikt over een internationale luchthaven. Verschillende uitgeverijen, televisieomroepen, PR- en reclamebureaus en filmbedrijven hebben Hamburg als vestigingsplaats gekozen.
Van de 500 omzetsterkste ondernemingen in Duitsland zijn er 41 gevestigd in Hamburg en er zijn ongeveer 2.300 buitenlandse ondernemingen in Hamburg actief.

Hessen

De deelstaat Hessen is het verkeers- en dienstverleningscentrum van Duitsland. Het economische zwaartepunt is de Rhein-Main Region met als voornaamste stad Frankfurt. Frankfurt am Main is de grootste stad van Hessen en een van de belangrijkste financiële- en handelsplaatsen van Europa. Er hebben zich meer dan 400 financiële instellingen gevestigd, waarvan ruim tweederde buitenlandse banken zijn. Verder beschikt Frankfurt over het grootste station en de één na belangrijkste luchthaven (na Londen Heathrow) van Europa.
Naast de financiële dienstverlening en de transportsector staat Hessen ook bekend als beursland. Ongeveer 41 procent van alle Duitse beurzen vinden in Hessen (Frankfurt) plaats. Hessen heeft niet alleen maar dienstverlenende bedrijven, maar ook de industrie is in Hessen vertegenwoordigd. De grootste industriële sector is de chemische/farmaceutische industrie, de auto-industrie, de machinebouw, softwarebedrijven en de kunststof/gummi-industrie.
Enkele belangrijke ondernemingen in Hessen zijn: Opel, AEG, Deutsche Bank AG, Deutsche Bundesbahn, Mannesmann, Siemens, Linde, Hoechst, Lufthansa, FedEx, UPS, EMS en DHL.
De grootste steden van Hessen zijn: Frankfurt am Main, Wiesbaden, Kassel, Darmstadt en Offenbach am Main.

Mecklenburg-Vorpommern

Mecklenburg-Vorpommern is de meest noordoostelijke deelstaat van Duitsland en ligt centraal gelegen tussen Hamburg, Berlijn en het Poolse Szczecin. Mecklenburg-Vorpommern is de dunst bevolkte deelstaat van Duitsland en heeft een zeer hoog werkloosheidscijfer. In 1999 bedroeg het gemiddelde werkloosheidscijfer 19,4 procent. Het land is nog steeds in opbouw en investeringen door de overheid zijn nog steeds noodzakelijk.
De deelstaat heeft een maritiem karakter. Dit komt niet alleen door de kustlijn die een lengte heeft van 354 kilometer maar ook door de verschillende binnenmeren. Het grootste meer van Duitsland, Müritz, ligt in Mecklenburg-Vorpommern. De scheepsbouw is dan ook een belangrijke sector in Mecklenburg-Vorpommern.
In 2002 plaatste de UNESCO de Hanzesteden Stralsund en Wismar op de lijst van Werelderfgoederen. De steden staan bekend als vertegenwoordigers van de zogeheten Duitse "baksteengotiek".

Nedersaksen (Niedersachsen)

Niedersachsen is de op één na grootste deelstaat van Duitsland en is groter dan bijvoorbeeld Nederland, België of Denemarken. De meeste inwoners en industrie zijn te vinden in het zuidelijke gedeelte van de deelstaat in de gebieden rond Hannover, Braunschweig en Hildesheim.
Meer dan 60% van het land in wordt voor landbouwactiviteiten gebruikt en toch is Niedersachsen geen agrarische deelstaat meer. Minder dan 4 procent van de beroepsbevolking is namelijk werkzaam in de landbouw. De meeste arbeidskrachten (39 procent) zijn actief in de dienstverlening. Ongeveer 30 procent van de beroepsbevolking is werkzaam in de industrie en 20 procent in de handel en transportsector.
Transport en logistiek zijn belangrijke factoren in Niedersachsen doordat belangrijke Noord-Zuid en Oost-West verbindingen dwars door de deelstaat lopen. Niedersachsen beschikt over een uitgebreide en kwalitatief hoogstaande verkeersinfrastructuur. Verder zijn ook de verzekeringssector, automobielsector en hoogwaardige industrieën, zoals de ICT sector en de biotechnologie, in Niedersachsen aanwezig.
Enkele grote ondernemingen in Niedersachsen zijn Volkswagen, Continental, Polygram, AEG, IBM, Minolta, Toshiba en Solvay. Verder zijn ook TUI, Duitsland grootste touroperator, en natuurlijk Deutsche Messe AG gesitueerd in Niedersachsen. In totaal zijn er 243.000 bedrijven in Niedersachsen gevestigd.

Noordrijn-Westfalen (Nordrhein-Westfalen)

Noordrijn-Westfalen is de belangrijkste deelstaat van Duitsland. Hier wonen de meeste inwoners en ongeveer 22 procent van het bruto binnenlands product wordt hier gegenereerd. Noordrijn-Westfalen is even groot als België en Luxemburg samen en heeft meer inwoners dan heel Nederland. Ook voor Nederland is dit een belangrijke deelstaat. Van de totale Nederlandse export naar Duitsland gaat er ruim 30% naar deze Duitse deelstaat.
Bijna alle industrieën zijn hier vertegenwoordigd en belangrijke sectoren zijn de technologie en de dienstverleningssector. De belangrijkste subsectoren zijn chemie, machinebouw, staalindustrie, voedingsmiddelenindustrie, metaalverwerking/automobielindustrie, elektronicasector en de papier-, uitgevers- en drukindustrie. 20 van de 40 grootste bedrijven van Duitsland zijn in NRW gevestigd waaronder VEBA, Deutsche Telekom, RWE, Bayer, Thyssen, Mannesmann, Ford, Krupp-Hoesch, Bertelsmann en Henkel.
Wat Nederland betreft: ons land is de eerste exporteur naar Noordrijn-Westfalen en de tweede importeur van Noordrijn-Westfalen.

Rijnland-Pfalz (Rheinland-Pfalz)

Rijnland-Pfalz heeft een mooi en afwisselend landschap waadoor de Rijn en de Moezel zich een weg banen. Rijnland-Pfalz is het grootste wijnbouwland van Duitsland.
Het grootste chemieconcern van Europa, BASF, zetelt in Rijnland-Pfalz. BASF is met 44.850 werknemers de grootste werkgever in Rijnland. Verder is Rijnland de vestigingplaats van onder andere de glasfabriek Schott, Mercedes, Boehringer, Opel, IBM en de RTV-zenders ZDF, SAT1, 3sat en SWR.
De chemische industrie is de belangrijkste industrie in Rijnland-Pfalz met een omzet van meer dan 30 miljard mark. Verder zijn de machinebouw en de auto-industrie ook hier motoren achter de economie van het land. Andere grote industrieën zijn de kunststofindustrie, glasindustrie, metaalverwerking en de papier- en drukindustrie.
In 2002 plaatste de UNESCO het 65 kilometer lange Mittelrheintal tussen de steden Bingen en Koblenz op de kijst van Werelderfgoederen. In het Rijndal ligt onder meer de rots waarop volgens de legende de verleidelijke Loreley voorbijvarende schippers in het verderf stortte met haar gezang.

Saarland

Saarland is de kleine deelstaat van Duitsland en is net zo groot als de provincie Drenthe.
De dienstverlening is een belangrijke motor achter de economie in Saarland en daaronder vallen toerisme, softwareontwikkeling, telecommunicatie en consultancy. Vooral het toerisme is in de afgelopen sterk gestegen. Sinds 1986 is het aantal overnachtingen in Saarland verdubbeld en er werken circa 20.000 mensen in deze sector.
De grootste groeisectoren in de industrie zijn de machinebouw, de automobielindustrie, de kunststofverwerkende industrie en de metaalverwerkende industrie geconstateerd. Twee grote ondernemingen in Saarland zijn Ford en Villeroy & Boch.

Saksen (Sachsen)

Sachsen grenst aan Tsjechië, Polen en enkele andere Duitse deelstaten. Door deze gunstige geografische ligging vervult Sachsen een belangrijke brugfunctie tussen Oost- en West-Europa. Qua inwoners is het land even groot als Denemarken en daarmee de grootste Oost-Duitse deelstaat. De deelstaat heeft een jonge bevolking met een gemiddelde leeftijd van 35 jaar. Het gemiddelde ligt hiermee een jaar lager dan in de andere nieuwe deelstaten en drie jaar lager dan in de oude deelstaten.
Van alle Oost-Duitse deelstaten gaat het relatief het beste met Sachsen. Weliswaar is de economische groei zeker niet overweldigend te noemen (1,3 procent in 1999); de exportquote neemt daarentegen gestaag toe (24,4 procent in 1999). De deelstaat is zeer populair bij nieuwe investeerders vanwege goede vestigingsplaatsfactoren zoals een uitstekend communicatienetwerk en infrastructuur, goed opgeleid personeel, goede investeringsregelingen en de nabijheid van hogescholen en universiteiten.
De werkloosheid is net als in de andere Oost-Duitse deelstaten vrij hoog. In 1999 bedroeg het werkloosheidscijfer 18,6 procent, iets onder het gemiddelde van alle Oost-Duitse deelstaten (19,1 procent).
Bijna alle industrieën zijn in Saksen vertegenwoordigd. Een belangrijke industrie in Saksen is de micro-elektronica en verder traditionele industrieën als de textielindustrie, de machinebouw en de auto-industrie. Enkele grote bedrijven in Saksen zijn Audi, Melitta, Stabag, Wella en de Dresdner Bank.

Saksen-Anhalt (Sachsen-Anhalt)

Saksen-Anhalt is ongeveer net zo groot als Hessen en ca. 25% van de bevolking woont in de steden Halle, Magdeburg en Dessau. Rond Saale en Unstrut liggen de meest noordelijke wijngebieden van Duitsland.
Chemie, machinebouw en de voedingsindustrie zijn de belangrijkste industrieën. Coca Cola, Nestlé, Erasco, Elf, Akzo Nobel, Dow Chemical en Bayer hebben veel geïnvesteerd in deze regio.

Sleeswijk-Holstein (Schleswig-Holstein)

Sleeswijk-Holstein is de meest noordelijke deelstaat van Duitsland en grenst onder andere aan Denemarken en aan de Noord- en Oostzee. Sleeswijk-Holstein verbindt Scandinavië met West-Europa en de deelstaat vormt dan ook een distributieschakel tussen deze twee gebieden. Het kanaal tussen de Noord- en Oostzee is één van de drukste (aangelegde) kanalen van de wereld.
Hamburg ligt vlakbij Sleeswijk-Holstein en de deelstaat profiteert daar behoorlijk van. Veel industrieën liggen in de buurt van Hamburg, maar nog net op het grondgebied van Sleeswijk-Holstein. In totaal zijn er ongeveer 100.000 bedrijven in de deelstaat gevestigd.
Belangrijke sectoren in Sleeswijk-Holstein zijn de machinebouw (Krupp Maschinebau), de voedingsindustrie, meet- en regeltechniek, chemische industrie en de uitgeverijbranche (Axel Springer Verlag). Omdat de deelstaat van oudsher erg sterk was in de landbouwsector heeft de voedingsindustrie zich hier zeer goed kunnen ontwikkelen.

Thüringen

Thüringen ligt centraal in Duitsland en de belangrijkste steden zijn de hoofdstad Erfurt en de steden Gera, Jena en Weimar. Samen met het aangrenzende Saksen is Thüringen het meest geïndustrialiseerd van de Neue Bundesländer.
De industrie is de grootste motor van de economische groei in de deelstaat en wordt zeer sterk gedomineerd door het midden- en kleinbedrijf.
De elektrotechniek, optische industrie, fijnmechanica, machinebouw en de automobielindustrie zijn de industrieën die kenmerkend zijn voor Thüringen, naast handel en logistiek. Ikea heeft bijvoorbeeld in Saksen haar distributiecentrum staan en ook Otto en METRO zijn in Thüringen gevestigd. Andere industrieën die in Thüringen aanwezig zijn: voedingsindustrie, metaalindustrie en de glas- en keramische industrie.
Erfurt is, behalve regeringscentrum van de deelstaat, standplaats voor micro-elektronica, machinebouw en meubelindustrie.
De optische industrie, fijnemechanica en de medische techniek bevinden zich onder andere in de buurt van Jena. Jena probeert zich net als veel andere Duitse steden te profileren als een hightech vestigingsplaats voor startende ondernemers. Een van de bekendste starters is Intershop. Dit bedrijf is in 1994 opgericht en is in 6 jaar tijd uitgegroeid tot een van de belangrijkste software-specialisten op het gebied van e-commerce. De onderneming telt inmiddels meer dan 500 werknemers en is beursgenoteerd.
In Eisenach is vooral de automobielindustrie geconcentreerd. Hier produceert Opel bijvoorbeeld de Corsa en de Astra. Bosch is in Eisenach actief op het gebied van sensoren voor de automobielindustrie.
In Schwarza/Rudolstadt bevindt zich de grootste kunstvezelindustrie van Oost-Duitsland en Saalfeld is het centrum van de Thüringse staalindustrie.
Enkele andere ondernemingen die in Thüringen zijn gevestigd: BMW, Fujitsu, IBM, AlliedSignal, Lear Corporation.

Onderwijs

Kleuter- en basisonderwijs

Het kleuteronderwijs omvat Kindergarten en zogenoemde voorbereidingsklassen. “Kindergarten” is de traditionele vrijwillige vorm van kleuteronderwijs voor kinderen van 3 tot 6 jaar. De eveneens vrijwillige voorbereidingsklassen of “Vorklassen” zijn verbonden aan een basisschool, en bestemd voor kinderen van 5 jaar die nog niet schoolplichtig zijn, maar waarvan de ouders willen dat ze speciale begeleiding en voorbereiding voor de basisschool ontvangen.

Vanaf de leeftijd van zes jaar zijn alle Duitse kinderen leerplichtig. Deze leerplicht duurt gewoonlijk 12 jaar, waarvan negen jaar volledig dagonderwijs en drie jaar gedeeltelijk verplicht onderwijs. In sommige deelstaten moeten de kinderen tien jaar volledig dagonderwijs volgen.
In de meeste deelstaten kunnen leerlingen vrijwillig een tiende schooljaar volgen om een diploma te behalen waarmee ze toegang krijgen tot het voortgezet middelbaar onderwijs.
De leerplicht omvat de basisschool (Grundschule) voor kinderen van 6 tot 10 jaar en de eerste fase van het secundair onderwijs voor 10 tot 15-jarigen. Na de basisschool kunnen in het voortgezet onderwijs diverse richtingen gekozen worden:
Hauptschule: algemeen vormend onderwijs van het vijfde tot het negende leerjaar.
Realschule: algemeen vormend onderwijs van een hoger niveau van het vijfde tot en met het tiende leerjaar. Met hun diploma kunnen leerlingen doorgaan naar een beroepsopleiding en naar schooltypes die worden afgesloten meteen VWO-diploma.
Gymnasium: hoogste niveau van middelbaar onderwijs en gaat meestal van het vijfde tot en met het dertiende leerjaar. Het “Abitur” geeft toegang tot de universiteit.
Gesamtschule (Middenscholen): dezelfde vakken als in bovengenoemde schooltypes, maar het leerprogramma van Gesamtschulen omvat ook alle vakken die in andere schooltypen worden onderwezen. In het vijfde en zesde leerjaar krijgen alle leerlingen gezamenlijk les. De einddiploma’s worden onder dezelfde voorwaarden uitgereikt als op de traditionele schooltypes.
In de afgelopen jaren zijn in een aantal deelstaten nieuwe soorten scholen ingevoerd, waarin het onderwijsprogramma van de Hauptschule en de Realschule samengevoegd zijn.

Middelbaar onderwijs

Het hoger secundair onderwijs is facultatief. De tweede fase van het secundair voor de leeftijdsgroep van 16 tot 19 jaar biedt scholieren de volgende mogelijkheden:

Algemene vorming: het algemeen vormend onderwijs wordt gegeven in de hoogste klassen van het “Gymnasium”, meestal van het 11e tot en met het 13e leerjaar.
Beroepsonderwijs op basis van volledig dagonderwijs wordt gegeven aan de volgende scholen: Berufsaufbauschulen, Fachoberschulen, beruflichen Gymnasien/Fachgymnasien en Fachschulen.
Verder bestaan er nog combinaties van algemene vorming en beroepsonderwijs.

De schoolprestaties worden beoordeeld met cijfers tussen de 1 en de 6, waarbij de 1 te vergelijken is met de Nederlandse 10.

Hoger onderwijs

Het hoger onderwijs in Duitsland kan zowel universitair als niet-universitair zijn. Tot het hoger onderwijs behoren:

Universiteiten en geïntegreerde universiteiten: op universiteiten bestaan diverse studierichtingen en kunnen studenten promoveren. Geïntegreerde universiteiten vormen een combinatie van universiteiten, hoger beroepsonderwijs en deels ook muziek- en kunstacademies.
Academische en gespecialiseerde instellingen voor hoger onderwijs zijn gecombineerd in de Gesamthochschulen.
Hoger beroepsonderwijs biedt vooral praktijkgerichte opleidingen voor ingenieurs in economie, landbouw, de sociale sector, bibliotheek- en documentatiewezen en informatica.
Pedagogische academies leiden op tot onderwijzers op basisscholen en leraren voor bepaalde schooltypes van de eerste fase van het middelbaar onderwijs; alle andere leraren worden opgeleid aan de universiteit.

Meestal zijn de studies onderverdeeld in een “Grundstudium”, dat wordt afgesloten met een tussenexamen, en een “Hauptstadium”, dat wordt afgesloten met een academische graad.
Verder kunnen zogenaamde “Hochschulprüfungen” worden afgenomen waartoe de volgende examens behoren:
De “Diplomführung” waarmee de titel van doctorandus wordt verkregen.
De “Magisterprüfung” die de titel meester verstrekt.
De promotie die recht geeft op de titel doctor.
Enkele studies worden afgesloten met de “Staatsprüfung”. Het zijn de studies medicijnen, tandheelkunde, diergeneeskunde, farmacie, rechten en de academische lerarenopleiding.

Economie.

Algemeen
Duitsland heeft zich na de Tweede Wereldoorlog in snel tempo ontwikkeld tot een van de belangrijkste industrielanden ter wereld. Het bruto nationale product (bnp) per hoofd van de bevolking behoort met o.a. dat van de Verenigde Staten en Japan tot de hoogste ter wereld en de Duitse Mark (nu: euro) behoorde tot de meest waardevaste valuta ter wereld.

Duitsland heeft een sociale markteconomie waarin de staat in grote lijnen leiding geeft, maar geen directe bemoeienis heeft met zaken als de loon- en prijsvorming. Door het Kartellgesetz uit 1957 wordt de concurrentie beschermd tegen onderlinge afspraken tussen ondernemingen. Door een veelomvattende sociale wetgeving is de arbeidsvrede goeddeels bewaard gebleven. De leiding door de staat komt o.a. tot uiting in de Konzertierte Aktion, een tripartite-overleg tussen de overheid, werkgevers- en werknemersorganisaties om conjunctuurbeleid te voeren. In de tweede helft van de jaren negentig kreeg Duitsland te kampen met grote werkloosheid, stagnatie van de groei en hoge begrotingstekorten, mede als gevolg van het snelle proces van eenwording en de enorme kostenpost die dat opleverde.

Het bnp steeg van 163,5 miljard euro in 1960 tot 1761 miljard euro in 1995. Ondanks de prijsstijgingen bleef de productie stijgen. Bijna de helft van het bnp was afkomstig van industrie en mijnbouw, terwijl het aandeel van de agrarische sector de afgelopen tientallen jaren sterk terug liep. De dienstensector daarentegen vervijfvoudigde.
Het inkomen per hoofd van de bevolking steeg van 2215 euro in 1960 tot 23.110 euro in 1994. De miljoenen vluchtelingen uit de Duitse Democratische Republiek (DDR) droegen wezenlijk bij tot het “Wirtschaftswunder”. De economische hervormingen verlopen echter moeizaam. Duitsland kampt o.a. met een dure verzorgingsstaat, hoge loonkosten en grote uitgaven aan het achtergebleven oosten. Na de inzinking van 1996 groeide de economie in 1997 echter weer met ruim 2% en bleef de inflatie daaronder. De werkloosheid bleef echter stijgen en bereikte eind 1997 een naoorlogs record van 11,8%. Het cijfer in het oosten, met 20%, ligt bijna tweemaal zo hoog lag als in het westen.

Aandeel sectoren in bruto binnenlands product (BBP) in 2001:

Landbouw en visserij 1,2%
Industrie, mijnbouw, energie 25,2%
Bouw 4,7%
Financiële en zakelijke dienstverlening 30,0%
Distributie, catering, transport en telecommunicatiw 17,8%
Publieke en overige private diensten 21,1%

Landbouw, veeteelt, bosbouw en visserij

Hoewel de agrarische sector nog maar iets meer dan 1% bijdraagt aan het Duitse nationale product dekt de productieve, sterk gemechaniseerde landbouw meer dan driekwart van de binnenlandse behoefte aan agrarische producten. Het totale aantal landbouwbedrijven neemt in Duitsland af terwijl de gemiddelde bedrijfsgrootte in het hele land toeneemt. Op dit moment zijn er nog meer dan 400.000 landbouwbedrijven waarvan ca. 95% eenmanszaken zijn. In 1999 bedroeg de bedrijfsomvang gemiddeld 46,8 hectare. De kleinste bedrijven (33,2 ha) zijn te vinden in Zuid-Duitsland en dan met name in Beieren. De grootste bedrijven bevinden zich in de Oost-Duitse deelstaat Mecklenburg-Vorpommern met een gemiddelde omvang van 220 ha. De belangrijkste landbouwdeelstaat is Nedersaksen. Op dit moment zijn er nog ca. 1,4 miljoen mensen werkzaam in de landbouw en samen produceerden zij in 1999 voor ongeveer 43,5 miljard euro.
De hoofdproducten van de akkerbouw zijn granen (vooral in het laagland in het noorden, Münsterland, Oberpfalz en Beieren), aardappelen, suikerbieten (in de driehoek Hannover-Brunswijk-Kassel), en fruit, groente en wijn.

Driekwart van de landbouwbedrijven is georganiseerd in coöperaties en gespecialiseerde kippen-, varkens- en rundermesterijen worden zeer rationeel gedreven. Ondanks herverkaveling overheerst nog het kleinbedrijf en de grote bedrijven liggen vooral in het noordwesten.

De belangrijkste Duitse deelstaten voor de bosbouw zijn Beieren, Baden-Württemberg, Hessen, Rheinland-Pfalz, Pommeren, Thüringen en het Saksische bergland. Bijna eenderde deel van Duitsland (10,3 miljoen ha) is met bos bedekt en behalve voor de houtwinning is het bos van groot belang voor de recreatie en de milieubescherming.
Op plaatsen waar men bomen kapt is men wettelijk verplicht nieuwe bomen te planten. In de jaren tachtig constateerde men steeds meer schade aan de bossen ten gevolge van de zure regen. Met behulp van nationale en internationale maatregelen probeert Duitsland tot vermindering van de luchtvervuiling te komen.

De visserij is de laatste jaren sterk gemoderniseerd maar o.a. door de vangstbeperkingen, opgelegd door de EG, worden zowel de diepzee-, kotter-, als kustvisserij in hun voortbestaan bedreigd. Ook de import van zeer goedkope vis uit de voormalige Oostbloklanden bemoeilijkt de Duitse afzet.
De Duitse vissersvloot van meer dan 2000 schepen ving in 1998 ca. 270.000 ton vis met een omzet van 188 miljoen dollar. De Noordzee is met 36% van de totale vangst de belangrijkste zee voor Duitse vissers. Andere belangrijke visgebieden zijn de Oostzee, de kust van Groenland en de gebieden rond Groot-Brittannië. De belangrijkste afzetlanden zijn Nederland, Spanje, IJsland en Denemarken.

Mijnbouw en energievoorziening

De Duitse bodem is uitgesproken arm aan grondstoffen en kent bijvoorbeeld zeer bescheiden hoeveelheden ijzererts, aardolie en aardgas. Daarentegen zijn de voorraden steenkool, bruinkool en zout overvloedig aanwezig, maar de winning daarvan is vanwege de hoge loonkosten nauwelijks of niet rendabel.
Steenkool wordt vooral gedolven in het Ruhrgebied en het Saarland, bruinkool bij Helmstedt en Keulen en rond de Oost-Duitse steden Leipzig, Halle, Dresden en Cottbus. De winning en het gebruik van bruinkool als brandstof heeft in die gebieden voor ernstige milieuproblemen gezorgd. Gelukkig voor het milieu neemt aardgas in de nieuwe bondslanden de functie van bruinkool over. Zout wordt gewonnen bij o.a. Fulda.

In de energiebehoefte wordt door aardolie, aardgas, steenkool en kernenergie voorzien. Rijke aardgasvondsten werden gedaan in Oost-Friesland. Het aardgas dekte in 1987 15% van de totale energiebehoefte, waarvan 28% uit binnenlandse bronnen. Ca. 30% van het geïmporteerde aardgas komt uit Nederland. Het gebruik van kernenergie neemt nog steeds toe, ondanks opslag-, veiligheidsproblemen en politieke tegenstand. De opslag van het radioactieve afval in Noord-Duitsland heeft tot omstreden transporten geleid.

Industrie

West-Duitsland

Opmerkelijk is de geconcentreerde structuur met sterke horizontale en verticale vervlechtingen van bedrijven, waardoor grote concerns ontstonden. Meer dan de helft van de industriële bedrijven heeft minder dan 50 werknemers en maar 5% bestaat uit bedrijven met meer dan 500 werknemers. Meer dan de helft van alle werknemers werkt in deze grootbedrijven en die leveren ook ruim de helft van de totale industriële productie. Het grootbedrijf komt vooral voor in de steenkool-, staal-, aardolie-, chemische en automobielindustrie. De belangrijkste primaire bedrijfstak is de chemische industrie (Hoechst, BASF en Bayer) met ca. 500.000 werknemers. Zeer belangrijk zijn verder de machine- en apparatenfabricage en de productie van transportmiddelen.

Na de Verenigde Staten en Japan is Duitsland wereldwijd de derde producent van personenauto's. De elektrotechnische industrie en de productie van bureaumachines en computers staan op een hoog peil en in deze bedrijfstak werken meer dan een miljoen mensen. Van de verbruiksgoederenindustrie zijn vooral de textiel en bekleding van belang. Duitsland is West-Europa's grootste producent van o.a. ruw ijzer en ruw staal, walserijproducten en van katoenen garens en weefsels. In het Ruhrgebied domineert de zware industrie, en dit gebied is al vele decennia lang het zwaartepunt van de West-Duitse economie.

Nog voor de hereniging van de beide Duitslanden waren al diverse samenwerkingsverbanden tussen de West- en Oost-Duitse industrie tot stand gekomen. In maart 1990 werd de Treuhandanstalt, de organisatie die de privatisering van de Oost-Duitse staatsbedrijven zou coördineren, opgericht.

Oost-Duitsland

Eisenhüttenstadt is de belangrijkste zetel van de zware industrie. De stad ligt aan de Oder, waardoor veel van de ruwe grondstof over water kan worden aangevoerd en het gietijzer kan worden afgevoerd. Een ander centrum van gietijzerproductie is Calbe aan de Saale, waar de ijzerertsen (met een laag gehalte) van het Harzgebergte en cokes van bruinkool worden verwerkt. In weerwil van de bereikte resultaten blijft het grote manco dat de metaalverwerkende industrieën geen eigen grondstoffenbasis hebben, waardoor zij in een kwetsbare positie verkeren. Machinebouw, metaalindustrie, chemische industrie en textielnijverheid zijn de belangrijkste bedrijfstakken. De geografische spreiding van de industrie is in grote lijnen als volgt:
machinebouw en metaalindustrie voornamelijk in Saksen en Thüringen (Chemnitz, Magdeburg, Leipzig, Weimar, Dresden);
automobielindustrie in Eisenach, Zwickau en Brandenburg;
scheepsbouw in Rostock;
lichte metaalindustrie in Thüringen;
optische industrie in Jena en Dresden;
elektrotechnische industrie in Leipzig, Erfurt en Dresden;
chemische industrie vooral in het gebied van Leuna-Schkopau-Bitterfeld, in Berlijn en Dresden;
textielindustrie in het gebied (Chemnitz)-Zwickau-Plauen;
rubberindustrie te Gotha, Leipzig en Riesa;
voedings- en genotmiddelenindustrie in Thüringen (vleeswaren) en Saksen-Anhalt (conserven).

Diverse economische sectoren

Bouw en infrastructuur

Begin jaren negentig profiteerde deze sector van de vele wederopbouwprojecten in het oosten van Duitsland. Ook de grotere vraag in het westen naar woningen door de migranten uit het oostelijke deel van Duitsland zorgde voor veel bouwactiviteiten. Sinds 1995 bevindt de bouwsector zich echter in een dip, met name de woningbouwsector. In 2000 bedroeg de omzet in de branche 98,6 miljard euro, een daling van 5% t.o.v. 1999.
In totaal zijn er ca. 80.000 ondernemingen actief in de bouwsector, waarvan driekwart bestaat uit kleine ondernemingen met minder dan 20 werknemers. In totaal werken er nog ca. 1 miljoen mensen in de bouwsector. Sinds begin jaren negentig is het aantal arbeidsplaatsen sterk gedaald. Een van de oorzaken zijn de hoge lonen waarmee de Duitse bouwsector werkt. Bij grote bouwprojecten wordt nu veel gewerkt met buitenlandse aannemers die werken met goedkope Oost-Europese bouwvakkers.

Chemie en kunststoffen

Duitsland staat na de Verenigde Staten en Japan op de derde plaats van grootste chemieproducenten van de wereld. De chemische industrie behaalde in 2000 een omzet van bijna 109 miljard euro, en dat was een groei t.o.v. 1999 van 12,3%. De productie van chemische grondstoffe neemt in Duitsland met bijna 50% de eerste plaats in. Daarna komen de farmaceutische producten met bijna 20% en verven, kitten en inkt met 8%.
De branche telt ca. 470.000 werknemers en is daarmee de op vijf na grootste werkgever in Duitsland. In totaal zijn er ongeveer 1750 bedrijven, waarvan maar ca. 10% meer dan 500 werknemers heeft. De belangrijkste chemiebedrijven zijn BASF, Bayer, Degussa-Hüls, Celanese en Procter & Gamble.

Levensmiddelendetailhandel

In vergelijking met de rest van Europa heeft deze branche zich afwijkend ontwikkeld. Bijna alle grote bedrijven richten zich namelijk op het lagere segment van de markt. Discountzaken en dan met name de komst van Aldi op de Duitse markt heeft een grote invloed gehad op de levensmiddelendetailhandel, die daardoor een zeer hoge prijsconcurrentie kent.
In 2000 bedroeg de omzet meer dan 185 miljard euro voor zowel levensmiddelen (127 miljard) als de non-foodsector (58 miljard). De Duitse top-5 had in 2000 een marktaandeel van ongeveer 65% en door een verdere concentratie zal dit naar verwacht in 2010 oplopen naar 82%.

Banksector

De Bundesbank is de centrale bank van Duitsland en onder andere verantwoordelijk voor de afwikkeling van het binnen- en buitenlandse betalingsverkeer, de voorziening van bankbiljetten en muntgeld en is de huisbank van de staat en de Bundesländer. De negen Landeszentralbanken treden op als hoofdvestigingen van de Bundesbank met verregaande zelfstandigheid en een eigen verantwoordelijkheid.
Verder zijn er nog:
- Privaatrechtelijke grote banken die op alle terreinen van de financiële dienstverlening actief zijn.
- Publiekrechtelijke spaarbanken kennen de grootste spreiding in Duitsland en richten zich vooral op de dienstverlening aan zowel particulieren als het midden- en kleinbedrijf.
- De Volks- und Raiffeisenbanken (zgn. coöperatieve banken) richten zich vooral op het platteland.
- Kleinere en middelgrote handelsbanken; Bausparkassen; gespecialiseerde instellingen als investeringsbanken, hypotheekbanken en scheepshypotheekbanken.

De top-5:
1. Deutsche Bank AG
2. Hypo- und Vereinsbank AG
3. Dresdner Bank AG
4. West LB
5. Commerzbank AG

Elektronica-industrie

In 2000 groeide de omzet van de elektrotechniek- en elektronicabranche met 15% tot 161 miljard euro en de productie steeg met 11%. De export naar Zuidoost-Azië, Midden- en Oost-Europa en de Verenigde Staten nam het grootste deel van de groei voor zijn rekening. Tot de groeisegmenten behoren de elektronische componenten, halfgeleiders, producten en systemen voor automatisering, aandrijvingssystemen, schakelapparatuur, schakelsystemen en industriële besturingssystemen.

Top 10 Duitse elektronica-industrie:
1. Siemens
2. Bosch
3. Philips Duitsland
4. ABB Duitsland
5. Alcatel Duitsland
6. Hella
7. Miele
8. Electrolux Duitsland
9. Braun
10.Grundig

Energiesector

De belangrijkste energiedragers voor het opwekken van elektriciteit zijn kolen en bruinkool. Meer dan de helft van de primaire energie moet echter ingevoerd worden, waaronder vrijwel alle olie. Het elektriciteitsgebruik bedraagt jaarlijks 500 miljard kWh, waarvan 40% door aardolie wordt gedekt, 20% door gas en ongeveer 10% door kernenergie. Het Duitse gasverbruik groeit nog steeds tot naar verwachting ca. 84 miljoen ton in 2010 (1998: 77,8 miljoen ton). De belangrijkste gasleveranciers voor Duitsland zijn Rusland, Noorwegen en Nederland.
Op dit moment zijn er ongeveer 150.000 werknemers werkzaam in deze branche.

Machine-industrie

De machine- en apparatenbouw telde in 1999 meer dan 900.000 werknemers en er waren toen ca. 6000 bedrijven actief. Deze sector is daarmee de grootste deelsector in de verwerkende industrie. De totale omzet ligt rond de 250 miljard mark waarvan ca. 160 miljard mark in het buitenland gegenereerd wordt.
In 1999 had Duitsland een wereldmarktaandeel van 20,8% en stond daarmee op de eerste plaats. De belangrijkste exportlanden zijn de Verenigde Staten, Frankrijk, Groot-Brittannië, Italië en Nederland.

Mijnbouw

Duitsland heeft grote voorraden steen- en bruinkool en is met ca. 150 miljoen ton de grootste bruinkoolproducent ter wereld. De steenkoolbekkens liggen vooral in het noordelijke Ruhrgebied en in Saarland. Er zijn nog 15 mijnen in operatie en rond 2005 zullen er nog ongeveer 10 mijnen open zijn. Op dit moment zijn er nog ca. 170.000 arbeiders werkzaam in de mijnbouw.
De dure, sterk gesubsidieerde kolenproductie loopt de laatste jaren sterk terug en ook voor de komende jaren wordt met een verdere vermindering van de productie rekening gehouden. In de kolenindustrie is zowel het private bedrijfsleven als de overheid actief. De situatie voor de bruinkoolindustrie is wat gunstiger omdat de winning en de productie goedkoper en dus rendabeler is. De dagbouwproductie van de bruinkool veroorzaakt echter enorme schade aan het landschap en is aan sterke kritiek onderhevig.
Verder is Duitsland arm aan delfstoffen.

Automobielindustrie

De Duitse automobielindustrie is de grootste van Europa met een marktaandeel van ca. 17%. In 2000 telde deze industrietak meer dan 740.000 werknemers en zijn meer dan 5 miljoen mensen direct of indirect professioneel betrokken bij de automobielindustrie. De Duitse automobielindustrie is vooral geconcentreerd in de deelstaten Hessen, Beieren, Baden-Württemberg, Noordrijn-Westfalen, Thüringen en Saksen.
In 2000 behaalde men een wereldwijde omzet van 188 miljard euro, waarvan 110 miljard euro in het buitenland verdiend werd. De voornaamste exportlanden zijn Italië, Groot-Brittannië, Verenigde Staten en Frankrijk.

Top-5 Duitse automobielindustrie naar omzet:
1. DaimlerChrysler
2. Volkswagen
3. BMW
4. Adam Opel
5. Ford

Biotechnologie

De biotechnologie is een belangrijke groeimarkt, maar heeft nog geen 1% van de totale omzet in de chemische industrie. Toch is de Duitse biotechnologiesector de op twee na belangrijkste in de wereld na de Verenigde Staten en Groot-Brittannië.
In 1999 waren er 279 Duitse biotechbedrijven, ongeveer 50 meer dan in 1998. De belangrijkste biotechnologiecentra in Duitsland zijn te vinden in de regio’s rond München, Berlijn, Heidelberg en Mannheim.

ICT-sector (informatie-communicatie-telecommunicatie)

De Duitse ICT-sector is de derde grootste markt in de wereld na de Verenigde Staten en Japan, met een aandeel van 5,7%. De totale omzet van de sector bedroeg in 2000 ca. 115 miljard euro. Er werken ca. 750.000 mensen in de ICT-sector.
Het aantal internetgebruikers steeg in Duitsland explosief van 12,2 miljoen in 1999 naar 22,9 miljoen in 2000.
In bijna 1 op de 2 Duitse huishoudens staat een computer (totaal 28 miljoen pc’s).
Duitsland heeft de grootste telecommunicatiemarkt van Europa en is de derde grootste markt ter wereld. Er zijn in Duitsland ca. 55 telefoonlijnen per 100 inwoners en het land is koploper in Europa op het gebied van ISDN-aansluitingen. De mobiele telefonie is een van de snelst groeiende deelsectoren; eind 2000 bezat 58% van de Duitse bevolking een mobiele telefoon. Men verwacht dat in 2003 bijna alle Duitsers minimaal één mobiele telefoon bezitten.

Handel

De gezamenlijke waarde van in- en uitvoer steeg van 19,7 miljard DM in 1950 tot meer dan 1764 miljard DM in 1998, daarmede de tweede plaats bereikend in de wereldhandel, na de Verenigde Staten. De handelsbalans vertoont een aanzienlijk overschot; tot 1991 was het zelfs groter dan dat van Japan (134,7 miljard in 1989; sinds de hereniging teruggevallen op 22 miljard in 1991, opgeklommen naar 136 miljard in 1998). De dienstenbalans vertoont daarentegen een groot negatief saldo, vooral door het Duitse toerisme in het buitenland en de export van DM door buitenlandse werknemers. Geëxporteerd worden vooral machines, auto's, elektrotechnische en chemische producten. Bij de invoer spelen vooral voedings- en genotmiddelen, aardolie en aardgas een rol. Binnen de Europese Gemeenschappen is de handel sterk toegenomen.
De belangrijkste handelspartners van Duitsland zijn westelijke, vaak Europese industrielanden. Meer dan de helft van de opbrengst van de buitenlandse handel is afkomstig uit handel met EU-lidstaten. Ook de handel met Midden- en Oost-Europese landen als Rusland, de Baltische staten, Polen en Tsjechië nemen steeds meer toe. Buiten Europa zijn de Verenigde Staten en Japan de belangrijkste handelspartners en ook de handel met andere Aziatische landen en landen rond de Stille Zuidzee wordt steeds intensiever. De waarde van de Duitse handel met Nederland bedroeg in 2001 85,6 miljard euro.

Import uit Nederland naar Duitsland in miljarden euro’s (2001):

1998 35,5
1999 36,1
2000 44,7
2001 46,3

Export vanuit Duitsland naar Nederland in miljarden euro’s (2001):

1998 35,2
1999 34,4
2000 39,0
2001 39,3

Voornaamste handelspartners in 2001 in miljarden euro’s:

Uitvoer Invoer
Frankrijk 70,7 Frankrijk 51,7
Verenigde Staten 67,3 Nederland 46,3
Verenigd Koninkrijk 53,3 Verenigde Staten 45,5
Italië 47,5 Verenigd Koninkrijk 45,5
Nederland 39,3 Italië 35,7
Oostenrijk 32,6 België 28,4

Verkeer

De grootste transportonderneming is de Deutsche Eisenbahn A.G. (DEAG), sinds 1994 geprivatiseerd. In 2002 beschikte Duitsland over 41.8100 kilometer rail, waarvan bijna 20.000 kilometer is geëlektrificeerd.
In 1999 werden ruim 1,9 miljard reizigers vervoerd en het totale aantal afgelegde personenkilometers bedroeg 73,6 miljard. Slechts 20% van het personenverkeer geschiedt met openbaar vervoer.
In 1999 werd er bijna 290 miljoen ton goederen vervoerd, een daling van 6,8% ten opzichte van 1998. In het algemeen is er een tendens dat er steeds minder goederen per spoor vervoerd worden. Dit komt vooral door de daling van transportopdrachten uit de mijnbouw.

De vrachtwagen is het belangrijkste transportmiddel voor het binnenlands transport. In de jaren vijftig was de spoorwegen nog de belangrijkste vervoerder, gevolgd door de binnenvaart en dan pas het wegtransport. Het vrachtautovervoer verzorgt nu 80% van alle goederentransport met een jaarlijkse capaciteit van 3 miljard ton goederen. Het wegennet meet ca. 321.000 km, waarvan ruim 11.309 km Autobahn.

De zeescheepvaart, met als belangrijkste havens Hamburg, Wilhelmshaven, Bremen, Bremerhaven, Lübeck, Kiel, Rostock, Wismar en Stralsund is van groot belang voor de Duitse economie. In 1999 werd er 217 miljoen ton omgeslagen via de Duitse zeehavens (138 miljoen ton uit het buitenland), 1,4% meer dan in 1998. Belangrijke ontvangst- en bestemmingslanden zijn Groot-Brittannië, Denemarken, Noorwegen, Zweden en Nederland. De Duitse koopvaardij beschikt over ca. 1400 schepen met een laadvermogen van ongeveer 7 miljoen ton bruto registerton.

De binnenvaart op rivieren en kanalen (2002: 6500 km bevaarbaar) is zeer druk; ruim 60% van de binnenvaart geschiedt over de Rijn, het drukste binnenwater in Europa. De belangrijkste havens zijn hier Duisburg, Keulen, Mannheim, Karlsruhe en Ludwigshafen. Duisburg is de grootste binnenhaven van Europa. In 2000 werd er door de binnenvaart bijna 230 miljoen ton goederen vervoerd (1999: 236,3 miljoen ton) Aarde, stenen en steenkool zijn de belangrijkste producten voor de binnenvaart. Het vervoer per container wordt steeds belangrijker (1999: 750.000 containers).

Top-10 Duitse binnenhavens naar goederenomslag:
Duisburg
Keulen
Hamburg
Mannheim
Ludwigshafen
Karlsruhe
Heilbronn
Berlijn
Frankfurt am Main
Neuss
De binnenvaart beschikt over een vloot van ca. 3000 schepen en is een relatief goedkoop en milieuvriendelijk transportmiddel. Na het wegvervoer en spoorwegvervoer neemt de binnenvaart de derde plaats in bij het goederenvervoer.

De luchtvaart wordt verzorgd door de Deutsche Lufthansa A.G. (opgericht in 1953) te Keulen. De belangrijkste luchthaven is Frankfurt am Main, gevolgd door Düsseldorf, Hamburg, München, Hannover, Stuttgart, Keulen, Neurenberg en Bremen. Er zijn drie luchthavens te Berlijn, Tegel in het westen, Schönefeld in het oosten en Tempelhof in het zuiden van de stad.
Het luchtvervoer wordt in Duitsland steeds belangrijker. Het aantal luchtpassagiers stijgt nog steeds fors, in 1999 waren er 92 miljoen internationale luchtreizigers die in Duitsland landden of vertrokken. De belangrijkste vliegbestemmingen van de Duitsers waren in 1999 Spanje (Mallorca en de Canarische eilanden), Groot-Brittannië, Verenigde Staten, Turkije, Griekenland, Italië en Frankrijk.
Verder werden er in 1999 ook nog 17,7 miljoen binnenlandse luchtreizigers geregistreerd. De belangrijkste binnenlandse luchtverbindingen zijn Frankfurt-Berlijn (Tegel), München-Düsseldorf, Frankfurt-Hamburg, Frankfurt-München en München-Berlijn.

Belangrijkste luchthavens van Duitsland in 1999:
Luchthaven starts en landingen passagiers vracht (x1000 ton)
Frankfurt am Main 426.000 45.349.000 1399,4
München 277.000 20.983.000 114,9
Düsseldorf 178.000 15.815.000 60,9
Hamburg 130.000 9.340.000 35,5
Keulen/Bonn 130.000 5.882.000 387,1
Berlijn (Tegel) 118.000 9.515.000
Stuttgart 118.000 7.568.000 20,3

Toerisme

Duitsland is een zeer populaire vakantiebestemming en de toeristische sector boekt elk jaar weer nieuwe records. In 1999 bedroeg het aantal overnachtingen (géén campingovernachtigingen) 308 miljoen, bijna 5% meer dan in 1998. Van deze 308 miljoen overnachtingen werd ca. 9% geboekt door buitenlanders. De belangrijkste herkomstlanden van de buitenlandse reizigers zijn Nederland, de Verenigde Staten en Groot-Brittannië.
Beieren blijft qua overnachtingen de Duitse topbestemming, op grote afstand gevolgd door Baden-Württemberg. De belangrijkste vliegbestemmingen voor de Duitsers zelf zijn Spanje (in 1998 totaal negen miljoen Duitsers; vooral Mallorca en de Canarische eilanden), Groot-Brittannië en de Verenigde Staten.
De TUI-groep (onderdeel van Preussag) is de grootste touroperator van Europa met in 1999 een omzet van meer dan 7 miljard euro en 12 miljoen klanten.

Overnachtingen naar herkomst in 2001:
Nederland 5,53 miljoen
Verenigde Staten 4,20 miljoen
Groot-Brittannië 3,52 miljoen
Italië 2,10 miljoen
Zwitserland 2,15 miljoen
Frankrijk 1,68 miljoen
Oostenrijk 1,65 miljoen
België 1,54 miljoen
Japan 1,34 miljoen
Zweden 1,23 miljoen
Denemarken 1,19 miljoen

Geschiedenis

Prehistorie en oudheid

Sommige in Duitsland gevonden menselijke resten behoren tot de oudste die in Europa gevonden zijn. Toch zijn artefacten van vóór de Riss/Saale ijstijd, ca. 150.000 jaar v.Chr. heel erg zeldzaam. Uit de tijd van de Neanderthalers zijn voorwerpen gevonden in zowel grotten als openluchtkampplaatsen. Uit het Magdalénien (18.000-10.000 v.Chr.) stammen unieke kampplaatsen waar leisteenplaten met afbeeldingen van mensen en dieren te zien zijn. Uit dezelfde periode stammen overblijfselen van de Hamburg-cultuur. Dit waren rendierjagers die de oudste bewoners waren van de Noord-Duitse laagvlakte.
Op het einde van de periode 8200-5300 v.Chr., het vroegste Neolithicum, komen we de eerste agrariërs tegen van de bandkeramiek-cultuur (5300-4800 v.Chr.). Hierna volgen nog de Rössen-cultuur (4800-4400 v.Chr.) en de Michelsbergcultuur (4400-3600 v.Chr.)
In het noorden zijn vuurstenen bijlen gevonden uit het mesolithicum en er zijn bewijzen dat er ca. 4500 v.Chr. contacten zijn tussen het noorden en het zuiden van Duitsland. Deze contacten leiden tot de Erteb?llecultuur die ca. 3800 v.Chr. wordt opgevolgd door de trechterbekercultuur. Vanaf 3100 v.Chr. tot aan het begin van de bronstijd kwamen in geheel Duitsland verschillende bekerculturen voor.
Zowel in het zuiden als in het noorden van Duitsland zijn centra van bronsindustrieën gevonden met grafheuvels en wapenuitrustingen. Vorstengraven met rijkdommem laten voor het eerst zien dat er sociale lagen in de bevolking te onderscheiden zijn.
De ijzertijd, vanaf 750 v.Chr., wordt verdeeld in de Hallstatt-cultuur en de La Tènecultuur met vondsten van zeer rijke vorstengraven en vorstenburchten. De La Tènecultuur wordt verder nog gekenmerkt door de prille vorming van steden. Overal waar de Romeinen zich niet vestigden duurde de ijzertijd voort tot aan de tijd van de volksverhuizingen, ca. 375 n.Chr.

Duitsland tot 843 n.Chr.

Het huidige Duitse grondgebied werd rond het begin van de jaartelling bevolkt door Germaanse volken en ten oosten daarvan door Slavische volken. Van echte staatsvorming was nog geen sprake, maar soms werden enkele groepen aangevoerd door wat je een koning zou kunnen noemen. De Romeinse legioenen van Julius Caesar onderwierpen ten zuiden en ten westen van de Rijn enkele Germaanse volken. Uit deze tijd stamt ook de Romeinse naam Germania.
Tijdens de periode van keizer Augustus werd Duitsland tot aan de Elbe bezet door de Romeinen. Dit duurde echter niet lang want na de verloren Slag in het Teutoburger Woud in het jaar 9 n.Chr., werd de Rijn weer de uiterste noordgrens en in het zuiden de Donau.
Uiteindelijk werden de Franken de leidende macht in deze regio. Onder Karel de Grote behoorde Duitsland, ten westen van de Elbe en langs de Donau tot aan het huidige Hongarije, tot het Frankische Rijk.

Het Duitse Rijk in de middeleeuwen

Het Duitse Rijk ontstond eigenlijk na het Verdrag van Verdun in 843 en het Verdrag van Meerssen in 870. In Verdun werd het Frankische rijk verdeeld onder de drie zonen van Lodewijk de Vrome. Lotharius werd keizer en regeerde over Italië, de Provence en een lange strook van Bourgondië over Lotharingen en Brabant richting Friesland. Karel de Kale kreeg het oude Gallië in het westen en Lodewijk de Duitser kreeg enkele gebieden op de linkeroever van de Rijn. Het rijk van Lotharius werd na diens dood in 855 verdeeld onder zijn drie zonen.
Lodewijk II kreeg Italië met de keizerskroon; Karel ontving het zuidelijk deel van de zich van de Middellandse Zee tot de Noordzee uitstrekkende middenzone en Lotharius II het noordelijk deel daarvan.
De grens tussen het noordelijke en zuidelijke deel werd gevormd door het Plateau van Langres. Dit noordelijk deel kreeg de naam van zijn heerser: Lotharingen (Regnum Lotharii). Na de dood van Lotharius II werd zijn rijk verdeeld tussen Karel de Kale en Lodewijk de Duitser (Verdrag van Meerssen, 870). De grens tussen het Franse en het Duitse Rijk kwam hierbij ongeveer samen te vallen met de rivieren de Saône en de Maas. In 880 kwam Lotharingen geheel aan Lodewijk de Jonge, zoon en opvolger van Lodewijk de Duitser en de Schelde werd en bleef vele eeuwen de grensstroom.
Het keizerlijke gezag had in deze tijd weinig te betekenen. De Karolingische troonpretendenten streden onderling om de macht en de stamhertogen werden steeds machtiger. De laatste Duitse Karolingische koning zou Lodewijk het Kind blijken te zijn. Hij gaf zijn kroon over aan de hertog van Frankenland, Koenraad I. Deze werd in 919 opgevolgd door Hendrik I en met hem begon de grote tijd van het Duitse Rijk, dat tot 1250 zou duren. Achtereenvolgens regeerden koningen en keizers van het Saksische Huis, het Salische Huis en het Huis der Hohenstaufen. De politiek van de Duitse koningen is in drieën te verdelen: de centrale keizerlijke macht mocht niet verloren gaan; men wilde het rijksgebied ten oosten van de Elbe vergroten en men streed tegen de pausen om de heerschappij van de kerk, de zogenaamde investituurstrijd. Otto I was een van de grote keizers die in 962 als eerste niet-Karolingische Duitse koning tot keizer gekroond werd en hij slaagde erin om zijn gezag nog uit te breiden, zowel ten opzichte van de wereldlijke rijksvorsten als van de pausen en bisschoppen.
Sinds die tijd spreekt men van het Duitse Rijk of het Heilige Roomse Rijk der Duitse natie. Ten tijde van de regering van Hendrik IV en zijn opvolgers woedde de Investituurstrijd die eindigde met het Concordaat van Worms in 1122, waarin vastgelegd werd dat de keuze van de bisschoppen aan de geestelijkheid werd overgedragen. Onder Frederik I stond het Duitse Rijk op het toppunt van haar macht.
Na de dood van Koenraad IV in 1254 braken er roerige tijden aan, het zogenaamde Interregnum. De keurvorsten kozen Rudolf Van Habsburg tot koning waarna de keurvorsten ca. 150 jaar lang eigenlijk konden doen wat ze wilden en er geen sterk centraal gezag was. Duitsland versplinterde tot een federatie met grote vorstendommen, vrije steden en vele heerlijkheden. Met Albrecht II ging de Duitse kroon definitief naar de Habsburgers.

Het Duitse Rijk onder de Habsburgers

Onder het bewind van Maximiliaan I (1493-1519) probeerde men nog enige staatkundige hervormingen door te voeren, maar het kwaad was allang geschied. De staatkundige desintegratie was al niet meer te stoppen en uiteindelijk zouden er rond de tijd van de Reformatie ca. 2500 staatjes ontstaan. Het keizerschap werd steeds verder uitgehold en ook de Rijksdag, die de drie rijksstanden in zich verenigde, keurvorsten, vorsten en vrije steden, kon geen centrale rol spelen in de politieke verhoudingen. In de streken die protestants werden wisten de stadsbesturen en de vorsten hun machtspositie nog verder te versterken. Er werd zelfs een eigen kerkelijke organisatie ingesteld, het “Landeskirchentum”.
De godsdienstige verdeeldheid leidde vooral aan rooms-katholieke zijde tot veel onrust en leidde ten slotte tot de Dertigjarige Oorlog. De katholieke Habsburgers hoopten door middel van deze oorlog ook het keizerlijk gezag weer te herstellen.
Op het hoogtepunt van de katholieke successen kondigde Ferdinand II in 1629 het Restitutie-edict af, dat indirect ook zijn keizerlijk gezag moest schragen. Toen bleek evenwel dat zelfs de Duitse bondgenoten van het Habsburgse Huis de onbeperkte handhaving van de liberteit der rijksstanden boven het belang van de katholieke zaak stelden, zodat het hele streven op niets uitliep. In de latere fase van de Dertigjarige Oorlog, toen duidelijk was dat op Duitse bodem in feite Europese machtsconflicten werden uitgevochten, vond weliswaar een toenadering plaats tussen de keizer en de overige Duitse vorsten, doch het was al te laat om de noodlottige ontwikkeling tegen te gaan.
De Vrede van Westfalen (1648), die de godsdienstige verhoudingen in het Heilige Roomse Rijk definitief geregeld heeft en zodoende aan het langdurige conflict een eind heeft gemaakt, is in andere opzichten voor de Duitse natie funest geweest. Het Rijk, dat gedurende die oorlog de zwaarste beproevingen had moeten doorstaan, boette thans voor zijn machteloosheid met het verlies van uitgestrekte gebieden, met name in het westen, en verzwakte wat zijn staatkundige structuur betrof steeds meer. Van het keizerschap bleef nauwelijks meer over dan een lege titel, en de afzonderlijke Duitse staten die het “Ius foederationis” hadden verworven, mochten voortaan nagenoeg zonder beperkingen een eigen buitenlands beleid voeren.
Met de opkomst van Brandenburg-Pruisen werd in de rijkspolitiek het tijdperk van het Oostenrijks-Pruisische dualisme ingeluid. Dit betekende de laatste fase van het staatkundige verval van het Heilige Roomse Rijk. Beide grootmachten beschouwden de rest van het Rijk als speelruimte voor hun belangenpolitiek en werden daarin gevolgd door kleinere landen als Saksen, Beieren en Hannover. Het was tekenend voor deze situatie dat het volk ten slotte nog maar de versnipperde gebieden aan de Midden-Rijn het Rijk noemde.

Franse overheersing

De tijd van de revolutionaire en Napoleontische oorlogen in de periode 1792-1815 zou grote gevolgen hebben op politiek gebied. Zo lijfde Frankrijk al het land aan de linker Rijnoever in en kregen de grote Duitse staten als compensatie wat kleine dwergstaatjes. Napoleon zorgde er zo voor dat de Franse invloed in Duitsland steeds sterker werd. In 1806 stichtten zestien Duitse vorsten de Rijnbond, wat het definitieve einde van het Heilige Roomse rijk betekende. De laatste keizer, Frans II, sinds 11 augustus 1804 ook keizer van Oostenrijk, legde op 6 augustus 1806 onder Franse druk het keizerschap neer.
Niet lang daarna raakte Pruisen in oorlog met Frankrijk en verloor daarbij haar halve grondgebied. Het Pruisische gebied dat overbleef kreeg echter zware materiële lasten opgelegd, en was daardoor met handen en voeten gebonden aan Frankrijk. De vroegere Pruisische gebieden werden verdeeld onder de Rijnbondsstaten. In 1810 werd er een brede kuststrook in Noordwest-Duitsland door de Fransen ingelijfd waar de belangrijke havensteden Bremen, Hamburg en Lübeck lagen.
De Rijnbond was intussen, met uitzondering van Pruisen en Oostenrijk, uitgebreid met alle bestaande Duitse staten. Deze bond was echter geheel afhankelijk van Frankrijk en een instrument van Franse politiek.
De meeste Duitsers leden niet erg onder het feite dat de Duitse natie min of meer onder Franse heerschappij was geraakt. Alleen in Pruisen was sprake van sterke anti-Duitse sentimenten. Dit leidde zelfs tot een bevrijdingsoorlog van 1813-1815, waarvan de bevolking echter nauwelijks onder de indruk was.

Op weg naar de Duitse eenheid

Pas na het Congres van Wenen in 1815 kwamen de nationale gevoelens weer opborrelen. Duitsland bleef namelijk verdeeld in 39 staten van verschillende grootte en betekenis met vaak een versnipperd grondgebied. Samen vormden deze staten de Duitse Bond. Pruisen was ontevreden omdat het in de Duitse politiek op de tweede plaats terechtkwam. Dit kwam o.a. omdat de Berlijnse bewindslieden samen met Klemens Metternich optrokken, die in zijn eentje de koers van de Duitse Bond bepaalde.
Hij was een verklaard tegenstander van alle nationale en liberale stromingen en probeerde de ontwikkeling naar het constitutionalisme af te remmen. Ook de Duitse staten die al een grondwet hadden werden belet in hun streven naar een liberaal bewind. De Bond greep steeds vaker in, maar met name in Pruisen werd een steeds hechtere eenheid, vooral uit economisch eigenbelang. Het riep zelfs een “Zollverein” in leven die in 1834 al de meeste Duitse staten omvatte.
Na de Maartrevolutie van 1848 kwamen in Duitsland alle nationalistische en radicale stromingen samen en in Frankfurt kwam de eerste gekozen nationale vergadering bij elkaar. Deze vergadering had als taak om het toekomstige Duitse Rijk een vrijzinnige grondwet te geven en tevens werd er een provisorisch Rijksbewind ingesteld onder leiding van aartshertog Johan. Door grote politieke meningsverschillen liep deze poging op niets uit.
In 1849 trad de grondwet eindelijk in werking en werden de Duitse landen, behalve Oostenrijk, in een erfelijk keizerrijk onder Pruisische leiding verenigd. De Pruisische koning weigerde het keizerschap echter en hiermee leed het liberale nationalisme een zware nederlaag. Pruisen probeerde nog een Duitse Unie op te richten maar dat mislukt door tussenkomst van Oostenrijk en Rusland, en in 1850 werd de oude Duitse Bond weer in ere hersteld.
Oostenrijk verloor in de Duitse politiek veel gezag door o.a. een nederlaag in Italië. Daardoor werd Pruisen steeds machtiger, zowel op militair als op economisch gebied. In 1862 kwam de conservatieve Otto von Bismarck in Berlijn aan het bewind, en al snel ontstond er een grote interne crisis binnen de Duitse Bond. Bismarck lag in zijn eigen Pruisen overhoop met de liberalen en probeerde met behulp van liberalen en radicale nationalisten in andere Duitse landen de Oostenrijkse hegemonie te bestrijden. Dit leidde uiteindelijk tot een Duitse broederoorlog in 1866, waarin Oostenrijk en zijn bondgenoten een zware nederlaag leden.
Als gevolg hiervan viel de Duitse Bond uit elkaar en de Vrede van Praag zorgde ervoor dat Oostenrijk definitief uit de Duitse politiek verdrongen werd. Pruisen werd steeds sterker en richtte met de Duitse staten ten noorden van de rivier de Main de Noord-Duitse Bond op, een veel sterker lichaam dan zijn voorganger met zelfs een gekozen parlement. De Zuid-Duitse staten werden formeel onafhankelijk en sloten alliantieverdragen met de Noord-Duitse Bond, waadoor met name de economische banden verstevigd werden.
Door deze verdragen mislukte ook het streven van Oostenrijk en Frankrijk om de Zuid-Duitsers tegen Pruisen uit te spelen. In 1871 zorgde een oorlog tussen de Noord-Duitse Bond en de Zuid-Duitse staten enerzijds en Frankrijk anderzijds ervoor dat de Duitse eenheid een feit werd.

Het rijk der Hohenzollern

Op 18 januari 1871 werd te Versailles door Bismarck het Duitse keizerrijk gesticht. De Pruisische koning Wilhelm I werd de Duitse keizer, alleen het Habsburgse Rijk werd uitgesloten en er kon van een Groot-Duits rijk voorlopig nog geen sprake zijn. Tegenvallend was verder nog dat het in feite een vorstenbond onder Pruisisch leiding betrof en niet de gewenste liberale constitutionele monarchie. Hierdoor bleef Bismarck een grote invloed uitoefenen op het nieuwe rijk en bleven de kroon en de oude feodale bovenlaag de dienst uitmaken en werd de invloed van de burgers beknot.
Bovendien bleven de afzonderlijke staten, met name Beieren, met hun vorsten en eigen regeringen gewoon voortbestaan en viel het ambt van Rijkskanselier meestal samen met dat van Pruisisch minister-president. Hierdoor ontstond er een ingewikkelde twee-eenheidsverhouding tussen het Rijk en tussen Pruisen, waarbij het buitenlandse beleid en de belangrijkste zaken op binnenlands gebied werden bepaald door de rijksregering. Bismarck wist op een handige manier voor een meerderheid in de Rijksdag te zorgen en speelde daarmee de partijen tegen elkaar uit.
Hij had zich eerst met de liberalen verbonden door zijn eenheidspolitiek. Samen met de liberalen probeerde hij de culturele invloed van het internationaal georiënteerde katholicisme te breken om daardoor van cultureel en religieuze zaken een exclusieve staatsaangelegenheid te maken. Deze zogenaamde “Kulturkampf” werd pas rond 1878 beëindigd na een reeks van zeer omstreden antikerkelijke maatregelen. Daar kwam nog bij dat de gematigde Leo XIII paus werd en Bismarck de katholieke centrumpartij weer hard nodig had.
Ondertussen was Duitsland van een overwegend agrarisch land in een industriële maatschappij omgevormd. De industrie en de nijverheid werden door Bismarck zozeer beschermd via een protectionistische politiek dat hij in conflict kwam met de liberalen en hun vrije economische ideeën. Vooral steunend op de agrarische conservatieven kwam hij ook steeds meer in conflict met de socialisten, wat hij door middel van sociale verzekeringen weer trachtte te maskeren. In 1888 aanvaardde Wilhelm II de kroon, en zijn vooruitstrevende plannen leidden al snel tot conflicten met de kanselier, met als uiteindelijk gevolg dat Bismarck in 1890 ontslagen werd.
Het buitenlandse beleid van Bismarck was erop gericht dat de vrede gehandhaafd moest blijven en daartoe werden er allerlei allianties aan te gaan. Een belangrijk doel was om Frankrijk te isoleren in de wereldpolitiek. Via het Congres van Berlijn in 1878 kon een aankomend conflict in de Balkan in de kiem gesmoord worden. Ook de tegenstanders Oostenrijk en Rusland wist hij aan Duitsland te binden. Toch bleek de sterke positie van Duitsland maar schijn te zijn en werd de positie van Duitsland in de internationale verhoudingen sterk overschat. In 1892 sloten de Fransen en de Russen een bondgenootschap en in 1904 de Engelsen en de Fransen. Deze gedachten werden nog gevoed door de geweldige vooraanstaande economische positie op de wereldmarkt van de economie na de Verenigde Staten en Groot-Brittannië.
Onder Bismarck was er al een koloniaal rijk ontstaan in Afrika en Oceanië en dit imperialistische streven werd steeds sterker (o.a. China en Nabije-Oosten). Dit imperialistische gedrag en de uitdagende houding bij veel internationale spanningen dreven Duitsland in een isolement, zozeer zelfs dat het op een gegeven moment alleen nog gesteund werd door de verdeelde Habsburgse monarchie.
In de Eerste Wereldoorlog stond het militaire krachtige Duitsland samen met Oostenrijk dan ook tegen een Brits-Frans-Russisch bondgenootschap. Duitsland werd alleen gesteund door Turkije en Bulgarije. De fronten lagen in Frankrijk en Polen en men slaagde erin om de oorlogshandelingen buiten Duitsland te houden. De bevolking van Duitsland toonde een opmerkelijke eensgezindheid en zelfs de socialisten steunden de grote uitgaven die met de oorlog gepaard gingen.
De oorlog vergde echter steeds meer slachtoffers, de bondgenoten werkten niet goed mee en de tegenstanders groeiden uit tot ongeveer dertig staten, en een snelle overwinning bleek onmogelijk. Hierdoor ontstond onrust onder de bevolking die weer constitutionele hervormingen wilde om zo een einde te maken aan de machtige positie van de oude elite. In 1918 werd vrede gesloten met Rusland, maar o.a. door de deelname van de Verenigde Staten aan de oorlog streed Duitsland aan het Westfront een verloren strijd en volgde de totale ineenstorting. Op 9 november 1918 kwam er een einde aan de monarchie en werd de Republiek uitgeroepen.

De Weimar-republiek

De nieuwe republiek had aanvankelijk de moeilijke taak om een wapenstilstand te sluiten en daarna vrede met de overwinnaars te sluiten. Op 28 juni 1919 werd de Vrede van Versailles gesloten en moest Duitsland Elzas-Lotharingen, andere grensgebeiden en alle koloniën afstaan. Verder werd de oostgrens opnieuw vastgesteld met als gevolg dat Oost-Pruisen bij Polen gevoegd werd en dit werd door de Duitsers als zeer vernederend ervaren. Het leger werd sterk ingekrompen en er moesten hoge herstelbetalingen betaald worden. In Weimar was inmiddels een democratische grondwet uitgewerkt met nog wel vrij grote bevoegdheden voor de president. Eerste rijkspresident werd de socialist Friedrich Ebert.
De eerste jaren van de Weimar-republiek kenmerkten zich door economische ellende en politieke chaos. In 1923 werd het voorlopige dieptepunt bereikt door de Franse Ruhrbezetting en de inflatie die de hele economie ontwrichtte. Rechtse en linkse radicale bewegingen bedreigden de eenheid. De jaren hierna zorgden voor een normalisering en verbetering van de toestand in het land. Internationale spanningen verminderden door het Pact van Locarno in 1925. In 1929 brak de wereldwijde economische crisis uit en ook Duitsland werd zwaar getroffen. De werkloosheid groeide enorm en dat was een prima voedingsbodem voor allerlei radicale groeperingen om zich steeds nadrukkelijker te manifesteren, met name de Nationalsozialistische Deutsche Arbeiterpartei (NSDAP) van Adolf Hitler profiteerde daarvan en behaalde in 1930 107 zetels in de Rijksdag en werd daardoor de tweede partij van Duitsland na de SPD. Tussen 1930 en 1933 probeerden enkele buitenparlementaire kabinetten de economische en politieke toestand de baas te worden. De socialisten werden echter al snel uitgeschakeld en in 1932 kwam de NSDAP als sterkste partij uit de bus. Onder de voortdurende dreiging van een militaire staatsgreep en de massale aanhang van de NSDAP was er geen regering die iets durfde te ondernemen tegen de nationaal-socialisten en fascisten van Hitler. Op 30 januari 1933 werd hij zelfs rijkskanselier van een kabinet met nationaal-socialisten, Duits-nationalen en partijloze conservatieven.

Het Derde Rijk

Op een ingenieuze, niets ontziende manier wist Hitler binnen enkele maanden alle coalitiepartners uit te schakelen en er ontstond een dictatoriaal eenpartij-regime gebaseerd op terreur en uitmondend in een totalitaire staat zonder weerga. Vakbonden werden opgeheven, andere partijen werden uitgeschakeld, de eerste jodenvervolgingen vonden plaats en er werden concentratiekampen opgericht.
In augustus 1934 stierf Hindenburg, rijkspresident sinds 1925 en dat bood Hitler de mogelijkheid staatshoofd te worden en daarmee tevens dictator. Langzaamaan wist hij zich van alle tegenstanders te ontdoen en ook het leger wist hij zijn macht te krijgen. Dit werd hem allemaal nog wat gemakkelijker gemaakt door de stijgende internationale conjunctuur waardoor de economische toestand na de crisisjaren daadwerkelijk verbeterde. Het buitenlandse beleid werd steeds agressiever en hij werd daarbij geholpen door de zwakte en de neiging tot het doen van concessies door het Westen. Het werd het al snel duidelijk dat Hitler aanstuurde op een oorlog. In 1938 werden Oostenrijk en Sudetenland geannexeerd en begin 1939 volgden Bohemen, Moravië en Memelland. Op 1 september viel Hitler Polen binnen en brak de Tweede Wereldoorlog uit.
Het lukte de Duitsers al snel om het grootste deel van het Europese continent te veroveren. Pas na de mislukte aanval op de Sovjet-Unie in juni 1941 keerden de kansen. Groot-Brittannië, de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie keerden zich nu gezamenlijk tegen de Duitse Wehrmacht en de oorlog eindigde voor Duitsland in een totale nederlaag in mei 1945. Nu pas kwam de ware aard van het fascistische bewind bovendrijven met de ontdekking van de concentratiekampen waar o.a. zes miljoen joden vermoord waren.

Politiek

Wat voor een politiek voerden de geallieerde in hun sectoren?

De Amerikanen en Soviets hadden een compleet andere ideologie en idee over het politieke systeem. De Soviet-Unie had in Oost-Duitsland een planeconomie, dit is een economie waarin de overheid de markt stuurt, dus zij zeggen wat er moet worden geproduceerd en hoeveel en tegen welke prijs, het word dus niet aan de markt overgelaten.
De Amerikanen, Engelse en Franse voerden echter een vrije markteconomie, dit is een economie waarin het geheel aan de markt word overgelaten.
Daarnaast stond de pers en iedere andere vorm van communicatie onder strikte censuur in Oost-Duitsland. In West-Duitsland was er sprake van een vrije meervoudige pers.
Vanaf de zomer van 1945 stemden alle vier de geallieerde bezettingsautoriteiten erin toe, dat er in geheel Duitsland politieke partijen gevormd werden. Twee extreem linkse partijen die al ten tijde van de Republiek van Weimar hadden bestaan, ontstonden direct weer. Dit waren de Socialistische Partij Duitsland (SPD) en de Communistische Partij Duitsland (KPD), deze was loyaal aan de Sovjet-Unie.
Al snel kwam hier nog de volgende nieuw gevormde partij bij: de Christen Democratische Unie (CDU), met haar zusterpartij, de Christen Sociale Unie (CSU).
Liberale Duitsers vormden de Vrije Democratische Partij (FDP) in West-Duitsland en de Liberale Democratische Partij (LDP) in Oost-Duitsland.
Verder ontstonden er nog tal van kleinere partijen (met name in West-Duitsland).
In het voorjaar van 1946 gingen de SPD en de KPD, onder druk van de Sovjets, in de oostelijke zone samen. Het resultaat was de Socialistische Eenheidspartij Duitsland (SED). Deze partij behaalde, met de steun van de Sovjets, de overwinning bij de eerste verkiezingen, in de Sovjet zone. Maar toen in oktober verkiezingen in Berlijn, dat onder viermachtenbezetting lag, gehouden werden, kreeg de SED nog niet de helft van de stemmen die de SPD kreeg.
Al na enkele jaren werd duidelijk dat vier-machten-samenwerking er voorlopig niet in zat en zodoende besloten de westerse bezettingsmachten in het voorjaar van 1948 om op zich zelf verder te gaan. De westerse geallieerden voorzagen grote problemen met de Duitse bevolking wanneer er niet snel verandering in de huidige economische situatie zou komen. Vormen van politiek extremisme staken weer de kop op. De westerse machten besloten daarom tot Amerikaanse economische hulpverlening (de Marshallhulp die een jaar eerder al was gegeven aan andere West-Europese landen). Om het effect van die hulpverlening te vergroten bewerkstelligden de westerse geallieerden in hun zones van Duitsland een nieuwe munteenheid, die de aan sterke inflatie lijdende Rijksmark verving met de Duitse Mark. De West-Duitse economie reageerde direct toen de eerst nauwelijks te verkrijgen goederen voor weinig geld op de markt kwamen.

De Sovjets reageerden woest op de westerse valutahervorming, welke tot stand was gekomen zonder hun toestemming. Toen de nieuwe Duitse Mark ook in Berlijn werd geïntroduceerd, protesteerden de Sovjets d. m. v. het boycotten van de geallieerde controleraad. In juni 1948 kwam het zelfs zover dat ze alle toegangswegen tot West-Berlijn blokkeerden, zodat er geen voedsel, benzine en grondstoffen meer aan de geallieerde sectoren van Berlijn geleverd konden worden. Op deze manier trachtten de Sovjets de westerse geallieerde macht in Berlijn te verlammen en zo West-Berlijn in handen te krijgen. West-Berlijn was als verst vooruitgeschoven post van het westen namelijk het symbool van de Westerse vrijheid. Helaas voor hen slaagden de westerse strijdkrachten er in om gedurende de winter van 1948-1949 een 24-uurs luchtbrug in stand te brengen en te houden. D. m. v. deze werden de West-Berlijners gedurende die winter voorzien van de benodigde hoeveelheden voedsel en brandstof.
Het behoud van West-Berlijn was de wens van president Truman en kwam voort uit zijn containment-politiek. Tijdens de blokkade van Berlijn is toen ook de NAVO opgericht, met als doel het afschrikken van de Sovjets van een aanval op West-Europa. In mei 1949 gingen de Sovjets toch nog overstag en werd de blokkade opgeheven. D. m. v. deze blokkade was wel duidelijk geworden dat de scheiding van de invloedssferen definitief in Duitsland was komen te liggen.
Er werden op initiatief van de westerse mogendheden voorstellen gedaan om tot oprichting van een Duitse Weststaat te komen. De grondslag voor zo’n staat lag bij de westerse ideeën aangaande politiek (democratie) en economie (kapitalistisch). De Duitse politici waren geen voorstanders van het vormen van zo’n staat, maar wilden nog altijd een verenigd Duitsland. Uiteindelijk kwam in september 1949 in Bonn een parlementaire raad bijeen, die tot taak had het opstellen van een grondwet. Deze raad bestond uit 65 leden. Met elk 27 zetels waren de CDU/CSU en de SPD had sterkst vertegenwoordigd in deze raad. Daarna kwamen de Vrije Democraten met 5 zetels en de Communisten met 2 zetels. De rest was verdeeld onder de kleinere partijen. Deze raad voltooide haar werk in het voorjaar van 1949 en de Bondsrepubliek Duitsland (BRD) werd in mei 1949 een feit, nadat alle provincies op één na de grondwet hadden goedgekeurd. Als hoofdstad werd de kleine universiteitsstad Bonn gekozen.
De regering die ontstond na eerste algemene verkiezingen van de Bondsrepubliek in augustus 1949 was gebaseerd op een coalitie van de CDU en de FDP.
In eerste instantie had de Sovjet-Unie ook gestreefd naar eenwording van de twee Duitslanden. Maar de economische en politieke ideeën van de Sovjets waren voor de westelijke geallieerden nu eenmaal niet aanvaardbaar. De Sovjet-Unie streefde in de door haar bezette gebieden naar de vernietiging van het nationaal-socialisme/fascisme en het kapitalisme.
Als antwoord op de vorming van de BRD werd in de Soviets bezettingszone op 7 oktober 1949 een door het Volkscongres opgestelde grondwet in werking gesteld, waarmee de Duitse Democratische Republiek (DDR) opgericht werd. Hiermee was de tweedeling van Duitsland een feit. De Sovjetsector van Berlijn werd de hoofdstad van de DDR, maar verder hield Berlijn zijn viermogendhedenstatus.

Geen opmerkingen: