Sponsor of prijs nodig? Zelf sponsor worden?
Arkefly: Aruba

dinsdag 19 februari 2008

Werkstuk Aardrijkskunde De historie van Maarssen

Deelvraag 1
“Wie waren de oorspronkelijke bewoners, waarom hebben ze zich hier gevestigd en welke rol heeft De Vecht in dit proces gehad?”

1.1 Eerste bewoners
Van het allereerste begin van Maarssen is niet veel bekend. De Vecht was in de Romeinse tijd een belangrijke waterweg en de zand- en kleiruggen langs de stroombedding waren in die tijd ook al bewoond. De Romeinen gebruikten de Vecht om noordelijke streken te bereiken. In de negende eeuw kwamen de Noormannen de Vecht op met hun vikingschepen. Hun bedoelingen waren niet vriendschappelijk dus waarschijnlijk zijn er op strategische punten zoals in de rivierbocht bij Maarssen houten uitkijkposten of verdedigingsforten geplaatst om zichzelf te verdedigen tegen deze gevreesde indringers. We weten het alleen niet zeker. De Vecht heeft alles meegemaakt, maar die geeft slechts zelden informatie. In een dikke laag slib, die na het laatste ijstijdperk werd afgezet, bewaart de rivier sporen uit het verleden: spinsteentjes, kookgerei en aardewerkscherven. Dit vertelt ons iets van het leven van de eerste bewoners. In 866 wordt er voor het eerst een officiele melding gedaan van het bestaan van een nederzetting. Op een lijst van bezittingen van de bisschop van Utrecht wordt dan gesproken over ‘Marsna’of ‘Marsua’, wat ‘moerassige grond’ betekent. Het land bestond uit uitgestrekte veengebieden, overwoekerd door wilde begroeiing en nauwelijks toegankelijk. Daarom concentreerde de eerste bewoning zich op de hoge en droge oeverwallen van de Vecht. Maar door de toename van de bevolking zaten deze smalle stroken al gauw te vol en in de Middeleeuwen begint men met het ontginnen van het veenwildernis.
De cultuur in het land schuift zich langzaam op vanaf de rivier en daardoor onstaan er nieuwe nederzettingen zoals Maarsseveen en Tienhoven. Kapittels en kloosters van het bisdom Utrecht spelen bij die ontginning een belangrijke rol. Zij geven stukken grond in pacht aan leenmannen, die op de oeverwallen hun kastelen en ridderhofsteden gaan bouwen. Zo bouwt Hemericus van der Meer, op de plek waar nu de Julianaweg loopt, in 1083 het Slot te Maarssen. Dit kasteel zal door één van de latere bewoners, Steven van Zuylen van Nijeveld, ‘Zuylenburg’ genoemd worden. In 1672 valt het kasteel ten prooi aan de Fransen. Het werd geplunderd en in de brand gestoken. Maximiliaan van Lockhorst laat, nadat hij in 1702 eigenaar is geworden, een geheel nieuw huis bouwen en rondom een prachtige tuin aanleggen, geheel in Franse stijl. Dit huis staat bekend als Huis ter Meer. Aan het einde van de negentiende eeuw echter komt het verval. Nog wel bewoond, maar niet meer onderhouden, wordt het huis in 1902 voor afbraak verkocht. Van de oude stenen bouwt men nieuwe huizen. Het park wordt Maarssens eerste uitbreidingsplan: het gebied met de huidige Parkweg, Julianaweg en Beekweg.
Door het toenemende handelsverkeer over de Vecht tussen Amsterdam en Utrecht groeit het kasteeldorp Maarssen in de zeventiende eeuw tot een levendige en welvarende plaats. De bevolking bestond oorspronkelijk uit boeren en knechten, maar toen de zaken beter gingen kwamen er schippers, steenbakkers en andere ambachtslieden. De meeste huizen, nog van hout, stonde verspreid. Pas in de 16e en 17e eeuw ontstond er een aaneengesloten bebouwing, rondom de brug. De brug was toen al het centrum van het dorp, met aan de ene kant de "Prins te Paard" en aan de overkant de brouwerij "De Eenhoorn" (op de plaats van de huidige pastorie). De Gouden Eeuw werd ook voor deze streek een gouden tijd. Deze uitbreiding was voornamelijk te danken aan het feit dat Maarssen met andere Vechtdorpen een recreatiecentrum werd voor rijke Armsterdammers, die er een tweede huis lieten bouwen, vaak een kopie van hun Amsterdamse grachtenhuis. Amsterdamse kooplieden, rijk geworden door de handel op Oost-Indië, waren niet alleen op zoek naar beleggingsobjecten, maar ook naar een plek om ‘geheel in stijl’ te genieten van de rust en de natuur. Het was de tijd waarin het ‘Arcadische leven’ opgang kwam. Amsterdam was een drukke stad. De grachten stonken en het lawaai van paardenhoeven en houten wielen verstoorden de rust. Het raakte in de mode om landerijen te kopen en een buitenplaats te bezitten.
Eén van de eerste rijke kooplieden die hier zijn huis liet bouwen was Joan Huydecoper. Hij werd in 1640 Heer van Maarsseveen en hij was de burgermeester van Amsterdam. In 1628 liet hij de hofstede ‘De Gouden Hoeff’ verbouwen tot het buitenplaats ‘Gouden-stein’. In der loop van de eeuwen heeft ‘Gouden-stein’ veel metamorfose’s ondergaan. Het bleef tot 1938 in bezit van de familie Huydecoper. Sinds 1961 is het in gebruik als gemeentehuis.
Niet alleen de Amsterdamse kooplieden, maar ook de Portugese Joden hebben veel bijgedragen aan de glorietijd van Maarssen. Zij vestigden zich hier rond 1650 om een eigen zijde-industrie en tabakhandel op te zetten. Dat was in Amsterdam voor de Joden verboden. Daarmee gaven ze veel Maarssenaren werk. Joodse riten en symbolen zijn waarschijnlijk van invloed geweest op de bouw van de theekoepels langs de Vecht. Deze werden gebruikt als ‘loofhut’, een plaats waar tijdens het ‘Loofhuttenfeest’zeven dagen lang de Joodse zwerftocht door de woestijn werd herdacht. De restanten van de Joodse begraafplaats zijn nog te vinden aan de Machinekade, verborgen tussen struikgewas en hakhout, temidden van sloten en weilanden. Na 1795 kwam er een einde aan de welvarende tijd. De bezittingen langs de Vecht werden verlaten. Sommige huizen werden afgebroken en de grond werd verkaveld. Zo verdwenen veel mooie monumenten, maar gelukkig niet alles.

1.2 Ontginning
De welvaart die de zeventiende en achttiende eeuw kende was te danken aan het turf. Het hout dat eerst als brandstof diende was grotendeels weggevallen. Turf werd in de Middeleeuwen al opgegraven, maar in de achttiende eeuw bereikte de productie zijn top. Dat zorgde voor economische welvaart.
In 1000 was de Vechtstreek een moeilijk toegankelijk gebied. Het was door bomen overwoekerd veengebied waar geen mensen woonden.
De nederzettingen lagen op de oeverwallen van de Vecht en de landbouw vond plaats op de rivierklei daar vlak achter. Het gebied daar achter diende als jachtgebied en er werden bomen gekapt voor de houtvoorziening.
De bloei van de economie begint na de invallen van de Noormannen, ongeveer rond 1000. Er kwam een tekort aan landbouwgrond door de toename van de bevolking. Daarom word het woeste gebied ontgonnen. De bisschop van Utrecht bemoeit zich er niet veel mee, maar hij vroeg wel belasting aan de mensen die het grondgebied gebruikte. De ontginning begint vanaf de rivier en strekt zich uit tot aan Het Gooi.
In Maarsseveen graaft men vanaf de Vecht een dwarswetering, ‘Den Diepe’genaamd, om het water beter af te kunnen voeren naar de Vecht. Als er een stuk land ontgonnen is, dan wordt volgens het recht van opstrek een volgend perceel ontwaterd. Tot ongeveer 1500 zien we het in cultuur gebrachte land opschuiven naar het noorden.
De heer van Maarsseveen verkoopt in 1243 een stuk van Maarsseveen aan het kapittel van St. Pieter. Dit veengebied is aan de basis tien hoeven groot, maar door het recht van opstrek is het gebied vergroot. Tienhoven is nog niet ontstaan, het is alleen een naam voor een gebied vol wildernis. Bij het ontvenen werd de bovenste laag aarde weggegraven en de daaronder liggende veenlaag werd tot iets boven het maaiveld afgegraven. De verwijderde aarde word er later weer overheen gegooid en daarna werd het land gebruikt als weiland of bouwland. Men kreeg last van water dat van de hogere kleigronde bij de Vecht stroomden naar de lager gelegen ontginning. Door een kweldam werd dit voorkomen. Deze lag op de plaats waar tegenwoordig de Diependaalse Dijk ligt.
Door het opschuiven van de ontginning veranderen de namen van de dwarsdijken die langs de dwarsweteringen liggen. Zo werd in 1600 de Herenweg ‘Oude Wech’ genoemd en de Oude Dijk werd toen Nieuwe Dijck genoemd.
Men heeft er 400 jaar overgedaan om tot Tienhoven en Oud-Maarsseveen te komen met het ontginnen en ontvenen. De Tienhovenaren en Westbroekers waren dus sneller dan de Maarsseveners. De kavels liepen ook steeds smaller toe. Dat kwam doordat men boven de Looijdijk ingekneld raakte tussen Tienhoven en Westbroek die opkwamen en daarom moesten de kavels in één punt eindigen. Maarsseveen heeft hier zich hevig tegen verzet, maar tevergeefs. Daarom hoor je nog wel eens de uitdrukking: “ Groots opgezet, maar het leidt tot niets’, in een punt.
De overgang van droge ontvening naar slagturven vond plaats in de 16de eeuw. Ook hier was Maarsseveen trager in dan de omliggende plaatsen. Uit een boek uit 1536 blijkt dat men toen nog met de bovenlaag van de grond bezig was. In 1650 vindt men pas tegenslag bij het slagturven, want dan missen ze de sponswerking van het veen. Bij regenval zuigt het veen het water op dat veel groter is dan zijn eigen volume. Daarna komt het water weer geleidelijk vrij, maar nu verhoogde het waterpeil zich onmiddelijk. In die tijd komen er pas watermolens in Maarsseveen, namelijk bij het Brede Bos en de Molen Oostwaard.
Op de kaarten van het kapittel St. Pieter van de periode 1599-1642 wordt er geen enkel woord gesproken over slagturfing. Er word meer gesproken over wei- en hooiland en een stukje bouwland bij Looijdijk. Het kan zijn dat men in Maarsseveen om economische redenen zich liever bezig hield met veeteelt en het bereiden van boter en kaas in plaats van slagturfen. Ze deden dit misschien op kleine schaal of ze kochten turf in.
In het midden van de zeventiende eeuw begint de vraag naar turf te stijden door de komst van de buitenhuizen aan de Vecht. Er treedt dan ook een landbouwcrisis op. Toen werd er mee met turf verdiend dan met boter, kaas en vlees.
Wat wel opmerkelijk is dat 35% van de grondoppervlakte in handen was van kerkelijke organisatie’s zoals kapittels en gasthuizen. De grootste grondbezitters zijn Sint Bartholomeus met 40 morgen ( Morgen= grondoppervlakte van 0,8614 ha.), het Sint Elisabeth Gasthuis met 18 morgen en het Kapittel Sint Jan met 64 morgen. Corneliz was een zeer grote particuliere grondbezitter met 40 morgen.
De verdeling van kavels heeft nog steeds hoeve als basismaat. Een hoeve is 16 morgen. Het bezit van de mensen bestond meestal uit een hoeve, een halve hoeve of een viertel ( 4 morgen).

Wanneer de overgang plaats vond naar slagturven is niet precies duidelijk. Waarschijnlijk was het een geleidelijk proces van bestaande sloten uitbaggeren en verbreden. Zo kwam men op de eerste petgaten uit. Men moest kunnen garanderen dat het ontveende gebied weer bruikbaar zou kunnen worden voor landbouw. Aan het eind van de zestiende eeuw zag de overheid in dat hij dat niet kon verwachten. Op 18 augustus 1592 komt er een plakkaat uit met regels daarin. Men moet vanaf dan opgeven waar en hoeveel men wil slagturfen of moeren. Ook zijn er vastgestelde afmetingen van sloten, putten , swetten, akkers, ribben en de afstand die men van de dwarskade af moet blijven.

Ook waren er regels voor herbeplanting. Zo moesten er acht elzen komen per roede ( 1 roede= 3.7674 meter). Tussen maart en 1 augustus mag er alleen geslagturf worden. Zo kon men zekerheid krijgen met de belastingopbrengst. De traditionele verbinding van een te ontvennen stuk land met een goed stuk land blijft bestaan. Er kwam alleen een nieuwe garantie. Men kon 50 gulden betalen voor iedere morgen die ze denken te gaan gebruiken. Niemand had zich hier aan gehouden, maar de Staten van Utrecht zag dat het landverlies erg groot werd en kwam een nieuwe plakkaat. De petgaten mochten breder als de akkers ook breder werden gemaakt. De sloten mochten ook breder. Hierdoor werd het wateroppervlakte groter. De petgaten mochten 2.5 roede breed, maar de bewoners in Tienhoven en Maarsseveen kregen het voor elkaar om petgaten van 8 tot 9 roede breed te maken. De twaalf roede vanaf de dwarsdijk werd later ook afgegraven, daarvoor moest er vanaf gebleven worden. Er werd tot drie meter diep gebaggerd. Dit alles zou ontstaan tot grote veenplassen. Het gevolg was dat een groot deel van de inkomsten voor veendorpen wegviel en daardoor onstond armoede. De veengebieden waar men werkten en geld verdienden, was nu het gebied geworden voor vogels en vissen.

De secretaris van het gerecht kreeg opdracht om van de geldzaken over de gronden die gebruikt werden door boeren een administratie bij te houden. Zo kregen we over de achttiende eeuw een goed beel van het ontvenen. In de middeleeuwen was er geen richting duidelijk waar men opstrekte. In de achttiende eeuw zijn de veellieden kris-kras door elkaar gaan ontvennen. Men pachtte of kocht een perceel en baggert het uit en daarna begon met op een ander stuk grond. Hun werkzaamheden in de achttiende eeuw waren op de polders Binnenweg en ’t Zek., de Oude Dijk was hierbij het middelpunt. De Oude dijk liep toen van de Nedereindse Vaart naar de tegenwoordige Middenweg. Nu loopt hij dwars door het Bethunepolder en sluit aan op de veenlanden van Tienhoven. In 1722 werd besloten om alles in kaart te brengen, omdat de chaos zo groot was. De percelen die al vanaf 1694 van een nummer voorzien waren, werden alleen getekend. Zo kan je ook zien waar er woningen stonden. De Herenweg was nog onbebouwd en bij de Oude Dijk staan er zeven huizen. Aan de Looijdijk is een situatie te zien die lijkt op het huidige Oud-Maarsseveen.

Vanaf 1695 noteerde de secretaris van het gerecht wie er wou slagturfen, in welk perceel hij dat wou doen en hoeveel roeden ‘slick of bagger’ er uitgespreid zou worden op de akkers. Daarachter stond ook het geld dat betaald werd. Er werd in die tijd erg veel turf geproduceerd. De jaarproductie was tussen de 8.000 en 11.000 vierkante roeden gespreid ‘slick’ in de hele 18de eeuw en een gedeelte van de 19de eeuw. Een roede turf bestaat ongeveer uit 1300 turfen. Het verschilt wel eens, omdat de grootte van de turf ook anders kon zijn. Als we van deze maat uitgaan is er een turfproductie tussen 9 en 13 miljoen turf per jaar.
Een persoon had per jaar een klein aantal turf nodig. Tientallen manden turf zou genoeg zijn voor een heel jaar als brandstofvoorziening. De grote buitenhuizen en de ridderhofstede langs de Vecht hadden meer turf nodig, omdat ze meer dan een vuurplaats hadden.
Een familie in de achttiende eeuw gebruikte per jaar tussen de 450 en 600 manden turf. De ridderhofstede gebruikten nog meer, maar het meest werd verbruikt door de steenovens die in de achttiende eeuw veel langs de Vecht stonden. De steenoven van Slot Zuilen verstookte per jaar duizenden zakken turf. In 1760 is het meer dan 10.000 zakken, en in een zak ging nog meer dan in een mand. De grootste afnemers waren dus de industrieën die gebruik maakten van warmte-energie zoals steenovens, bierbrouwerijen, bakkerijen enz. Alle huisgezinnen in Nieuw-Maarsseveen, dat waren er 106 in het jaar 1748, verbruikten niet eens de hoeveelheid turf die een steenoven nodig had om te branden. Dat is ook te merken in de belasting. Zo moest een familie in 1795 5 gulden betalen over 454 manden en Slot Zuilen moest in 1760 701 gulden en 38 stuivers betalen.

Zonder de turf als brandstof en de klei van de Vecht als grondstof zou de steenbakkerij in onze omgeving er niet geweest zijn en zouden er alleen agrarische producten worden verkocht. Turf was de basis van het plattelandseconomie en was de beste brandstof voordat men steenkool ging gebruiken.
Er was directe werkgelegenheid voor de bevolking van Oud-Maarsseveen. In 1748 waren er 36 boerengezinnen en 26 boeren gezinnen daarvan werkten in een gemengd bedrijf van veeboer en turfboer. In totaal waren er 84 gezinnen die in een huis woonden. Er waren 21 daghuurdersgezinnen die in de zomer in het veen werkten.
Kleermaker Abraham Degendar ( een voorouder van de tegenwoordige familie Degen), probeert zijn inkomen te vergroten met zijn vier kinderen een perceel vene te pachten, ook bakker Jan Aartsz deed dat. Zo was vrijwel iedereen betrokken bij het turven.
In Nieuw-Maarsseveen had niemand een stuk veenland. Over daghuurders in de zomer is ook niks bekend in dat gebied. Deze mensen verdienden waarschijnlijk geld door te werken in de tuinen van de buitenhuizen.
Het turf bezorgen bij een klant was een grote organisatie. De zakken en manden moesten gevuld worden met turf, daarna moesten ze naar het huis of naar het bedrijf gebracht worden en vervolgens werden grote hoeveelheden in tonen gestort. Deze bezigheden werden apart betaald. Dit was een aardige bijverdienst voor de mensen. Er was een lotingssysteem ingevoerd om te voorkomen dat steeds dezelfde mensen de werkzaamheden verrichtten. De dragers en vulsters moesten zich in de zomer om 5 uur ’s ochtends en in de winter om 8 uur ’s ochtends melden bi de Maarssense brug om te loten wie er als eerst aan het werk mocht.
Het aantal mensen per kwarwei werd ook geregeld. Zo mocht er per 50 manden of minder maar één drager zijn. Bij de brouwerij werden hele schepen geslot en daar mocht vier man werken. Er waren wel twee regels:
1. De werkers mochten de kwaliteit van het turf niet achteruit laten gaan en als dat gebeurde mocht je twee weken niet meer werken en bij herhaling mocht je nooit meer dit werk doen.
2. De werkers mochten niet roken als ze aan het werk zijn, waarop dezelfde straf stond.

De turfwinning trok veel ‘buitenlandse’ arbeiders. ’s Zomers kwamen er veel mensen naar het Utrechtse veengebied. Ze kwamen bij turfbedrijven om te helpen bij het baggeren en om de akker te pachten. De gastarbeider kenden men in de veenstreek al lang. In de zeventiende en achttiende eeuw kwamen de polderjongen om te helpen bij de arbeid in de veenderijen. Sommige van deze gastarbeiders kwamen uit Ede en Veenendaal, maar later ook uit Gelderland en zelfs Duitslan. Deze jongens zijn getrouwd met de meisjes die hier woonden. Dat is te zien aan enkele Maarssense achternamen van familie’s zoals de Van Ginkels en de Van Veendendaals.
De mensen in Maarsseveen, Breukeleveen en Tienhoven zagen deze nieuwe mensen als een bedreiging voor hun dorpsgemeenschap en probeerden hen te verjagen wat alleen niet gelukt is. De overheid antwoorden daarop dat deze mensen aangenomen moesten worden want dat was ten goede voor de gemeenschap. Het was verboden om deze mensen weg te jagen. Na deze publicatie in 1703 werden er ook geen vreemdelingen buitengesloten.

Het dorp Oud-Maarsseveen onstond in 1408 en behoorde kerkelijk tot Tienhoven. De eerste bewoners zijn zeker weten de ontginners geweest die met de Zogwetering als ontginningsbasis steeds veder naar het noordoosten opdrongen, van Herenweg naar Oudedijk. In de 15de eeuw was deze ontwikkeling voltooid.
Wat met veel moeite ontgonnen is als cultuurlandschap, wordt in de zestiende en zeventiende eeuw weer aan het water prijsgegeven. Bij gebrek aan brandstof gaat men het pasverworven land afgraven om turf te winnen. Het geworven turf bleek het tekort goed op te vangen. Maar dat betekende wel het verlies van de weide- en akkergronden. Zo onstaan er plassen en trekgaten waar Maarssen zijn unieke omgeving aan te danken heeft.
Het dorp Tienhoven, dat is in 1243 door Herman van Maarssen aan de Pieterskerk 21 te Utrecht verkocht. Het was toen nog maar een stuk grond van tien hoeven (een oppervlaktemaat). Later werd het verbonden met Gunterstein in Breukelen. Met Breukeleveen en Oud-Maarsseveen vormde Tienhoven een kerkdorp. In de 18de eeuw was de predikant, Gerad van Schuylenburch, in de omgeving bekend. Hij trok zoveel kerkgangers dat de kerk twee keer vergroot moest worden.
Toen in de negentiende eeuw door de Franse overheersing de armoede steeds groter werd, probeerden lieden de plassen droog te malen om zo vruchtbare grond te krijgen. Dat bleek niet eenvoudig te zijn.
In 1850 kreeg de Belgische graaf de Bethune toestemming om de plas tussen Vaartdijk en Tienhovenskanaal droog te leggen, maar het gebied liep steeds weer onder kwelwater. Latere pogingen mislukte ook. Pas in 1880 lukte het met behulp van een stoomgemaal. De gemeente Amsterdam, die geïnteresseerd was in schoon water voor haar drinkvoorziening, sloot in 1930 een overeenkomst met het
Waterschap Bethune en verplichtte zich de zo kostbare bemaling op zich te nemen. Op de funderingen van het oude stoomgemaal werd een electrisch gemaal gebouwd, dat aan de Machinekade nog steeds te bezichtigen is. De Bethunepolderis al jaren waterwingebied van Amsterdam, maar de strijd tussen ‘plas’ of ‘polder’ is nog steeds niet voorbij. In het kader van het landinrichtingsplan voor het ‘Noorderpark’, dat is een waterrijk gebied van 6000 hectare tussen Utrecht en Hilversum, wordt overwogen om de polder weer gedeeltelijk onder water te zetten. De positieve effecten daarvan op de waterhuishouding van omringende natuurgebieden en agrarische bedrijven wegen misschien niet op tegen de negatieve gevolgen voor de waterwinning van Amsterdam.

Deelvraag 2
“Hoe heeft Maarssen zich ruimtelijk opgebouwd?”

2.1 Maarssendorp
Wongingbouwplan Zandweg-Oostwaard is voltooid. Er zijn ongeveer 1000 woningen gebouwd. Met het ‘Uitvoeringsplan Centrum’ werd de centrumfunctie met de oude dorpskern versterkt. Men begon de Kaatsbaan te verfraaien en dat werd gevolgd door het Pieter de Hooghplein en het Harmonieplein. Op Pieter de Hooghplein wordt wekelijks de markt gehouden en ’s zomers komt er elk jaar een kermis. Aan het harmonieplein bevinden zich onder andere de openbare bibiliotheek en het sociaal-cultureel centrum ’t Zand. Beide plekken zijn een stuk aantrekkelijker geworden door het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteiten. Bij dit poject hadden de bewoners grote inspraak. In de komende jaren zullen er nog meer projecten worden aangepakt. Het gaat daarbij dan vooral om herbestemming en hergebruik van bestaande panden ten behoeve van wonen, werken of voorzieningen.

2.2 Maarssenbroek
De laatste stukken wildernis worden neergehakt in het bisdom Utrecht. Hier moet Maarssenbroek komen. Het wordt 3750 m lang en 1250 m diep. Er werd al zeven jaar aan gewerkt door arbeiders en op 11 november 1285 moest het af zijn. De Duitse koning heeft de bisschop het beschikkingsrecht gegeven over een grondgebied in 950. Het gebied bestond voornamelijk uit moerasbos met zwarthout, berken en bramen. Veder was het onveilig en ontoegankelijk. Deze plek was rijp voor de Grote Ontginning van Hilversum tot Haarlem tot Maassluis. De bisschop begon stukken grond uit te geven aan mensen, om er cultuur in te brengen. Het waren rechte stukken en je vind ze terug in Zeven- , Acht-, Tien- en Achttienhoven. Het contract tussen een bisschop en kolonisten heet ‘cope’. Bij ‘cope’ word de kolonist een vrije boer. Hij kan met de grond doen wat hij zelf wil. Ook krijgt de nieuwe kolonie het buurrecht. Dat wil zeggen dat ze de baas zijn over hun eigen buurt. Deze mensen samen noemen we gerechten, en samen zijn de onder leiding van een schout die rechtspreekt. Een schout staat onder een bisschop. Sinds het begin van de Grote Ontginning is het stuk land van de boeren niet meer in hun eigendom, maar pachten ze die.
Een eeuw later ziet het landschap er heel anders uit. De grond is ontwaterd en ingeklonken. De bewoners van Maarssenbroek proberen het water te beheersen.
In de achttiende eeuw gebeurt er niet veel. Veel mensen komen in aanraking met nieuwe producten. In de Franse overheersing wordt Maarssenbroek in 1816 losgekoppeld van gemeente Maarssen, maar in 1857 zat het weer bij gemeente Maarssen. In Nederland komt dan de tweede spoorlijn, Amsterdam – Utrecht en die loopt door het polderlandschap van Maarssen, 750 m lang. Op 18 december 1843 rijdt de eerste trein erover. Op 1 mei 1844 krijgt Maarssen zijn eerste halteplaats die later weer verplaatst wordt. In het begin kwamen er vier treinen per dag. Ook wilt men nieuwe waterwegen. Zo wordt er besloten om het Merwedekanaal te graven.
Eind jaren dertig komt het plan A2/E9 van Amsterdam naar Utrecht op papier. Hij ligt evenwijdig aan Maarssenbroek. De oorlog en wederopbouw vertagen de bouw, maar op 1 april 1954 gaat de weg open. In 1939 komt er een brug over het kanaal met een Verbindingsweg, ook komen er spanningskabels, wordt het spoor en het kanaal verdubbeld en de snelweg wordt uitgebreid.
De bibliotheek in Maarssenbroek begon heel anders dan het nu is. Er waren heel veel problemen om een openbare bibliotheek op te richten, maar de gemeente zat wel met 1000 boeken die ergens ondergebrachr moesten worden. Een oplossing was er toen de biebbus van Nieuwegein beschikbaar was. De bus kwam in Bloemstede te staan en werd geopend op 17 februari 1975 door de burgermeester Waverijn. Er waren toen 2500 boeken die werden uitgeleend aan kinderen voor een dubbeltje. De bus werd snel te klein en eind 1975 kwamen er boekenkast in de katine van de sporthal in Bloemstede. Dat was snel over en daarna kwam de bibliotheek in de houten barak van de Eendenkooi. Een definitieve vestiging in de Eendenkooi kon niet gerealiseerd worden en het plan om een hoofdcultureel centrum in Bisonspoor te openen ging ook niet door. In plaats daarvan kwam er een echte bibliotheek. In 1980 werd de bouw gestart en op 12 maart 1982 werd de openbare bibliotheek geopend.

Sommige oudere Maarssenaren herinneren zich de polder van Maarssenbroek (letterlijk ‘nat moerasland’) als een avontuurlijk gebied, waar ze kievitseieren zochten en bij het polsstok springen wel eens in de sloot terecht kwamen. Zo’n dertig jaar geleden was dit uitgestrekte gebied het domein van eenden, fazanten, hazen een een handjevol boeren. Eind jaren zestig werd deze plek aangewezen als een mogelijke plek voor de vestiging van industrie en woningbouw, om zo de bevolkingsgroei van omringende gemeenten op te vangen. In de jaren negentig zou het plan pas gerealiseerd worden. De gemeente had dus genoeg tijd om de benodigde grond te kopen. Het plan lekte uit en een Zwitserse grondspeculant kocht boederijnen en het omliggende land en wou zo de grondprijs opdrijven. De gemeente moest nu versneld aankopen gaan doen. Het rijk en de provincies steunden Maarssen bij haar grondaankopen. Het rijk stelde financieringsmogelijkheden beschikbaar en Gedeputeerde Staten keurden de aankopen goed. De strijd tussen de gemeente en speculant joegen de grondprijs er omhoog. Voor de laatste stukken werd negen gulden per vierkante meter betaald en terwijl het met 30 cent per vierkante meter begon. De gemeente had uiteindelijk 55% van de polder in bezit, maar wel in uiteenliggende stukken. De speculant had 40% in zijn bezit. De gemeente kon geen plannen maken zonder de speculant erin te betrekken. In september 1967 werd de heer Q. Waverijn tot burgermeester benoemd en hij zat in een lastige situatie. Er was voor negen miljoen grond gekocht, maar er stond nog niks op papier. De jaarlijkse rente was net zo hoog als de totale belastingsopbrengsten, dus er moest snel wat gebeuren. Er moest gebouwd worden. Het Rijk en de Provincie werkten tegen, want Maarssen werd niet als groeikern erkend en kreeg dus geen subsidie. Maarssen moest het dus zelf opknappen. Op dat moment was er nog maar een dorpsgemeenschap van 13.700 inwoners. Er was een burgermeester met twee part-time medewerkers die uit hun werk gehaald moesten worden om te vergaderen. Het was project Maarssenbroek was een ambitieus project. De gemeente ging een overeenkomst aan met project ontwikkelaar Combinatie Stede-Ontwikkeling en liet zich voor de detaillering van het plan begeleiden voor de externe adviseurs. Voor de uiteindelijke realisatie tekende het Ballast Nedam Groep. Waverijn zei zelf dat het niet makkelijk is geweest en dat er veel tegenwerking was. Het Rijk wilde eerst Houten ontwikkelen en de Provincie Nieuwegein. Op een gegeven moment kreeg Utrecht ruimtegebrek en toen kon er hier gebouwd worden.

En zo ontstond Maarssenbroek. Een typisch voorbeeld van de woonidealen van de jarenzeventig. Leefbaar woonmilieu, eigen identiteit en geborgenheid waren erg belangrijk in de ontwerpen. Er werden woningen gebouwd voor jonge gezinnen met kinderen. Veel eengezinswoningen met een tuin en ook voornamelijk laagbouw. Er kwamen ook buurtparkjes en speelplaatjes. Woonerven, verkeersdrempels en gescheiden verkeerssystemen moesten zorgen voor de veiligheid van de jeugd. Een fietsenpad net maakt het mogelijk om via tunnels en bruggen van de eene wijk naar de andere wijk te komen zonder de rondweg hoeven over te te steken. De wijken worden omgeven door sloten en water zodat het een natuurlijk karakter kreeg. Op de plaats van de oude eendenkooi bevindt zich nog het laatste stukje oorspronkelijke polder. In Maarssenbroek moest de grondwaterstand een halve meter worden verlaagd voor de bouw. Om te voorkomen dat de bomen in de eendenkooi niet dood zouden gaan is er een apart poldertje met zijn eigen waterpijl.
Maarssenbroek werd uit de grond gestampt. Naast de huizen moesten er ook nog winkels, scholen en andere voorzieningen komen. Voor de nieuwe bewoners ging het niet vlug genoeg. Zij organiseerden comités voor een wijkactiviteitencentrum en een jongerencentrum, voor de oprichting van verenigingen, voor sportvelden, speelplaatsen en kinderopvang. Niet alles werd enthousiast ontvangen in het gemeentehuis, maar toch is er veel gerealiseerd. Op 17 december 1977 had Maarssenbroek zijn eerste wijkactiviteitencentrum: De “Eendenkooi”.
Inmiddels wonen er in Maarssenbroek meer dan 25.000 mensen en is van alle gemakken voorzien en is van alles voorzien. Voor de vrouwen die in Maarssenbroek waren gaan wonen was het leven in de nieuwe wijk niet altijd makkelijk. Ze hadden behoefte aan contact en onderlinge solidariteit. Zo werd er de vrouwencafé ‘Maarssenjurk’ opgericht dat in 1980 overging in het ‘Vrouwencentrum’. Deze stichting zetten zich jaren in voor de emancipatie van vrouwen in de gemeente Maarssen, maar is in 1990 opgeheven. In het ‘Vrouwenactiviteitencentrum Wiep’ worden nog steeds cursussen gegeven en bijeenkomsten georganiseerd voor vrouwen onder elkaar.
De houten noodwinkel maakte in 1977 plaats voor een buurtwinkelcentrum en in 1981, achter jaar na de oplevering van het eerste huis, werd het overdekte winkel- en kantorencomplex Bisonspoor in gebruik genomen. In die tijd werd Bisonspoor ook wel “Hoog-Waverijne” genoemd. Het ligt tussen het station en de woonwijken en is voorzien van twee parkeergarages, horeca-gelegenheden en een bowlingbaan.
In het begin hadden de oude Maarssenaren niet zoveel vertrouwen in de ontwikkelingen in Maarssenbroek. Maar later maakten ze zich wel ongerust, want straks had Maarssendorp niks meer. De winkeliers in Maarssendorp hadden ook als eerste het recht op een plekje in het nieuwe winkelcomplex, maar daar is weinig gebruik van gemaakt.
Om te voorkomen dat Maarssen een slaapstad zou worden, is er veel aandacht besteed aan het scheppen van werkgelegenheid dichtbij huis. Aan weerszijden van de Zuilense Ring is plaats gemaakt voor nieuwe bedrijventerreinen. Ook de kantorencomplexen in en naast Bisonspoor bieden onderdak aan vele ondernemers. Door de goede bereikbaarheid, de A2, het Amsterdams-Rijnkanaal en de spoorlijn Amsterdam – Utrecht, is Maarssen een aantrekkelijke vestigingsplaats voor bedrijven. Een plaats om te wonen, te werken en te winkelen. Maarssenbroek heeft sportvelden, een sporthal, een overdekt zwembad met golfslag en een bibiliotheek. Dit biedt verschillende recreatiemogelijkheden. Ook is er een kinderboederij de “Ottenspoor”.

Maarssen is opgezet als een kindvriendelijke wijk. En verschillende kinderen hebben hierop hun mening gegeven. ‘Maarssenbroek is eigenlijk heel klein, dus bijna al mijn vriendinnen wonen dichtbij. Wij wonen aan de snelweg waar ze pas geleden een geluidswand hebben geplaatst. En die helpt eigenlijk niks.” Noortje. Sylvia vindt het leuk om in Maarsenbroek te wonen want ze heeft haar eigen tuintje waar ze allemaal bloemen in plant. Wat ze nadeling vind is de hondenpoep.

In sommige plaatsen is er een sterke band met de leefomgeving, zoals in Maarssen-dorp, Oud-Zuilen, Maarsseveen en Tienhoven. Hier is er een grote gemeenschap dat sociale problemen haast niet kent en anders wordt het gezamenlijk opgelost. De mensen kennen elkaar al van jongs af aan. De ruimtelijke structuur speelt ook een rol. Er zijn straten waar men elkaar dagelijks tegenkomt en in winkels is er wel tijd voor een praatje. In de tijd dat Maarssenbroek werd gebouwd wilden men geen lange straten meer met huizenrijen. Men is speels omgegaan met de bouwing van de huizen. De woningen wisselen van voor- en achterkant, ze hebben geen zicht meer op de straat, maar zijn aaneengesloten in erven. De gemeente vond dat na alle gezinswoningen in Bloem – en Boomstede er ook huizen gebouwd moesten worden voor alleenstaanden. Het uithgangspunt was om jongeren een kans te geven zelfstandig te wonen. Er werd besloten om zoveel mogelijk van deze woningen in één wijk te stoppen. Doordat de bouwgrond in die tijd zo duur was, werden de woningen dicht op elkaar gebouwd. Door de onoverzichtelijke architectuur, die sociale controle bijna onmogelijk maakt, en de toenemende jeugdwerkloosheid was er een klimaat geschapen waarin veel problemen voorkwamen. Er werd opdracht gegeven aan ‘Bureau Stad’uit Rotterdam om een analyse te maken van Antilopespoor en te zoeken naar mogelijke oplossingen. In nauwe samenwerking met bewoners,gemeente en woningbouwverenigingen is er een plan opgezet. Er komen ruimtelijke maatregelen zoals gedeeltelijk sloop en samenvoegen van eenkamerwoningen tot grotere woningen. Ook komen er speciale projecten voor werkzoekenden. Bovendien zal er ook extra aandacht worden besteed aan het beheren van de buurt. Een aantal bewoners is al jaren actief in de ‘Projectgroep Antilopespoor’ die buurt activiteiten organiseerde om de anonimiteit te doorbreken in de buurt. Antilopenspoor is de enige wijk in Maarssenbroek waar geregeld een groot buurtfeest wordt gehouden, waarvoor de bewoners zelf kinderspelen in elkaar knutselen en taarten tortilla’s bakken.

2.3 Water
De ontwikkeling van Maarssen is sterk beïnvloed door haar ligging midden in het waterrijk gebied. De rivier de Vecht, de drasssige polderlandschappen, de Loosdrechtse plassen en de Maarsseveense plassen bepalen nog een groot deel het beeld van het vroegere ‘Vechtdorp’. De Vecht als transportweg is nu betekenloos geworden. De oude rivier, zo nauw verbonden met het ontstaan van Maarssen, heeft een nieuwe bestemming gekregen. Namelijk recreatie. Het is uniek dat er in een plaats middenin de Randstad zoveel gelegenheid is om zomers naar buiten te gaan om te vissen, te zwemmen, te surfen en te zeilen. Een dagje Maarsseveen is voor veel inwoners van Maarssen en Utrecht een leuk dagje uit. Het recreatiecentrum ‘De Maarsseveense Plassen’ ligt op Maarssens grondgebied en is onstaan rond 1965. Voor die tijd bestond dit veengebied uit legakkers en trekgaten, waar een klein groepje tuinders probeerden rond te komen. Toen Utrecht en Maarssen zand nodig hadden om te bouwen vond men dit een goeie locatie voor zandwinning. De noodsituatie in de landbouw, de grote behoefte aan recreatie van omliggende stedelijk gebied en de relatief goedkope mogelijkheid om aan zand te komen, waren de aanleiding tot een project. Nadat er zeven miljoen kubieke meter zand was weggezogen, werd begonnen met de aanleg van recreatieve voorzieningen in en om de plassen die onstaan waren. Er moesten stranden, speel- en zonneweiden en dagkampeerplaatsen komen. In het overblijvende moerasgebied werden kavels samengevoegd tot een natuurreservaat. Er onstond zo een recreatieterrein van 150 hectare, waar op warme dagen ‘massaal’ verkoeling wordt gezocht in de plassen.

Deelvraag 3
‘Hoe verging het Maarssen in de 2de wereldoorlog?’

1. Nederland in de jaren ’30

1.1 Economie
Na de eerste wereldoorlog werd er een nieuwe politieksvorm ingevoerd: het isolationisme. Dat wil zeggen dat een land zich zoveel mogelijk bezig houdt met de nationale ontwikkelingen en niet met de internationale ontwikkelingen. De VS was het land dat deze politiek voerde. In de twintiger jaren waren er tijden van welvaart en voorspoed in de VS, maar aan het eind van de twintiger jaren veranderde dat. Toen bracht de VS een economische crisis in de wereld.
Donderdag 24 oktober 1929 zou voortaan Black Thursday gaan heten. Dat komt door het volgende. Op Wall Street waren aandelen gestegen door een speculatiegolf, daardoor hadden ze een waarde gekregen die niet meer reeël waren. De mensen verkochten snel hun aandelen en die verkochten het weer door. Het gevolg daarvan is dat de prijzen daalden in een spiraalvorm. Speculanten verkochten hun aandelen voor iedere prijs die er geboden werd. Zo wouden ze nog redden wat in hun aandelenkapitaal te redden viel. Hierdoor en door de grote overproductie kwamen bedrijven in financiële problemen. Fabrieken werden toen gesloten en massa’s mensen werden ontslagen. De kans op werk was niet groot meer. De regeringen grepen niet in, omdat ze dachten dat de economie vanzelf wel weer op gang zou komen.
De regering maakte zich alleen druk om de begroting sluitend te houden of het krijgen van de begroting. Er waren lagere belastingsinkomsten dan normaal, doordat vele mensen hun baan waren kwijtgeraakt, hierdoor moest de begroting steeds worden bijgesteld.
In 1936 kwam J.M. Keynes met een boek uit: “The general theory of employment, interest and money”. Hij zei dat de regering in een crisis juist de economie moest stimuleren in plaats van te bezuinigen net zoals alle particulieren.
In de VS greep president Roosevelt in. Hij liet allerlei grote openbare werken verrichten waardoor tienduizenden mensen weer werk kregen en zo werd de economie gestimuleerd.
Adolf Hitler deed ook aan openbare werken, maar dan met een ander doel. Hij wou de defensie versterken en dat deed hij door werklozen in fabrieken te laten werken waar wapens werden gemaakt en jongeren moesten de nieuw opgebouwde legermacht gaan bemannen. Dit gebeurde in de dertiger jaren. Ingenieur Fritz Todt richtte de ‘Organisation Todt’ op, deze organisatie legde kilometers lange Autobahn aan. Dit stimuleerde de Duitse economie en veel mensen in Duitsland waren overtuigd van Hitler, en niet alleen de mensen in Duitsland zelf.
In Nederland was de regering onder leiding van Colijn. De regering probeerden zoveel mogelijk te bezuinigen. Dat lukte niet helemaal door de crisiswetten. De mensen uit lagere kringen hadden recht op steunverlening en bescherming. In de landen om Nederland heen herstelde de crisis, maar in Nederland niet. In de winter van 1935/1936 was 25-30% werkloos van de beroepsbevolking. Nederland had ook werkverschaffingsprojecten zoals het Amsterdamse bos en het vroegere Utrechtse Voetbalstadion. Dit was echter niet voor de stimulering van de economie maar voorkoming van ledigheid. Door de bezuinigingspolitiek kwamen er enkele opstanden in Nederland. De regering sloeg de opstanden hard neer. De overheid probeerden in het leger en in de burgerbevolking gezagdsondermijnende activiteiten te voorkomen.

1.2 Defensie
Nederland was niet populair na de eerste wereldoorlog. Dat kwam door de neutraliteitspolitiek die er werd gehouden door de regering. Dat terwijl er miljoenen doden vielen in de omliggende landen tijdens de eerste wereldoorlog. Toen de Duitse keizer naar Nederland vluchtte en hij hier warm werd onthaald, werd dat ook niet op prijs gesteld. Toch bleef Nederland voet bij stuk, want Nederland hield de neutraliteitspolitiek aan.

De Nederlanders voelden zich veilig achter de Hollandse Waterlinie. Deze barrière stamde al uit de 16de eeuw en heeft altijd goed gefunctioneerd. In de 19de eeuw is de Hollandse Waterlinie aangepast en naar het oosten verplaatst. De nieuwe linie werd de Nieuwe Hollandse Waterlinie genoemd. Er werden nog een maar linie’s gebouwd om de vijand te vertragen. Dit zouden we volgens een krijgsplan drie maanden vol moeten houden. Uit de eerste wereldoorlog bleek al dat het leger verouderde bewapening had, en dat was niet goed genoeg. Van modernisering was er ook geen spraken, omdat er steeds bezuinigingen werden doorgevoerd. In 1935 werd er voor het eerst wat extra geld geïnvesteerd, dat haalde jammer genoeg de achterstand niet in.
Nederland had geen eigen wapenindustrie, dus moest er besteld worden in andere landen. Die gaven alleen niks, omdat ze hun wapens zelf nodig hadden. Dus werd er gebruikt gemaakt van oude wapens die opgeslagen waren. De bewapening voordat de Tweede Wereldoorlog uitbrak was dus erg slecht.
Ook waren er ruzie’s binnen de legerleiding over het zwaartepunt van de verdediging. Dat leidde tot het ontslag van Reynders, de opperbevelhebber van de Land- en Zeemacht. Generaal Winkelman mocht zijn werk overnemen. Hij maakte een inspectiereis langs de forten van het Oostfront van de Vesting Holland. De Grebbelinie werd de voornaamste verdedingslinie. In het zuiden van de Grebbelinie wou Nederland zich aansluiten bij de Belgische linie, zodat West-Europa beschermd kon blijven. Vanaf de Noordzee tot aan Zwitserland. De Belgen voelden hier echter niks voor. Zij hielden zich schuil achter het Albertkanaal en lieten zo een strook van 30 à 40 kilometer open. Brabant zou matig verdedigd worden. En de gang van 30 à 40 kilometer die door de Belgen is onstaan zou zodoende de hele provincie Noord-Brabant omvatten.
Het leger werd nog meer gehinderd in zijn werk. Tussen Fort Maarsseveen en Fort Gagel mocht wel bebouwing plaatsvinden, maar alleen als het snel afgebroken kon worden voor in tijden van oorlog. Hier kwam niet veel van terecht. Er werden veel huizen gebouwd, de meesten dan van hout maar er was erg veel beplanting. Daar bovenop kwam nog dat de regering het verbood om de huizen af te breken, omdat de kosten te hoog waren. De Duitsers konden door al deze tegenslagen in de Nederlandse defensie goede aanvalsplannen vormen. Er waren drie aanvalsplannen voor Nederland. De codenaam de de invasie kreeg was ‘Fall Gelb’. De aanvalsdatum werd 19 keer door Hitler vastgesteld. De Nederlandse majoor Sas had contact met een Duitser in Berlijn die tegen Hitler was. Hij gaf dan ook steeds de aanvalsdatums aan. Doordat het steeds werd opgeschoven, sloeg men niet direkt alarm. Maar op 10 mei 1940 kwam de aanval wel echt.

2. Maarssen voor de Tweede Wereldoorlog

2.1 Economie
Na 1900 was Maarssen sterk gaan industrailieren. Er waren al verschillende fabrieken zoals De Nederlandse Kininefabriek, de Firma Bammens, U. Twijnstra, de schoenenfabriek van vanaf 1928 de Zwaardemakers jamfabriek. Voor het dorp Maarssen was er een industriële tijdperk ingegaan met allerlei sociale en maatschappelijke gevolgen. Zo werden er namelijk mensen uit Friesland en Brabant gehaald om in de fabrieken te werken. De oorspronkelijke bewoners moesten wennen aan deze nieuwkomers, die hun eigen taaltje hadden en gewoontes. Een andere verandering was de tijd van het avondeten. Door de industrialisatie aten de mensen s’avonds warm in plaats van s’middags. Aan het begin van de jaren ’30 is het moderniseringsproces voor Maarssen voorbij. In de jaren ’30 was er een grote economische crisis. Velen raakten hun werk kwijt en kwamen in de steunverlening terecht.
In september 1931 sloot de N.V. Olieraffinaderij ‘Zuilen’ zijn deuren voor enige tijd. Dertig werknemers zaten zonder werk. In januari 1932 ging het ook slecht bij de veehouderij U. Twijnstra. Er kwam een loonsverlaging van 10% en een gedwongen 5-daagse werkweek. Dat bleek een jaar later nog niet genoeg om het bedrijf draaiende te houden en 25 werknemers werden ontslagen. Bij bouwbedrijven en landbouwers ging het ook erg slecht.
De prijs van tarwe, rogge, boter en varkensvlees daalde dramatisch.
In Maarssen waar veel tuinbouwbedrijven zijn gevestigd kreeg het zwaar te verduren. Duizenden tuinders dreigden ten onder te gaan. De regering kwam met een systeem waar er vaste minimum prijzen waren. Als deze prijzen niet werden gehaald dan werd de handel teruggenomen en ‘doorgedraaid’.
Het ergste jaar was 1935, daarna ging het wat beter met de economie. Er werd niet meer zo geteerd op de spaarcenten. In 1939 was er meer vertrouwen in de economie gekomen. ƒ15.194,24 gulden werd er meer ingelegd dan terugbetaald. Deze opbloei gold alleen niet voor iedereen. Dat blijkt uit de gemeentebegroting die nog ƒ8000.- moest besteden aan steun voor de werklozen.
De mensen die geen uitkering meer kregen van hun vakbond kregen steun van de gemeente. Er moest echter wel werk verricht worden in ruil voor deze steun. Een gedeelte van de Vecht werd uitgebaggerd en de waterleiding langs het Zandpad werd doorgetrokken in de richting van de buitenplaats Cromwijck. Vanwege de kou werden er oude brandweerjassen uitgedeeld aan de werklozen die werkten aan de gemeentelijke werkverschaffingsprojecten.

2.2 Mobilisatie
De versterking aan de linie’s ging het Maarssense bevolking voorbij. Men wachtte met spanning af wat de inval op Polen door de Duitsers tot gevolg had en wat de afkondiging van de Staat van Oorlog op 1 september 1939 voor het land en henzelf zou betekeken. Het eerste compagnie van het tweede bataljon van het 43e regiment infanterie zocht zijn mobilistatiebestemming in het Vak Maarsseveen van de Groep Nieuwersluis. De soldaten werden ondergebracht in hotels en moesten kleine oefeningen doen en wachtlopen. De soldaten kwamen grotendeels uit Amsterdam, maar er waren ook tientallen die waren opgegroeid in Duitsland van Nederlandse ouders. Dat zorgde wel eens voor problemen, want als er een opmerking over Hitler werd gemaakt verdedigde deze jongens Duitsland fel. De mobilisatie hield in het paraat maken van het leger en wachten op opvolgende orders. Het was hier alleen maar afwachten. Er werd een ontspanningscommissie opgericht om verveling tegen te gaan: “Commissie voor ontspanning en ontwikkeling der gemobiliseerden. Deze commissie probeerden zoveel mogelijk ontspanning en gezelligheid te brengen bij de soldaten. Zo werden er gezellige avonden, biljartwedstrijden en boksdemonstraties gehouden.
Na verloop van tijd werden de Duitse Nederlanders weer naar huis gezonden. De Maarssenaren die contact met ze hadden vertelden dat ze pro-Hitler waren. Dat zorgde soms nog wel voor enige angst in Maarssen. Na de aanval in Denemarken en Noorwegen op 9 april 1940 door Duitsland stuurden generaal Winkel man bijna alle troepen van de Vestiging Holland naar de Grebbelinie.

Bij de moderne oorlogsvoering zou de bescherming en verzorging van het volk ook belangrijk worden. Dat vreesden men in het land. De oorlog zou niet alleen meer op slagvelden voorkomen. Men vreesden ook dat bij luchtaanvallen ook op de niet-militaire doeleinden gericht zou worden. Dat had als doel om het leven te ontregelen. Vanaf 1935 besteedden gemeentebesturen meer aandacht aan aanvallen uit de lucht.
In Nederland was een ‘studievereniging voor Luchtbescherming’ actief. Dit was vooral gericht op Den Haag. De vereniging kreeg navolging en dat was ‘Nederlandsche Vereniging voor Luchtbescherming’ ( N.V.L). Hier werden Maarssen en Maarsseveen lid van. Het had tot doel om de bevolking te beschermen tijdens luchtaanvallen. Er werden vaak oefeningen gedaan, zelfs op provinciale niveau’s. Maarssen werd niet gezien als een gevarenzone. De organisatie was vooral bezig met het doven van verlichting, de alarmering en het verzorgen van gewonden.
De luchtbescherming werkten veel samen met de brandweer. Zo werd de Centrale Commandpost geplaats boven het nieuw gebouwde brandweergarage. Daar kwam ook de radiowacht. Er was ook een uitkijk- en luisterpost bestaande uit 7 mensen. Samen met de radiowacht was dit de kern van het waarschuwingssysteem. De uitkijkpost zat in de slangentoren van de brandweergarage. Na deze mobilisatie duurden het nog 8 maanden voordat er daadwerkelijk alarm werd geslagen.
Het luchtalarm bestond uit een toon van de brandweersirene die onafgebroken was en overgenomen werd door de Nederlandse Kininefabriek en de stoomfluit van U. Twijnstra’s Oliefabrieken. Het streekziekenhuisje werd het huis voor ‘rustbehoevende verpleegsters’ van het Witte Kruis. Ernstige gevallen moesten worden vervoerd naar andere ziekenhuizen. Er waren ook nog twee noodziekenhuisen als er sprake was van een gasaanval. Het gymlokaal en het Groene Kruisgebouw werden potdicht gemaakt zodat er geen gas meer in kon komen. Veder was er nog een ontsmettings- en opruimingsdienst, een gasverkenningsdienst en een hulppolitie. Men verwachtte een gasaanval. Daarom werden er gasmaskers verkocht, van twee typen. Je kon ze bij het postkantoor afhalen als je in het bezit was van een formulier van D. Faber. Er moest eerst toestemming gevraagd worden voor zo’n masker. Er waren slechts 17 gasmaskers in totaal.
Als er een luchtaanval zou komen moesten alle lichten uit op straat. Vier richtlampen werden er nog geplaatst ter oriëntatie voor de bevolking. Ze stonden bij de Vechtbrug, de Dr. Van Lingebrug, de Schoutenbrug en op de hoek van de Stationsweg-Straatweg. Zo makkelijk ging het niet om alle verlichting uit te zetten behalve de richtlampen, want er waren namelijk verschillende lataarns.

3. 10 mei 1940

Op 9 mei ok 20:10 kwam bij de stad van de Heeresgruppe B het codewoord ‘Danzig’ binnen. De tijd van de Duitse aanval was 5.35 in Duitse tijd. In Nederlandse tijd was het 3.55, dat komt omdat er een verschil was van zomertijd en we rekenden nog met de Amsterdamse Westertoretijd. Voor die tijd waren al enkele pantsertreinen de grens overgegaan.
De Duitse vijand was veel sterker dan het Nederlandse leger. De Nederlanders hebben toch erg zwaar gevochten en tot verbazing van de tegenstander, zij dachten dat ze de Grebbelinie binnen 24 uur wel verslagen hadden. Wat wel verassend was is dat er parachutisten achter de linies landden. De troepenmacht in het Vesting Holland moest naar Gouda, omdat daar Duiters gezien waren. De bewoners van de Amsterdamse straatweg begrepen niks van deze troepenbewegingen. De Luchtbeschermingsdienst had geen alarm geslagen, omdat ze te verrast waren. Na van de schrik bekomen te zijn, klommen de mensen op hun daken om naar de vliegtuigen te kijken, ze dagen Duitse en Nederlandse vliegtuigen heen en weer vliegen. In de tussentijd bleef radio Hilversum uitzenden met alle nieuwtjes van dien.
Op 14 mei leek het erop dat de Nederlandse troepen zich moesten verplaatsen van de Grebbelinie naar Vesting Holland. Grote groepen militairen werden hergeroepeerd en vertelde de bewoners van de Amsterdamse straatweg wat er aan de hand was. Aan beide kanten waren er veel verliezen geleden, maar er werd doorgevochten. Het was duidelijk dat Vesting Holland de Hollandse Waterlinie was gaan worden. De Grebbelinie moest alleen voor vertraging zorgen.
Er kwamen veel nieuws binnen. Zo werd er bekend dat Rotterdam gebombardeerd was en nadat er gedreigd werd Utrecht te bombarderen was er sprake van capitulatie. De soldaten waren woedend en gooiden hun geweren weg.

In de Eerste wereldoorlog was er al sprake van mensen te evacuren naar het achterland. Er werd alleen geëvacueerd als het erg gevaarlijk werd, maar dan werd zelfs niet iedereen geëvacueerd. Door de ministers van Binnenlandse zaken en Defensie werd een Commissie Brugerbevolking ingesteld, die de algemene voorbereiding moest leiden. De bevolking die geëvacueerd moest worden werd in drie klassen verdeeld.
Klasse A:
1. De burgermeesters
2. Het personeel dat nodig was voor de belangrijke gemeentediensten zoals luchtbescherming, gemeente-secretarie, politiedienst etc.
3. Personen die zorgen voor de eerste levensbehoeften zoals bakkers, slagers, kruideniers etc.
4. Personen die werken voor het Militair Gezag.
5. Het noodzakelijke persooneel die werkzaam waren bij verkeer- en waterstaat.

Klasse B:
De personen die buitengewone dienstplichtigen deden, voor zover ze niet vallen onder klasse A.

Klasse C:
Dit was het merendeel van de bevolking, zij moesten vertrekken. Dit waren mensen uit Tienhoven, Maarsseveen, Maarssen en Zuilen. De plaatsen werden ingedeeld zodat niet iedereen tegelijk weg ging. Maarsseveen en Tienhoven stonden bovenaan, omdat de Béthunepolder in het inundatieplan zat.
Later bleek dat alleen Tienhoven en Maarsseveen geëvacueerd werd. De Tienhovenaren werden gebracht naar de gemeente Twisk en de Maarsseveners naar de gemeente Zijpe. De plaatsjes lagen beide in Noord-Holland. De bevolking van Tienhoven en Maarsseveen vertrok op 14 mei per trein. Dezelfde dag belde brugermeester Van Haselen met het Bureau Afvoer Burgerbevolking om te vragen of Maarssen ook niet geëvacueerd worden. De personen die die dag weg werden gebracht waren al in de laatste fase van de evacuatie. Maarssenaren zouden dus moesten blijven.

Voordat de bevolking geëvacueerd werd ging zoveel mogelijk vee van Vesting Holland weg. Dit ging via trein en schip. De mensen waren druk bezig met het merken van hun vee voordat de dieren weggebracht werden. Het vee moest verzameld worden op de markt in Breukelen en via het station daar werd het gebracht naar Noordwijk. Een enkele dagen later werd het vee weer terug gebracht.

4. De eerste jaren

4.1 Woede
Na de capitulatie heersten er een grote chaos in het land. Niemand wist wat er zou gaan gebeuren en er was geen overzicht van wat er tot nu toe gebeurd was. Daardoor kwamen er veel geruchten op gang. Militairen kwamen met verhalen over verraad, de burger voelden zich veraden omdat de koningin met de regering naar Engeland is gevlucht en er werd al snel een gerucht verspreid waarin werd gezegd dat een soldaat op Fort Maarsseveen zijn dood had gevonden. Zo kwamen er nog meer geruchten op gang over moord en zelfmoord. Uiteindelijk was de soldaat doodgegaan, doordat hij zijn geweer aan het ontladen was en daarbij werd hij in zijn hart getroffen.
Zwaardermaker, de baas van de jamfabriek, zei dat hij nooit voor de Duitse overheersers zou gaan werken. Hij sloot de fabriek, maar na enkele tijd was het bedrijf weer open. Binnen een jaar wertke 70% van de Nederlandse werknemers direct of indirect aan de Duitse orders. Het grootste gedeelten van de orders was voor militairen.

4.2 Weinig hindernissen
In de eerste periode van de bezetting probeerden de mensen hun leven weer op te pakken. Velen verenigingen werden weer populair. De oorzaak daarvan zal wel de veiligheid, de zekerheid, de knusheid en de vertrouwde omgeving zijn.Ook kwamen er een paar nieuwe bij in de loop van 1940. De gymnastiekvereniging ‘Maarssen’ werd voor de heren opgericht en telden al snel 40 leden. Kort daarna waren er plannen om ook een damesgymnastiek vereniging op te zetten. De Rooms-katholieken hadden al een damesgymnastieclub, deze telden 25 leden en ze kregen les van de gymnastiekleraar N. J. Zeedijk. Over de N.S.B-verenigingen waren de bewonders van het dorp minder tevreden. De Nationale Jeugdstroom wou gebruik maken van een gymnastiekzaal en het achterliggende terrein. Dat ging niet door.
Op 29 mei 1940 werd de Oostenrijke Nationaal-Socialist dr. Seys-Inquasrt benoemd tot ‘Reichskommisar für die besetzte Niederländische Gebiete’. Dit gaf het mensen het gevoel dat het allemaal nog wel meeviel met de Duiste onderdrukking.
In Nederland kwam er een nationalistich gevoel opzetten bij de bevolking tijdens de verjaardag van Prins Bernhard op 29 juni. Op die dag droegen veel Nederlanders een witte anjer, dat was is de lievelingsbloem van Prins Bernhard. De strijd werd door de koningin Wilhelmina en prins Bernhard doorgezet in Engeland. De Nederlanders waren al wat meer positief gestemd over het koningshuis en zagen de vlucht van hen als iets goeds. Ze waren ervan overtuigd dat de koninging vanuit Engeland Nederland zou gaan bevrijden. Oranje werd het symbool voor de eensgezindsheid voor de ‘goede’ Nederlanders.
De Duisters waardeerden dit nationalisme niet zo. Ze probeerden deze uitingen van Oranjegezindsheid te voorkomen. Eind Augustus zou koningin Wilhelmina jarig zou en de Duitsers waarschuwden dat bepaalde bloemsoorten aanbieden of dragen kon bijdragen tot verboden demonstraties. De burgemeester van Maarssen vroeg aan de bevolking om op 29 juni geen vlaggen uit te hangen in verband met de Duitsers. Hij wou nog goede verbanden met hen hebben. Toch droegen veel mensen op die dag nog oranje bloemen. De N.S.B.-ers gingen die dag de straat op in Maarssen en rukten de bloemen af van de mensen die dat droegen. Een half jaar later werden er theezakjes uitgestrooid aan kleine parachutjes door de Engelsen. Daarop stond: ‘Hartelijke groet uit Indië. Houd moed!’. De Duitsers beweerden dat de thee vergiftigd was, maar niemand luisterden daar naar.

4.3 Werk
De Duitse druk in de gemeente Maarssen viel mee. Voor sommige mensen braken betere tijden aan. Na jaren van werkloosheid kwamen een paar Maarsenaren aan het werk. De Duitsers verschaften werk onder andere bij het repareren en het onderhouden van het vliegveld Soesterberg. De lonen die de werknemers hierbij kregen waren veel hoger dan de lonen die de Nederlandse werkgevers gaven. Na een jaar van bezetting werkten 12.000 Nederlandse arbeidskrachten aan de aanleg en reparatie van vliegvelden. Een Maarssens bouwbedrijf werkten er zelfs aan mee. De eigenaar van dit bedrijf kreeg contracten van de bezetter. De Duitsers bleken goed en gemakkelijk te betalen en ze controleerden weinig. Daardoor kwamen wat lugubere zaakjes op gang. Het beton van de startbanen werd te dun gemaakt of de bewapening ging steeds veder uit elkaar liggen, daarvoor werd toch het totale bedrag voor betaald. Ook werden er werknemers op de lijst gezet die helemaal niet bestonden. Hierdoor maakten het bedrijf grote winsten. Toch bleven de Duitsers erg tevreden over het werk.
Na verloop van tijd waren zijn stiekeme handelingen niet meer geheim en kwam het aan het daglicht. De eigenaar werd opgepakt en na de oorlog werd hij in Maarssen gevangen genomen.

4.4 Beperkingen
Van de Duiste kant kwamen er steeds nieuwe beperkingen bij. Het viel voor de meesten mensen wel mee, maar het was een pakket maatregelen dat geheel Nederland handelsonbekwaam maakte. De beperkingen kwamen in de begin jaren geleidelijk. Daarom was er ook geen sprake van verzet. Tijdens de eerste oorlogsdagen was er al een vrijheidsbeperking. Bij luchtalarm en naderend oorlogsgeweld moesten de mensen zoveel mogelijk binnen zitten en vertrouwen op de autoriteiten. Na de capitulatie bleven enkele beperkingen bestaan. Engeland had de oorlog niet opgegeven en was in voortdurende strijd, waardoor er risico’s op bombardementen was. Het luchtafweer bleef dus bestaan ook bleven de verduisteringsvoorschriften bestaan. In de zomer was dit geen probleem, maar tegen de herfst van 1940 werden voorschriften strenger en er kwam een uitgangsverbod. Niemand mocht de deur uit tussen 12 en 4 uur ‘s nachts, later werd dit nog langer van 8 uur ‘s avonds tot 4 uur ‘s ochtends. Zonder verlichting was het erg donker en zo liep je het risico om tegen een boom of een huis aan te lopen. Sommige mensen kwamen in het water terecht en verdronken. Hulpmiddelen om een betere zicht te krijgen werden wel toegepast. Zo werden er witte strepen op bomen geschilderd en er kwamen extra richtlampen.
Opeens kwam het bevel dat alle vreemdelingen zoals Belgen, Engelsen, Frans en Polen in Maarssen zich moesten melden bij de politie. Hier werd geen reden voor opgegeven. Dit bevel kwam in augustus nog eens. Nu moesten alle vreemdelinge zich melden, behalve de ‘arische Duitsers’. Joden werden nog niet met zoveel woorden genoemd. De brandweer en de luchtbescherming hadden kort na de capitulatie al gehoord dat de Joden uitgesloten moesten worden. Er woonden niet zoveel Joden in Maarssen dus hoefden niemand uitgesloten te worden. De burgermeester moest wel rapporteren hoeveel Joden er in Maarssen woonden. Later werd duidelijk wat er met de gegevens gedaan moest worden. In de loop van 1940 werd hun vrijheid al wat beperkter, zo mochten ze bijvoorbeeld niet meer ritueel slachten. Nederland werd wel steeds openlijker en brutaler tegen de Joden. Zo mochten Joden niet meer in bioscopen komen.
De ambtenaren hadden al een Ariërverklaring ondertekend. Joden waren vooral een Amsterdams probleem. Uit Utrecht en omgeving werden de Joden in 1941 gedwongen te verhuizen naar Amsterdam. Vanuit daar werden ze naar vernietigingskampen gebracht waar meer dan 104.000 op een gruwelijke wijze om het leven kwamen.
Het enige protest tegen de Jodenvervolging was in Amsterdam, de februari-staking van 1941. In Utrecht en Hilversum rommelde het ook even, maar het medeleven voor de Joden was niet groot. Het was later in de oorlog moeilijker om Joden te laten onderduiken dan andere onderduikers.
De bevolking van Maarssen werd ook steeds meer beperkt in zijn handelingen. Het begon met de avondklok, daarna het vlagverbod, het verbod om in gelegenheden te dansen, de verplichting dat in zaklantaarns een blauw lichtje zat en het verbod om zout op sneeuw te strooien, want de rubberlaarzen en de gummi- en lederen schoenzolen zouden blijvend aangetast worden.
De Duitsers lieten wel het oude bestuurssysteem bestaan, zo lang het maar mee werkte. Door dit toezicht houden door de Duitsers de sinds oktober 1940 hier in Maarsen kwamen, werden ze niet meteen als een vijand gezien. De groep die hier zich had gevestigd was eigenlijk ook geen militaire dienst, want daar waren ze niet goed genoeg voor. Het was een aparte bewakingsdienst die bestond uit 5000 mannen. Zij kregen beleven van de Ortskommandantur in Utrecht. Een Ortskommandant werd er aangesteld in Maarssen. Hij had alleen geen eigen kantoor. Die kreeg hij later pas. Tot 5 maart 1945 zouden de Duitsers daar zitten. Ze leverden zelfs netjes de sleutel in.

4.5 Identiteitsbewijs
Iedere Nederlander moest een identiteitsbewijs hebben. Zo konden de Duitsers beter controleren en aan de controles was geen ontkomen aan.Vanaf 1 oktober 1940 moest iedereen een identiteitsbewijs hebben, dit kon je bij het gemeentehuis krijgen. Tussen 1 maart 1941 en 1 oktber 1941 moesten alle identiteitsbewijzen vervangen worden door persoonsbewijzen. Joden die een ‘J’ op hun persoonsbewijs gestempeld hadden, probeerden aan een ander persoonsbewijs te komen, maar tevergeefs. Ze behoorden tot de minderheid die aan het begin van de bezetting door de Duitsers al buiten werden gesloten. Ambtenaren waren aan het begin van de oorlog nog niet in staat in dit soort verzetswerk, later wel maar toen was het voor de meeste Joden al te laat.

4.6 Meningsuiting
Iedereen is vrij om door woorden of door geschrift zijn gedachten te uiten, dat staat in de grondwet. Tijdens de mobilisatie werd dit beperkt maar na de capitulatie werd dit gedeeltelijk hersteld. De plaatselijke radiodistrubuant kreeg zijn microfoon terug op 28 juni maar werd nog gemakkelijk gecontroleerd en beperkt. De enige betrouwbare zender voor de Nederlanders was de Engelse B.B.C. en de Nederlandse zender in Engeland ‘Radio Oranje’. De Duitsers wouden dat de bevolking de Duitse progaganda te horen kreeg, maar ze konden moeilijk ander ontvangst gaan verbieden of verstoren. Het controleren of ze men er naar luisterde ging ook niet makkelijk.
Er werden wel stoorzenders opgericht, maar die hadden niet veel effect.
Na een staking, de april/mei stakingen, besloot de Höhere SS- und Polizeifürher Rauter dat niemand meer een radio mocht hebben. Iedereen moest zijn radio inleveren.
De pers kreeg ook te maken met censuur. Alles moest goedgekeurd worden voordat het gepubliceerd kon worden. De pers kwam langzaam aan in haden van de Duitsers. Nieuws werd nu verkregen door officiële verorderingen en illegale bladen. Eind 1941 zijn er al 120 van deze illegale bladen. Er kwam nieuws in over het verloop van de oorlog en over de regering in London. Ook stonden er waarschuwingen in om niet voor de Duiters te werken.

4.7 Winterhulp
Iedere beroepsgroep kreeg een orgaan boven zich, dat gecontroleerd werd door de nieuwe machthebbers. Kunstenaars moesten bijvoorbeeld lid worden van de Kultuurkamer.
Op 22 oktober 1940 werd een nationale organisatie opgericht: ‘De Winterhulp Nederland’. (W.H.N.) Alle andere liefdadigheidsorganisatie’s werd verboden om mensen die hulp nodig hadden dat te geven. W.H.N zou dat voortaan doen en al het opgehaalde geld zou over heel Nederland eerlijk verdeeld worden. Op 29 november 1940 was er een eerste grote nationale inzamelingsactie. Voor ƒ0,20 kreeg je een molentje dat licth gaf. Maarssen haalde ƒ312,53 op. De volgende inzamelingsactie was op 27 en 28 december. Voor ƒ0,20 kreeg je nu een speldje waar een sprookjesfiguur opstond. Als je de hele collectie compleet had kreeg je nog een plankje waar ze op kon spelden. Dit was vooral bedoeld voor de kinderen. De directeur van W.H.N. schreef op 9 december 1940 een brief aan alle scholen in Maarssen en Maarsseveen om deze actie in de aandacht te brengen onder de kinderen.
In het begin toen deze organisatie bestond, was er wantrouwen over het doel waar het geld naartoe werd gebracht. Men beweerde naar Duitsland. In Maarssen en Maarsseveen bracht deze actie in totaal ƒ175.- op.
Op den duur werd voor iedereen duidelijk dat de Winterhulp een nazimantelorganisatie was. Het illegale blad ‘Vrijheid’ waarschuwde de lezers al snel voor de Winterhulp. Die probeerden alleen maar geld uit mensen zakken te halen.
Later organiseerden de W.H.N. nog een loterij, maar dat was ook geen groot succes.

4.8 Distributie
Nederland kwam aan gebrek aan noodzakelijke goederen. Doordat Engeland vast zat door de U-boten in de zee werd het in 1918 en 1919 moeilijk voor Nederland. Vrachtschepen bereikten Amsterdam en Rotterdam niet en zo onstonden tekorten. De distributieregelingen werden al snel een chaos, omdat ze op lokaal niveau waren georganiseerd. Op 24 juni 1939 kwam er een nationale regeling. Nederland werd in 500 kringen verdeeld en vanuit Den Haag werd bekend gemaakt welke kring in aanmerking kwam voor distributie.
Iedere Nederlander moest een identiteitskaart hebben. Na het zien van deze kaart kreeg men bonnen en daarmee kon men eten kopen in de winkels. De winkeliers moesten deze bonnen opplakken en inleveren bij het distributiekantoor. Daarna kan de winkelier weer bestellingen doen bij de groothandel. Zwarte handel en oneerlijke verdeling werd zo voorkomen.
Maarssen zat in distributiekring 433 dat bestond uit Maarssen, Breukelen- Nijenrode, Breukelen- St. Pieter, Maarsseveen en Tienhoven. Het distributiekantoor is drie keer verplaatst, uiteindelijk kwam het in Bolenstijn omdat de toeloop zo groot was. In de oorlogsjaren zouden bijna alle levensbehoeften op de bon komen.
Toch werden er veel levensmiddelen verkocht op de zwarte markt. Zoveel dat de overheid het geld ongeldig liet verklaren. Iedereen moest de eerste week met een tientje rond zien te komen.
Al vrij snel na het uitbreken van de oorlog kwam er een tekort op brandstof. Dit belemmerde het werk van bijvoorbeeld de brandweer. Scholen leden ook aan gebrek aan brandstof en daarom werd de kerstvakantie van 1940/1941 verleng tot aan 14 januari. Ook was er een tekort aan vlees en meel. Er kwamen hele andere broden op de markt dan voorheen.

5 De overgang

5.1 Van verdediging naar aanval
In het begin van de oorlog waren de Duitsers nog tolerant, maar na verloop van tijd veranderde de houding van hen. Ze houden dan een niets-respecterende moorddadige regime. Ook word hun zelfvertrouwen vervangen door angst en paniek. Hitler kreeg ook al snel door dat Engeland voorlopig niet te veroveren viel. Bij de luchtslag om Engeland zijn er veel verliezen geleden aan de Duitse kant. Op 22 juni 1941 begon de aanval op de Sovjet Unie. De Duitsers viel dat land aan, omdat het een zwakke verdediging had. De afstanden en het grote leger hadden ze alleen onderschat. Al snel moesten Nederlandse soldaten naar het oostfront. Daar vielen duizenden doden. Oekraïne was de graanschuur van de Sovjet Unie. Dit gebied moest voor het eten van de Germaanse volken zorgen. Een ingenieur uit Maarssen, lid van de N.S.B, heeft tijdelijk gewerkt in Oekraïne en vond zelf dat hij goed werk heeft verricht. Na de oorlog werd hij echter opgepakt wegens collaboratie. Nadat de slag bij Stalingrad was mislukt voor de Duitsers, er sneuvelden 150.000 Duitse soldaten en er werden er 300.000 in gevangen genomen, keerden ze terug naar Duitsland.
Amerika was al die tijd neutraal gebleven. Dat veranderde op 7 december 1941 toen Japan Pearl Harbour aanviel. Amerika hield zich in het begin vooral bezig met de oorlog op zee, maar later werden er afspraken gemaakt tussen de Amerikaanse president Roosevelt en de Engelse prime-minister Churchill om in Europa te helpen.
De Duitsers wisten niet waar de aanval kwam op hen. Ter voorbereiding werd de gehele, bezette West-Europese kust in voorbereiding gebracht op aanval. Nederland zou in dit geval frontgebied kunnen worden. Sabotage en verzet van de Nederlanders moest voorkomen worden en daarom werden de maatregelen verscherpt.

5.2 Vorderingen
In het verloop van de oorlog werd de druk van de Duitsers steeds groter. Bedrijven mochten wel zelfstandig doorgaan met produceren, maar steeds vaker kwam er een toezichthouder om alles te controleren. Deze economische controledienst ging zelfs zo ver dat ze probeerden om de plaats van de directie over te nemen.
De directeuren Dinger en Homan van der Heide van de Kininefabriek hadden een directiekamer. Een controleur probeerden zich vestigen in in deze directiekamer. Daar was Homan van der Heide niet van gediend en hij stuurde de controleur de deur uit. De tijden daarna dat de controleur kwam, liep hij met een grote boog om van der Heide.
Zo’n controleur, een Verwalter, kon ook lastig zijn. Tijdens een bezoek aan Trio, later genaamd N.V. Orvema vroeg de Verwalter de rentekaarten. Daar staat de leeftijd, loopbaan etc. van de werknemers op. Zo kon namelijk gekeken worden wie er naar Duitsland getransporteerd moest worden.
Op de administratie werkten een jong meisje die net deed alsof ze de rentekaarten niet kon vinden. Ze vroeg of de Verwalter kon wachten op haar chef, want die zou weten waar ze lagen. Ze hoopten toen dat de Verwalter weg zou gaan, omdat hij te ongeduldig was, dat was hij niet. Toen de chef binnenkwam, en dezelfde vraag werd gesteld, keek hij haar verbaasd aan en zei dat hij haar die kaarten zelf had gegeven. De Verwalter voelde zich bedrogen en probeerden om haar naar Duitsland te transporteren. Dat lukte niet door een doktersverklaring. Ze bleef in Nederland, maar wel onder een onderduikadres. Ze werd gewoon doorbetaald door haar chef als ze nog enig administratief werk zou doen op haar adres.
Het onderduiken aan het begin van de oorlog was niet zo moeilijk. Ze kon gewoon thuis blijven en bij haar familieleden en niemand zou haar vinden. In oktober 1940 werd er hier al een Ortskommandant geplaatst en in april 1942 werden er plaats vorderingen gemaakt om van de huizen een vaste vestigingsplaats te maken. Er werden een groot aantal huizen aan de kerkweg gevordeerd. De Ortskommandant uit Maarssen kwam in het huis genaamd ‘Zonnehoek’ op de Emmaweg nummer 2. Zo kreeg hij bijna een vrij uitzicht op het huis van de onderduikster.
Aan het eind van de oorlog hadden verschillende Duitse instellingen ongeveer 50 huizen gevorderd.
Er bleken uit de vorderingsbevelen dat er drie soorten Duitsers in het dorp gevorderd waren:
1. Het wachtpersoneel. Dat waren soldaten die belangrijke punten moesten bewaken. Het belangrijkste punt was de brug over het Amsterdamsrijnkanaal. Hierover konden namelijk de geallieerden komen.
2. Het administratief personeel. In het Klooster, de Hoeck en het vroegere huis van dokter Hoekstra zaten ze. Het waren vooral vrouwen.
3. Het marinepersoneel. Vechtenstein werd op 13 april 1942 door de Kriegsmarine gevorderd.

Bij al deze vorderingen werd er maandhuur betaald aan de eigenaar. Dat ging wat moeilijker bij de eigenaresse van Vechtenstein. Ze was getrouwd met een Zwitser en verbleef in het buitenland. De zaakwaarnemer van deze mevrouw zorgden ervoor dat er op een ‘ambtelijke verklaring’ haar nationaliteit te staan kwam met daar achter ‘en Arisch’.
Op 7 novemver 1943 werd het huis van dominee Van de Kooy gevorderd. Hij had twee Joodse vrouwen als onderduiksters. De dominee moest naar de binnenweg verhuizen. Na een week werd de vordering ongedaan gemaakt om onduidelijke redenen. Een betere schuilplaats konden de twee Joodse vrouwen zich niet wensen.
De gebouwen van het Groene Kruis en de Christelijke school aan de gaslaan werden diezelfde week gevorderd. Het onderwijs was door de oorlog toch al achteruit gegaan, maar dit was het toppunt. Toch kwam er een oplossing doordat het hoofd van het school een brief schreef naar de inspecteur.
Er was al snel brandstofgebrek en dat zorgde voor vorderingen van de paarden. Ook al het koper moest ingeleverd worden door iedereen, zelfs de kerkklokken.
Om te voorkomen dat de mensen zich te snel zouden vervelen werden er allerlei activiteiten ondernomen. Er werd gekegeld, gedronken en gevist.

5.3 Arbeidsinzet
Voor de oorlog had Nederland al bewondering voor Duitsland. Toen hier eind dertigjaren nog honderduizenden werklozen waren, was dat probleem in Duitsland al opgeslot. Er was zelfs een tekort aan werknemers.
Op 7 juni 1940 werd er in de krant ‘De Magneet’ een oproep geplaatst om werklozen een arbeidsplaats in Duitsland aan te bieden. Er stond in dat ze hetzelfde zouden verdienen als een Duitse arbeider vanhun categorie. Er was behoefte aan landbouwarbeiders, in het bijzonder melk- en paardenknechts en seizoensarbeiders, veenarbeiders, bouwvakkers met uitzondering van schilders, metaalbewerkers, scheepsbouwarbeiders, grondwerkers, steenfabriekarbeiders, lederbewerkers, textielarbeiders, sigarenmakers en tabaksverwerkers, met uitzondering van de grafische vakken en diamantbewerkers. Bij de laatste twee beroepsgroepen stond dat Joden niet gewenst waren.
Voor chauffeurs was er ook werk genoeg. De chauffeurs zouden 12 Reichs Mark per dag verdienen, dat is ƒ15,96. Bij een Nederlandsbedrijf zou dat een weekloon zijn. De arbeiders zouden naar België gestuurd worden en hoeften niet door oorlogsgebied te rijden. Al snel bleek dat de arbeiders in de oorlogsindustrie terecht kwamen. Een paar wilden aan het begin niet naar Duitsland om daar te werken. Dat kwam omdat in de loop van de jaren de bombarmenten op de industriecomplezen in Duitsland toenam.
Het arbeidstekort bleef groot in Duitsland. Nu werden de werkenden onder druk gezet om in Duitsland te werken. Een paar doken onder.
De Nederlandse militairen die na de capitulatie hun wapens moesten inleveren moesten afwachten op vedere orders. In begin juni 1940 werd besloten dat ze naar huis mochten als ze werk zouden hebben. Duizenden soldaten zochen werk en vooral bij de douane, want daar was een uitbreiding van van 1000 man. Degene die geen werk hadden werden lid van de Opbouwdienst, later de Nederlandse Arbeidsdienst, dat was een N.S.B.-mantelorganisatie.
Al vrij snel werd er na de capitulatie een organisatie opgericht, die na de Duitse nederlaag in Nederland de orde wou handhaven tot het wettig gezag weer was teruggekeerd. Deze Orde Dienst was bekend bij de Duitsers. Ze probeerden de leden te vermoorden, maarde overigen gingen door met hun werk.
Alle militairen werden in krijgsgevangenisschap genomen doordat er opkomend verzet was en door grote arbeidsvraag in de Duitse industrie. Deze oproep leidde tot een tweede staking in Nederland. Na de april/mei stakingen was duidelijk dat Nederland niet vrijwillig zou mee werken met Duitsland. Duitsland had hierop zijn eigen antwoord. Alle mannen tussen 18 en 35 moesten zich melden voor eventuele arbeid in Duitsland op 7 mei. Van Haselen, burgermeester van Maarssen en Maarsseveen, wist een aantal mensen van deze plicht te redden. Door het ‘knoeien’ met de bevolkingsgegevens gaf hij te weinig mensen op die gedwongen moesten werken in Duitsland.
Om stakingen te voorkomen in Nederland, bracht Duitsland nieuwe maatregelen aan. Verenigingen moesten ontboden worden, vergaderingen werden verboden en radio’s moesten ingeleverd worden. Als dit toch werd gedaan, moesten een paar mannen naar Duitsland.
Iedereen werd gedwongen nu een keus te maken: voor of tegen Duitsland. Tienduizenden doken onder omdat ze niet wouden meewerken aan de Duitse oorlogsindustrie. Het verzet was gedwongen zich landelijk te organiseren om de onderduikers te verbergen. Verzetsgroepen traden steeds brutaler op, om voor voedsel te zorgen voor de onderduikers.Het gevolg was dat de Duitsers steeds harder op traden.

6 De tweede helft van de oorlog

6.1 Distributie
Voor sommige werk het noodzakelijk om meer distributiebonnen te krijgendan toegestaan was. In oktober 1940 werd er vanuit Den Haag gewaarschuwd dat er bij veel distributie kantoren ingebroken werd. De mensen die daar werkten, beseften dat ze in een gevaarlijke positie zaten.
Doordat de prijzen op de zwarte markt erg hoog werden, gingen mensen over op stelen van voedels en brandstof. Uit de stilstaande wagonnen werd er wel eens kolen gejat in Maarssen. De persoon moest het geluk hebben dat hij op de terug weg geen Duitse wachttpost of patrouille tegenkwam. Het gevolg daarvan is een deportatie naar Duitsland.
Sinds 1942/1943 waren er veel mensen ondergedoken. Joden, militairen en mannen. Voor al deze mensen moest toch voedsel en kleding binnen komen. Langzaam aan kwam er een Landelijke Organisatie voor hulp aan Onderduikers (L.O.). Deze ging de distributiebonnen verdelen. In oktober 1940 was er in de provincie Utrecht 1200 bonkaarten nodig en later liep dat op in 1400 bonkaarten in septembr 1944. Dit was bijna onmogelijk om voor elkaar te krijgen.
Een medewerkster uit de beginjaren van de oorlog ging éénmaal er week op een tandem met een collega naar Tienhoven om daar in het café van mevrouw Vlaanderen kantoor te houden. Ze wist dat haar collega bonnen doorgaf aan onderduikers. Na negen maanden werd haar angst voor ontdekking of een overval te groot bij de Heide Maatschappij werken. In datzelfde gebouw was de Distributie Dienst gevestigd. Haar collega is de hele oorlog met dit werk door gegaan. Bij een inval in december 1941 op het distributiekantoor werd ze opgepakt en afgevoerd. Een jaar later werd ze bevrijd in Ravensbürck door de Amerikanen. Ze moest eerst naar Zweden om aan te sterken en daarna kwam ze terug in Maarssen.
Om bonnen om te halen had je dus een distributiestamkaart nodig. Na een paar jaar was die verouderd. Er moest een nieuwe distributie-stamkaart uitgereikt worden, de Tweede Distributie-stamkaart. Zo sloegen de Duitsers twee vliegen in een klap. Ze hadden een systeem opgezet waardoor ze een betere bevolkingsregister kregen dan het officiële waarmee geknoeid was. Ook hoopten ze dat velen onderduikers zo niks kregen. Maar toch slaagden men erin om de bonnen te vervalsen en kregen de onderduikers toch iets.
In Maarssen was er in die tijd een overval gepland op het distributiekantoor door twee verzetsgroepen. Men had informatie gekregen over de sleutel van de kluis waar de bonkaarten lagen. Deze werd tussen de middag naar huis genomen door de kassier. De overal was gepland eerst op de kassier en daarna op de kluis. De overval mislukte en er werd bij de politie opgeven hoe de daders eruit zagen en met welke auto ze vluchtte. Een tweede aanval was gepland, maar aangezien de auto al bekend was, ging dat ook niet door.

6.2 Onderduikers
In het begin van de oorlog was er een enkeling die onderdook. Een paar losse groepjes mensen hielp hen. Naarmate het aantal onderduikers groter werd, verenigden de kleine groepjes tot een geheel. Door de Jodenvervolgingen waren groepjes al gedwongen tot samenwerken. Het koste veel moeite om Joodse mensen te laten onderduiken. Dat ging meestal via individueel contact. De heer Zwaardemakers nam twee Maarssense zusjes onder zijn hoede en dominee van Kooy kreeg een moeder en dochter uit Den Haag op zolder. De vrouwen die bij van Kooy onderdoken namen een schuilnaam aan, Van Dijk, en gingen als tante en nicht van de dominee door het leven en konden zelfs over straat. s ‘Zondags zag men de twee regelmatig bij de diensten van de dominee. Tienhoven en Westbroek staan bekend als plaatsen waar men Joodse mensen onderdak gaf, onder andere in woonschuiten op de plassen.
Een ander verhaal is dat van mevrouw L. Haar ouders waren tijdens de eerste jaren van het Hitler-regime naar Nederland gevlucht en hadden in Tienhoven een boerderij gehoord van J. Homan van der Heide. De heer L. pakte zijn oude beroep als boer weer op en haalde zijn getrouwde dochter in 1937 naar Nederland. Na de capitulatie waren in Tienhoven niet veel Duitsers, maar diegene die er waren zaten op het terrein van de familie L. Er stond namelijk een geleidelamp op hun terrein die het voor de Duitse vliegtuigen makkelijker moest maken wat de weg naar Engeland was. De Engelsen hebben nog geprobeerd deze lamp te vernietigen, maar die poging is mislukt. Dat zorgde voor veel scherfen en een paar dode koeien. Kort daarna werd de lamp verplaatst naar Gouda en het personeel ging mee. In augustus 1942 kreeg het jonge echtpaar de opdracht om op transport te gaan naar Westerbork. Dit doorvoerkamp kende bijna geen weg terug en leidde tot de dood van velen Joden. Door stomme verbazing van het jonge echtpaar kregen ze opdracht om weer naar huis terug te keren door de tussenkomst van de heer Homan van der Heide. Hij was de voorzitter van de Landstand, een soort N.S.B.-boerenvakbond. In april 1943 moest iedere Jood getransporteerd worden. In illegale bladen verscheen al snel dat ze mishandeld werden.
De familie dook onder. Van de 25 maanden die mevrouw L. onderdook had ze 19 maanden doorgebracht in een varkenshok samen met haar echtgenoot. Ze waren niet de enige onderduikers op de dwarsdijk, tientallen mensen zaten hier van studenten tot Joden. De wieken van de molen aanhet begin van de Dwarsdijk fungeerden als waarschuwingsteken. Een bepaalde stand betekende onraad en een andere stand betekende dat alles veilig was. Deze molen heeft na de oorlog de naam ‘De Trouwe Wachter’gekregen.
In de hele provincie Utrecht hebben ongeveer 2000 Joodse onderduikers gezeten.
Na de oorlog begon het echtpaar hun bestaan weer op te bouwen, beginnend met een stoel en tafel van ‘Volksherstel’. Ze werden bijgestaan door familieleden die in de oorlog naar de V.S. waren gevlucht. Die stuurden hen een telegram via militaire kanalen met het bericht: “Wij helpen”. In het begin waren het kleine pakketjes, maar later kwam de postbode hen zeggen dat ze met paard en wagen moesten komen, want hij kon de lading pakketjes niet meer aan.

De verdeling van de onderduikers gebeurden bij de ‘Beurs’. Voor 1943 haden ondernemers als extra personeel aangenomen om hen buiten de Arbeidsinzet te houden maar nu kwam er weer extra personeel bij, dit keer met een valspersoonsbewijs. Door de voortdurende oorlogsdreiging al in het begin van de oorlog werden Zeeuwen en mensen uit de grote steden van Zuid-Holland gedwongen om te evacueren naar veiliger gebieden. Maarssen kreeg ook enkele mensen toebedeeld. Er werd een evacuatiecommisie opgericht om mensen te ontvangen en onder te brengen. Ab Degen, lid van de commise, moest deze mensen met persoonsbewijs en distributiebescheiden onderbrengen. Hij maakte hiervan gebruik door bij het onderbrengen van een evacué, tegelijkertijd een onderduiker te onderbrengen, zodat de onderduiker mee kon eten van de bonnen van de evacué. In het dorp zelf waren veel onderduikers, maar de meesten zaten in de wat afgelegen gebieden zoals Maarssenbroek, de Béthunepolder en andere plassengebieden. Hier kwamen geen Duitsers.
Het grote gevaar van de mensen die daar ondergedoken zaten waren de Nederlandse Landwachters, een N.S.B –hulppolitie. Ze maakten jacht op onderduikers en waren beter bekend van de plaatselijke toestanden dan de Duitsers. De landwachters waren bekend bij de plaatselijke bevolking en als ze in de verte al verschenen dan verdwenen de ondergedoken mensen tussen het riet en in het turf.
Er was wel een groot gevaar bi de razzia’s. Dit ging meestal om fietsen en radio’s en daarbij werden de persoonsbewijzen ook gecontroleerd. Ook werd er snel in de keuken gekeken om te zien hoeveel kopjes er in de gootsteen stonden ter controle van het aantal inwoners.

6.3 Collaborateurs en profiteurs
In 1935 had de hele Vechtstreek 186 N.S.B.-leden, waarvan Breukelen/ Maarssen de meeste leden hadden met 92. Daarna is het aantal leden afgenomen. Er werden 27 leden gearresteerd in mei 1940 en dat was het hele ledenbestand van de N.S.B van Maarssen/Maarsseveen. Lid blijven of lid worden betekende steun verlenen aan de politiek van Mussert. De N.S.B. stond synoniem voor collaboratie. De bevolkign ergerde zich aan de Jeugdstorm, Volk en Vaderland en de intimidatie van tegenstanders.
De N.S.B-ers beperkten zich tot organiserende werkzaamheden voor de Winterhulp, de colportage van Volk en Vaderland en het inzamelen van geld voor allerlei doeleinden. De echtgenote van de directeur van de metaalwarenfabriek ging zich bezighouden met de organisatie van het ‘strijd en vierduitenfonds voor de Oostfrontstrijders’. Kort na de capitulatie werden een aantal mannen vrijwillig lid van de N.S.K.K., een aan- en afvoerdienst, die werkten veel voor het Duitse leger. Ander verraad was dat van de 20 mannelijke N.S.B.- leden er zes lid werden van de Landwacht. Deze mannen werden voor de verzetsgroepen een grote bedreiging.
De burgermeester van Maarssen kreeg als eerste met de Duisters te maken en hun maatregelen. Iedere keer woog hij zijn handelingen of iets net kon of niet. Kort na de capitulatie hoefde hij zich nog niet bezig te houden met de zuivering van de luchtbescherming en de brandweer van Joden. Wel heeft hij de enquête ingevuld over de aanwezigheid van Joodse inwoners. Hij is ook de directeur van Winterhulp Maarssen geworden. Hij heeft geprobeerd zo goed mogelijk te functioneren ondanks de druk die er op hem werd geoefend. Steun gaf hij aan raadsleden Ad Degen, J. Homan van der Heide en P. Veldstra. Van Haselen als burgermeester van Maarssen zou volgens de eerste twee leden beter zijn geweest voor de veiligheid van de bevolking dan een N.S.B-er.
Na de bezetting zijn diegene die een voordeel hebben gehaald door de Duitsers meteen benoemd als profiteurs door het volk. Collaborateurs was een te zwaar woord, maar de mensen wouden toch laten zien dat dit gedrag niet goed was.
Het personeel van de Zeepfabriek moest tijdens de eerste oorlogsjaren in ploegendiensten werken om de vraag naar zeep bij te houden, de zeep ging naar Duitsland. Het personeel van de schoenenfabriek verzoolde de schoenen van de Duitse Wehrmacht om niet mee hoeven te doen aan de Arbeidsinzet. Een eigenaar van een textielzaak kreeg opdracht om het gevorderde Vechtenstein te voorzien van gordijnen en werd daarna vaak gezien met zijn cliëntèle. In café Kouffeld kreeg kapper De Wijs een hoekje om zijn klanten te knippen, doordat hij zijn eigen zaak moest sluiten door brandstof tekort. De cafégasten, de bezoekers van de kegelbaan en klanten van de kapper kwamen vaak in contact met de soldaten van de Zollgrenzschutz. Snel kwam men er al achter dat dat gewone huisvaders waren in plaats van soldaten. Zo ontstonden er contacten en gingen ze wel eens samen kegelen.
Er waren ook mensen die veel geld probeerden te verdienen aan de oorlog. Sommige werden onderdeel van de in Frankrijk, België en Nederland opgezette Blau Aktion. De Duitsers probeerden systematisch via deze Aktion artikelen te kopen via zwarthandelaren, die in Duitsland nodig waren. Complete wasserijen werden door deze persoon met een blanco cheque van de Dresdener Bank opgekocht en naar Duitsland getransporteerd. Deze handel bedroeg tussen de 200 en 250 miljoen Rijks Mark, 2.5% van de export.

6.4 De landwacht
In het najaar van 1943 werd door de N.S.B. besloten om de W.A., het zelfbeschermingsorgaan van de N.S.B. uit te breiden. In het N.S.B.- weekblad ‘Volk en Vaderland’ van 3 december 1943 stond dat de uitbreiding noodzakelijk was doordat er veel overvallen voorkwamen op N.S.B.-leden en op het politiecorps. Ook kwamen er overvallen voor op personen en goederen uit Nederland. Hieruit bleek dat de politie daar niet sterk genoeg voor was en een andere organisatie, deze misdaden moest bestrijden. De Landwacht Nederland werd een soort politiehulp. Nederland werd in 5 gewesten verdeeld en die werden weer in districten, afdelingen en wachten verdeeld. Van Gewest 2, district Utrecht vormde Breukelen afdeling 32 en Maarssen van deze afdeling ‘groep 1’. Deze groep had posten in Maarssen, Maarsseveen, Tienhoven, Achttienhoven en Westbroek. De bewapening van de wachters was zo slecht, dat ze met hun eigen wapens op straat liepen. Velen droegen een jachtgeweer bij zich en hun bijnaam werd al snel ‘Jan Hagel’. De Landwachters waren voortdurend op zoek naar onderduikers, verspreiders van illegale blaadjes, verzetsmensen etc. En met succes.
Uit het ‘Monatsbericht ‘uit augustus 1944 bleek dat er 901 mensen waren opgepakt door de Landwacht, die bestond toen uit 1260 beroepsleden en 8784 ‘nebenberufliche Kräfte’.
Op 27 juni 1944 kreeg de Landwacht een bevel om gewapende verzetsstrijders ‘unverzüglich im Kampf niederzumachen’. Als er bijvoorbeeld één persoon van de groep fietsers een wapen bij zich had, dan moest de hele groep neergeschoten worden. Dit gold alleen voor de mannelijke verzetsstrijders.

6.5 Het verzet
Een klein aantal mensen besloot in de eerste dagen na de capitulatie dat voor hen de strijd niet was afgelopen. Alleen als de laatste Duitser was vertrokken, zouden voor hen de strijd afgelopen zijn. De strijd zou vijf jaar duren, en velen maakten het einde niet mee.
Militairen richtte al snel een organisatie op, de Orde Dienst (O.D.). Deze organisatie moest ervoor zorgen dat na de oorlog de communisten niet aan de macht kwamen en zorgen voor de openbare veiligheid. Het risico tot ontdekking was groot, van de organisatie breidde zich al snel uit. Men reisde, men vergaderde, men betrok anderen, niet bekenden, bij de organisatie en probeerde contact te krijgen met de regering in Engeland. Mensen die beweerden dat ze ook tegen de Duitsers waren kregen toegang tot de O.D. en konden zo aan namen en vergaderingdata komen en doorspelen aan de Duitesers. In de beginjaren werden er ook veel opgepakt.
De groepen die kleinschalig werkten hadden minder kans op ontdekking. Iedereen kende elkaar en als er iemand wou treden werd dat besloten in een kleine groep en werd er naar gekeken of die persoon wel nuttig zou zijn.
Degen probeerde een plaatselijke organisatie op te bouwen dat deed aan verzetswerk. Hij probeerden om in elk bedrijf een mannetje hebben die hem zou helpen en informatie door kon geven. In bedrijven, in distributiekantoren, het arbeidsbureau en het gemeentehuis. Zo wou hij voor de mensen die onderdoken in het begin een identiteitsbewijs krijgen en distributiebonnen. Daarna zocht hij mensen uit om met hem samen te werken die niet terug zouden deinzen voor geweld in geval van nood. Dit groepje van tien tot twintig personen werkten onder betrekkelijke veilige omstandigheden in de eerste paar jaar. Degen werd later te bekend en werd gezien als het symbool voor het verzet in Maarssen.
Het voornaamste onderdeel bij het verzet was het hulp verlenen aan onderduikers. Belangrijk onderdeel van de greep van de bezetter probeerde te krijgen op de bevolking, was de goed opgezette bevolkingsadministratie. In het systeem stond: geboorte, overlijden, verhuizing, geloof, gezinsgrootte, beroep en nummer van het persoonsbewijs. Het was een handig opsporingssysteem en als de Duitsers iemand zochten werd via het systeem verkomen dat diegene gevonden zou worden.
Ambtenaar op de gemeente-secretarie, Ad v.d. Veen, vervalste persoonskaarten, liet ze verdwijnen of verving een oude door een nieuwe, bijgestaan door de typiste Willy Hems. Ad moest zich melden na het plaatsen van een valse persoonskaart bij de Ortskommandant in Utrecht. Hij overleed op 30 december 1944 in Duitse gevangenisschap. Miep Peters en Willy Hems zette al snel dit werk voort.
De verzetsgroep in Maarssen werd de ‘Knokploeg’ genoemd. Ze hadden verschillende werkzaamheden samen met andere organisatie’s zoals het zorgen van onderduikers, Degen stal twee stempels bij een bezoek aan de S.D. in Utrecht die nodig waren bij het maken van Ausweisen, een groep politieagenten stal in Amsterdam een stapeltje zegels die als extra controle op de persoonsbewijzen werden geplakt, men treiterde de Duitsers om spijkerplanken op de weg te leggen, blies een aantal bomen op zodat het verkeer werd belemmerd ( die moesten door de mensen uit de omgeving weer worden opgeruimd onder dreiging) en overviel distributiekantoren en gemeentehuizen. Ook probeerden men om Duitse uniformen en wapens te bemachtigen om daarmee verwarring te stichten en profiteurs en collaborateurs te bestraffen. Er werden veel overvallen gedaan op bevolkingsregisters, want als het in de handen van de Duitsers kwam, was dat levensgevaarlijk.
De Knokploeg zorgde behalve voor onderduikers ook voor grote gezinnen die een voedseltekort hadden. Regelmatig waren de boeren bereid om iets af te staan. Boeren die verdacht werden aan zwarte handel werden onder druk gezet om hun winst af te staan. Meestal kwam er dan een bezoek s’ochtends en bij onvoldoende resultaat werd de boer nog eens bezocht door de Duitsers s’avonds of s’nachts. De leider zei dan wat hij wilde en zette zijn pistool op een koeienkop en schoot. Als de boer weigerden zijn winst af te staan, werd er elke keer een koe afgeschoten. Na deze dreiging werd er veel gegeven aan de Duitsers en was het afgelopen met de zwarte handel. Soms kreeg men een koe via de zwarte handel en deze werd dan in het geheim geslacht en verdeeld. In een boederij van Van Eck probeerden men een koe te slachten. Deze ontsnapten echter. Ze gingen er achteraan en hij werd weer gepakt bij de R.K. kerk. Ze kwamen de Duitse patrouille tegen en ze zeiden dat de koe uit de stallen van Van Eck was gesnapt. Het verhaal werd geloofd, maar het kon ook anders aflopen.
Collaborateurs werden als een groter gevaar gezien dan profiteurs. Deze mensen pleegden namelijk verraad. De verzetsgroepen overwogen dan wel eens om zo iemand te vermoorden, maar daar werd eerst goed over nagedacht.

7 Het laatste jaar

7.1 Geallieerden maken militaire vorderingen
Het jaar 1943 was een keerpunt in de oorlog. Er werd halt toegeroepen aan de Duitse opmars aan het oostfront. De uitbreiding naar het zuiden was gestopt. Amerika begon zich ook op Europa te richten nadat Japan Amerika had aangevallen op 7 december 1941. In het begin richtte Amerika zich vooral op de Pacific, maar daar kwam later verandering in. Stalin vroeg om hulp voor een twee fronten oorlog in Europa, maar dat liet lang op zich wachten. Een geallieerd leger kwam Europa binnen via Noord-Afrika, Sicilië en Italië.
Op 6 juni 1944 kwam er een invasie in West-Europa onder leiding van Eisenhower. Soldaten werden overgevaren en – gevlogen naar Normandië. Deze dag, D-Day, was het begin vaan het beëindigen van het Duizendjarige Rijk. Von Stauffenberg probeerde de oorlog te verkorten door een bomaanslag op Hitler te doen. Dat mislukte.
In Parijs waren de Duitsers al begonnen aan hun terugtocht. Op 25 augustus 1944 werd de eerste hoofdstad bevrijd, Parijs. Daarna ging het snel, tientallen kilometers werden elke dag afgelegd. 31 augustus gingen ze de Belgische grens over , 2 september werd Luik bevrijd, 3 september Brussel en 4 september Antwerpen. Nederland zou snel volgen. In de illegale pers werden elke dag de vorderingen bekend gemaakt. De Nederlanders werden enthousiast en er gingen al snel geruchten rond dat Rotterdam, Breda en Eindhoven al bevrijd waren.
Dinsdag 6 september 1944 was de uittocht van de Duitsers begonnen. Leden van de Maarssense Knokpartij werkten mee aan het voorkomen dat de hele N.S.B.-administratie vernietigd zou worden. Ze namen een deel van de administratie mee en verborgen dat tot aan het eind van de oorlog. De dag waarop de gekte door Nederland ging was te vroeg, en werd de ‘Dolle Dinsdag’ genoemd. De N.S.B.-ers keerden terug en sloegen hard terug. Duitse troepen maakten van de Rijn aan onoverkomelijke barrière zodat de geallieerden er niet over konden, Siegfried-linie. Er werd door de Engelsen besloten om hen daar niet aan te vallen, maar ten noorden van de linie door het Duitse Kleef veder te gaan naar Berlijn. Het aanvalsplan van de geallieerden mislukte en Eisenhower besloot zijn strategie toe te passsen.
De gehele winter van 1944/1945 werd gevochten ten westen van de Rijn. Noord- en West-Nederland bleven, bezet door de Duiters en de problemen werden groter. Vanuit Engeland besloot de regering dat er een spoorwegstaking moest komen in Nederland om ervoor te zorgen dat de Duitsers geen versterking naar Arnhem konden brengen. De spoorweg Utrecht – Amsterdam werd op drie plaatsen opgeblazen, onder andere bij Maarssen. Na de ramp bij Arnhem doken veel machinisten onder. Voedsel en kolen konden niet meer naar het westen worden gebracht. De Duitsers ontruimden het hele frontgebied. Inwoners werden gedwongen te evacueren naar het westen, dat zou leiden tot de ergste winter van de oorlog. De Hongerwinter.

7.2 De Binnenlandse Strijdkrachten
Tijdens de invasie in Normandië had Nederland een uitgebreid netwerk van verzetsgroepen en groepen die na de Duitse nederlaag de orde zouden handhaven tot de Nederlandse regering het heft weer in handen zou nemen. Men was al begonnen met het inzamelen over gegevens over foute Nederlanders.
In 1943 werd de Raad van Verzet ( R.V.V.) opgericht, deze had tot doel de vijand zoveel mogelijk te hinderen. Om te voorkomen dat deze groep en nog velen andere zelfstandig zou gaan optreden werd door de regering in Engeland besloten om van de drie grootste organisatie’, de O.D., de R.V.V. en de L.K.P, werd er een nieuwe Ondergrondse Strijdmacht samengesteld onder de leiding van Prins Bernhard. 5 september 1944 werd de Binnenlandse Strijdkrachten opgericht (B.S.). J.H. des Tombe werd gewestelijk commandant van de B.S. in de provincie Utrecht en ir. A.F. Krikke werd de commandant van de district de Vecht.
Velen van de L.O. en de O.D. stapten over naar deze organisatie om niet te wachten op het einde van de oorlog.
Een groepje van 11 K.P.-leden kreeg een oproep om tot de B.S. te treden. Ze vonden een afdeling van de B.S. voor 11 man te klein. De brug over het Amsterdams-Rijnkanaal, De Amsterdamse Straatweg, de forten, de verschillende bedrijven, de Duitsers op Vechtenstein, de vestiging van N.A.D. op Goudenstein moesten allemaal bezet worden vanwege hun strategische positie of om te voorkomen dat ze leeggeroofd werden. Ze moesten dus uitbreiden. De K.P. bestond uit 11 leden en elk lid moest weer 11 man samenstellen, zodat men 11×11=121 leden zou krijgen voor de B.S. De nieuwe leden zouden getraind worden. Iedere B.S.-eris dus geselecteerd uit bekenden van een K.P.-er en men wist, buiten de kleine kern, niet wie in de andere groepen zaten om eventueel verraad of doorslaan te voorkomen. Iedere groep kreeg wapens en er werd geoefend op fort Maarsseveen. Plaatselijk commandant van de B.S. werd Ab Degen. Problemen ontstonden in de centrale leiding en in de contacten tussen de afdelingen onderling. Er kwamen nieuwe leiders , maar een paar ervan zijn opgepakt door de S.D. tijdens een vergadering. Pas in januari 1945 kwam er weer een vaste leider en die bleef tot het eind de oorlog.
Men had grote problemen met de koeriersters. De vrouwen verzorgden, vaak per fiets, het contact tussen landelijke, provinciale en plaatselijke groepen. Ze waren op de hoogte van een groot aantal adressen van contactpersonen op het gebied van illegale lectuur, onderduik en wapen bezit. Een vrouw die zich niet aan de regels hield en bonnen achter hield of alle adressen doorgaf was een groot gevaar.
Langzaamaan werd er ook een administratie aangelegd door de leiding van de B.S. De K.L.P. en de L.O. waren voorzichtig met de gegevens omgegaan. Hoe minder men wist hoe beter. Er werd zo weinig mogelijk opgeschreven en als dat werd gedaan zo dat een buitenstaander het niet kon begrijpen. Bij verraad of doorslaan van leden van verzetsgroepen bleef de schade meestal beperkt tot een klein aantal namen van de leden, die als er nog tijd was, konden onderduiken. Door onvoorzichtigheid begin december 1944 is een deel van het B.S.-archief in Duitse handen gekomen.
december 1944 voelde de Knokploeg zich zo bedreigd dat ze allemaal onderdoken in de rietvelden van de Béthuenpolder. Bij Busse was die dag een tip binnen gekomen van een Utrechtse P.T.T.-er dat hij telefoonsprekken had afgeluisterd waarin sprake was van een razzia onder de ‘Maarssense terroristen’. Die avond daarop stond een Duitse wagen voor het huis van Busse die de gevel en het terrein er omheen afspeurde. Twee mannen werden opgepakt en de Knokploeg besloot om een nieuwe schuilplaats te zoeken. Ze gingen naar het zomerhuisje van J. Homand van der Heide aan de wetering tussen de Breukelveense en Loosdrechtse Plassen.
Ab Degen was te bekend om nog over straat te kunnen en heeft overal en nergens ondergedoken gezeten. De nieuwe commandant van de B.S. werd Busse. Hij bleef in functie tot aan de bevrijding. De laatste maanden bleven de Landwacht en de S.D. scherp controleren. Veel mensen werden opgepakt van de B.S. en sommige vonden hun dood in kampen. B.S. bleef functioneren ondanks verzwakking en de afwezigheid van gevangenen.

7.3 Wapendroppings
Midden 1944 waren er ongeveer 750 K.P.-leden in Nederland. De bewapening bestond uit wapens van particulieren en op de Duiters buitgemaakte wapens. Een open gevecht tegen de Duitsers met deze wapens zou gedoemd zijn te mislukken. Daarom werd er besloten om wapens te parachuteren in de bezete gebieden van Nederland. De eerste dropping vond plaats in julie 1944 op de Veluwe. Twaalf containers kwamen neer en kwamen in handen van de verzetsgroepen. De wapens werden verdeeld over Utrecht, Amersfoort en Amsterdam. Bij de eerste zending zaten ook nog een paar postduiven met een kokertje, zodat er een berichtje naar Engeland kon gezonden worden.
Een paar mannen kregen de opdracht om terreinen te zoeken in dit gebied zodat er containers konden landen en worden opgeborgen. Ze kregen veel medewerking van de bevolking. Ze zochten 20 terreinen uit, allemaal ten westen van het Amsterdams-Rijnkanaal. Die werden bemand met een eigen groep. Per terrein waren er minstens 20 bergers nodig. Het totaal aantal bergers was ruim 400. Er werd veel samengewerkt tussen de verzetsgroepen.
De Maarssense groep werkten meestal op het droppingsterrein Ter Aar. Als London op een bepaald terrein een droppign wilden uitvoeren, dan werd via radio België om half twee s’middags en via Radio Oranje om kwart over acht s’avonds een bepaalde slagzin doorgegeven. De tweede keer gevolgd door een andere slagzin die de tijd aangaf. In het begin werd er weinig gedropt, 1 of 2 keer peer week, daarna alle nachten. Dat was bijna niet te verwerken. De meeste droppings bestonden uit 24 containers van 170-200 kilo per stuk en 3 pakketten. In de containers zaten wapens en in de pakketten bijvoorbeeld radio-ontvangers en onderdelen. Honderden tonnen wapens zijn op deze manier gedropt en verdeeld over de Randstad. Het gevaar van deze droppings was groot, want 27 parachutes konden niet onopgemerkt zijn. Een keer mislukte een dropping, omdat de lading naast het terrein werd gedropt en het was voor de verzetsmensen verloren. Een N.S.B.-er stelde de Duitsers op de hoogte, maar die zochtte steeds richting Loosdrecht.
Van al het verzetswerk was het vervoer van wapens en munitie het aller gevaarlijkst. Want er waren de Duitsers, de Landwacht en gevaar uit de lucht. De geallieerden bestookten de wegen. Zij gingen ervan uit dat iedere trein, idere schip of iedere wagen van de vijand was. Treinen werden regelmatig beschoten en de scheepvaart op het Amsterdams-Rijnkanaal werd gehinderd door Engelse jachtbommenwerpers.
De bevolking was bekend met het gevaar op de doorgaande wegen. Bovendien waren deze wegen punten waar de Landwacht controleposten oprichtten. Als men naar Utrecht ging, werd er gelopen over het Zandpad langs de Vecht.
De Duitsers wisten van dit gevaar. Een paar patrouilleboten van hen waren onder Breukelen eens onder vuur genomen door jachtbommenwerpers. Onsdanks de aanwezigheid van afweergeschut werden de boten doorzeefd en er vielen tientallen doden.
Vervoer moest voortaan plaatsvinden op de meer beschutte Vecht. Op 14 april 1945 werd er in Utrecht bij Fort De Klop een munitieboot gesignaleerd. De bewaking bestond uit een aantal soldaten, die op het Zandpad naast de Vecht fietstte. De Maarssense K.P. kreeg de opdracht om deze boot te stoppen. Na de nacht in Fort De Klop hebben doorgebracht, gingen de Duitsers veder met hun tocht. De K.P. ging bij het sluisje naar Fort Kraaiennest in een hinderlaag liggen en wachtte op de boot. Toen de boot in zicht was, was er een andere situatie onstaan. De boot was voorzien van een andere naam, de Duitse, fietsende soldaten waren een boord gegaan en de luiken waren op een smalle spleet na gesloten. De kans om de boot te pakken was erg klein, maar toch probeerden men. Er werd geschoten op de boot, maar die voer gewoon veder. Wel werd er terug geschoten. Op een gegeven moment kwam er een persoon in een Duits uniform uit de richting van Breukelen aangefietst. Hij werd onder vuur genomen en verdween luid vloekend in de slootkant. Het bleek een lid te zijn van het Breukelse Verzet, die in Duits uniform een bericht over moest brengen. De boot was de bocht al om toen dit misverstand duidelijk werd. In Nighteveght zijn twee Duitse doden van boord gehaald.
Na deze aanslag waren er veel Duitsers in Maarssen op zoek naar de daders. Mensen werden opgepakr en gedwongen om met hun handen in de lucht tegen muren aan te staan. Huizen werden zelfs onderzocht. Na het mislukken van de overal werd de volgende dag wapens opgehaald in een vrachtwagen over de Amsterdamse straatweg naar Ter Aar. De Engelsen waren op de hoogte dat over de Amsterdamse Straatweg bevriende munitietransport plaats vond. De heenweg verliep zonder problemen, want de Duitsers waren vooral bezig met het uitkammen van Maarssen. Op de terugweg ging het mis. Een Engelse jachtbommenwerper werd aangetrokken door de vele Duitse wagens en na de Kininefabriek raakte hij de wagen. De wagen explodeerden en de inzittende overleden.
Wapens werden verscholen in de orangerie aan de Vechtoeverm in turfhopen in de polder of in schuren van boeren en tuinders. Tijdens een strenge winter van 1944/1945 werden de akkertjes makkelijk toegankelijk en een N.S.B.-er vond er een stapel wapens onder een turfhoop. Van schrik ging hij naar kennissen en vertelde zijn belevenis. De zoon van het huis ging meteen de eigenaar van de akker waarschuwen, waarna er wat stukken ijzer in de hoop gestopt werden en de wapens werden ergens anders verstopt. Bij nadere inspectie van de N.S.B.-er kwam hij tot de conlusie dat hij de ijzeren stukken voor wapens had aangezien.

7.4 Evacués
De burgers worden altijd het slachtoffer van de oorlog. Als de woonplaats in een frontzone op een een strategische plaats lag, dan was de angst en onderzekerheid groot bij de bevolking. Elke plek kon wel op een of andere manier een strategisch punt zijn voor een van de partijen. De geallieerden hadden al besloten om de industrieën te vernietgigen die voor Duitse doeleinden waren. Waar ze ook lagen. In onze omgeving waren de Amsterdamse Straatweg, Het Amsterdams-Rijnkanaal en de spoorlijn Utrecht – Amsterdam een belangrijk doelwit voor de geallieerden. Ze werden niet gebombardeed en daarom was het nog vrij veilig hier.
In december 1942 kwamen de eerste vluchtelingen naar Maarssen vanuit Den Haag en omgeving en Zeeland. De evvacuatiecommissie’s probeerden die mensen hier onder te brengen. Het waren kleine groepjes. Nadat Zuid- en Oost-Nederland in een slagveld was veranderd, werden de groepen steeds groter.
Nu kwamen de vluchtelingen uit Rhenen, Renkum, Wageningen, Huissen, Groesbeek, Heveadorp, Mook en Heuseden, maar ook nog steeds uit Den Haag , Rotterdam en Zeeland.
Bijna niets kon worden meegenomen, soms bleek het huis later al vernietigd te zijn. Hier werden ze over de beschikbare ruimte verdeeld.
De commissie moest kunnen rekenen op meewerking van de bewoners, zodat de vluchtelingen een onderdak hadden. Ze werden ondergebracht tegen een vergoeding.
In december 1944 waren er 1055 evacué’s in Maarssen en 608 in Maarsseveen. Er was dus een grote stroom bij gekomen. Dat was soms tot grote ergenis van de bewoners, want er ontstonden rare situaties.
Na de capitulatie bleven sommige evacué’s nog in hun verblijfsplaats. Dit kwam omdat men ppas mocht terug keren als de plaats van herkomst veilig was en er genoeg woonruimte nog over was.

7.5 Honger
Na Dolle Dinsdag duurde het nog acht maanden totdat het Noorden en Westen bevrijd werd. De ellende van de voorgaande jaren van de oorlog werd erger. Honger en kou overheerste.
Door de spoorwegstaking kwam er minder voedsel binnen uit het noorden van Nederland. Werklozen en kinderen hadden voor die tijd al gebruik gemaakt van ‘werkverruimingskeuken’ te Maarssenbroek en al in december 1941 vroeg Burgermeester van Haselen aan het Rijksbureau Voedselvoorziening in Oorlogstijd of de capaciteit van de keuken in Maarssenbroek niet vergroot kon worden voor de kinderen. In november 1942 kwam er een schoolmelkvoorziening zodat de jeugd tot hun 12de jaar over melk konden beschikken zodat er geen groeistoornissen zouden optreden. Baby’s kregen al extra distributiebonnen.
De Duitsers gaven bij het voedseltekort voortdurend de schuld aan de spoorwegmensen, die ondertussen al waren ondergedoken. In de winter werd het voedsel en brandstof tekort groter en de druk op de spoorwegmensen werd groter. Er werd aan hen gevraagd door de bevolking of ze gewoon hun taken wouden doen, omdat het voedseltekort te groot werd.
Ook kwamen er veel plunderingen voor zodat de mensen het eten niet konden krijgen, waarvoor het bestemd was.
Duizenden mensen uit het westen gingen met hun kinderwagen of handkar lopend naar het noorden. Daar probeerden ze voedsel te krijgen, tegen welke prijs dan ook. Er zijn verschillende verhalen over. De een wordt gastvrij ontvangen en de ander komt met lege handen thuis.
De boeren en tuinders in Maarssen en Maarsseveen deden zo hard mogelijk hun best om aan eten te komen, maar de vraag was te groot en er waren veel beperkingen opgelegd door de Duitsers. Het gevolg was dat de prijzen stegen en de kwaliteit verslechterde.
R.C. Zwaardemaker heeft op verzoek van Rijksbureau Voedselvoorziening in Oorlogstijd Centrale keukens opgezet. Hij kocht met zijn eigen ƒ5000.- voedsel op en vervoerde dat naar de Olieraffinaderij Zuilen die toch stil lag. Hij had al snel een grote voorraad. Met bonnen kon je daar een maaltijd halen, maar het was niet genoeg om de bevolking te voeden. Deze bonnen werden verkocht voor Maarssen en Maarsseveen, maar later kwamen ook Oud-Zuilen, Tienhoven, Oud-Maarsseveen en Breukelerveen bij. Dat zorgde voor lange rijen. De portie’s werden steeds kleiner door de grote aantallen afnemers en het steeds kleiner wordende voorraad. De bevolking zwakte in en was niet meer in staat om te werken. Kinderen kwamen al snel in levensgevaar. In samenwerking met het Interkerkelijke Bureau werd er besloten dat er een aantal kindern geëvacueerd moesten worden naar het Noorden. Dat waren kinderen die onder de 30 kg wogen, in totaal werden er 60 weggebracht.
De geallieerden besloten later om voedseldroppings te organiseren in West-Nederland. Als eerst kwamen de grote steden aan de buurt en daarna de kleinere plaatsjes. Maarssen werd voorzien van voedsel dat buiten de stad Utrecht was gedropt, in Lage Weide.

8 De bevrijding

Het front in Nederland lag onder de rivieren. De gevechten gingen daar voort. Even leek het of de kansen van de Duitsers weer teruggekeerd waren, maar dat was niet zo. Toen de geallieerden de brug over de Rijn bij Remagen bezet hadden ging het beter. De Duitsers kwamen vanuit het Oosten en hadden Duitsland al aangevallen. Op 25 april 1945 ontmoette de Amerikanen en de Russen elkaar in Torgau.
Op 8 mei 1945, was het voorbij, Duitsland gaf zich over. Victory-European-day was aangebroken en na 3 maanden gaf Japan zich ook over.
De Duitse legerleiding in Nederland had al eerder gecapituleerd. Dat werd dor generaal Blaskowitz bevestigd in Wageningen. Het nieuws kwam al snel op de radio en de mensen gingen de straten op. Zaterdagochtend op 5 mei 1945 zouden de Duitsers hun wapens neerleggen. Blaskowitz kon veel beloven, maar weingi garanderen. Er ging het gerucht dat sommige zouden doorvechten voor hun Vaderland. Er onstond een verwarde situatie. Daarom vertrokken de geallieerden niet op 5 mei maar op 7 mei naar het westen van het land.
De B.S. was ervan overtuigd dat op 5 mei het U Uur was aangebroken en kwam in een hevig voorgevecht met de duitsers bij Fort Maarsseveen. De Duitsers hier wisten helemaal niks van de capitulatie af. Uiteindelijk is het gevecht wel stilgelegd.
Zo kwamen er nog meer gevechten op gang. Zelfs op 7 mei kwamen er nog enkele incidenten voor, maar toen de geallieerden arriveerden was alles voorbij.

Deelvraag 4
“Hoe heeft Maarssen zich ontwikkeld in de periode van industrialisatie?”

De eerste industrieën in deze streek waren de steenovens en de pannenbakkerijen langs de Vecht. Langs de Vecht is er in de 16de eeuw sprake van stenen maken. Dorpsschuiten voeren zwaarbeladen met stenen en pannen ‘na alle plaatsen in het Rijk als ter zee’. Voor Zuilen waren zij de voornaamste bron van inkomsten voor de bevolking. Vrouwen, mannen en kinderen maakten er lange werkdagen van zonsopgang tot zonsondergang. Uit gegevens van 1841 blijkt dat kinderen gemiddeld 30 cent per dag verdiende, vrouwen 75 cent en mannen 100 cent. De werktuigen waren eenvoudig: de steenfabriek bezat twee vormtafels en twee bakovens gestookt met turf. De pannefabriek had naast twee ovens ook nog een kleimolen, die werd voortbewogen door een paard.
In de 19de en 20ste eeuw kwam de industrialisatie pas goed op gang, mede door de aanleg van de spoorlijn Amsterdam – Utrecht (1843) het tegenwoordige Amsterdams-Rijnkanaal (1892). Ambachtslieden breiden hun bedrijf uit of vestigen zich hier. Een paar bedrijven brengen hun vestiging naar Maarssen. Twijnstra (UTD) en Bammens zijn hier voorbeelden van. Ook de ‘Kininefabriek’, later de A.C.F ( Amsterdamse Chinine Fabriek) hebben hier veel werkverschaft. Dat bracht zoveel personeel met zich mee dat voor de huisvesting aparte straten moesten worden aangelegd. Op initiatef van directeur Twijnstra wordt er in de jaren twintig een woonwijk gebouwd voor de arbeiders die uit Friesland mee kwamen, het werd de ‘Friese buurt’. De Kaatsbaan krijgt zijn huidige aaneengesloten bebouwing, in het hartje van het dorp verschijnt de Rooms-Katholieke kerk en aan de kerkweg komen mooie herenhuizen. Andere bedrijven groeien sterk uit of worden onderdelen van wereldconcerns. Veel arbeiders uit onder andere Maarsseveen en Tienhoven, vinden werk bij deze industrieën. Het dorp dat tot de tweede wereldoorlog vrij gesloten was veranderde er geheel door. De ene uitbreiding wordt gevolgd door de andere. Het ‘boerenland’ en de Meerhofstede worden bouwterrein, gevolgd door de ‘Reizende Man’. Niet alleen het aantal huizen groeit, ook het comfort in de woningen wordt beter. Eind negentiende eeuw is er al een gasfabriek (bij de huidige Gaslaan0 en in 1898, acht jaar eerder dan in Utrecht, heeft Maarssen een elektrisch verlicht huis. De ontwikkelingen zijn niet meer te stoppen.

Deelvraag 5
“Wat weten de bewoners van de historie van Maarssen?”

Om dit te onderzoeken hebben we een enquête opgesteld, waaruit we kunnen concluderen of de bewoners van de gemeente Maarssen wel of niet veel van de historie van hun gemeente af weten. We hebben 50 enquêtes uitgedeeld. Die zijn te vinden in de bijlage.

Dit zijn de resultaten:

 “Wie waren de eerste bewoners van gemeente Maarssen?”

Uit deze cirkeldiagram blijkt dat 56% van de ondervraagden bij de vraag ‘Wie waren de eerste bewoners in de gemeente Maarssen?’ het antwoord goed hebben. Het zijn namelijk de Romeinen. 28% heeft de Vikingen en 16% heeft de Utrechters.

Bewoners

Sexe Romeinen Vikingen Utrechtenaren Totaal

man 22,00 22,00 6,00 50,00
vrouw 34,00 6,00 10,00 50,00
Totaal 56,00 28,00 16,00 100,00%

In deze kruistabel is te zien dat meer vrouwen dan mannen deze vraag goed hadden.

Bewoners

Leeftijd Romeinen Vikingen Utrechtenaren Totaal

< - 18 28,00 16,00 8,00 52,00

18 - 25 4,00 4,00 2,00 10,00
25 - 40 6,00 4,00 4,00 14,00
40 - 55 10,00 2,00 . 12,00
55 - > 8,00 2,00 2,00 12,00
Totaal 56,00 28,00 16,00 100,00%

Hieruit blijkt dat de mensen onder de 18 de vragen vaker goed hadden dan boven de 18.

 “Uit welk jaar komt ons gemeentehuis Goudenstein?”

Uit de staafdiagram is te lezen dat 9 mensen het antwoord 1584 hadden, 23 mensen had het antwoord 1672 en 18 mensen hadden het juiste antwoord 1608.
De oorzaak hiervan is dat veel mensen dachten aan de Gouden eeuw en toen vulden ze 1672 in.

Goudenstein

Opleiding 1584 1672 1608

mavo . 4,35 .

havo . 17,39 5,56

vwo 66,67 52,17 55,56

mbo . 4,35 5,56
hbo 22,22 17,39 16,67
wo 11,11 4,35 16,67
anders . . .
Totaal 100% 100% 100%

In deze kruistabel staat dat de vwo’ers meestal het antwoord goed hadden. Daarna volgt in het rijtje ‘1608’ de wo’ers en de hbo’ers.

Goudenstein

Woonplaats 1584 1672 1608 Totaal

Maarssenbroek 12,00 26,00 20,00 58,00
Maarssendorp 2,00 6,00 6,00 14,00
Zandweg-Oostwaard . 8,00 4,00 12,00
Tienhoven 2,00 4,00 6,00 12,00
anders 2,00 2,00 . 4,00
Totaal 18,00 46,00 36,00 100,00

De Maarssenbroekers hadden vaker het juiste antwoord dan mensen uit andere plaatsen uit de gemeente Maarssen.

 “Wat is het gemeentewapen?”
Uit de bovenstaande cirkeldiagram is te zien dat de meesten mensen ( 62%) voor het eerste plaatje hadden gekozen. Dat was ook het juiste wapen. 28% koos voor het tweede plaatje en 10% koos voor het derde plaatje.

Gemeentewapen
Duur eerste tweede derde
< - 5 3,23 14,29 .
6 - 10 9,68 28,57 20,00
11 - 20 67,74 35,71 20,00
21 - > 19,35 21,43 60,00
Totaal 100% 100% 100%

De mensen die tussen de 11 en 20 jaar in Maarssen wonen hadden het meest het juiste antwoord gegeven. Daarna volgen de mensen die langer dan 21 jaar in Maarssen wonen, op de derde plaats staan de mensen die tussen de 6 en 10 jaar in Maarssen komen en de laatste zijn de mensen die 5 jaar of korter in Maarssen wonen.

Gemeentewapen

Sexe eerste tweede derde

man 51,61 50,00 40,00

vrouw 48,39 50,00 60,00

Totaal 100% 100% 100%

Meer mannen dan vrouwen hadden de juiste gemeentewapen uitgekozen.

 “Welke van de drie is de gemeentevlag?”

Uit de bovenstaande staafdiagram is te zien dat de meerderheid van de mensen voor de derde vlag hebben gekozen, 21 mensen. Daarop volgt de eerste vlag die 19 mensen hebben gekozen. En als laatst hebben 8 mensen de tweede vlag gekozen.
De eerste vlag was de juiste. De meeste mensen hebben voor de derde gekozen, omdat de eerste en de derde heel erg op elkaar leken, maar de eerste had meer golflijntjes en de derde twee rechte lijnen. Zo werden de mensen in de war gebracht.

Gemeentevlag

Leeftijd eerste tweede derde Totaal

< - 18 18,75 10,42 22,92 52,08

18 - 25 4,17 4,17 2,08 10,42
25 - 40 2,08 2,08 10,42 14,58
40 - 55 8,33 . 2,08 10,42
55 - > 6,25 . 6,25 12,50
Totaal 39,58 16,67 43,75 100,00%

Hier is te zien dat de mensen van onder de 18 het meesten de eerste vlag hadden gekozen. Daarop volgen de mensen tussen de 40 – 55, vervolgens de mensen van 55 en ouder, daarna de mensen tussen de 18 – 25 en als laatst de mensen tussen de 25 – 40.

Gemeentevlag

Opleiding eerste tweede derde

mavo . . 4,76

havo 5,26 37,50 4,76

vwo 52,63 62,50 52,38

mbo 5,26 . 4,76
hbo 21,05 . 23,81
wo 15,79 . 9,52
anders . . .
Totaal 100% 100% 100%

Op deze kruistabel is te zien dat de meerderheid van de vwo’ers voor de tweede vlag hadden gekozen. Maar van het totaal percentage van de eerste vlag hebben de vwo’ers die het meest gekozen.

 “Wat was de eerste fabriek in Maarssen?”

Hier is te zien dat 36,78% voor de Kininefabriek heeft gekozen, 32,65% voor de pannebakkerijen en 28,57% voor de Gasfabriek.

Fabriek

Woonplaats pannenbakkerijen Kininefabriek Gasfabriek Totaal
Maarssenbroek 18,37 22,45 16,33 57,14
Maarssendorp 4,08 6,12 4,08 14,29
Zandweg-Oostwaard 2,04 6,12 4,08 12,24
Tienhoven 6,12 4,08 2,04 12,24
anders 2,04 . 2,04 4,08
Totaal 32,65 38,78 28,57 100%

Het juiste antwoord pannebakkerijen is het meest gekozen door de Maarssenbroekers.

Fabriek
Duur pannenbakkerijen Kininefabriek Gasfabriek
< - 5 12,50 . 7,14
6 - 10 6,25 10,53 35,71
11 - 20 37,50 73,68 42,86
21 - > 43,75 15,79 14,29
Totaal 100% 100% 100%

Hier is te zien dat de mensen die het langst in Maarssen wonen het juiste antwoord hadden gegeven.

 “Wie waren de verzetshelden in de tweede wereldoorlog?”

11 mensen hebben gekozen voor Ad v/d Veen en Willy Hems. 20 mensen hebben gekozen voor Willy Hems en Jan Groot en 17 mensen hebben gekozen voor Johanna Ginkel en Piet Brink. Het juiste antwoord was Ad v/d Veen en Willy Hems. Daar is het minst voor gekozen, omdat niemand deze vraag wist en er werd gegokt, ook werden de mensen in de war gebracht door Willy Hems twee keer in een antwoord te gebruiken.

Verzetshelden
Sexe Ad v/d Veen & Willy Hems Willy Hems en Jan Groot Johanna Ginkel en Piet Brink
man 27,27 55,00 58,82
vrouw 72,73 45,00 41,18
Totaal 100% 100% 100%

Duidelijk is hier te zien dat vrouwen vaker het antwoord goed hadden dan mannen.

Verzetshelden
Leeftijd Ad v/d Veen en Willy Hems Willy Hems en Jan Groot Johanna Ginkel en Piet Brink
< - 18 54,55 65,00 35,29
18 – 25 18,18 5,00 11,76
25 - 40 9,09 20,00 11,76
40 - 55 . 5,00 23,53
55 - > 18,18 5,00 17,65
Totaal 100% 100% 100%

Hier blijkt weer dat de jonge mensen het meest het goede antwoord hadden gegeven.

 “Hoeveel kerken heeft Maarssen?”

54% heeft geantwoord op zeven kerken, 24% op vijf kerken en 22% op het juiste antwoord 15 kerken.

Kerken
Opleiding 15 7 5 Totaal
mavo . 2,00 . 2,00
havo 4,00 . 6,00 10,00
vwo 4,00 38,00 14,00 56,00
mbo 2,00 2,00 . 4,00
hbo 6,00 8,00 4,00 18,00
wo 6,00 4,00 . 10,00
anders . . . 0
Totaal 22,0 54,00 24,00 100,00

De hbo’ers en wo’ers hebben het meest het juiste antwoord gegeven.

Kerken
Duur 15 7 5
< - 5 9,09 7,41 .
6 - 10 9,09 22,22 8,33
11 - 20 27,27 55,56 75,00
21 - > 54,55 14,81 16,67
Totaal 100% 100% 100%

De mensen die langer dan 21 jaar in Maarssen wonen hadden het vaakst het juiste antwoord gegeven. Ze kennen Maarssen natuurlijk wat langer dan.

 “Hoeveel bewoners heeft Maarssen?”

Vijf mensen hebben geantwoord op 38000 inwoners, 6 mensen hebben geantwoord op 50000 inwoners en het overgrote merendeel heeft geantwoord op 40000 inwoners, dat waren 39 mensen.

Inwoners
Woonplaats 38000 50000 40000
Maarssenbroek 40,00 33,33 64,10
Maarssendorp 20,00 16,67 12,82
Zandweg-Oostwaard . 33,33 10,26
Tienhoven 40,00 16,67 7,69
anders . . 5,13
Totaal 100% 100% 100%

De Maarssenbroekers wisten het beste hoeveel mensen er in de gemeente Maarssen wonen.

Inwoners
Sexe 38000 50000 40000
man 100,00 50,00 43,59
vrouw . 50,00 56,41
Totaal 100% 100% 100%

En ook hier is weer te zien dat de vrouwen wat slimmer zijn dan de mannen.

 “Waar staat de molen ‘De trouwe wachter’? “

Tienhoven is duidelijk door de meeste mensen gekozen met 48,98%, als tweede de Molenpolder met 36,73% en als derde Maarsseveen met 14,29%.

Molen
Woonplaats Tienhoven Molenpolder Maarsseveen Totaal
Maarssenbroek 30,61 16,33 10,20 57,14
Maarssendorp 2,04 10,20 2,04 14,29
Zandweg-Oostwaard 4,08 8,16 . 12,24
Tienhoven 8,16 2,04 2,04 12,24
anders 4,08 . . 4,08
Totaal 48,98 36,73 14,29 100%

Veel mensen uit Maarssenbroek wisten het juiste antwoord. Opvallend is wel dat de mensen in Tienhoven het niet allemaal wisten.

Molen
Leeftijd Tienhoven Molenpolder Maarsseveen
< - 18 41,67 61,11 57,14
18 - 25 4,17 11,11 28,57
25 - 40 20,83 11,11 .
40 - 55 12,50 11,11 14,29
55 - > 20,83 5,56 .
Totaal 100% 100% 100%

Hier is te zien dat veel leeftijdscategoriën Tienhoven als de juiste plaats hebben uitgekozen. De mensen onder de 18 hadden het meest het juiste antwoord gegeven.

Het was een zeer verrassend onderzoek waar toch onverwachte resultaten uitkwamen. Zo hadden wij verwacht dat oudere mensen en mensen uit de kern van Maarssen, Maarssen-dorp, het meest van de historie van Maarssen af wisten, maar dat bleek niet zo te zijn. Veel jonge mensen kwamen vooral naar boven uit de score’s en de mensen uit Maarssenbroek wisten ook redelijk veel van de gemeente. En bij sommige vragen wisten de vrouwen meer dan de mannen. Het feit dat jonge mensen zoveel weten zal komen denk ik dat er projecten op basis- of middelbare scholen worden gehouden over bijvoorbeeld Maarssen en zijn historie en misschien moeten er werkstukken gemaakt worden over Maarssen.
Zo moesten wij bij literatuur deze periode een presentatie houden over de 18de eeuw en bij sommige onderwerpen kwamen ook de Vecht en theehuizen in voor dat ook een deel bij de historie van Maarssen hoort.
Al met al was het een leerzaam onderzoek.

Deelvraag 6
“Waar bestaat Maarssen nu uit?”

6.1 Maarssen
Maarssen is een gemeente dat in het midden van Nederland ligt en tegen de noordkant van Utrecht aanligt. De gemeente heeft ruim 42.000 inwoners en een oppervlakte van bijna 3.200 ha. De plaatsen Maarssen(-dorp), Maarssenbroek, Maarsseveen, Oud-Maarsseveen, Tienhoven (Ut), Oud-Zuilen en Molenpolder behoren allemaal tot deze gemeente. De rivier De Vecht loopt door het oude dorp, waarlangs veel monumentale prachtenpanden staan.
Geografisch gezien ligt Maarssen op een goeie plek. Het ligt dicht bij de grote autowegen. Ten westen ligt de snelweg Amsterdam – Utrecht, aansluitend op het verkeersknooppunt Oudenrijn met de verbindingen richting Den Haag, Rotterdam, Arnhem en ’s-Hertogenbosch. Maar ook ten opzichte van de luchthaven Schiphol, de ligging aan het Amsterdams-Rijnkanaal en de ligging aan de spoorlijn Amsterdam – Utrecht is aantrekkelijk.
Maarssen, gelegen aan De Vecht, is een gemeente waarin tegenstellingen op een bijzondere manier met elkaar zijn verbonden. Het gezicht van Maarssen wordt gedeeltelijk bepaald uit drie kernen die uit de Middeleeuwen dateren: het oude dorp met zijn grachten en zeventiende- en achttiende-eeuwse buitenplaatsen, het fraai aan dezelfde gelegen rivier het dorpje Oud-Zuilen met Slot Zuylen, en de kern Maarsseveen/ Tienhoven en met boederijen en vervenerswoningen in een open, waterrijk polderlandschap. Aan de andere kant is er Maarssenbroek met nieuwbouwwijken, uitgebreide bedrijfterreinen en een groot opgezette winkel- en kantoorcomplex Bisonspoor. Een wijk met stedelijke allure. Nieuwe wijken groeien rond een bestaande kern, vaak ten koste van het historische karakter hiervan. In Maarssen ligt de situatie anders. De oude polder Maarssenbroek, van het dorp gescheiden door het Amsterdams-Rijnkanaal en de spoorlijn Amsterdam – Utrecht, bleek zo’n twintig jaar geleden een ideale plaats om de bevolkingsgroei van de eigen en omringde gemeenten op te vangen. Inmiddels bestaat Maarssenbroek en er wordt nog steeds volop aan gewerkt. Hierdoor ontstaat een verschil tussen heden en verleden in Maarssen. Een tegenstelling die door het kanaal symbolisch in beeld wordt gebracht. Misschien is het wel aan deze ‘grens’ te danken dat Maarssenbroek en Maarssendorp ieder hun eigen karakter behouden. Ze vullen elkaar aan en zijn beide bepalend voor de leefomgeving van de 42.000 inwoners die deze gemeente rijk is.
Er zijn ook andere tegenstellingen: historie, natuurschoon en landschappelijk karakter aan de ene kant, het bruisende leven van het internationaal georiënteerde ondernemingen op industrieterreinen elders in de gemeente.Of prachtige buitenplaatsen aan de Vecht, herinneringen oproepend aan lang vervlogen tijden, gecombineerd met moderne woningen die laten zien hoe we morgen zullen wonen.
Zo'n dertig jaar geleden ontstond een plan voor een nieuwbouwwijk. De opzet was een nieuwe gemeenschap te bouwen, waar wonen, werken, winkelen en recreatie zouden harmoniëren met het karakteristieke van oud-Maarssen. Zo ontstond op een terrein van ruim 400 hectare het bestemmingsplan Maarssenbroek. Een groot project. In de loop der jaren kreeg Maarssenbroek een groot aantal voorzieningen. Naast scholen, wijkcentra, kerken en een nieuw N.S.-station kwamen er een recreatiegolfslagbad, sporthallen en sportvelden, parken, tennisbanen, kantoren en openbare voorzieningen, zoals een bibliotheek, een nieuw politiebureau en een nieuw hoofdpostkantoor.
Het riante winkel- en kantorencomplex Bisonspoor, waarvan met de bouw in 1980 werd begonnen, wordt hier nader uitgebreid over verteld.
Het gehele complex bestaat uit acht lagen: de begane grond en de eerste verdiepingen zijn bestemd voor winkels, bedrijven in de dienstverlenende sector en recreatieve doeleinden. De verdiepingen daarboven worden verhuurd als kantoorruimte. Tevens zijn als onderdeel van het complex twee parkeergarages gerealiseerd. Maarssenbroek mag dan ogenschijnlijk gescheiden zijn van Maarssen-dorp er is toch een eenheid ontstaan tussen het eeuwenoude en het moderne van deze tijd. Of zoals (voormalig) burgemeester O. Feitsma het verwoordt: "De oude kern met zijn monumenten, grachtenpanden en kleinschalige winkels heeft niet wat Maarssenbroek - met zijn grote winkelcentra en moderne voorzieningen - wèl heeft. Maar het omgekeerde gaat net zo hard op". Beide vullen elkaar dus uitstekend aan.
Het woningbouwplan "Zandweg-Oostwaard" is eveneens klaar. In totaal zijn hier, vlak bij de oude dorpskern, bijna 1000 woningen gerealiseerd.

6.2 Toekomst
In de komende jaren zullen er nog meer woningen worden gebouwd op een beperkt gebied. Locaties die nog in de aanmerking komen voor de woningbouw zijn de locatie Zogwetering, en locaties die vrij komen in Maarssen door functiewijziging. Bijvoorbeeld de Juliana Mavo op de Bolensteinsestraat.

6.3 Gemeentevlag
De gemeentevlag ziet er als volgt uit: een rode vlag met drie smalle golvende banen waarvan de buitenkant twee in azuurblauw en de middenbaan in geel (eigenlijk goud). Het golvende verloop van banen symboliseert de kronkelingen van de Vecht. De kleuren zijn ontleend aan het gemeentewapen.

6.4 Gemeentewapen
De ‘Hoog Raad van Adel’ verleende op 10 juni 1818 ‘van wege den Koning’ aan de gemeente Maarssen een wapen waarop stond: “Sijnde van rood, beladen met zes gouden leliën. In het midden een schild van blauw, beladen met drie gouden ruiten. Het schild gedekt met een gouden kroon en ter wederzijde een vastgehouden door klimmende leeuw in natuurlijke kleuren.” Op 3 juli 1950 werd op Koninklijk Besluit het wapen een beetje gewijzigd. De lelies werden niet langer evenwijdig met de schildrand rond het schildhart gegeroepeerd maar in de verhouding 3 : 2 : 1. Het wapen is in kleur verkrijgbaar bij de afdeling voorlichting van de gemeente.

Deelvraag 7
“Wat zijn de verschillen tussen het oude en nieuwe Maarssen?”

Bronnen

 “Maarssen 1940-1945”, Drs. V. Smits, Maarssen 1990
 “Het gezicht van Nederland Maarssen”, Ingrid de Vries, 1992 Uitgeverij Uniepers Abcoude/ Stichting Het Gezicht van Nederland
 “Maarssenbroek Zwart op Wit”, Frans Buitendijk en Ton Sciaroni, Zwart-wit Maarssenbroek 1985


(zie ook www.maarssen.nl).

Bron: www.maarssen.org

www.maarssen.nl
www.maarssen.org
www.provincie-utrecht.nl
www.ggdmn.nl
www.vecht.nl
www.historischekringenmaarssen.nl
http://www.poortvanmaarssen.nl/
http://www.museummaarssen.nl/site.html
http://plaats.trafficagent.nl/gemeente.php?xplaats=Maarssen
http://www.sdu.nl/staatscourant/gem/gem297u.htm
http://www.leerhelp.nl/pt/framemaker/fm.cgi?wtr=pr/nedgesch.htm&fp=inhoud.htm&rw=pr/g/MAARSSEN.HTM
http://www.postkaarten.nl/gemeentes/gmanut/index.htm

Media
http://www.varnieuwsblad.nl/
http://www.powerrm.nl/
http://www.midstad.nl/

Literatuur:
D. Dekker, Toestanden en gebeurtenissen uit de geschiedenis van Maarssen, Alphen a/d Rijn, 1984
Geschiedenis van de provincie Utrecht, Het Spectrum, Stichtse Historische Reeks, Utrecht 1997
Diverse auteurs, Zeven eeuwen Tienhovense geschiedenis in vogelvlucht, 1946.

Geen opmerkingen: