I. Veiligheid
1. In en om de woning
Je overloopt best het hele huis, kamer na kamer op zoek naar mogelijke risico’s.
Als je de risicofactoren gevonden hebt, is het vaak eenvoudig om aan ongevalpreventie te doen.
Hieronder wordt het hele huis overlopen.
Je aandacht wordt gevestigd op mogelijke gevaren en de mogelijke oplossingen. Bekijk het huis vanuit het gezichtspunt van de peuter.
a) De garage en/of de bergruimte
Reinigingsmiddelen, meststoffen, brandstoffen en onkruidverdelgers worden best achter slot gehouden. Bewaar de sleutel van de bergplaats op een plek waar de kinderen niet bij kunnen. Zorg er ook voor dat er in de buurt van hoge bergplaatsen geen 'opstapjes' (trapje, stoel, kist) te vinden zijn. Gevaarlijke (giftige) producten worden steeds in hun oorspronkelijke verpakking bewaard. Je mag ze beslist niet overgieten in een limonadefles! Flessen of bussen waarin gevaarlijke producten worden bewaard, moeten voorzien zijn van een goed leesbaar etiket waarop de naam van het product, de fabrieksnaam, de samenstelling, de gebruiksaanwijzingen en de veiligheidsvoorschriften staan vermeld. Verklaar de grotere kinderen de betekenis van de symbolen die op de verpakking van gevaarlijke producten zijn aangebracht. Koop het minst gevaarlijke product, bij voorkeur in een verpakking met kinderveilige sluiting.
Gereedschap (zagen, hamers, spaden...) laat je niet rondslingeren. Je bergt ze op buiten het bereik van kinderen. Eventueel hou je ze achter slot. De stekker van elektrische apparaten blijft na gebruik niet in het stopcontact zitten.
Olie of vet die je op de vloer hebt gemorst, verwijder je onmiddellijk, of je strooit er zand of zaagsel over.
Alles wordt onmiddellijk na gebruik ordelijk en stabiel opgeborgen. Er wordt stevig en stabiel materiaal (stapel rek) gebruikt.
Je zorgt natuurlijk voor een veilige kantelpoort die in om het even welke stand blijft hangen of traag dichtvalt. Er bestaan ook elektrisch bediende kantelpoorten die voorzien zijn van een beveiligingsmechanisme dat spontaan in werking treedt bij iedere (geringe) weerstand. Een goede oplossing is ook: de poort volledig open of dicht laten. Sta nooit toe dat kinderen met de kantelpoort spelen.
Afgedankte oude koelkasten moeten zo snel mogelijk het huis uit. Je kan de verkoper de oude koelkast laten meenemen wanneer hij de nieuwe komt plaatsen. Je moet in elk geval de kinderen op het hart drukken dat ze nooit iemand mogen opsluiten.
b) Woonkamer
Speelgoed en dergelijke mag je niet laten rondslingeren. Raap zelf alle rommel op en leer de kinderen dat ze na het spel hun spulletjes netjes moeten wegbergen.
Heel veel kamerplanten zijn erg giftig. Plaats giftige planten niet in de woonkamer, of zorg dat kinderen er niet bij kunnen. Leer kinderen dat ze in geen geval van planten mogen snoepen.
Tafellakens en -kleedjes leg je vast met tafelklemmen, zodat kinderen ze niet naar beneden kunnen trekken (en daardoor kopjes hete thee of koffie over zich heen krijgen). Gebruik liever losse tafelmatjes in plaats van overhangende tafellakens. Wijs het kind op het gevaar wanneer het aan het tafellaken trekt.
Schuivende tapijten met opkrullende hoeken zijn gevaarlijk (vallen!) en dienen dus voorzien te worden van antislipstroken. Je kan ze ook vastleggen onder de poten van kasten of tafels.
Vonken uit de open haard kunnen brandwonden veroorzaken. Hou dus het kind uit de buurt van het vuur en plaats een beschermingshekje (ver genoeg van het vuur zodat het niet verhit). Een vuurscherm biedt bescherming tegen de vonken en stralingshitte. Verbied de kinderen dicht bij het vuur te spelen.
Goed geïsoleerde elektrische snoeren verstop je veilig achter de plinten. Indien mogelijk klem je ze ook vast. Let op dat het kind niet aan losliggende snoeren trekt. Gebruik alleen kinderveilige stopcontacten
Plaats meubelen zodanig dat er voldoende ruimte overblijft voor spelende kinderen. Glazen meubeltjes en breekbare voorwerpen kunnen de gevolgen van een ongeval (valpartij) verergeren. Scherpe hoeken kan je afschermen met stoothoekjes.
Hou kleine voorwerpen zoals spelden, parels, naalden, kwikbatterijtjes... buiten het bereik van kinderen (verstikking, vergiftiging en verwonding). Maak geregeld de asbakken schoon. Kinderen proeven ook al eens van sigarettenpeukjes.
Laden waarin gevaarlijke voorwerpen worden bewaard (lucifers, messen, geneesmiddelen, nylonkousen...) dien je steeds te sluiten met een sleutel die je bewaart buiten het bereik van kinderen. Je kan ook speciale kinderveilige ladesloten aanbrengen (zie ook veilig gedrag).
Laden laat je niet openstaan. Openstaande laden bevinden zich precies op ooghoogte van kleine kinderen (oogletsels!).
Tenzij ze uit onbreekbaar veiligheidsglas werden gemaakt, zijn glazen binnendeuren erg gevaarlijk. Opdat het kind de hindernis zou zien kan je zelfklevende decoratieve motieven op de glazen deur aanbrengen. Met deurdrangers of deurklemmen kan je voorkomen dat de deur plotseling dichtslaat (zie ook veilig gedrag). De deurkruk kan je vervangen door een ronde deurknop die kinderen moeilijker kunnen hanteren. Deuren die toegang geven tot gevaarlijke plaatsen kan je beter altijd gesloten houden.
Het balkon is veilig afgeschermd met een balustrade of een balkonhek met stevige verticale spijlen, waarvan de onderlinge afstand niet meer dan 6,5 cm bedraagt, of met veiligheidsglas. De hoogte van het balkonhek bedraagt minimaal 90 cm. Zet geen voorwerpen op het balkon die de kinderen als 'trapje' kunnen gebruiken om over de afsluiting te klauteren (vuilnisemmer, stoel...). Sta niet toe dat kinderen op het balkon gaan spelen.
c) De badkamer en het toilet
Scheermesjes bewaar je in de daartoe bestemde doosjes. Snijdende voorwerpen hou je buiten het bereik van kinderen
Cosmetica kunnen giftig zijn, daarom laat je ze nooit zomaar rondslingeren. Kinderen mogen ook nooit spelen met spuitbussen (ontploffingsgevaar!).
Wanneer er wat misloopt moet de badkamerdeur snel kunnen worden geopend. Daarom gebruik je een slot dat aan beide zijden van de deur kan worden geopend. Je kan het slot ook vervangen door een bordje waarop 'bezet' of 'vrij' staat geschreven, of je laat de deur gewoon op een kier.
Elektrische (verwarming) toestellen hou je bij voorkeur zo ver mogelijk van het bad verwijderd, of nog beter: buiten de badkamer. Elektrische schokken door aanraking met natte handen kunnen dodelijk zijn.
Door uit te glijden in het bad kan je met het hoofd tegen de harde randen stoten. Wanneer je bewusteloos in het water terecht komt, kun je ook verdrinken. Je doet er dus goed aan een anti-slipmatje in en voor het bad te leggen.
De warmte en het gas (van de geiser) kunnen een flauwte of verstikking en -onrechtstreeks- verdrinking veroorzaken. Om dat te voorkomen, zet je steeds het raam en/of de deur op een kier. Je kan ook ventilatieroosters gebruiken: één bovenaan (in het plafond), waarlangs het gas ontsnapt, en één onderaan, waarlangs frisse lucht wordt aangevoerd.
Jonge kinderen laat je niet onbewaakt achter in de badkamer. Zij kunnen verdrinken en zich branden aan té warm water.
Ontgeurders zijn beslist niet zo onschuldig als zij er uitzien. Zorg dat kinderen er niet bij kunnen.
Onderhoudsproducten hang of bewaar je buiten het bereik van kinderen.
d) Het trappenhuis
Zorg voor voldoende verlichting op de juiste plaatsen (de treden moeten goed zichtbaar zijn)
Schoenen, dozen, speelgoed, enz... laat je niet op de trap liggen. Een trap wordt niet geboend (slipgevaar!). Indien je de trap toch wil boenen, gebruik dan een slipvrije traploper die je stevig bevestigd. Op hout of steen kan je dunne duidelijk zichtbare antislipstroken aanbrengen.
Een goede trapleuning hoort erbij. Zij is niet breed en is 90 cm hoog. Op brede trappen plaats je aan beide zijden een trapleuning. Indien mogelijk plaats je onder de gewone trapleuning een kinderleuning. De afstand tussen de verticale spijlen van de leuning bedraagt maximaal 8 cm.
Zolang het kind niet zelfstandig op de trap kan lopen, plaats je een traphekje boven en/of onder aan de trap. Je dient het kind aan te leren hoe het op een veilige manier (de leuning vasthouden, nooit rennen) de trap op en af kan lopen.
e) De keuken
Messen en andere gevaarlijke gebruiksvoorwerpen onmiddellijk na gebruik weer wegbergen in een lade buiten het bereik van kinderen. Die lade kan je beveiligen met een kinderveilig slot (zie ook veilig gedrag). Kleine kinderen laat je natuurlijk nooit alleen in de keuken. Oudere kinderen leer je ten gepaste tijde om te gaan met het keukengerei.
Oude wandcontactdozen vervang je door nieuwe kinderveilige contactdozen (wanneer je een nieuwe elektrisch leidingnet installeert, ben je wettelijk verplicht stopcontacten met kinderbeveiliging te gebruiken). Op oude stopcontacten kan je ook een afdekplaatje of een afdekstop bevestigen.
Kinderen kunnen verstikken wanneer ze een plastic zak over het hoofd trekken. Plastic zakken geef je nooit als speelgoed aan kinderen. Je houdt plastic zakken steeds uit hun bereik. Zakken die u niet gebruikt knoop je dicht of maak je stuk. Wijs de kinderen ook op de gevaren van spelen met plastic zakken.
Reinigingsproducten en andere (giftige) onderhoudsproducten hou je steeds achter slot. Je bewaart ze zeker niet in het aanrecht of in een of andere lage kast. Alle producten bewaar je in hun oorspronkelijke verpakking waarop een duidelijk etiket is gekleefd. Giftige producten bewaar je niet in een limonadefles.
Kinderen laat je niet experimenteren met elektrische apparaten. Indien mogelijk gebruik je beveiligde apparaten (bij voorbeeld een koffiemolen die stopt wanneer je het deksel afneemt). Onmiddellijk na het gebruik haal je de stekker uit het stopcontact en berg je het apparaat weer op.
Zorg ervoor dat de ovendeur, die zeer heet kan worden, voldoende is afgeschermd. Steelpannen zet je zodanig op het fornuis dat de steel niet over de rand van het fornuis steekt. Kies voor beveiligde bedieningsknoppen, die eerst moeten worden ingedrukt voor ze kunnen worden omgedraaid (kinderen weten of kunnen dat nog niet). Tijdens het afkoelen van de platen van een elektrisch fornuis plaats je er best een met water gevulde kookpan op. Kinderen kunnen dan de warmtebron niet aanraken. Terwijl je kookt hou je de kinderen best uit de buurt.
Frituurpannen of potten met hete vloeistoffen zet je nooit zomaar op de grond, binnen het bereik van kinderen. Plaats ze meteen in het aanrecht.
Lucifers gebruik je nooit in het bijzijn van jonge kinderen. Bewaar ze op plaatsen waar kinderen niet bij kunnen. Oudere kinderen kan je veilig met lucifers leren werken.
Lege conservenblikjes en glasscherven gooi je onmiddellijk in de vuilnisemmer.
Leer kinderen dat ze niet mogen graaien in de vuilnisemmer. Zet de vuilnisemmer op een voor kinderen onbereikbare plaats. Voor glasscherven gebruik je de glascontainer. Oude geneesmiddelen gooi je niet weg, maar geef je terug aan de apotheker. De pedaalemmer in de keuken maak je geregeld leeg.
f) De tuin
Een tuinvijvertje leg je beter niet aan zolang er jonge kinderen in huis zijn. Wanneer de vijver er al is, kan je voor een omheining zorgen. Op de regenput leg je een zwaar deksel dat door kinderen niet kan worden opgetild. In het bijzijn van kinderen maak je de regenput niet open. Leer kinderen tijdig zwemmen.
Giftige planten komen niet in de tuin. Verbied kinderen van planten en paddestoelen te snoepen. Nadat ze in de tuin hebben gespeeld, laat je de kinderen de handen wassen. Hou voortdurend een oogje in ’t zeil.
Zorg voor stevig tuinmeubilair waaraan kinderen zich niet kunnen bezeren (scharnieren zijn gevaarlijk).
Tuingerei berg je na gebruik weer op in een ruimte die kan worden afgesloten (tuinhuisje, garage). Harken en spaden leg je niet neer. Stel ze rechtop tegen de muur, met de tanden van de hark naar de muur gericht. Kinderen laat je niet spelen of werken met een hark, een spade, de elektrische grasmaaier of heggenschaar. Kijk uit met de grasmaaier: die kan stenen wegslingeren.
Stenen, kiezel, glas en roestige spijkers horen niet thuis in een gazon waarop kinderen spelen. Zolang er kinderen in de buurt zijn, graaf je beter geen diepe put.
Leer kinderen dat ze vreemde dieren met rust moeten laten. Honden hou je uit de buurt van pasgeborenen.
g) Giftige planten
Giftige planten zijn planten die vergiftigingsverschijnselen veroorzaken wanneer kleine hoeveelheden ervan worden opgegeten, of planten die ontstekingen of andere huidaandoeningen veroorzaken wanneer ze worden aangeraakt. Giftige planten kunnen slaap verwekken, de huid irriteren, de slijmvliezen aantasten, kramp of buikloop veroorzaken... en zelfs dodelijk zijn. Gelukkig komt dit laatste maar weinig voor.
De giftigheid betreft niet altijd de hele plant. Bij sommige planten zijn alleen bladeren, bessen, wortel, tak, bloem of sap giftig. De schadelijkheid van giftige planten is ook van verschillende factoren afhankelijk. De leeftijd van de persoon speelt een rol, zijn gewicht, zijn gevoeligheid. Hoe jonger, hoe gevoeliger. Ook de groei- en bloeiomstandigheden en de omvang van de ingenomen hoeveelheid heeft belang. Zo worden vele plantenstoffen als geneesmiddel gebruikt en zijn ze maar giftig wanneer ze, zoals andere geneesmiddelen, verkeerd of in te grote hoeveelheden worden ingenomen.
Vooral kleine kinderen (0-4 jaar) worden slachtoffer van vergiftiging door planten. Het nieuwsgierige kind onderzoekt niet alleen met zijn ogen en zijn handen, maar ook met zijn mond. Voorwerpen worden niet alleen bekeken en betast maar ook geproefd. Kinderen kunnen geen onderscheid maken tussen giftige en eetbare vruchten. De meeste ongevallen gebeuren dan ook door het eten van giftige bessen. En omdat kleine kinderen doorgaans in huis of in de tuin spelen is het niet verwonderlijk dat vooral ongevallen met kamer- en tuinplanten gebeuren.
De meest drastische vorm om vergiftiging door planten te voorkomen is alle giftige planten uit de woonkamer en de tuin te verwijderen. Dit is niet altijd prettig. Giftige planten wegnemen betekent niet dat alle groen en iedere bloem moeten verdwijnen. Er zijn meer niet-giftige dan giftige planten.
Leer de kinderen zo vroeg mogelijk dat ze niet van kamer- en tuinplanten mogen eten.
Leer hen ten gepaste tijde het verschil tussen eetbare en niet-eetbare, giftige planten en vruchten kennen.
Leer de kinderen wat er gevaarlijk is. Laat kinderen bij voorbeeld nooit fluitjes maken uit de holle stengel van de reuzenberenklauw.
Gebruik bij het snoeien, kappen of wieden handschoenen en wrijf niet in je ogen
h) Materiaal voor zuigelingen
Kinderstoelen
De aanwezigheid van een riem tussen de beentjes en een veiligheidsgordel is onmisbaar om te vermijden dat de baby uit zijn stoel glijdt. De stoel moet stabiel zijn, daarvoor moet de basis (dus de afstand tussen de poten) breder zijn dan de zitplaats. Het geheel moet een “piramidale” vorm hebben.
Het tafeltje moet goed vastgehecht zijn aan de tafel. Als ze verwijderbaar is mag de vergrendeling niet toegankelijk zijn voor het kind.
Een stoel wordt gebruikt vanaf 6 maanden tot 2 à 3 jaar. Leer het kind niet alleen in de stoel te klimmen en laat ook de broers of zussen dit niet proberen, het stoeltje zou kunnen kantelen.
Draagmand
Controleer regelmatig de sterkte van de riemen van de draagmand. Als u over een plooibaar onderstel beschikt, zal deze niet meer bruikbaar zijn zodra de baby een beetje groter is.
Zet de draagmand dus altijd op de grond of op zeer stabiel onderstel.
Als u een kat hebt, wees dan voorzichtig: hij kan aangetrokken worden door de warmte en zich in de draagmand leggen, waardoor kans op verstikking ontstaat.
Buggy’s en wandelwagens
Er is nauwelijks nog een verschil tussen de twee want veel buggymodellen zijn nu ook opvouwbaar en daardoor heeft de wandelwagen aan belang ingeboet. Een buggy kan ook al vroeger gebruikt worden (van 3 maanden tot 3 jaar) omdat het kind er eerder in ligt dan in zit.
Bij bepaalde buggymodellen kan de schuinte van de stoel geregeld worden, kijk na of er een veiligheidsgordel is. De staaf vooraan de buggy kan dienen om er speelgoed aan vast te maken zodat het kind wat afgeleid wordt en niet op zijn veiligheidsgordel sabbelt. Controleer of de rempedaal goed bereikbaar is (u moet er goed aan kunnen maar uw kind niet!)
Een wandelwagen kan gebruikt worden als het kind lang kan blijven zitten (vanaf 12 maanden). Het voordeel van een wandelwagen is dat hij niet veel weegt en dat hij gemakkelijk op te vouwen is.
Het wagentje moet voorzien zijn van een veiligheidssysteem dat er automatisch voor zorgt dat het wagentje niet toe klapt (als uw kind probeert om er alleen in te kruipen bijvoorbeeld). Er bestaan ook modellen die voorzien zijn van een bagagerek onder de zitting, zo moet u geen zakken aan de handvaten hangen (de wagen kan omkantelen). Uiteindelijk is een afstelbare veiligheidsriem aan te raden ook al zal die na enkele maanden niet meer bruikbaar zijn.
De klassieke kinderwagen
Dat is de beste manier om de baby te vervoeren als hij klein is: hij ligt goed en comfortabel. Hij ligt ook redelijk hoog en wordt dan ook minder blootgesteld aan uitlaatgassen en stof van wegen en voetpaden. Bepaalde modellen zijn voorzien van een afneembare wieg zodat u het kader met wielen kan laten staan. Het grootste nadeel van deze wagens is hun prijs. Daarbij komt ook nog eens het gewicht en het volume. De voordelen zijn de heel handige bagagerekken en de mogelijkheid om de baby te beschermen tegen de zon en insecten.
Zorg er voor dat je een model kiest met afneembare wieg, vraag dan aan de verkoper of hij u even kan uitleggen en tonen hoe het systeem werkt. Ga ook na of het handvat van de wieg wel stevig genoeg is en of de wieg niet te veel weegt. De rempedaal moet goed bereikbaar zijn en u moet weten hoe u de wieg terug aan het kader moet bevestigen.
Bedjes
Het bedje van een baby zou 20 cm langer dan het kind moeten zijn en de breedte zou min of meer de helft van de lengte moeten bedragen. U hebt er dus baat bij een bedje te kiezen berekend op de groei! Als u kiest voor een model met spijlen, moet de ruimte tussen twee spijlen 5 tot 7 cm zijn, om te verhinderen dat het hoofdje er tussen kan, maar ook om te verhinderen dat zijn handjes, armpjes, voetjes of beentjes zouden vastzitten… Sommige bedjes hebben een in de hoogte regelbare bodem, wat zeer praktisch is als de baby nog klein is. U kan de bodem afstellen op een middelmatige positie als de baby zit (6 maanden) en op de laagste positie als de baby rechtstaat (10 maanden). Zoals gewoonlijk met plooibare meubelen, ga je na of de baby niet aan de vergrendeling kan.
Andere belangrijke details: het bed mag geen uitstekende hoeken hebben, noch versieringen aan de top van de voeten. De matras moet de hele oppervlakte beslaan om te vermijden dat de baby vast komt te zitten tussen de matras en de spijlen. Controleer de bouw van de bodem : als het latten zijn, let dan op de ruimte ertussen, als het gaat om een geperforeerde plank, verzeker u van de stevigheid. Vermijd kriskras gelegde planken, een ledemaat van de baby kan snel gekneld raken. Als het bed op wieltjes staat, moet er een blokkeersysteem zijn.
Gebruik bij voorkeur een kleine slaapzak, speciaal voor baby's, liever dan een deken of dekbed. Een kussen is niet nodig en zelfs af te raden. Hou kettingen, slabben, touwen van speelgoed, enz… buiten het bereik van kinderen. Een leeg bed staat garant voor de veiligheid van uw baby!
Kijk af en toe de bevestigingen van het bedje na (vijzen, bouten). Als u het bedje verft, wees dan voorzichtig want het kind zal vast en zeker aan de verf likken. Gebruik een daarvoor bestemde, niet-giftige verf en laat goed drogen.
Draagzakken
Deze draagzakken zijn heel handig voor wandelingen of korte verplaatsingen. Als u de tas op de buik draagt, kan u het kind in de gaten houden en hebt u een heel intiem contact met hem. Uw bewegingsvrijheid is echter groter met een model om uw kind op de rug te dragen. Let er altijd op dat zijn hoofd en hals genoeg steun krijgen of ondersteun het hoofd met uw hand (daarom is het beter te wachten tot uw kind 1 maand is voor de buikmodellen en 8 maanden voor de rugmodellen).
Een kind in een draagzak is niet beschermd tegen de koude en het is blootgesteld aan de zon (pas op voor een zonneslag op vakantie!)
Controleer of het hoofdsteuntje efficiënt is, want een steuntje is onmisbaar. De verstelbaarheid van de banden moet ervoor zorgen dat de draagzak voor moeder en kind goed hangt. Ga ook na of de riemen stevig genoeg zijn en goed vastgemaakt zijn. Aan een rugmodel moet een veiligheidsriem bevestigd zijn en een zonneklep is aardig meegenomen.
Autostoeltjes
Voor baby’s van 3 tot 10 kg (0 tot 9 maanden)
De schaalstoel
Deze stoel wordt gebruikt met de rugzijde naar de weg. Hij kan zowel vooraan als achteraan in de auto gebruikt worden.
Deze stoel is het beste voor baby's want ze liggen hier in de juiste houding.
Plaats de stoel nooit met de voorzijde naar de weg.
Als de stoel vooraan geplaatst is, zet de autostoel dan zo ver mogelijk naar achteren.
Zet uw baby niet vooraan in de auto als er een airbag is.
De omkeerbare stoel
Deze stoel moet tot ongeveer 9 maand met de rug naar de weg geplaatst worden. Vervolgens kan hij met de rug of de voorzijde naar de weg gebruikt worden, tot 4 jaar. Deze stoelen zijn verstelbaar naargelang de grootte van de kinderen.
Net zoals bij de schaalstoel, plaats hem niet vooraan als er een airbag is!
De reiswieg
Deze wordt achteraan geplaatst, in de lengte, en wordt vastgehouden door riemen. De baby moet in de wieg vastgemaakt worden met een harnasgordel of een gesloten net.
Kijk goed na of een volledig veiligheidssysteem aanwezig is.
Voor de kleintjes van 9 tot 18 kg (9 maanden tot 4 jaar)
De kuipstoel
Deze wordt op de achterbank geplaatst, met de voorzijde naar de weg.
Kies voor een stoel met riemen tussen de benen, om te verhinderen dat het kind zou glijden. Ga na of de stoel wel steunen aan de zijkanten heeft om het hoofd van het kind te beschermen.
De stoel met rug naar de weg
Bestaat spijtig genoeg nog niet bij ons. Deze stoel wordt veel gebruikt in de Scandinavische landen en doet zijn intrede in Zwitserland. We wachten er met veel ongeduld op, want de houding met de rug naar de weg blijkt de meest veilige te zijn.
Hij kan vooraan of achteraan geplaatst worden, maar er is veel plaats voor nodig.
Als u de stoel vooraan plaatst, vergeet dan niet de airbag uit te schakelen!
Voor kinderen van 15 tot 36kg (3/4 tot 9 jaar)
Het verhogend kussen
Dit hoort op de achterbank thuis. Het verbetert de houding van de veiligheidsgordel, die ter hoogte van de schouder van het kind moet komen.
Het is daarbij ook veel aangenamer voor het kind, dankzij het verbeterde zicht.
Opgepast dat het kind zijn arm niet over de riem steekt die zijn schouder vasthoudt.
Het verhogend zitje
Wordt geplaatst zoals het verhogend kussen, maar is comfortabeler voor het kind om te slapen.
2. Kinderdagverblijf
a) Baby’s, kruipers en peuters
Mag ik een kind alleen laten op het verzorgingkussen of in het bad?
Nee. Hou hem altijd met één hand vast, zelfs wanneer je je omdraait of naar iets grijpt.
De kruiper begint te stappen of de peuter stapt al: waar moet ik op letten?
• Installeer een traphekje.
• Plaats deurklemmen.
• Beveilig alle stopcontacten en verlengsnoeren.
• Zet gevaarlijke producten achter slot.
• Zorg ervoor dat het kind niet bij giftige planten kan.
Waar let ik op als baby’s, kruipers of peuters buiten spelen?
insecten
• gebruik geen chemische verdelgers om muggen te doden. Wel muggengaas en eventueel citronellaolie op een kledingstuk of laken. Muggen zijn niet gevaarlijk, ze verstoren enkel de slaap.
• hou het kindje bij bijen en wespen vandaan. Bijen- en wespensteken kunnen gevaarlijke zwellingen in de mond of keel veroorzaken.
• laat het kind in het bos een lange broek en lange mouwen dragen. Zo heeft het minder kans op tekenbeten, die het ook ziek kunnen maken
Controleer het volledige lichaam na de wandeling, want teken kunnen zich verplaatsen naar warme plekjes, bv. achter de oren.
Is het kind toch gebeten, verwijder dan zo snel mogelijk de teek. Maakt het kind koorts, raadpleeg dan de dokter
Planten:
• eet nooit wat je niet kent en laat het kind dit ook nooit doen.
• verwijder de giftige planten en struiken.
Hoe kan je voorkomen dat een baby, kruiper of peuter zijn vingers tussen de deur klemt?
• Koop een deurklem. Zeg aan de verkoper welk preventiemiddel je wil. Er bestaan namelijk verschillende systemen.
Welke veiligheidsmaatregelen moet een kinderdagverblijf nemen?
• Geen scherpe hoeken of kanten waar het kind zich aan kan bezeren.
• Geen plaatsen waar het kind zich kan opsluiten of opgesloten kan raken.
• Geen verdeelstekkers ("domino"); binnen het bereik van het kind zijn de stopcontacten kindveilig.
• Geen verbranding aan verwarmingselementen mogelijk.
• Geen giftige of gevaarlijke planten in de nabijheid van het kind.
• Geen technische of elektrische toestellen binnen het bereik van het kind.
• Geen gevaarlijke producten noch gevaarlijke voorwerpen binnen het bereik van het kind.
• Maatregelen om CO-vergiftiging te voorkomen.
• Beveiligde trappen.
• Een veilige keuken.
• Veilige bedjes.
• Geen netten in de bedjes. Geen netboxen. Kinderen worden ook niet vastgebonden. Mobiles mogen alleen onder toezicht gebruikt worden.
• De voorziening moet een vaste telefoon of een gsm hebben.
• Een kindveilige buitenspeelruimte: veilig afgesloten, afgeschermde waterbekkens, effen bevloering, enz.
• Buitenspeeltoestellen die veilig zijn en die voldoen aan de wettelijke normen.
• Er moet altijd toezicht zijn op de kinderen in de leefruimte(n), minstens voortdurend auditief en regelmatig visueel toezicht in de rustruimte(n) en voortdurend visueel toezicht op de ligbedjes.
• Absoluut rookverbod in de ruimten waar kinderen verblijven, correcte omgevingstemperatuur (correcte kamertemperatuur, geen dekbedden, geen stootkussens, alleen open bedden, ter preventie van wiegendood).
3. Wat kan je als verzorgende doen?
Ieder kind doorloopt verscheidene ontwikkelingstadia om uit te groeien van kind tot volwassene. We kunnen enkele leeftijdsgroepen of leeftijdscategorieën onderscheiden. Iedere leeftijdscategorie heeft zijn typische lichamelijke, psychische en sociale eigenschappen. Een kind van één jaar bijvoorbeeld begint te lopen.
Het is dan belangrijk dat wij weten wat de typische eigenschappen van het kind zijn. Van die eigenschappen zijn immers de kansen op ongevallen afhankelijk.
Per leeftijdsfase geef ik telkens in het vet gedrukt aan wat er fout kan gaan, met daaronder wat er kan gebeuren ter preventie.
a) 0-12 maanden
De eerste activiteiten van een pasgeborenen zijn gericht op de bevrediging van zijn vitale behoeften (zuurstof, eten en drinken). De behoefte aan liefde en geborgenheid wordt ook vlug belangrijk. De voornaamste communicatiemogelijkheid van de baby is huilen. Door te huilen kan de baby ook duidelijk maken dat er wat scheelt. Dit is een belangrijk signaal bij gevaar.
Wat gaat er fout?
De baby huilt bij dreigend gevaar, pijn,...
Preventie:
• Het gehuil van de baby moet altijd hoorbaar zijn, ook ’s nachts.
• De deur van de slaapkamer op een kier laten of een babyfoon gebruiken.
• Steeds reageren op het gehuil
Andere reflexen zijn hoesten en slikken. Ook die kunnen het leven van de baby redden.
Wat gaat er fout?
De baby verslikt of brandt zich aan de voeding
Preventie:
• Flesvoeding wordt kalm en traag gegeven
• De opening in het speentje mag niet te groot zijn.
• De baby krijgt tijd om een boertje te laten
• De temperatuur van de voeding wordt gecontroleerd voor het toedienen
Wat gaat er fout?
De baby warmt zich aan een te hete warmwaterkruik.
Preventie:
• Een goede warmwaterkruik gebruiken(zonder lek)
• De temperatuur controleren
• De kruik in een doek wikkelen (geen rechtstreeks contact met het lichaam)
• De kruik aan het voeteinde van het bed leggen.
Wat gaat er fout?
De baby brandt zich aan of verdrinkt in het badwater
Preventie:
• Het kind nooit alleen in het badje laten
• De temperatuur controleren
• Eerst koud en dan pas warm water in het badje laten lopen
Rond drie maanden begint het kind veel te bewegen (maar nog niet doelgericht). Na enige tijd probeert het kind van houding te veranderen door bewegingen.
Wat gaat er fout?
De baby verstikt in losse dekens, onder een hoofdkussen of onder een grote pluchenbeer.
Preventie:
• Het kind niet te los maar ook niet te strak instoppen
• Een hoofdkussen en een grote speelgoedbeer horen niet thuis in een kinderbed
• Geregeld een kijkje nemen op de kinderkamer.
Wat gaat er fout?
De baby valt van het verzorgingskussen
Preventie:
• Het kind nooit onbewaakt op het verzorgingskussen laten liggen.
• Bij het reiken naar iets, de baby met de ene hand blijven vasthouden.
Weldra wordt de baby erg nieuwsgierig. Hij wil zijn omgeving beter leren kennen. Hett blijft niet bij kijken. Het kind wil alles aanraken en betasten: grijpt naar alles wat in zijn omgeving komt.
Wat gaat er fout?
De baby brandt zich aan warme voorwerpen. Hij verwondt zich bij het reiken naar iets.
Preventie:
• Verwarmingsapparaten uit de buurt van kinderbed houden.
• Het kinderbed staat niet te dicht bij elektrische snoeren of bij een tafeltje waarop allerlei voorwerpen liggen.
• De onderlinge afstand tussen de spijlen van het kinderbed bedraagt 7 à 8 cm (zo kan het hoofdje niet geklemd raken en kunnen de armpjes nog soepel bewegen).
Het nieuwsgierige kind onderzoekt niet alleen met zijn ogen en zijn handen, maar ook met zijn mond. Hij stopt alles in zijn mond.
Wat gaat er fout?
De baby stopt dingen in zijn mond die vergifting, verstikking of verwonding kunnen geven.
Preventie:
• Ervoor zorgen dat kleine voorwerpen (parels, stukjes plastic, kwikbaterijtjes, ogen van een pop,...) niet in de buurt van de baby terecht komen.
• Talkpoeder uit de buurt houden
• Oudere kinderen leren dat ze hun speelgoed niet aan de baby mogen geven.
Na negen maanden begint het kind te kruipen en leert het rechtop te staan.
Wat gaat er fout?
De baby valt en stoot zich aan harde voorwerpen met scherpe hoeken.
Preventie:
• De omgeving waar het kind leert staan of kruipen vrij maken van voorwerpen met scherpe kanten (of kanten afschermen)
• Steeds toezicht houden
• Er opletten dat het kind zich niet optrekt aan onstabiele voorwerpen of aan tafellakens.
b) 12-24 maanden
Nu leert het kind stilaan lopen. Heel snel leert het ook rennen, klimmen en springen. Vallen en zich stoten worden nu alledaagse gebeurtenissen. Dank zij die loopactiviteiten verruimt het kind zijn horizon.
Wat gaat er fout?
Het kind valt van de trap, uit het bed, uit het raam, over rondslingerend speelgoed.
Preventie:
• Trappen en ramen afdoende beveiligen
• Niets laten rondslingeren
• Ervoor zorgen dat het kind niet op openstaande laden gaat klauteren
Wat gaat er fout?
Het kind valt tegen scherpe hoeken of tegen hete ovendeur.
Preventie:
• Toezicht houden wanneer het kind begint te lopen
• Meubels met scherpe hoeken en glazen voorwerpen verwijderen of afschermen.
• Kinderen die beginnen te lopen uit de buurt houden van ramen, kachels of ovens (eventueel ovenbescherming gebruiken)
• Er voor zorgen dat het kind niet op de openstaande ovendeur kan klauteren
Het éénjarige kind is erg ondernemend en nieuwsgierig. Het wil op alle mogelijke manieren zijn omgeving leren kennen. Alles wordt betast, bekeken en... geproefd. Allerlei voorwerpen stopt het kind in zijn mond of zelfs in zijn oren en in zijn neus.
Wat gaat er fout?
Het kind trekt potten en pannen met hete inhoud over zich heen. Het trekt aan tafellakens of aan het snoer van het strijkijzer.
Preventie:
• Kinderen niet alleen laten in de keuken
• De steel van de pannen nooit over de rand van het fornuis laten uitsteken
• Een fornuishekje gebruiken
• Tafelklemmen gebruiken zodat het taffellaken niet kan worden weggetrokken.
Wat gaat er fout?
Het kind stopt alles in zijn mond wat verstikking, vergiftiging of elektrokutie kan veroorzaken.
Preventie:
• Het kind niet met kleine voorwerpen (parels, knopen,...) laten spelen.
• Het kind uit de buurt houden van elektrische snoeren en giftige producten.
• Nooit giftige (onderhouds-)producten in limonadeflessen bewaren
• Medicijnen achter slot bewaren
• Producten kopen waarvan de verpakking is voorzien van een kinderveiligedop
• Geen voorwerpen kopen die met giftige verf werden gekleurd
c) 24-48 maanden
Door de ontwikkeling van zijn lichaam kan het kind soms moeilijk zijn evenwicht bewaren. Zijn actieterrein is nu al vrij uitgebreid en hij houdt van lopen, springen, klimmen,... Hij loopt graag de trappen op en af. Hij leert rijden met een driewieler en later ook met een gewone fiets.
Wat gaat er fout?
Het kind valt door ontstuimig gedrag
Preventie:
• Kinderen niet op gevaarlijke plaatsen laten spelen (trappenhuis, garage,...)
• Het kind zijn spulletjes laten opruimen
• Het kind tijdig “intomen”
Wat gaat er fout?
Het kind raakt met zijn voeten geklemd tussen de spaken van het fietswiel
Preventie:
• Goed uitkijken bij de aankoop van een kinderfiets
• Het kind aanleren hoe het met de fiets moet rijden
Het kind begint zich te interesseren voor kleine huishoudelijke karweitjes. Vooral op driejarige leeftijd heeft het kind een sterke imitatiedrang en dat kan wel eens gevaarlijk worden als het nabootsen niet onder toezicht gebeurt.
Wat gaat er fout?
Het kind verwondt zich aan allerlei gebruiksvoorwerpen (keukengerei, elektrische apparaten, schoevendraaier)
Preventie:
• Elektrische apparaten niet op het net aangesloten laten rondslingren. Opbergen!
• Kinderen niet toelaten op gevaarlijke plaatsen (keuken, werkplaats, ...)
Wat gaat er fout?
Het kind brandt zich aan hete lucifers, hete vloeistoffen...
Preventie:
• Kinderen uit de buurt houden van een open warmtebron houden
• Geen lucifers gebruiken in de nabijheid van kinderen.
Wat gaat er fout?
Het kind snoept van de medicijnen
Preventie:
• Zelf geen medicijnen innemen in de aanwezigheid van kinderen
• Medicijnen nooit aanprijzen als snoepjes wanneer het kind ze niet wil innemen
• Medicijnen veilig opbergen
Wat gaat er fout?
Het kind morrelt aan het (gas)fornuis.
Preventie:
• Het kind verbieden het gasfornuis aan te raken of het ten minste toch verbieden aan de knopjes te draaien (gasontsnapping)
• Gastoevoer na gebruik dichtdraaien
Het kind kan nu in het huis komen waar hij wil. Zijn nieuwsgierigheid zet hem ertoe aan dingen te doen waarvan hij het gevaar niet inziet (gereedschappen, proberen, deur openen, dingen proeven). Een vierjarige heeft heel veel fantasie en hij pobeert die soms in werkelijkheid om te zetten.
Wat gaat er fout?
Het kind snoept van giftige planten
Preventie:
• Geen giftige planten in de woning of in de tuin houden
• Kinderen beletten van planten te snoepen
• Kinderen leren dat ze alleen mogen eten wat de opvoeder of de ouders aanbieden
Wat gaat er fout?
Het kind proeft van onderhoudsproducten
Preventie:
• Huishoudproducten (bleekwater, waspoeder,...) op een voor kinderen onbereikbare plaats bewaren.
• De producten in hun oorspronkelijke verpakkingen bewaren (nooit in limonadefles bijvoorbeeld!)
• Bij voorkeur producten in kindveilige verpakking kopen.
Wat gaat er fout?
Het kind komt op plaatsen waar geen toezicht is
Preventie:
• Met hekjes de toegang tot gevaarlijke plaatsen versperren
• Deuren op slot doen
• Vensters goed sluiten en indien nodig, beveiligen
Wat gaat er fout?
Het kind gebruikt een bed als trampoline of een stoel als klauterobject...
Preventie:
• Kinderen het juiste gebruik van voorwerpen aanleren
• Toezicht houden
4. Speelgoed
Speelgoed is een belangrijk onderdeel in het jonge leven van het kind. Dat betekent niet dat speelgoed heel uitgebreid, duur en ingewikkeld moet zijn. In tegendeel, de voorkeur van het kind zal tot zijn zesde jaar vooral uitgaan naar speelgoed met weinig details, zodat het zijn fantasie kan gebruiken. Om het plezier te laten voortduren, is het belangrijk om te letten op de veiligheid van het speelgoed dat je koopt of maakt. Hieronder geven we je een aantal tips en aandachtspunten.
a) Algemene veiligheid
Het is een heerlijk gezicht om een kindje lekker te zien spelen. Je geniet als je ziet hoe het zich met plezier bezig kan houden met kleine dingen. Om zijn speelplezier zo optimaal mogelijk te houden, is het belangrijk dat je op een aantal zaken let.
Geschiktheid
Controleer altijd of het speelgoed dat je koopt geschikt is voor de leeftijd van het kindje. Een kindje van twee zal weinig plezier beleven aan speelgoed dat bedoeld is voor kinderen van zes jaar. Bovendien kan speelgoed voor oudere kinderen onveilig zijn voor de kleintjes.
Brandgevaar of giftige stoffen
Controleer altijd goed of het speelgoed geen brandgevaarlijke of giftige onderdelen bevat. Vooral als je kindje nog geen drie jaar is, heeft hij de neiging alles in zijn mond te stoppen. Het is belangrijk dat zijn speelgoed dan geen gevaarlijke stoffen bevat of andere gifstoffen bevat.
Touwtjes
Speelgoed voor jonge kinderen mag geen losse touwtjes of snoertjes bevatten. Het gevaar voor het kindje is, dat hij erin vast blijft zitten of erin verstrengeld raakt. Loshangende delen kun je het beste verwijderen of afknippen.
Kleine delen
Speelgoed voor jonge kindjes mag niet uit kleine onderdelen bestaan. Omdat zij veel in hun mond stoppen, moet het groot genoeg zijn om niet geheel in het mondje te verdwijnen.
Scherpe randen en hoeken
Het spreekt eigenlijk voor zich dat speelgoed met scherpe randen of hoeken moet worden vermeden. De kans dat het kind zich eraan bezeert, is erg groot. Als het kind al wat ouder is, is de kans groot dat hij voorzichtiger omgaat met dit soort speelgoed, maar maar ook dan nog kunnen er toch vervelende ongelukken mee gebeuren.
Kapot speelgoed
Zorg dat je speelgoed koopt dat (vrijwel) onbreekbaar is. Kapot speelgoed kan veel van de bovenstaande gevaren opleveren. Gooi het daarom weg of herstel het, als dat mogelijk is.
b) Wettelijke richtlijnen
In Europa zijn sinds kort wettelijke richtlijnen vastgesteld voor de veiligheid van speelgoed. In Nederland heeft dat geresulteerd in het Warenwetsbesluit Speelgoed. Dit betekent dat alle fabrikanten en importeurs van speelgoed voor Nederland en Europa te maken hebben met speelgoedrichtlijnen en de EN-71-norm. De EN-71-norm is een lijst met veiligheidseisen waaraan een stuk speelgoed moet voldoen.
De Inspectie Gezondheidsbescherming Waren en Veterinaire zaken voert regelmatig steekproeven uit op speelgoed. Fabrikanten en importeurs die dan niet aan de eisen voldoen, kunnen rekenen op een handelsverbod. Overtreding daarvan kan leiden tot een waarschuwing en zelfs tot een proces-verbaal.
c) Het CE-keurmerk
In het Warenwetsbesluit Speelgoed staat onder andere vermeld dat speelgoed moet voorzien zijn van het merk CE (Conformité Européenne). Met dit logo verklaart de fabrikant van het speelgoed dat het is gemaakt volgens de Europese veiligheidsnormen. Let op: het keurmerk zegt dus niets over de kwaliteit van het speelgoed, alleen over de veiligheid!
Naast het CE-keurmerk moet worden vermeld, als dat van toepassing is, dat het speelgoed niet geschikt is voor kinderen onder de drie jaar (36 maanden). Deze melding hoort op een duidelijke plek en onuitwisbaar aanwezig te zijn. Datzelfde geldt voor de melding op bepaald speelgoed dat dit niet zonder ouderlijke toezicht mag worden gebruikt.
d) Bijlage van de wettelijke richtlijnen van veilig speelgoed
Ik voeg dez bijlage er volledig bij om aan te tonen dat de richtlijnen streng en gedetailleerd zijn.
Titel
9 MAART 1991. - Koninklijk besluit betreffende de .
(NOTA : Raadpleging vroegere versies vanaf 14-05-1991 en tekstbijwerking tot 21-03-1996)
Bron : ECONOMISCHE ZAKEN.SOCIALE VOORZORG
Publicatie : 14-05-1991
Inwerkingtreding : 24-05-1991
Dossiernummer : 1991-03-09/30
Inhoudstafel Tekst
Begin
HOOFDSTUK I. - Voorschriften betreffende de .
Art. 1-11
HOOFDSTUK II. - Voorschriften betreffende de erkenning van de met het EG-typeonderzoek belaste instellingen.
Art. 12-17
HOOFDSTUK III. - Slotbepalingen.
Art. 18
Bijlage I.
Art. N1
Bijlage II.
Art. N2
Bijlage III.
Art. N3
Bijlage IV.
Art. N4
Bijlage V.
Art. N5
Tekst Inhoudstafel
Begin
HOOFDSTUK I. - Voorschriften betreffende de .
Artikel 1. De produkten vermeld in bijlage I van dit besluit worden niet als speelgoed aangemerkt in de zin van artikel 1 van de wet 29 juni 1990 betreffende de , hierna te noemen de wet.
Art. 2. Speelgoed mag slechts in de handel worden gebracht, indien het bij gebruik overeenkomstig de bestemming ervan of bij gebruik op een wijze die gezien het gangbare gedrag van kinderen te verwachten is, voor de veiligheid of de gezondheid van de gebruikers of van derden geen gevaar oplevert.
Speelgoed moet in de staat waarin het in de handel wordt gebracht en rekening houdend met het te verwachten normale gebruik, aan de in dit besluit vastgestelde voorschriften inzake veiligheid en gezondheid voldoen.
Art. 3. De (fundamentele veiligheidsvoorschriften) bedoeld in artikel 2 van de wet worden vermeld in bijlage II van dit besluit.
Art. 4. (afgeschaft)
Art. 5. Voor het speelgoed bedoeld in artikel 3 van de wet moet de fabrikant of diens in de Europese Gemeenschap gevestigde gemachtigde, met het oog op de controle, volgende informatie ter beschikking houden :
- een beschrijving van de middelen (bij voorbeeld gebruik van een keuringsprotocol, technische specificatie) waarmee de fabrikant ervoor zorgt dat de produktie gebeurt overeenkomstig de (normen NBN-EN en NBN-C inzake bedoeld in artikel 3 de wet) of, in voorkomend geval, een EG-typeverklaring opgesteld door een erkende instelling, afschriften van documenten, die de fabrikant aan de erkende instelling heeft voorgelegd, een beschrijving van de middelen waarmee de fabrikant ervoor zorgt dat het produkt met het goedgekeurde model overeenstemt;
- het adres van de plaatsen van vervaardiging en opslag;
- uitvoerige gegevens betreffende ontwerp en vervaardiging.
Indien noch de fabrikant, noch zijn gemachtigde in de Europese Gemeenschap is gevestigd, rust deze verplichting om een dossier ter beschikking te houden op eenieder die het speelgoed op de communautaire markt in de handel brengt.
Art. 6. Voor het speelgoed bedoeld in artikel 4 van de wet moet de fabrikant of diens in de Europese Gemeenschap gevestigde gemachtigde, met het oog op de controle, volgende informatie ter beschikking houden:
- een uitvoerige beschrijving van de vervaardiging;
- een beschrijving van de middelen (bij voorbeeld gebruik van een keuringsprotocol, technische specificatie, enz.) waarmee de fabrikant ervoor zorgt dat het produkt met het goedgekeurde model overeenstemt;
- het adres van de plaatsen van vervaardiging en opslag;
- afschriften van de documenten die de fabrikant aan een erkende instelling heeft voorgelegd voor een EG-typeonderzoek;
- het monsterkeuringscertificaat of een gewaarmerkt afschrift ervan.
Indien noch de fabrikant, noch zijn gemachtigde in de Europese Gemeenschap is gevestigd, rust deze verplichting om een dossier ter beschikking te houden op eenieder die het speelgoed op de communautaire markt in de handel brengt.
Art. 7. § 1. De aanvraag voor een EG-typeonderzoek wordt door de fabrikant of diens in de Europese Gemeenschap gevestigd gemachtigde bij een erkende instelling ingediend.
De aanvraag omvat:
- een beschrijving van het speelgoed;
- naam en adres van de fabrikant of van diens in de Europese Gemeenschap gevestigde gemachtigde(n) alsmede de plaats waar het speelgoed wordt vervaardigd;
- uitvoerige gegevens over ontwerp en vervaardiging, vergezeld van een model van het speelgoed waarvan produktie wordt overwogen.
§ 2. De erkende instelling verricht het EG-typeonderzoek op de volgende wijze:
- zij onderzoekt de door de aanvrager voorgelegde documenten en gaat na of deze in orde zijn;
- zij gaat na of het speelgoed geen gevaar oplevert voor veiligheid en/of gezondheid zoals bepaald in dit besluit;
- zij voert de dienstig geachte onderzoeken en proeven uit en past zoveel mogelijk de (normen NBN-EN en NBN-C inzake bedoeld in artikel 3 de wet) toe om na te gaan of het model aan de in artikel 2 van de wet bedoelde (fundamentele veiligheidsvoorschriften) beantwoordt;
- zij kan om nog andere exemplaren van het model verzoeken.
§ 3. Indien het model aan de in dit besluit bepaalde (fundamentele voorschriften) beantwoordt, stelt de erkende instelling een EG-typeverklaring op, die aan de aanvrager wordt toegezonden. In deze verklaring zijn de bevindingen van het onderzoek opgenomen en wordt aangegeven welke voorwaarden in voorkomend geval aan de verklaring zijn verbonden; tevens zijn daarin beschrijvingen en tekeningen van het goedgekeurde speelgoed opgenomen.
§ 4. Op hun verzoek moet aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen, de erkende instellingen en de betrokken autoriteiten van andere lid-Staten een afschrift van de verklaring, en op een met redenen omkleed verzoek, een afschrift van het technische dossier en van de verslagen van de verrichte onderzoeken en proeven overgemaakt worden.
§ 5. De erkende instelling die een EG-typeverklaring weigert af te geven stelt de autoriteiten die haar erkend hebben en de Commissie van de Europese Gemeenschappen daarvan op de hoogte onder vermelding van de redenen voor haar weigering.
§ 6. De stukken die betrekking hebben op de resultaten van het in dit artikel bedoelde EG-typeonderzoek, hebben een vertrouwelijk karakter. De Minister van Economische Zaken kan dienomtrent nadere regels vaststellen.
§ 7. De kostenvergoeding van het EG-typeonderzoek is ten laste van de fabrikant of van zijn in de Europese Gemeenschap gevestigde gemachtigde.
Art. 8. § 1. In geval van niet-nakoming van de verplichtingen bedoeld bij de artikelen 5 en 6 van dit besluit, neemt de Minister van Economische Zaken de passende maatregelen om te bewerkstelligen dat die verplichtingen worden nagekomen. Hij kan ondermeer een waarschuwing richten tot de fabrikant of tot diens in de Europese Gemeenschap gevestigde gemachtigde waarbij deze aangemaand wordt zich te schikken naar deze verplichtingen.
Indien noch de fabrikant, noch zijn gemachtigde in de Europese Gemeenschap is gevestigd kan de Minister van Economische Zaken een waarschuwing richten tot eenieder die het speelgoed op de communautaire markt in de handel brengt.
§ 2. In geval van onmiskenbare niet-nakoming van deze verplichtingen kan de Minister van Economische Zaken met name eisen dat de fabrikant of diens in de Europese Gemeenschap gevestigde gemachtigde, binnen een bepaalde termijn, op eigen kosten door een erkende instelling een proef laten uitvoeren om de overeenstemming met de (fundamentele voorschriften) bedoeld in artikel 2 van de wet na te gaan.
Indien noch de fabrikant, noch zijn gemachtigde in de Europese Gemeenschap is gevestigd kan de Minister van Economische Zaken dit eisen van eenieder die het speelgoed op de communautaire markt in de handel brengt.
Art. 9. § 1. (De ambtenaren van het Bestuur Economische Inspectie, van het Bestuur Kwaliteit en Veiligheid, van het Bestuur Energie en van het Bestuur Handelsbeleid van het Ministerie van Economische Zaken,) alsmede de ambtenaren van de Eetwareninspectie van het Ministerie van Volksgezondheid houden, ieder wat hen betreft, toezicht op de uitvoering van de bepalingen van de wet en van haar uitvoeringsbesluiten.
§ 2. Op verzoek van de betrokken Minister(s) of hun afgevaardigden gaan de erkende instellingen over tot onderzoek en beproeving van het speelgoed dat in de handel gebracht wordt, ten einde na te gaan of het in overeenstemming is met de (fundamentele voorschriften) bedoeld in artikel 2 van de wet.
Art. 10. De in artikel 7 van de wet bedoelde waarschuwingen en de aanwijzingen betreffende de bij het gebruik in acht te nemen voorzorgsmaatregelen, worden aangegeven in bijlage III van dit besluit.
Art. 11. Het EG-merkteken, waarvan een model is opgenomen in bijlage IV van dit besluit, alsmede de naam en/of de firmanaam en/of het merkteken alsmede het adres van de fabrikant, van zijn gemachtigde of van de invoerder in de Europese Gemeenschap worden zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar aangebracht op het speelgoed of op de verpakking ervan.
Bij speelgoed van klein formaat en speelgoed dat bestaat uit onderdelen van klein formaat mogen deze gegevens op dezelfde wijze worden aangebracht op de verpakking, op een etiket of op een bijgesloten mededeling. Indien de gevens niet op het speelgoed zijn aangebracht, moet de verbruiker erop worden gewezen dat het nuttig is deze te bewaren.
De in het eerste lid bedoelde gegevens mogen afgekort worden mits identificatie van de fabrikant, zijn gemachtigde of de invoerder in de Europese Gemeenschap mogelijk blijft.
HOOFDSTUK II. - Voorschriften betreffende de erkenning van de met het EG-typeonderzoek belaste instellingen.
Art. 12. Om erkend te worden en te blijven moeten de instellingen belast met het EG-typeonderzoek voldoen aan de voorwaarden opgenomen in bijlage V.
Art. 13. Voor de uitvoering van de wet en van de besluiten genomen op grond ervan, zijn de NBN-EN 45001-normen en volgende tot bepaling van de algemene criteria inzake proeven, certificatie en accreditatie van toepassing.
Art. 14. De aanvraag tot erkenning wordt gericht aan de Minister van Economische Zaken. Bij de aanvraag dienen de stukken te worden gevoegd waaruit blijkt dat de instelling voldoet aan de voorwaarden bedoeld in de artikelen 12 en 13 van dit besluit.
De aanvraag wordt onderzocht door de ambtenaren van het Ministerie van Economische Zaken en van het Ministerie van Volksgezondheid, hiertoe aangewezen door de bevoegde Minister, ieder wat hem betreft. De ambtenaren kunnen zich laten bijstaan door deskundigen.
(Het Bestuur Kwaliteit en Veiligheid) heeft ter zake een coördinerende rol.
De kosten voortvloeiend uit de prestaties van derden en die betrekking hebben op het onderzoek van de aanvraag rusten op de aanvrager.
Art. 15. § 1. De Ministers tot wier bevoegdheid de Economische Zaken, de Volksgezondheid en de Energie behoren beslissen, gezamenlijk, over de erkenning van deze instellingen en zij maken de lijst hiervan bekend in het Belgisch Staatsblad.
§ 2. Wanneer door de ambtenaren bedoeld in artikel 14, tweede lid, van dit besluit over een aanvraag tot erkenning een ongunstig advies is uitgebracht, wordt dit, met opgave van de redenen, bij een ter post aangetekende brief aan de betrokken instelling meegedeeld. Deze beschikt over dertig dagen te rekenen vanaf de ontvangst van de brief om aan (het Bestuur Kwaliteit en Veiligheid) haar bezwaren kenbaar te maken.
Art. 16. De erkenning kan tijdelijk of definitief worden ingetrokken indien aan een van de voorwaarden bedoeld in de artikelen 12 en 13 van dit besluit niet meer wordt voldaan.
Deze beslissing wordt, met opgave van de redenen, aan de betrokken instelling meegedeeld bij een ter post aangetekende brief. Deze beschikt over dertig dagen te rekenen vanaf de ontvangst van de brief om (het Bestuur Kwaliteit en Veiligheid) haar bezwaren kenbaar te maken.
Art. 17. De erkende instellingen zijn onderworpen aan het toezicht van de ambtenaren bedoeld in artikel 14, tweede lid, van dit besluit.
HOOFDSTUK III. - Slotbepalingen.
Art. 18. Onze Minister van Economische Zaken en het Plan, Onze Staatssecretaris voor Energie en Onze Staatssecretaris voor Volksgezondheid en Gehandicaptenbeleid zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Bijlage I.
Art. N1. Atikelen die niet als speelgoed in de zin van dit besluit worden aangemerkt.
1. Kerstversiering.
2. Schaalmodellen voor volwassen verzamelaars.
3. Uitrusting bestemd voor collectief gebruik op speelterreinen.
4. Sportuitrusting.
5. Watersportuitrusting voor gebruik in diep water.
6. Folkloristische en sierpoppen en andere soortgelijke artikelen voor volwassen verzamelaars.
7. " Professioneel " speelgoed opgesteld in openbare gelegenheden (grootwinkelbedrijven, stations, enz.).
8. Puzzels met meer dan 500 stukjes of zonder voorbeeld voor hobbyisten.
9. Luchtdrukwapens.
10. Vuurwerk met inbegrip van slaghoedjes, met uitzondering van slaghoedjes die speciaal zijn ontworpen voor speelgoed.
11. Slingers (werptuigen) en katapulten.
12. Spellen met werppijltjes met metalen punten.
13. Elektrische fornuisjes, strijkijzertjes en dergelijke functionele artikelen, gevoed met een nominale spanning van meer dan 24 volt.
14. Artikelen met een verwarmingsoppervlakte die in pedagogisch verband onder leiding van een volwassene moeten worden gebruikt.
15. Voertuigjes met verbrandingsmotor.
16. Speelgoedstoommachines.
17. Sport- en toerfietsen.
16. Videospellen, met een voeding van nominaal meer dan 24 volt, die verbonden kunnen worden met een videobeeldscherm.
19, Fopspenen.
20. Natuurgetrouwe imitaties van echte vuurwapes.
21. Namaakjuwelen voor kinderen.
Bijlage II.
Art. N2. (Fundamentele veiligheidsvoorschriften voor het speelgoed.)
I. (Algemene beginselen) :
1. Overeenkomstig de in artikel 2 van dit besluit genoemde veiligheidsvoorschriften, moeten gebruikers van speelgoed alsmede derden beschermd zijn tegen gevaren voor de gezondheid of lichamelijk letsel wanneer het speelgoed wordt gebruikt overeenkomstig de bestemming of op een wijze die gezien, het gebruikelijke gedrag van kinderen, te verwachten is. Het betreft gevaren :
a) die verband houden met het ontwerp, de constructie of de samenstelling van het speelgoed;
b) die onverbrekelijk verbonden zijn met het gebruik van het speelgoed en niet volledig kunnen worden opgeheven door verandering aan te brengen in de constructie of de samenstelling zonder dat het speelgoed zijn functie of zijn belangrijke eigenschappen verliest.
2. a) De mate van het gevaar die het gebruik van het speelgoed meebrengt moet in verhouding staan tot de vaardigheden van de gebruikers, onder andere van degenen onder wier toezicht zij het speelgod gebruiken. Dit geldt met name voor speelgoed dat door functie, afmetingen of andere kenmerken bestemd is voor kinderen beneden de 36 maanden.
b) Om dit beginsel in praktijk te brengen moet, waar nodig, een minimumleeftijd voor de gebruikers van het speelgoed worden aangegeven, alsmede worden vermeld dat het uitsluitend onder toezicht van volwassenen mag worden gebruikt.
3. Op etiketten op speelgoed en/of verpakking en in de bijgevoegde gebruiksaanwijzingen moeten de gebruikers c.q. de toezichthoudende volwassenen in voldoende mate en op begrijpelijke wijze worden gewezen op de aan het gebruik verbonden gevaren en op de manier waarop deze kunnen worden voorkomen.
II. (Bijzondere gevaren.)
1. Fysische en mechanische eigenschappen:
a) Speelgoed en onderdelen daarvan en bij vast geïnstalleerd speelgoed, de verankering, moeten de nodige mechanische eigenschappen en in voorkomend geval de vereiste stabiliteit hebben om de bij het gebruik uitgeoefende druk te weerstaan zonder dat zij breken of kunnen vervormen met gevaar voor lichamelijk letsel.
b) Bereikbare hoeken, uitstekende delen, snoeren, kabels en bevestigingen moeten zo ontworpen en geconstrueerd zijn dat het gevaar voor lichamelijk letsel bij aanraking zo klein mogelijk is.
c) Speelgoed moet zo ontworpen en vervaardigd zijn dat de kans op lichamelijk letsel tengevolge van de beweging van de delen ervan minimaal is.
d) Speelgoedartikelen en onderdelen daarvan en afneembare delen die kennelijk bestemd zijn voor kinderen beneden de 36 maanden, moeten zo groot zijn dat zij niet kunnen worden ingeslikt en/of ingeademd.
e) Speelgoedartikelen en onderdelen daarvan alsmede de verpakking waarin dit speelgoed en deze onderdelen in de detailverkoop worden aangeboden, mogen geen gevaar voor verstikking of verwurging meebrengen.
f) Speelgoedartikelen die bestemd zijn om in ondiep water te worden gebruikt en om het kind te dragen of drijvende te houden op het water, moeten, gelet op het voorgestelde gebruik ervan, zodanig ontworpen en vervaardigd zijn dathet gevaar voor verlies van het drijfvermogen van het speelgoed alsmede van de steun die het aan het kind geeft, zo klein mogelijk is.
g) Speelgoedartikelen waar kinderen in kunnen kruipen en die een gesloten ruimte vormen, moeten een uitgang hebben die gemakkelijk van binnenuit kan worden geopend.
h) Speelgoed waarmee de gebruikers zich kunnen voortbewegen, moet voor zover mogelijk voorzien zijn van remmen die aangepast zijn aan het soort speelgoed en die berekend zijn op de door het speelgoed opgewekte kinetische energie. Deze remmen moeten gemakkelijk door de gebruikers bediend kunnen worden zonder dat dezen gevaar lopen eruit of af te vallen of zichzelf en anderen te verwonden.
i) De constructievorm en samenstelling van projectielen en de kinetische energie die deze kunnen ontwikkelen bij lancering door een daartoe ontworpen stuk speelgoed, moeten zodanig zijn dat het gevaar voor verwonding van de gebruiker van het speelgoed of van derden niet onredelijk groot is, gelet op de aard van het speelgoed.
j) Speelgoed dat warmte-elementen bevat moet zo vervaardigd zijn dat :
- de hoogste temperatuur die aan elke toegankelijke zijde wordt bereikt zodanig is dat aanraking daarvan geen verbranding tot gevolg heeft;
- de temperatuur of druk van de vloeistoffen, dampen en gassen in het speelgoed niet zo hoog oplopen dat deze, indien zij voor de goede werking van het speelgoed moeten ontsnappen, brandwonden of ander lichamelijk letsel kunnen veroorzaken.
2. Ontvlambaarheid:
a) Speelgoed mag in de woonomgeving van het kind geen gevaarlijk ontvlambaar element zijn. Hiertoe dient het speelgoed samengesteld te zijn uit materialen die:
1° niet branden onder de directe inwerking van een vlam of vonk of andere potentiële oorzaak van ontbranding;
2° of moeilijk ontvlambaar zijn (het vuur moetdoven zodra de oorzaak van ontbranding verwijderd is);
3° of, indien zij vlam vatten, traag branden, waarbij de vlam zich langzaam verspreidt;
4° of ongeacht de chemische samenstelling van het speelgoed, zodanig zijn behandeld dat het verbrandingsproces wordt vertraagd.
Dit brandbare materiaal mag geen gevaar van ontbranding meebregen voor andere in het speelgoed verwerkte stoffen.
b) Speelgoed dat, om te kunnen functioneren, gevaarlijke stoffen of preparaten bevat, ondermeer materiaal en apparatuur voor scheikundige experimenten, modelbouw, boetseren met kunststof of klei, emailleren, fotograferen of soortgelijke activiteiten, mag als zodanig geen stoffen of preparaten bevatten die ontvlambaar worden door het verlies van vluchtige niet ontvlambare componenten.
c) Speelgoed mag niet ontplofbaar zijn of elementen of stoffen bevatten die bij gebruik overeenkomstig artikel 2 van dit besluit zouden kunnen ontploffen.
Onder verwijzing naar punt 10 van bijlage I geldt dit niet voor speelgoedslaghoedjes.
d) Speelgoed, en ondermeer chemische spellen en speelgoedartikelen, mag geen stoffen of preparaten bevatten:
- die bij vermenging een ontploffing kunnen veroorzaken:
. door chemische reactie of door verwarming;
. bij vermenging met oxyderende stoffen;
- die vluchtige componenten bevatten die ontvlambaar zijn in de lucht en ontvlambare of explosieve mengsels van damp en lucht kunnen vormen.
3. Chemische eigenschappen:
1. Speelgoed dient zodanig te zijn ontworpen en vervaardigd dat het bij gebruik overeenkomstig artikel 2 van dit besluit geen gevaar voor de gezondheid of lichamelijk letsel meebrengt bij inslikken, inademing of contact met de huid, de slijmvliezen of de ogen.
In ieder geval moet dat speelgoed voldoen aan de passende wetten en besluiten toepasselijk op bepaalde categorieën produkten of betreffende het verbod, de beperking van het gebruik of de etikettering van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten.
2. Met het oog op de bescherming van de gezondheid der kinderen mag met name de totale biologische beschikbaarheid ten gevolge van het gebruik van het speelgoed, per dag niet hoger liggen dan de volgende streefcijfers :
0,2 ug voor antimoon;
0,1 ug voor arsenicum;
25,0 ug voor barium;
0,6 ug voor cadmium;
0,3 ug voor chroom;
0,7 ug voor lood;
0,5 ug voor kwik;
5,0 ug voor selenium;
of de waarden die op basis van wetenschappelijk bewijsmateriaal voor deze of andere stoffen in de wetten en besluiten kunnen worden vastgesteld.
Onder biologische beschikbaarheid van deze stoffen wordt verstaan het oplosbare extract dat toxicologisch van belang is.
3. Speelgoed mag geen gevaarlijke stoffen of preparaten bevatten in hoeveelheden die de gezondheid van het kind dat het speelgoed gebruikt kunnen schaden. In ieder geval is het formeel verboden in speelgoed gevaarlijke stoffen of preparaten te verwerken indien het speelgoed bestemd is om als zodanig bij het spelen te worden gebruikt.
Indien een beperkt aantal stoffen of preparaten echter voor de werking van bepaald speelgoed, zoals materiaal en apparatuur voor scheikundige experimenten, modelbouw, boetseren met kunststof of klei, emailleren, fotograferen en dergelijke activiteiten in beperkte mate nodig zijn, zijn deze toegestaan mits een voor elke stof en elk preparaat bij opdracht aan het CEN overeenkomstig de procedure van het bij Richtlijn 83/189/EEG instelde Comité aan te geven maximumconcentratie niet wordt overschreden, en de toegestane stoffen en preparaten voldoen aan de passende wetten en besluiten toepasselijk inzake de etikettering, onverminderd punt 4 van bijlage IV.
4. Elektrische eigenschappen :
a) Elektrisch aangedreven speelgoed moet werken op een nominale spanning van ten hoogste 24 volt en geen enkel onderdeel van het speelgoed mag onder spanning van meer dan 24 volt staan.
b) Delen van speelgoed die in contact staan of kunnen komen met een elektriciteitsbron die een elektrische schok kan veroorzaken, alsmede de kabels of draden waarlangs de elektriciteit naar deze delen wordt geleid, dienen goed geïsoleerd en mechanisch beveiligd te zijn om het gevaar van elektrische schokken te voorkomen.
c) Elektrisch aangedreven speelgoed moet zo zijn ontworpen en uitgevoerd dat de hoogste temperaturen die optreden aan de oppervlakte van alle rechtstreeks toegankelijke delen, bij aanraking daarvan geen brandwonden kunnen veroorzaken.
5. Hygiëne :
Speelgoed dient zo te zijn ontworpen en vervaardigd dat wordt voldaan aan de eisen inzake hygiëne en zuiverheid en gevaar voor infectie, ziekte en besmetting wordt vermeden.
6. Radioactiviteit :
Speelgoed mag geen radioactieve elementen of stoffen bevatten in een vorm of hoeveelheid die schade kan berokkenen aan de gezondheid van het kind. Het moet ook voldoen aan de passende wetten en besluiten toepasselijk op de bescherming van de gezondheid tegen de aan de ioniserende straling verbonden gevaren.
Bijlage III.
Art. N3. Waarschuwingen en aanwijzingen in de gebruiksaanwijzingen.
Speelgoed dient te zijn voorzien van duidelijk leesbare en deugdelijke aanwijzingen om de gevaren bij gebruik, als bedoeld in de algemene voorschriften, te verkleinen. In het bijzonder geldt het volgende :
1. Speelgoed dat niet is bestemd voor kinderen beneden de 36 maanden.
Op speelgoed dat gevaarlijk kan zijn voor kinderen beneden de 36 maanden, wordt een waarschuwing vermeld als " Niet geschikt voor kinderen beneden de 36 maanden " of " Niet geschikt voor kinderen beneden de drie jaar ", alsmede een korte vermelding - die ook in de gebruiksaanwijzing mag voorkomen - van de specifieke gevaren waardoor deze uitsluiting wordt gemotiveerd.
Deze bepaling is niet van toepassing op speelgoed waarvan gezien de functie, afmetingen, kenmerken of andere in het oog lopende eigenschappen of onderdelen, duidelijk is dat het niet bestemd is voor kinderen beneden de 36 maanden.
2. Glijbanen, schommels, ringen, trapezes, touwen en soortgelijk speelgoed, bevestigd aan een balk.
Dit speelgoed dient te zijn voorzien van een gebruiksaanwijzing waarin de aandacht wordt gevestigd op de noodzaak van periodieke controles en onderhoud van de belangrijkste delen (ophangingsmiddelen, haken, bevestiging op de grond enz.) en waarin wordt aangegeven dat bij het nalaten van deze controle gevaar voor vallen van de kinderen of omvallen van de toestellen ontstaat.
Tevens moeten aanwijzingen worden gegeven betreffende de correcte montage, met vermelding van de onderdelen die bij verkeerde montage gevaren kunnen opleveren.
3. Functioneel speelgoed.
Op functioneel speelgoed of de verpakking ervan dient te zijn vermeld " Voorzichtig ! Te gebruiken onder toezicht van volwassenen ".
Bij dit speelgoed dient bovendien een gebruiksaanwijzing te worden geleverd, met instructies inzake de bediening en de door de gebruiker in acht te nemen voorzorgsmaatregelen. Ook wordt aangegeven dat veronachtzaming van deze voorzorgsmaatregelen leidt tot nader aan te geven gevaren eigen aan het apparaat of het produkt, waarvan het een verkleind model of een imitatie vormt. Er wordt tevens aangegeven dat het speelgoed buiten het bereik van zeer jonge kinderen moet worden gehouden.
Onder functioneel speelgoed wordt verstaan speelgoed dat dezelfde functie heeft als apparaten of installaties die bestemd zijn voor volwassenen, waarvan het vaak een verkleind model is.
4. Speelgoed dat stoffen of preparaten bevat die als zodanig gevaarlijk zijn. Chemisch speelgoed.
a) Onverminderd de toepassing van de communautaire richtlijnen betreffende de indeling, verpakking en etikettering van gevaarlijke stoffen en preparaten, wordt op de gebruiksaanwijzing van het speelgoed dat deze stoffen of preparaten als zodanig bevat, de gevaarlijke aard ervan vermeld, alsmede de voorzorgsmaatregelen die de gebruiker in acht moet nemen om de desbetreffende gevaren te vermijden, die al naar gelang van het type speelgoed kort nader moeten worden aangeduid. Tevens moet worden aangegeven welke eerste hulp moet worden geboden bij ernstige ongevallen die het gevolg zijn van het gebruik van dit soort speelgoed en dat dit speelgoed buiten het bereik van zeer jonge kinderen moet worden gehouden.
b) Naast de onder a) bedoelde aanwijzingen dient chemisch speelgoed op de verpakking voorzien te zijn van het opschrift " Voorzichtig ! Uitsluitend voor kinderen ouder dan ... jaar. Te gebruiken onder toezicht van volwassenen. ".
Leeftijd is door de fabrikant te bepalen.
Als chemisch speelgoed worden ondermeer beschouwd : dozen voor chemische proeven, dozen voor plasticinsluiting, miniatuurateliers voor keramiek- en emailbewerking, fotografie en soortgelijk speelgoed.
5. Schaatsplanken en rolschaatsen voor kinderen.
Indien deze produkten als speelgoed ten verkoop worden aangeboden, moeten zij voorzien zijn van het opschrift " Voorzichtig
Te gebruiken met beschermingsuitrusting. ".
Voorts wordt er in de gebruiksaanwijzing op gewezen dat men met dit speelgoed voorzichtig moet omgaan, daar er grote handigheid voor vereist is en om voor de gebruiker en derden ongevallen te voorkomen. Ook wordt aangegeven welke beschermingsuitrusting wordt aangeraden (helm, handschoenen, kniestukken, elleboogstukken, enz.).
6. Speelgoed voor gebruik in water.
" Voorzichtig ! Alleen gebruiken onder toezicht en in water waar kinderen kunnen staan. "
Bijlage IV.
Art. N4. Model van het EG-merkteken.
Bijlage V.
Art. N5. Voorwaarden waaraan de erkende instellingen moeten voldoen.
1° beschikbaarheid voor personeel, alsmede van de nodige middelen en uitrusting;
2° technische bekwaamheid en professionele integriteit van het personeel;
3° onafhankelijkheid bij het uitvoeren van proeven, het opstellen van verslagen, het afgeven van verklaringen en het uitoefenen van het in de wet 29 juni 1990 betreffende de en in haar uitvoeringsbesluiten voorgeschreven toezicht, van het kaderpersoneel en het technisch personeel ten aanzien van alle kringen, groeperingen en personen die rechtstreeks of indirect belangen hebben op het gebied van speelgoed;
4° bewaring van het beroepsgeheim door het personeel;
5° afsluiten van een verzekering van wettelijke aansprakelijkheid, tenzij deze reeds door de Staat wordt gedekt.
Aanhef Tekst
Inhoudstafel
Begin
Gelet op de wet 29 juni 1990 betreffende de ;
Gelet op de Richtlijn 88/378/EEG van 3 mei 1988 van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen de lid-Staten inzake de ;
Gelet op het advies de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken en het Plan, van Onze Minister van Sociale Zaken, van Onze Staatssecretaris voor Energie, van Onze Staatssecretaris voor Volksgezondheid en Gehandicaptenbeleid,
.....
II. Biologie: brandwonden
1. .De opbouw van de huid
Definitie:
Je huid is het grootste orgaan van je lichaam. Als je volwassen bent, heb je ongeveer 2 vierkante meter huid.
Functies van de huid:
Hij helpt bij het regelen van je lichaamstemperatuur. (hij houdt je warm of koel)
Hij is waterdicht (hij houdt je droog)
Je huid beschermt je tegen schadelijke dingen zoals gifstoffen, ziektekiemen en de ultraviolette stralen van de zon.
Met je huid voel je dingen zoals koude, hitte of pijn. Je huid zit vol met zenuwuiteinden die ervoor zorgen dat je een tastzin hebt.
Je huid maakt vitamine D aan
In je huid wordt vet opgeslagen
Door je huid kan je zuurstof opnemen en koolstofdioxide afgeven.
De lagen van de huid:
De dunne opperhuid
De dikkere lederhuid
Onderhuids vetweefsel of onderhuid
De opperhuid:
De bovenste laag van je huid, de laag die je kunt zien, is de opperhuid of epidermis.
Hij is droog en waterdicht en beschermt je lichaam tegen infecties en zorgt ervoor dat je niet uitdroogt en verschrompelt. De allerbovenste laag van de epidermis bestaat uit platte dode cellen. Deze dode cellen worden zonder ophouden afgestoten.
De epidermis maakt steeds weer nieuwe cellen aan. Er zitten ook kleurstoffen in die de huid kleur geven. Deze kleurstoffen noemt men pigmenten.
De lederhuid
Onder de opperhuid ligt de lederhuid.
Deze is dikker en bestaat uit bindweefselcellen met veel elastische vezels, waardoor de huid haar stevigheid krijgt.
In de lederhuid vindt men een aantal belangrijke onderdelen:
• Een uigebreid bloedvatennet zorgt voor voeding en warmteregeling
• Haartjes opgebouwd uit dode keratinecellen. Ze ontwikkelen zich in een zakje dat haarfollikel heet. Bij elk haarzakje zitten kleine spiertjes, de haarspiertjes. Als die samentrekken, gaat het bijbehorende haar overeind staan (= kippenvel)
• Zweetklieren die zorgen voor de uitscheiding van afvalstoffen en voor het temperatuurevenwicht van het lichaam.
• Talgklieren die talg produceren, een olieachtige stof die de huid versoepelt.
• Huidzenuwen die voor de verschillende gewaarwondingen zorgen.
• Nagels die groeien uit uitstulpingen van de opperhuid in de lederhuid
Onderhuids vetweefsel:
Onder de dermis ligt de derde laag, het onderhuids vetweefsel of de hypodermis.
Dit bevat vet dat je helpt warm te blijven en je beschermt. De hypodermis slaat ook energie op en verbindt je huid met je botten en je spieren.
2. Ernst van de brandwonden
De ernst van een brandwonde wordt bepaald naargelang
De diepte
De grootte= uitgebreidheid.
Aard van het materiaal
a) Diepte
De diepte is afhankelijk van:
Temperatuur van het agens
Duur van de blootstelling
Leeftijd: bejaarden en kinderen hebben een dunnere huid
Lokalisatie op het lichaam: de huid is dikker ter hoogte van handpalm, voetzool en de rug, met op die plaatsen vaak minder diepe verbranding.
Op basis van de therapeutische gevolgen worden brandwonden tegenwoordig ook ingedeeld in oppervlakkige en diepe brandwonden. De eerste genezen spontaan, de tweede vereisen chirurgische behandelingen.
Eerstegraads brandwonden (epidermale brandwonden)
Bij een eerstegraads verbranding is de opperhuid nog niet beschadigd. Bij een eerstegraads verbranding is de huid:
• rood
• droog
• pijnlijk
• soms wat opgezwollen.
Deze verschijnselen zijn het beste te vergelijken met die van een ontsteking.
Een typisch voorbeeld van een eerstegraads verbranding is een zonverbranding. Na een paar dagen zijn de onaangename verschijnselen van een eerstegraads verbranding verdwenen.
Tweedegraads brandwonden (oppervlakkig)
De doorsnede van de huid maakt duidelijk dat de huid beschadigd is. Het gaat hier om een oppervlakkige tweedegraads brandwonde. Bij een oppervlakkige tweedegraads brandwond is de wonde:
• rood
• nat
• pijnlijk
Bovendien kan er blaarvorming optreden
Tweedegraads brandwonden (diep)
Bij een diep tweedegraads brandwonde is de lederhuid duidelijk aangetast. De hitte heeft langer kunnen doordringen in het huidweefsel. Bij een diep tweedegraads brandwonde is er duidelijk sprake van een wonde. De wonde is:
• roodachtig / wit
• nat
• zeer pijnlijk.
Derdegraads brandwonden
Bij een derdegraads brandwond is de huid verwoest tot aan het onderhuids vetweefsel. De huid ziet er aangetast uit. Bij een derdegraads brandwonde is de wonde:
• wit / zwart
• droog en leerachtig
• geen pijn (bij diepe brandwonden zijn ook de zenuwen in de huid aangetast)
b) Uitgebreidheid
De uitgebreidheid of omvang van de brandwonden wordt uitgedrukt als het percentage van de totale lichaamsoppervlakte dat tweede- of derdegraads verbrand is: is het “% TBSA” (total body surface area).
Een gemakkelijke vuistregel is dat een handpalm (met de vingers bijeengehouden) overeenkomt met ongeveer 1% van het lichaamsoppervlak. Dit is uiteraard een ruwe schatting. Er bestaan echter nauwkeuriger formules en schema’s waarbij het oppervlak van de verschillende lichaamsdelen wordt berekend in functie van de leeftijd.
• hoofd en hals 9%
• armen 2 x9 18%
• voorzijde romp 18%
• rugzijde romp 18%
• onderste ledematen 2x 36%
• geslachtsorganen 1%
___________________________
100%
Bijlage :
Leeftijd
Gebied 0-1 1-4 5-9 10-15 volwassenen
Hoofd 19 % 17 % 13 % 11 % 7 %
Hals 2 % 2 % 2 % 2 % 2 %
Borst/buik 13 % 13 % 13 % 13 % 13 %
Rug 13 % 13 % 13 % 13 % 13 %
R. bil 2.5 % 2.5% 2.5 % 2.5 % 2.5 %
L. bil 2.5 % 2.5 % 2.5 % 2.5 % 2.5 %
Genitalia 1 % 1 % 1 % 1 % 1 %
R. bovenarm 4 % 4 % 4 % 4 % 4 %
L. bovenarm 4 % 4 % 4 % 4 % 4 %
R. onderarm 3 % 3 % 3 % 3 % 3 %
L. onderarm 3 % 3 % 3 % 3 % 3 %
R. hand 2.5 % 2.5 % 2.5 % 2.5 % 2.5 %
L. hand 2.5 % 2.5 % 2.5 % 2.5 % 2.5 %
R. dij 5.5 % 6.5 % 8 % 8.5 % 9.5 %
L. Dij 5.5 % 6.5 % 8 % 8.5 % 9.5 %
R. onderbeen 5 % 5 % 5.5 % 6 % 7 %
L. onderbeen 5 % 5 % 5.5 % 6 % 7 %
R. voet 3.5 % 3.5 % 3.5 % 3.5 % 3.5 %
L. voet 3.5 % 3.5 % 3.5% 3.5 % 3.5 %
Bij het registreren van de verbrande zones moest behalve de lokalisatie ook een onderscheid gemaakt worden tussen de verschillende dieptegraden.
Bij de uitgebreidheid is ook de diepte van de brandwonde belangrijk
3. Water, de rest komt later
Door snel en correct te reageren, kan de omvang en de ernst van een brandwonde vaak sterk beperkt worden.
Maar wat betekent dit concreet?
Wat moet je doen, en vooral niet doen wanneer je je zelf of iemand uit je omgeving zich verbrandt?
De eerste stap is steeds: water. Houd het verbrande lichaamsdeel gedurende 15 minuten onder zacht stromend water van 15 à 18°C. Gebruik geen ijskoud water omdat het lichaam dan te sterk afkoelt. Vooral bij kinderen en zwaar verbranden moet je dit vermijden. Leg ook nooit ijs op de verbrande lichaamsdelen. Wanneer de brandwonden te uitgebreid of te verspreid zijn, kan je het slachtoffer ook in een bad met koud water leggen. Of dep de verbrande plekken met koude kompressen die je voortdurend vernieuwt
Voorkom huidinfecties.
Een brandwonde van de eerste graad moet je ontsmetten met kleurloos ontsmettingsmiddel.
Breng eventueel op de ontsmette huid een laagje zalf aan op basis van zilversulfadiazine (Flammacerium, Flammazine, Sulfasil). Dek af met steriel gaasverband.
Een brandwonde van de tweede graad bedek je het best met zalf op basis van zilversulfadiazine of een speciaal voor dit doel bestemd verband. Vraag raad aan uw arts of apotheker
Smeer in geen geval vetstof (olie, boter...) op een brandwonde: je loopt het risico dat de huid vuil wordt en infecteert.
Trek kledingstukken alleen uit wanneer dit heel vlot gaat of wanneer de verbranding is veroorzaakt door scheikundige producten. Kleren die aan de huid blijven kleven mag je in geen geval lostrekken.
Probeer wel om ringen en andere sieraden te verwijderen
Tracht ook de ernst van de verbranding in te schatten. Hiervoor bestaan drie criteria:
1)de graad van de verbranding
2) de uitgestrektheid van de verwondingen
3) de plaats van de verbranding (getroffen lichaamsdelen)
Bij ernstige brandwonden is onmiddellijke medische bijstand vereist en moet het slachtoffer zo snel mogelijk naar een gespecialiseerd brandwondencentrum worden overgebracht.
III. EHBO
Om dit hoofdstuk tot een goed einde te brengen, ben ik zelf een cursus EHBO gaan volgen van 8 uur, gegeven door het Rode Kruis.
1. Brandwonden
Zie hoofdsthuk II Biologie : Brandwonden
2. Bewusteloosheid
Wat is het ?
Stoornissen in het bewustzijn berusten altijd op een gestoorde hersenwerking. Die gestoorde werking kan verschillende oorzaken hebben. Ieder slachtoffer dat bij aanspreken een samenhangend antwoord geeft, is bij bewustzijn. Alle anderen hebben een stoornis van het bewustzijn.
De diepte van bewusteloosheid kan variëren:
verminderd bewustzijn:
het kind is verward, suf of agressief
bewusteloos :
het kind reageert niet meer op aanspreken, maar nog wel op pijn (maakt geluiden en/of bewegingen)
coma of diep bewusteloos:
het kind reageert niet op aanspreken en niet meer op pijn; de hersenwerking is ernstig gestoord.
Hoe krijg je het?
De voornaamste oorzaken van bewusteloosheid zijn :
• zuurstofgebrek
• schedelletsel
• elektrische stroom
• vergiftigingen
• hyperventilatie
• breath holding spell
• flauwvallen
• epilepsie
Wat kun je eraan doen?
Gevaar:
Het grootste gevaar, dat bewusteloze en diep bewusteloze kinderen lopen is het stoppen van de ademhaling. Met name als het kind op de rug ligt, kan de tong naar achteren zakken en de luchtpijp afsluiten. Daarom bestaat de eerste hulp erin altijd te zorgen voor een vrije ademweg.
Eerste contact:
Spreek het kind aan. Als het niet reageert : knijp hard in oorlel, handrug of schouder.
Als het kind op de buik ligt, voorzichtig op de rug draaien (anders kun je de ademhaling niet voelen en zonodig beademen) vervolgens draai je het hoofd opzij, maak je de mond open en voel of kijk je of deze leeg is. Nu controleer je de ademhaling door je vlakke hand met gespreide vingers op de overgang borstbuik te leggen in de richting van het hoofd (als het kind niet ademt, ga je nu beademen).
Er is een probleem met de ademhaling:
Zorg voor deskundige hulp. Bel de ziekenwagen.
Maak knellende kleren los. Als je ernstige letsels vermoedt, mag je het slachtoffer niet verplaatsen. Het vrijmaken van de ademweg (knellende kleding los, hoofd opzij en mond leeg) volstaat dan. Als de ademhaling moeilijk gaat of als je het kind toch alleen moet laten, draai je het kind op de zij in alle andere gevallen, draai je het kind op de zij, waarbij het hoofd achterover wordt gestrekt met de mond en neus naar de grond gericht, zodat eventueel braaksel kan weglopen.
Als het kind al op de zij ligt, laat je het zo liggen en volstaat het als je de ademweg vrijmaakt en de ademhaling controleert Mocht de ademhaling ondanks alle maatregelen onvoldoende blijven, draai het kind dan op de rug en ga beademen.
3. Benauwdheid
Wat is het?
Het kind heeft een tekort aan lucht. Het kind kan:
• naar adem happen
• een snelle of onregelmatige ademhaling hebben
• een piepende in- of uitademing hebben
• bleek of blauw zien
• graag rechtop willen zitten
• angstig zijn
Hoe kom het?
• een vreemd voorwerp in de luchtpijp
• een insectensteek in de mond
• verbranding
• ziekte, bijv. longontsteking, astma, pseudokroup, kinkhoest,
• bijna verdrinking
• verwonding, vergiftiging
• bijna wiegendood
Wat kan je eraan doen?
Zorg voor een vrije ademweg:
Als het een vreemd voorwerp betreft, kind voorover op schoot, tafel of stoel leggen en stevig tussen de schouderbladen duwen (zie verslikking) kijk of de mond leeg is maak knellende kleren los, zorg voor frisse lucht (bij een pseudokroup aanval in badkamer gaan zitten met de warmwaterkraan open). Stel het kind gerust. Niets te eten of te drinken geven. Laat het kind die houding aannemen, die het zelf het prettigste vindt.
Als het kind bewusteloos raakt en nog ademt, het op de zij leggen met het hoofd achterover, waarbij neus en mond naar de grond gericht zijn.
Als het kind niet meer ademt, beademen en 100of 112 laten bellen.
Bij benauwdheid door astma wanneer er geen medicijnen voor handen zijn, kun je de kinderen een beetje koffie (zonder melk en suiker) geven. De cafeïne die er in zit, verwijdt de luchtpijp weer en maakt het ademen makkelijker.
4. Breath holding spell
Wat is het?
Breath holding spell betekent achter de adem raken. Dit angstaanjagende, maar onschuldige verschijnsel doet zich voor bij sommige kinderen in de leeftijd van een half jaar tot ongeveer 5 jaar. Ze huilen korte tijd uit alle macht en houden dan de adem in. Na enkele seconden lopen ze blauw of bleek aan en verliezen het bewustzijn. Dit kan worden gevolgd door enige trekkingen van de ledematen. Kort hierna komt het kind vanzelf weer bij en heeft nergens last van. Het gebeurt nooit tijdens de slaap.
Hoe krijg je het?
Door angst, pijn of driftbui
Wat kun je eraan doen?
Blijf rustig, leg het kind op de zij, maak de mond leeg en knellende kleren los.
Controleer de ademhaling. Geef het kind geen overdreven aandacht na het gebeurde. Ze doen het graag nog een keer, vooral bij driftaanvallen. Voorkom ernstige drifbuien door het kind tijdig af te leiden. Als het de eerste keer is, arts raadplegen is om te kijken of het geen koortsstuip is of epilepsie. Verzorgenden van het kinderdagverblijf moeten samen met de ouders de te volgen handelwijze afspreken.
5. Epilepsie
Wat is het?
Epilepsie of vallende ziekte kan zich op elke leeftijd openbaren. Door prikkeling van de hersenen kan het kind regelmatig "toevallen" (stuipen) krijgen. Hierbij kunnen de volgende verschijnselen optreden:
Grandmal
• het kind draait de ogen weg
• spant alle spieren aan en schokt met armen en/of benen
• ziet blauw of bleek
• krijgt vaak (bloederig) schuim om de mond
• laat urine en ontlasting lopen
De aanval duurt meestal een paar minuten; na de aanval is het kind suf, heeft vaak hoofdpijn en kan gaan braken.
Petitmal
Een epilepsie aanval kan ook bijna ongemerkt verlopen:
het kind staart of draait alleen even de ogen weg, onderbreekt het spel een paar seconden en gaat vervolgens weer verder met spelen. Kinderen groeien hier overheen.
Hoe krijg je het?
Vaak is er geen oorzaak aan te wijzen, maar speelt erfelijkheid een rol. Soms is er sprake van een hersenbeschadiging (b.v. door ernstig zuurstofgebrek tijdens de geboorte). Als het kind een toeval heeft, hoeft het niet altijd epilepsie te hebben. Een toeval kan ook optreden door een val op het hoofd, koorts , ernstig zuurstof of suikergebrek, een tumor, een hersenvliesontsteking of een vergiftiging.
Wat kun je eraan doen?
Voor de aanval: maak een behandelplan, waarin besproken wordt wat er bij een aanval gedaan moet worden, welke medicijnen gegeven moeten worden en ervoor zorgen dat de oppas en verzorgenden in het kinderdagverblijf hiervan op de hoogte zijn.
Tijdens de aanval: Zorg dat het kind zich geen pijn kan doen, bijv. door speelgoed weg te zetten, het kind op een matras te leggen of iets zachts onder het hoofd (niet te dik). Kijk op de klok hoe lang de aanval duurt. Laat een dokter bellen als de aanval langer dan 10 minuten duurt of als de aanval door meerdere aanvallen wordt gevolgd. Voorkom paniek.
NOOIT : proberen iets tussen de tanden te stoppen of in de mond, om bijten op de tong te voorkomen (hiermee richt je alleen maar schade aan, bovendien heeft het kind vaak al op de tong gebeten).
Na de aanval: Leg het kind op de zij (het kan gaan spugen), kijk of er niets in de mond zit, maak knellende kleren los. Controleer ademhaling en bewustzijn. Neem de temperatuur op als het kind heet aanvoelt (spons het dan met lauw water af) geef medicijnen als de ouders deze hebben meegegeven. Breng de ouders op de hoogte.
6. Flauwvallen
Wat is het?
Flauwte is een kortdurend bewustzijnsverlies door een plotseling verminderde bloeddoorstroming naar de hersenen.
Het kind:
• wordt stiller en bleek
• zweet, geeuwt en slikt
• wordt misselijk, duizelig en valt
Hoe krijg je het?
Door pijn, angst, schrik, honger, moeheid, benauwde omgeving
Wat kun je eraan doen?
Als je ziet dat het kind gaat flauwvallen, laat het dan gaan liggen op zijn zij. Als het kind al flauwgevallen is, leg het dan alsnog op zijn zij. Kijk of het kind iets in de mond heeft en verwijder dat. Maak knellende kleding los en zorg voor frisse lucht. Praat tegen het kind of knijp stevig in de oorlel om te zien of het kind al reageert als het kind bijkomt, laat het dan nog 10 minuten liggen, anders valt het weer flauw. Bescherm het kind tegen afkoeling. Let erop dat het kind zich daarna weer normaal herstelt. Waarschuw een arts als het kind na een paar minuten niet bijkomt of weer wegzakt, want er kan iets ernstigs aan de hand zijn, b.v. een shock
7. Hersenschudding
Wat is het?
Een kind heeft zeker een hersenschudding, als het na een val of klap op het hoofd bewusteloos raakt (niet meteen huilt). Het bewustzijnsverlies kan variëren van enkele seconden tot 10 minuten.
Er is dan sprake van een lichte hersenschudding. Als het bewustzijnsverlies langer duurt, dan is het letsel ernstiger, b.v. een zware hersenschudding
De verschijnselen zijn:
• het kind weet niet wat er gebeurd is
• heeft hoofdpijn
• is duizelig
• wordt misselijk en gaat braken
Hoe krijg je het?
Door een klap of val op het hoofd of stuitje.
Wat kun je eraan doen?
Als het kind bewusteloos is, leg het dan op zijn zij. Maak knellende kleding los, kijk of het iets in de mond heeft. Waarschuw een arts (ook als het kind kort bewusteloos is geweest).
8. Reanimatie
Wat is het?
Reanimatie is hartmassage in combinatie met beademing
Oorzaken van een ademhalingsstilstand:
• vreemd voorwerp, voeding of slijm in de luchtpijp
• verdrinking
• ernstige luchtwegeninfectie
• vergiftiging
• insectensteek in keel
• verbranding
• verwonding
• wiegendood
Oorzaken van een hartstilstand kunnen zijn:
• aangeboren
• hartafwijking
• elektriciteit
• zuurstofgebrek
Wat kun je eraan doen?
Laat een dokter of ziekenwagen bellen.
Bij kinderen is er meestal eerst sprake van een ademstilstand, die na enige minuten gevolgd wordt door een hartstilstand. Daarom moet bij kinderen altijd eerst de ademstilstand worden opgeheven, voordat tot hartmassage wordt overgegaan. Door met beademen te beginnen, krijgt het hart weer zuurstof, waardoor hartmassage soms niet meer nodig is
Voor je gaat reanimeren eerst goed kijken of het inderdaad nodig is!
Dit doe je door:
• huidskleur beoordelen: kind ziet blauw of grauw wit
• bewustzijn controleren: kind reageert niet op praten en pijn (flink knijpen!)
• ademhaling controleren: voel met je hand in richting van de kin op overgang borstbuik
Ademt het kind niet, handel dan als volgt
ABC regel: (Ademweg vrijmaken, Beademen beademen beademen, Circulatie herstellen
Ademweg vrijmaken:
Het hoofd opzij draaien, mond openen en schoonvegen met een of twee vingers, bij voorkeur gewikkeld in een zakdoek of iets dergelijks.
Als er sprake is van een vreemd voorwerp: leg het kind voorover op je knie, tafel of stoel, met het hoofd en armen naar beneden en duw een aantal malen krachtig tussen de schouderbladen, zodat de borst van het kind tegen de harde onderlaag wordt geduwd
Een baby kun je ook aan de voetjes optillen en ondersteboven houden met zijn borstkas tegen je onderarm en dan krachtig tussen zijn schouderbladen duwen.
Beademen:
Leg het kind op de grond of op de schoot, leg het hoofd achterover door een hand in de nek te leggen en een hand op het voorhoofd. Plaats eigen mond over neusje en mondje van het kind . Mond op mond beademen mag ook: knijp dan de neus dicht tijdens het inademen en laat hem weer los tijdens het uitademen blaas met pufjes vanuit je wangen (alsof je de rook van een sigaret uitblaast). Kijk of de borstkas beweegt. Tijdens het uitademen je mond even weghalen, zodat de lucht er uit kan. Tempo: 1 pufje om de 3 seconden; het beademen doe je 4x keer achter elkaar.
Als het beademen niet lukt:
Zoek de fout eerst bij jezelf (hoofd van het kind niet goed achterover). Dan het mondje controleren op braaksel, en alles van “A” (ademweg vrijmaken) herhalen.
Circulatie herstellen:
Na een paar keer beademen de hartslag controleren door twee vingers op het strottehoofd te plaatsen en naar de zijkant af te glijden tot je de halsslagader voelt kloppen. Als je geen hartslag voelt, dan hartmassage toepassen: leg het kind op de grond of op schoot (harde ondergrond). Ondersteun nek en rug met de hand. Druk bij kleine kinderen tot 2 jaar met 2 gestrekte vingers het borstbeen ongeveer 2 cm diep in tussen de tepels (loodrecht naar beneden).
Druk bij grotere kinderen tot 8 jaar met de muis van je hand het borstbeen ongeveer 3 cm diep in (loodrecht naar beneden) tempo: 2 massages per seconde (net zo snel als je eigen hartslag op dat moment!) na 5 hartmassages 1x beademen (hardop tellen)
EN VOORAL: BLIJF RUSTIG!
9. Verslikking
Wat is het?
Door verslikken kan een voorwerp of etensrest in de luchtpijp blijven steken (berucht zijn nootjes, druiven, kralen, lollies en kapotte fopspenen). Het kind kan geen adem meer halen, zit met wijd open mond en ogen, kan niet praten. Als het voorwerp niet verwijderd wordt, loopt het kind blauw aan, verliest het bewustzijn en stikt.
Hoe krijg je het?
De meeste gevallen van verslikking doen zich voor tijdens het eten of drinken. De oorzaak is meestal praten met de mond vol of het volproppen van de mond. Het gebeurt ook wel eens dat oudere kinderen een baby in een onbewaakt ogenblik iets in de mond stoppen. Ook kapotte fopspenen zijn wel eens de boosdoener.
Wat kun je eraan doen?
Blijf rustig, leg het kind over je knie met het hoofd naar beneden (een kleine baby kan ook over je onderarm gelegd worden of aan de voetjes worden opgetild en ondersteboven gehouden worden met zijn borstkas tegen je onderarm). Duw een aantal malen krachtig tussen de schouderbladen, zodat de borst van het kind tegen de harde onderlaag wordt geduwd (niet slaan of kloppen) wordt het kind slap (bewusteloos), duw dan nog een paar keer (door verslapping van de spieren raakt het voorwerp meestal los). Lukt het dan nog niet, probeer het voorwerp met de vingers achter uit de keel te halen lukt dit ook niet. Ga dan beademen laat iemand de dokter of ambulance bellen 100 of 112.
10. Verdrinking
Wat is het?
Bij een verdrinking is water in de luchtwegen terechtgekomen. Er kan geen zuurstof meer worden ingeademd en het slachtoffer stikt.
Ook als het kind bijna verdronken is, kan het na enige uren of zelfs na een dag nog dood gaan, omdat de longen zijn aangetast (dit heet een tweede verdrinking).
Hoe gebeurt het?
Vaak is het een combinatie van factoren:
• toegankelijkheid van het water
• hoeveelheid water in de buurt
• toezicht
• leeftijd van het kind
• zwemvaardigheid van het kind
Wat kun je eraan doen?
• kijk of het kind reageert (praten en hard knijpen)
• maak de ademweg vrij (hoofd opzij en mond schoonmaken)
• controleer ademhaling (leg hand op overgang borstbuik)
• ga beademen als er geen ademhaling is
• controleer na een minuut beademen de hartslag (vingers naast de luchtpijp)
• pas eventueel ook hartmassage toe
• zo snel mogelijk een ambulance laten waarschuwen 112
• bescherm het kind tegen afkoeling
• blijf bij het kind
11. Bloedingen
Wat zijn het?
Bloedingen kunnen inwendig zijn of uitwendig. Bij inwendige bloedingen zie je niets aan de buitenkant, bij uitwendige bloedingen kan het bloed zelfs uit de wond spuiten.
Hoe krijg je het?
Door schoppen of door stompen in de buik, door scherpe voorwerpen, stoten, vallen, bijten.
Wat kun je eraan doen?
Als het bloed gelijkmatig uit de wond stroomt (arteriële bloeding): het betreffende lichaamsdeel hoog houden en een snelverband aanleggen. Als het bloed erdoorheen komt, vette of synthetische watten eromheen doen en het geheel stevig inzwachtelen met een cambric zwachtel, waarbij de watten ongeveer 2 cm aan weerskanten moeten uitsteken (dit heet een wonddrukverband).
Als het bloed stootsgewijs uit de wond spuit (slagaderlijke bloeding): Ambulance laten bellen.
Het kind laten liggen het betreffende lichaamsdeel hooghouden. Slagader tussen wond en hart dichtdrukken tegen het onderliggende bot of de wond zelf dichtdrukken door een ander een wonddrukverband of door met de duim op het verband te drukken.Slagader loslaten als het bloeden gestopt is of als er professionele hulp is.
Inwendige bloeding: zie shock
Bij bloeding uit vinger: zijkanten vinger afdrukken ("bidden").
Bij bloeding uit hand of onderarm: met je duim de slagader aan de binnenkant van de bovenarm net onder de biceps dichtdrukken tegen het bot.
Bij bloeding uit bovenarm of oksel: met je duim de slagader achter het sleutelbeen aan de buitenkant van de schuine halsspier dichtdrukken tegen de 1e rib.
Bij bloeding uit been: met beide duimen op elkaar of met de vuist de slagader in de lies dichtdrukken tegen het schaambeen.
12. Bloedneus
Wat is het?
Een bloeding in de neus
Hoe krijg je het?
Door neuspeuteren, verkoudheid, vreemd voorwerp in de neus, een klap op de neus.
Wat kan je doen?
Hoofd iets voorover houden. Druk met duim en wijsvinger de neusvleugels dicht vlak onder het harde neusbeen gedurende 5 à 10 minuten. Als de neus nog bloedt, laat het kind de neus goed leeg snuiten en druk de neus nogmaals 5 à 10 minuten dicht (behalve wanneer er sprake is van een val of stomp).
Blijft het bloeden of heeft het kind een bloedneus door een harde val of stomp, laat dan de dokter even kijken of er niets gebroken is.
Als het kind bewusteloos is door een val en er bloed uit de neus komt, kan er sprake zijn van een schedelbasisfractuur. In dit geval van de neus afblijven en de dokter bellen.
NOOIT Watten in de neus stoppen. Dit bevordert infectie en na het verwijderen kan er weer een bloeding optreden.
13. Bijtwond
Wat is het?
Een bloedende pijnlijke wond door een beet van een dier of mens.
Hoe krijg je het?
Sommige kinderen bijten letterlijk van zich af en kunnen daarbij andere kinderen of volwassenen bijten. Ook worden kinderen regelmatig gebeten door honden of katten.
Wat kun je eraan doen?
Als de wond te groot is voor een pleister of blijft bloeden, een snelverband aanleggen en naar de dokter. In alle andere gevallen de wond goed uitspoelen met water en zeep (omdat de kans op infectie groot is) de wond desinfecteren en verbinden. Volwassenen en niet gevaccineerde kinderen altijd naar de dokter laten gaan voor een prik ter bescherming tegen tetanus.
14. Gat in het hoofd (grote wonde)
Wat is het?
Een hevig bloedende wond op het hoofd. Ook kleine wonden kunnen flink bloeden, waardoor het vaak erger lijkt dan het is.
Hoe krijg je het?
Door vallen of stoten
Wat kun je eraan doen?
Bloeding stelpen met een snelverband of steriel gaas met een dot watten erop (nooit de watten rechtstreeeks op de wond). Bekijk de schade als de bloeding gestopt is (na ongeveer 5 minuten). Als de wondrandjes wijken, een zwaluwstaartje aanbrengen en een pleister eroverheen plakken als de wond te groot is voor een pleister of blijft bloeden, een snelverband aanbrengen en naar de dokter gaan. Als er een voorwerp in de wond zit, dit laten zitten en naar de dokter gaan. Als het kind suf is of gaat braken de dokter bellen (zie hersenschudding).
15. Kneuzing
Wat is het?
Een kneuzing is een onderhuidse bloeding door verscheuring van weefsel of spieren, b.v. een blauwe plek
Kenmerken van kneuzing zijn:
• Eerst pijn
• Later zwelling en blauwe verkleuring
Hoe krijg je het?
Door vallen, stoten of knellen
Wat kunnen we eraan doen?
Het gekneusde lichaamsdeel is pijnlijk, maar beweging is wel mogelijk. Als je twijfelt tussen een botbreuk of een kneuzing, behandel het dan alsof het een breuk is.
De eerste hulp bij een kneuzing beperkt zich tot: koelen met koud water, een koud washandje of ijsblokjes in een doek of washandje gewikkeld (pas op voor bevriezing) gedurende tenminste 10 minuten; hierdoor wordt zwelling tegengegaan. Het getroffen lichaamsdeel hoog leggen en rust geven. Alleen een geoefend EHBO-er mag een drukverband aanleggen
16. Schaafwonde
Wat is het?
Een schaafwond is een oppervlakkige, niet erg bloedende wond, die erg pijnlijk kan zijn.
Hoe krijg je het?
Door o.a. vallen en stoten
Wat kun je eraan doen?
Omdat een schaafwond meestal sterk verontreinigd is en weinig bloedt, is de kans op infectie en tetanus groot.
De eerste hulp bestaat daarom uit:
• vuile wond schoonwassen met water en zeep (goed spoelen om zeepresten te verwijderen)
• wond met een steriel gaasje droogdeppen en desinfecteren
• alleen een pleister erop doen als de wond erg bloedt (metallinepleister kleeft niet aan de wond)
• als de schaafwond te groot is voor een pleister leg je een steriel gaasje op de wond, daarop een laagje witte watten en een hydrofiele zwachtel er omheen. Je kunt ook een snelverband gebruiken of een metallinecompres in de juiste maat knippen, op de wond leggen (aluminiumkant op de wond). Zet rondom vast met kleefpleister.
17. Splinters
Wat is het?
Een klein stukje glas, metaal, hout of doorntje in de huid.
Hoe krijg je het?
Door het beetpakken van, stappen in of vallen in/op ongeschaafd hout, kapot glas, doornstruiken en andere voorwerpen.
Wat kun je eraan doen?
• pak met een pincet de splinter zo dicht mogelijk bij de huid en trek hem in de lengterichting eruit.
• doe wat betadinejodium op het wondje.
• als de splinter niet uit de huid steekt, voorzichtig drukken en alsnog proberen hem met de pincet eruit te trekken
• lukt het niet en zit de splinter vlak onder de huid, maak de huid boven de splinter open met een steriele naald (punt even in het vuur houden en af laten koelen) en nogmaals proberen hem eruit te trekken
• lukt het niet, zit de splinter te diep of is hij te groot, ga dan naar de dokter.
18. Botbreuk
Wat is het?
Er zijn 2 soorten botbreuken: gesloten en open botbreuk:
• Gesloten: het bot is gebroken, maar de huid is heel.
• Open: het bot is gebroken, en de huid is kapot
De kenmerken van een botbreuk zijn.
• Pijn
• zwelling
• kind gebruikt het gebroken lichaamsdeel niet (soms is bewegen wel mogelijk, maar pijnlijk)
• soms abnormale stand of beweeglijkheid
• soms steekt het bot door de huid heen
• soms horen kraken
Hoe krijg je het?
Door het uitoefenen van een te grote kracht op het bot. Vb door een val
Wat kun je eraan doen?
Stel het kind gerust, zorg ervoor dat het gebroken lichaamsdeel niet wordt bewogen.
Bel een dokter.
Steun het gebroken lichaamsdeel:
gebroken hand, pols of onderarm: mitella aanbrengen.
gebroken elleboog, bovenarm of sleutelbeen: brede das aanbrengen.
gebroken been: opgerolde deken, kleren of tassen naast het hele been leggen. open botbreuk steriel afdekken m.b.v. een snelverband, waar de zwachtels afgeknipt zijn. Het snelverband afplakken met kleefpleister (kleding laten zitten, desnoods eroverheen plakken)
geef het kind niets te eten of te drinken, ook geen pijnstiller i.v.m. een eventuele narcose.
BIJ TWIJFEL ALTIJD AANNEMEN DAT HET GEBROKEN IS!
19. Insectenbeten
Wat is het?
Een rode of witte jeukende zwelling op de plaats van de beet.
Hoe krijg je het?
Door de beet van een insect (mug, vlo, wesp, bij, hommel).
Wat kan je eraan doen?
Steek van bij, wesp of hommel:
Als het een steek in de mond, neus, oor of hals betreft, meteen de dokter bellen. Bij een steek in de mond het kind alvast ijs geven om zwelling tegen te gaan. Ook de dokter bellen als het kind rood of benauwd wordt. In andere gevallen probeer je de angel met nagel of pincet eruit halen (niet op de huid drukken, anders druk je het gifzakje leeg). Doe er een gaasje gedrenkt in azijn of een washandje gevuld met ijsblokjes op (gedurende ongeveer 10 minuten) en dan Azaroncreme erop smeren.
Steek van mug of vlo:
Azaroncrème erop smeren
20. Ontwrichting
Wat is het?
Bij een ontwrichting is de gewrichtskop uit de gewrichtskom geschoten. De kop en de kom blijven dan naast elkaar staan. Het gewrichtskapsel en de banden zijn gescheurd. Soms is ook het bot gebroken. Het komt vaak voor bij het schoudergewricht en ellebooggewricht (zie ZONDAGSARMPJE).
De kenmerken:
• Pijn
• bewegen is onmogelijk
• abnormale stand van het gewricht (vergelijk gezonde kant)
Hoe krijg je het?
Door vallen of trekken
Wat kun je eraan doen?
• doe er niets aan
• beweeg het gewricht niet
• behandel het als een botbreuk
• bij schouder- of elleboogontwrichting arm zelf laten steunen of een brede das aanleggen
• naar de dokter gaan
21. Oogletsel
Wat is het?
Verwonding van het oog
Hoe krijg je het?
Door zand, takken, glas, prikpennen, vorken, scherpe nagels, een klap, bal.
Wat kan je eraan doen?
Een vuiltje met een nat wattenstokje of nat puntje van een schone zakdoek naar de dichtstbijzijnde ooghoek vegen. Als het op het hoornvlies zit (voor de pupil) of als het vast zit, ga dan naar de dokter. Zand of bijtende stoffen kun je het beste eruitspoelen met behulp van zacht stromend water of een oogbadje. Is het oog zelf beschadigd of zit er een voorwerp in, dek het oog af met een oogdop of met de hand als een kommetje eroverheen. Vervoer het kind in zittende houding naar de dokter (dan is er minder druk op het oog).
Nooit iets op het oog zelf leggen of erop drukken
22. Tand door de lip
Wat is het?
Een wond in de lip veroorzaakt door een tand.
Hoe krijg je het?
Door vallen, springen of stoten.
Wat kun je eraan doen?
• koud nat washandje erop eventueel gevuld met ijs
• als de wondrandjes wijken, deze naar elkaar toedrukken met duim en wijsvinger tot het bloeden is gestopt. Advies van de dokter vragen; moet soms gehecht worden.
• als de tand in de lip zit, naar de tandarts gaan
• als de tand eruit is, los zit of gebroken is, naar de tandarts gaan
• de losse tand niet afspoelen of schoonvegen, maar vochtig houden d.m.v. speeksel of melk
23. Piemeltje tussen de rits
Wat is het?
Tijdens het dichttrekken van de ritssluiting van de broek komt het piemeltje vast te zitten.
Hoe krijg je het?
Kinderen willen graag alles zelf doen, dus ook aankleden. Hierdoor kan deze pijnlijke situatie ontstaan. Ook een leidster, die te haastig is met dicht ritsen, kan de oorzaak zijn.
Wat kun je eraan doen?
• kind op de rug leggen (gewicht broek hangt niet meer aan de rits)
• broek openknippen naast de rits (zorg, dat het kind de schaar niet ziet)
• voorzichtig proberen de rits open te trekken, lukt het niet naar de dokter gaan
• Zit er veel voorhuid tussen of is het kind besneden dan naar de dokter gaan
24. Buil
Wat is het?
Een onderhuidse blauw gekleurde zwelling op het hoofd.
Hoe krijg je het?
Door vallen of stoten
Wat kun je eraan doen?
Leg er een koud nat washandje op gedurende ongeveer 10 minuten. Gaat het kind braken of wordt het suf, waarschuw dan de dokter (zie hersenschudding).
25. Voorwerpen in de neus
Wat is het?
Kleine kinderen stoppen niet alleen van alles in hun mond, ook oren en neus worden niet vergeten. Soms zie je, dat een kind iets in zijn of andermans neus stopt. Maar vaak merk je dit pas later, b.v. wanneer een kind naar zijn oor grijpt of wanneer er pus uit steeds hetzelfde neusgat komt
Hoe krijg je het?
Alle kleine voorwerpen kunnen in neus en oren gestopt worden. Favoriet zijn kraaltjes of piepschuim bolletjes afkomstig uit de vulling van speelgoedbeesten.
Wat hun je eraan doen?
Voorwerp in neus: druk het open neusgat dicht en laat het kind snuiten. Lukt het niet, ga dan naar de dokter
Voorwerp in de oor: Ga naar de dokter. Als het een insect betreft, druppel dan wat lauw water in het oor; komt het beest niet naar buiten, ga dan naar de dokter
26. Zondagsarmpjes
Wat is het?
De naam "zondagsarmpje" is ontleend aan de klassieke zondagmiddagwandelingen die ouders met hun kroost maakten. Het kleinste kind viel, werd aan de arm overeind getrokken, huilde en gebruikte opeens zijn armpje niet meer. Door het rukken aan de arm bleek de elleboog, de schouder uit de kom te zijn getrokken.
Hoe krijg je het?
Door het kind aan de arm op te tillen, door hard aan de arm te trekken of door te hangen aan een rekstok.
Wat kun je eraan doen?
Houd de arm zo onbeweeglijk mogelijk, en steun de arm met behulp van een brede das of laat het kind de arm zelf steunen ga meteen naar de dokter.
Let erop dat er nooit aan armpjes wordt getrokken of opgetild.
27. Onderkoeling
Wat is het?
Een daling van de lichaamstemperatuur onder de 36 graden
Het kind
• voelt koud aan (niet alleen de handjes of voetjes, maar het hele lijfje)
• ziet bleek
• rilt of is suf en reageert minder dan anders
Hoe krijg je het?
Door een te koude of natte omgeving, te weinig kleertjes aan, natte kleding of na koorts.
Wat kan je eraan doen?
• natte kleren uittrekken en het kind afdrogen (ook het hoofd)
• als het kind niet suf is, in een warm badje doen (niet heet!)
• warm inpakken, ook het hoofd (als het gaat slapen met een kruik in bed leggen)
• als het kind niet suf is, iets warms te drinken geven
• als het kind wel suf is, de temperatuur opnemen,
• het kind met je eigen lichaamswarmte opwarmen (bloot tegen bloot) en de dokter bellen
38. Koorts
Wat is het?
Koorts is een verhoging van de lichaamstemperatuur boven de 38 graden. Het is een reactie van het lichaam op een infectie. De koorts zorgt ervoor, dat ziektekiemen sneller onschadelijk worden gemaakt.
Het kind voelt warm aan (niet alleen het hoofd, maar het hele lijfje) heeft een rode kleur maakt een zieke indruk of is juist erg druk
Hoe krijg je het?
Door een infectieziekte, b.v. verkoudheid, kinderziekte, oorontsteking. Ook een te warme omgeving of te veel kleding kan een verhoogde lichaamstemperatuur veroorzaken.
Wat kan je eraan doen?
De temperatuur opnemen via de anus met een digitale thermometer (is veiliger dan een kwikthermometer). De kleertjes uittrekken het kind afsponzen met lauw water of in een lauw badje doen, tocht vermijden, alleen een hemdje en luier aantrekken of bloot onder een laken leggen. Laat het kind (eten hoeft niet). Als het op het kinderdagverblijf gebeurt: ouders bellen met de mededeling, dat zij het kind op moeten halen, of ten minste de ouders ’s avonds op de hoogte brengen. Regelmatig bij het kind gaan kijken of het geen koortsstuipen krijgt.
NOOIT: het kind warm inpakken, want anders kan het kind zijn warmte niet kwijt en loopt de temperatuur alleen maar op; koortsstuipen kunnen dan optreden.
29. Koortstuipen
Wat is het?
Koortsstuipen komen voor bij kinderen op de leeftijd van 6 maanden tot ongeveer 5 jaar. Ze kunnen optreden als de temperatuur snel stijgt. De hersenen raken geprikkeld door de hoge temperatuur.
volgende verschijnselen kunnen optreden:
• ogen draaien weg
• het kind spant alle spieren aan en schokt met armen en benen
• het gezicht ziet blauw of bleek
• soms wordt het kind geheel slap
De aanval duurt meestal een paar minuten, hierna komt het kind weer bij bewustzijn, is suf en kan gaan spugen
Hoe krijg je het?
Door het snel oplopen van de lichaamstemperatuur. Waarom het ene kind hier wel gevoelig voor is en het andere niet, is onbekend. Erfelijkheid speelt wel een rol
Wat kan je eraan doen?
Tijdens de aanval:
zorgen dat het kind zich geen pijn kan doen, b.v. speelgoed opzij leggen, kind op matras leggen of iets zachts onder het hoofd leggen (niet te dik). Arts laten bellen en ondertussen op de klok kijken hoe lang de aanval duurt.
Na de aanval:
Het kind op de zij leggen (kan spugen), kijken of mond leeg is en eventueel schoonmaken, knellende kleren losmaken. De ademhaling en het bewustzijn controleren, de temperatuur opnemen. Bij koorts afsponzen met lauw water. Medicijnen geven als de ouders deze hebben meegegeven
Wat kan je verder doen?
Kinderen met koorts zo koel mogelijk houden, door warme kleren uit te trekken, alleen onder een laken te leggen en af en toe met lauw water af te sponzen of in een lauw badje te zetten.
IV. Systematisch verzorgend handelen
1. Gegevens verzamelen
a) Observatie van het kind
A: Voorstelling
Naam: Eliot
Geslacht: jongen
Leeftijd: 19 maanden en 6 dagen (11-08-01)
B: Lichaamlijke en zintuigelijke ontwikkeling
Lengte: 71 cm
Gewicht: 9kg 500g
Gelaat: licht roos
Gebit: 8 beneden, 7 boven
Afwijkingen: plat achterhoofd, vervorming aan zijn bilnaad
C: Motorische ontwikkeling
(1) algemene ontwikkelingskenmerken
Hij stapt alleen, kan al zelfs lopen.
(2) spel
Manuele expressie: spelen met klei, water, zand, verf enz.
Hij vindt water leuk. Als hij in bad is vindt hij het leuk om op het water te slaan.
Verhaaltjes vertellen, voorlezen, poppenkast
Wanneer ik een verhaal wilde vertellen of lezen vond hij dat niet interessant. Hij ging weg.
Muziek
Muziek vindt hij leuk. Als je voor hem zingt vb. “Handjes draaien” dan doet hij de gebaren mee en klapt hij in zijn handjes.
Slaap
Hij slaapt met een fopspeen. Als hij vroeg in het KDV aankomt slaap hij 1 uur in de voormiddag. En 2 uren in de namiddag.
E: Zelfredzaamheid
(1) Voeding
Hij eet en drinkt alleen. Wanneer hij eet doet hij dat heel proper.
(2) Aan- en uitkleden
Hij kan zijn sokjes uitdoen. Voor de rest is hij nog volledig afhankelijk.
(3) Zindelijkheid
Is nog niet zindelijk. Maar is heel normaal voor zijn leeftijd.
F: Sociale en emotionele ontwikkeling
(1) Met andere peuters
Hij heeft wel contact met de andere kruipers maar dat is altijd ruzie.
(2) Met volwassenen
Zoekt contact met de volwassenen. Zit graag op de schoot.
G: Taalontwikkeling
(1) Begrijpen
Hij begrijpt alles wat je zegt.
(2) Zelf praten
Hij kan al verschillende woordjes zeggen.
(3) Woordenschat
Zoals kijk, nog, neen,..
2. Probleemstellingen
a) Motoriek
Hij kleurt niet met kleurtjes maar blijft op het papier tikken.
b) Toiletgang
Is nog niet zindelijk. Hij draagt een luier
c) Wassen en baden
Is nog volledig afhankelijk van de verzorgende.
d) Aan- en uitkleden
Is bijna volledig afhankelijk van de verzorgende
e) Eten en drinken
Kan zelfstandig eten en drinken. Je moet wel zijn bordje aanbieden. Hij wil altijd als eerste eten.
3. Doelstellingen
a) Motoriek
Er voor zorgen dat die zijn fijne motoriek verder ontwikkelt door echt te gaan kleuren.
b) Toiletgang
Opletten dat hij niet rood wordt.
c) Wassen en baden
Eliot observeren dat hij proper is.
d) Aan- en uitkleden
Langzamerhand leren dat hij zich zelfstandig aankleed
e) Eten en drinken
Zorgen dat hij op tijd zijn eten krijgt.
4. Actieplan
a) Motoriek
Ik geef hem een blad papier en toon hem hoe hij dat moet doen en laat hem regelmatig oefenen.
b) Toiletgang
Hem regelmatig verluieren (3 a 4 maal) en een goede techniek gebruiken.
c) Wassen en baden
Controleren of de hygiëne in orde is. En zo nodig een badje geven.
d) Aan- en uitkleden
Ik leer hem nu zijn pull uitdoen. En later nog iets anders.
e) Eten en drinken
Hem voorbereiden dat hij zelfstandig kan eten.
5. Evaluatie van de zorg en de resultaten
Ik heb Eliot verschillende malen laten kleuren. Onder toezicht doet die dat goed zonder stippen, en zonder toezicht gaat hij weer stippen. Ik blijf dit verder opvolgen.
Ik verluier Eliot 3 tot 5 maal. Zijn billen bijven goed.
Ik observeer Eliot en indien nodig geef ik hem een badje. Tot nu toe is het nog niet gebeurt.
Eliot probeert al zichzelf een beetje aan te kleden door zijn handen in de mauwen te steken.
Hij krijgt zijn bordje op tijd en blijft netjes eten.
V. Spelvoormidag
1. Schematiche overzicht van de dag
8.45 uur: Naar de kleuterklas
9.00 uur: Kleuters komen aan in refter van GAA2
We laten de kleuters in een kring zitten.
9.05 uur: Caroline stelt de leerlingen van 6 verzorging voor en geeft het thema aan door middel van een verhaaltje met vingerpopjes en door te zingen.
9.30 uur: De kleuters worden in drie groepen verdeeld door Caroline. Dan gaan de kleuters elk in hun eigen groepje.
9.35 uur: Doorschuifactiviteiten. Elk groepje gaat een kwartier bij Alexandra, Caroline, Kalthoum.
10.15 uur: De kleuters gaan plassen, handjes wassen en komen dan een koek eten.
10.30 uur: Speeltijd.
10.45 uur: De kleuters beginnen het spel “reis rond de wereld”, dat helemaal in het teken staat van dieren. Kalthoum begeleidt dit spel.
11.15 uur: De kleuters dansen samen met de leerlingen.
11.30 uur: De kleuters doen nog een gezamenlijk spel met de grote dominostenen onder begeleiding van Alexandra.
11.55 uur: De kleuters krijgen popcorn mee. We nemen afscheid.
12.00 uur: De kleuters worden begeleid naar hun klas.
2. Verhaaltje over de dieren
Caroline geeft het thema aan aan de hand van vingerpopjes en liedjes.
Vandaag gaan jullie 3 juffen hebben.
Hier is juffrouw Alexandra, hier juffrouw Kalthoum en ik ben juffrouw Caroline.
Maar wat heb ik hier?
Ik heb hier een geheimzinnige doos… Gaan we eens kijken? Wie weet er wat er in de doos zou kunnen zitten? Wie wil er raden?....
Gaan we eens kijken,
Oh, Wat is dat? Allemaal diertjes?
We gaan er één uitnemen…
Wat is dit?
Dit is een Koe.
Waar woont een koe?
De koe woont op de boerderij.
Wat doet de koe?
Meu meu
Wie wil er een koe?
Zeg twee namen en laat ze bij mij komen.
Ik denk dat de koe naar een feest wil. Ze is heel blij. Gaan we eens zingen van ’t is feest vandaag….
Jullie kennen dat liedje van bij juffrouw Peggy. Gaan jullie het eens zingen?
Gaan we het nu eens zingen in de taal van de koe? De koe doet …Meu
Meumeumeu….(wie een koe heeft, zwaait er mee…)
We gaan nog eens kijken in de doos…
Wat is dit?
Dit is een kip.
Waar woont een kip?
De kip woont op de boerderij.
Wat doet de kip?
Tok tok
Wie wil er een kip?
Zeg twee namen en laat ze bij mij komen.
Mag de kip ook meedoen? Gaan we ons liedje zingen in de taal van de kip?
We gaan nog eens kijken…
Wat is dit?
Dit is een schaap.
Waar woont een schaap?
Het schaap woont op de boerderij.
Wat doet het schaap?
Be be
……….met alle dieren
Wat is dit?
Dit is een kikker.
Waar woont een kikker?
Een kikker woont in de vijver.
Wat doet de kikker?
Kwak kwak
Liedje
Wat is dit?
Dit is een varken.
Waar woont een varken?
Een varken woont op de boerderij.
Wat doet een varken?
Knor knor
Liedje
Wat is dit?
Dit is een vis
Waar woont een vis
De vis woont in een vijver.
Wat doet een vis?
Mond open en dicht.
Liedje
Wat is dit?
Dit is een hond.
Waar woont een hond?
De hond woont in een huis.
Wat doet de hond?
Waf waf
Liedje
Wat is dit?
Dit is een kat.
Waar woont een kat?
De kat woont in een huis.
Wat doet de kat?
Miauw miauw
Liedje
Wat is dit?
Dit is een eend.
Waar woont een eend?
Een eend woont in een vijver.
Wat doet een eend?
Kwek kwek
Liedje
Wat is dit?
Dit is een paard.
Waar woont een paard?
Een paard woont op de boerderij
Wat doet een paard?
Hihi hihi
Liedje
Nu gaan we ons in groepjes verdelen. Ik heb de eendjes, de paardjes en de poesjes.
Als jullie straks dit geluidje horen (geblaf op casette) moeten jullie heel stil zijn en goed luisteren naar wat we zeggen.
Wie kan me zeggen welk dier we hier horen?
Als ik je naam roep kom je bij mij. Ik zal een stikker op je pull kleven en dan leg je je diertje in de doos.
(alle kindjes komen om een sticker)
Ik roep alle eendjes. Waar zijn de eendjes?
Nu gaan alle eendjes bij juffrouw Alexandra
Ik roep alle paardjes. Waar zijn de paardjes?
Nu gaan alle paardjes bij juffrouw Kalthoum
En nu roep ik alle poesjes.
En de poesjes blijven bij mij.
3. Doorschuif activiteiten
• Activiteit van Alexandra
De kleuters oefenen hun woordenschat in verband met “dieren” aan de hand van een sorteerspel: welk dier woont er in huis? Welk dier woont er op de boerderij? Welk dier woont er in de vijver?
• Activiteit van Caroline
De kleuters helpen allemaal met het “inkleuren” van de grote dieren. Ze plakken propjes watten op een blad dat dan deel uitmaakt van
de vacht van een dier.
Ik heb hier een dier getekend maar het is nog niet helemaal klaar
Weten jullie welk dier het is?
De kinderen antwoorden.
Gaan jullie me helpen om mijn eend af te werken?
De kinderen antwoorden.
IK zal jullie tonen hoe we dit gaan doen. Ik geef aan iedereen een blaadje en jullie mogen er watten propjes op kleven. Als jullie klaar zijn, ga ik jullie blaadjes op de eend plakken.
Terwijl de kinderen plakken praat ik met de kinderen.
Bv. Mooi! Het Het watje is zacht, he? Welke kleur heeeft het papier? Vind je het leuk?
Ik heb hier een dier getekend maar het is nog niet helemaal klaar
Weten jullie welk dier het is?
De kinderen antwoorden.
Gaan jullie me helpen om mijn vis af te werken?
De kinderen antwoorden.
IK zal jullie tonen hoe we dit gaan doen. Ik geef aan iedereen een blaadje en jullie mogen er watten propjes op kleven. Als jullie klaar zijn ga ik jullie blaadjes in op vis plakken.
Terwijl de kinderen plakken praat ik met de kinderen.
Bv. Mooi! Het Het watje is zacht, he? Welke kleur heeeft het papier? Vind je het leuk?
Ik heb hier een dier getekend maar het is nog niet helemaal klaar
Weten jullie welke dier het is?
De kinderen antwoorden.
Gaan jullie me helpen om mijn koe af te werken?
De kinderen antwoorden.
IK zal jullie tonen hoe we dit gaan doen. Ik geef aan iedereen een blaadje en jullie mogen er watten propjes op kleven. Als jullie klaar zijn ga ik jullie blaadjes op de koe plakken
Terwijl de kinderen plakken praat ik met de kinderen.
Bv. Mooi! Het Het watje is zacht, he? Welke kleur heeft het papier? Vind je het leuk?
• Activiteit Kalthoum
De kleuters spelen met een heel groot dominospel van dieren.
4. Koek
Ingrediënten:
• 200g vetstof
• 200g suiker
• 1 pakje vanillesuiker
• 4 eieren
• 300g zelfrijzende bloem
Bereidingswijze
Roer de vetstof zacht en voeg er de suiker en eierdooiers aan toe. Klop met de mixer tot er een glad deeg ontstaat. Zeef de bloem en klop onder het deeg. Klop het eiwit tot sneeuw en schep dit voorzichtig onder het deeg. Schep het deeg in een ingevette en met bloem bestoven cakevorm. Vul de cakevorm voor 2/3. Bak de cake 45 minuten in een voorverwarmde oven van 180°C.
Stappenplan:
STAP 2 Stel een plan op
Materiaal Methode
Cake
Benodigheden
• 1 cake vorm
• mixer
• een kom
• 400g vetstof
• 400g suiker
• 2 pakjes vanilesuiker
• 8 eieren
• 600g zelfrijzende bloem Cake
Werkwijze
• oven op 180°C
• boter + suiker+ eieren (mixen)
• + bloem (zeef) (mixen)
• bak vorm beboteren
• cake vorm 2/3 vullen
• in de oven 45 m
Materiaal Methode
Popcorn
Benodigheden
• 1 kookpot met deksel
• mais
• olie
• bloemsuiker Popcorn
Werkwijze
• Olie laten verwarmen
• Mais in de kookpot
• Popcorn laten poffen
Boodschappenlijst:
Zuivelproducten
• 8 eieren 0.82 euro
Allerlei
• Mais 1.40 euro
• 400g boter 0.32 euro
• 1/3 l olie 0.44 euro
Niet aan te kopen = op school
• 600g bloem 0.15 euro
• 400g suiker 0.40 euro
• 2 pakjes vanile suiker
• bloemsuiker
Totaal 3.52 euro
STAP 3 Organiseer en voer uit
• Oven op 180°C
• Boter+ suiker+eieren (mixen)
• + bloem (zeef) (mixen)
• bakvorm beboteren
• 2/3 vullen
• 45m in de oven
• olie verwarmen
• mais in de kookpot
• popcorn laten poffen
• bloemsuiker er over
• cake uit de vorm halen
• afwassen
• opruimen + controleren
STAP 4 Evalueer
Evaluatie productkwaliteit
+ = goed
+- = goed mits bijsturing
- = voldoet niet voor de klant
Naam bereiding Uitzicht (vorm / kleur / grootte)
smaak
gaarheid
t°
Cake + + + +
Popcorn + + +
Evaluatie Proceskwaliteit
Wat liep er fout
Materialen = ingredienten
• hoeveelheid
• versheid
/5
Middelen = gerei –apparaten aangepast (ook veiligheid) Mixer eerst uittrekken dan kuisen
Kookpot niet op fornuis
/5
Mrthode = bereidingswijze /5
Milieu
• hygiëne
• orde in de kast
Bakvorm beneden
/5
Mens
• haar, handen, nagels
• vakbenodigheden
/5
nederlands /5
5. Spel “reis rond de wereld”
Inkleding
Doen zoals de dieren (springen,…)
Inhoud
De kleuters leggen in groep een parcours af in de turnzaal.
Parcour:
6. Dansen en zingen
Liedje: Klap maar in de handen
Alle kleuters dansen samen op dit liedje: ze staan in een kring en doen de bewegingen van de leerlingen na.
Om te eindigen gaan we nu een beetje dansen. We gaan een grote kring maken. We geven elkaar een handje. Nu doet iedereen een stap naar achter om een mooie kring te hebben. Jullie gaan de juffen na doen.
We zetten de muziek op
Klap maar in je handen
Alain vande Putte / Miguel Wiels
Eendjes doen van kwak kwak
Kuikentjes zeggen piep piep
Ieder diertje zingt plots even luid
Hondjes zeggen waf waf
Vogels roepen tjierp tjierp
Alles krijgt een eigen stemgeluid
Zomer is weer in het land
Koetjes doen een rondedans
Grijp je liefste troeteldier!
Wat hebben we plezier!
Refrein
Klap maar in je handen!
Stamp maar met je voeten!
Fluit tussen je tanden!
Zet ze op een rij!
Lalalala….
Poesjes gaan van miauw miauw
Visjes zeggen bloeb bloeb
Ieder beestje heeft z’n eigen lied
Biggetjes doen knor knor
Duifjes zingen roekoe
En dat mooi geluid vergeet je niet
Zomer is weer in het land
Koetjes doen een rondedans
Grijp je liefste troeteldier!
Wat hebben we plezier!
REFREIN
Paardjes gaan van brrrr
Ezeltjes doen i-a
Papegaaien krijsen in je oor
Mensen gaan van blabla
Maar kindjes roepen hiep hoera!
Iedereen op aarde zingt in koor
Zomer is weer in het land
Koetjes doen een rondedans
Grijp je liefste troeteldier!
Wat hebben we plezier!
REFREIN 2x
• Armen in de lucht en zwaaien
• Armen in de lucht zwaaien en ronddraaien.
• Nu elkaar de handen geven en naar binnen en naar buiten gaan (3x)
• Nu met de armen een kip nabootsen en ronddraaien
• In de handen klappen
• Met de voeten stampen
• Tussen de tanden fluiten
• Hand geven en een beetje draaien
Dit doen we telkens opnieuw
7. Grote domino spel
De puzzel wordt nog eens gemaakt met alle kleuters samen.
8. Popcorn
De kleuters krijgen een geschenkje: een zakje popcorn.
Ingrediënten
• Maïs
• Olie
• Bloem suiker
Zet de pan op het vuur en laat ze warm worden. Doe er dan de olie in en een deel van de maïs. Regelmatig omroeren. Zet het vuur niet te hard. Tegen de tijd dat de popcorn gaat poffen, moet je het deksel er wel op zetten. Zo ga je verder totdat je de hoeveelheid popcorn hebt die je wenst.
Laat de popcorn afkoelen. Bestrooi met bloemsuiker. Verdeel in zakjes en versier.
VI. Met dank aan
• Mevrouw De Coster
• Mevrouw Aerts
• Mevrouw van Milttenburg
• Mevrouw De Smet
• Mevrouw Decabooter
• Mevrouw Van Craenenbroeck
• De leerlingen van 5 verzorging
VI. Bibliografie
http://www.kindjeopkomst.nl
http://www.just.fgov.be
http://www.gezondheid.be
http://www.123baby.nl
http://baby.beginthier.nl
http://www.babyinfo.nl
http://www.consafe.nl
http://www.kinderlinks.it-works.nl
http://www.ouderschap.com
http://www.meerling.nl
http://www.kindjeopkomst.nl
http://www.welcomebaby.be
http://communities.zeelandnet.nl
http://www.9maand.be
http://www.verantwoordspeelgoed.be
http://www.vum.be
http://www.zappybaby.be
http://www.kring-apotheek.nl
http://www.teleacnot.nl
http://www.just.fgov.be
http://www.pinkelotje.nl
http://www.vouwwerkjes.nl
http://www.babybelgie.com
http://www.kindengezin.be
http://www.redcross.be
MARYSE SIX, Orgami met dieren, Casterman 2002
MARYSE SIX, Knutselen met vouwblaadjes, Casterman 1997
MARYSE SIX, Orgami, Casterman 1999
ANNE YE, De eerste 18 maanden, Het spectrum 1993
DR J.P.SCHADE – DR G G.T.HANDENVELD – R.A.HELLENDOORN, Nieuw handboek eerstehulp, Tirion-Braarn 1997
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten