Sponsor of prijs nodig? Zelf sponsor worden?
Arkefly: Aruba

vrijdag 29 februari 2008

Scriptie Maatschappijleer Adoptie

INHOUDSOPGAVE
INLEIDING

1.0. ADOPTIE IN HET ALGEMEEN
1.1. Wat is adoptie?
1.2. De geschiedenis van de adoptie.
1.3. Waarom overplaatsing, afstand doen?
1.4. Waarom adopteren echtparen een buitenlands kind?

2.0. HOE DENKEN MENSEN OVER ADOPTIE?
2.1. Opvattingen over adoptie.
2.2. Discriminatie.

3.0. WAT VOOR SOORT PROBLEMEN?
3.1. Lichamelijke problemen.
3.2. Slaapproblemen.
3.3. Taalproblemen.
3.4. Eetproblemen.
3.5. Relatieproblemen.

4.0. HET ADOPTIEFKIND IN BEPAALDE LEEFTIJDSFASEN.
4.1. Het adoptiefkind op de basisschool.
4.2. Het adoptiefkind op het voortgezetonderwijs.

5.0. HOE ZIT HET MET JE IDENTITEIT?
5.1. Vragen over identiteit.
5.1.1. Wanneer moet je beginnen met vertellen over je identiteit?
5.1.2. Openheid heeft grote voordelen.
5.1.3. Zoeken naar je achtergrond.
5.2. Contact met de biologische ouders.
5.3. Gezinnen met wel- en geen- biologische kinderen.

CONCLUSIE.

BIBLIOGRAFIE.

INLEIDING
ach...kreun...steun. Dit zijn bekende geluiden in vwo-5. Er moet een documap komen, en niet zomaar een, maar een van wel veertig kantjes. Waar moet ik het toch over doen? Deze vraag speelde al een tijdje door mijn hoofd, want al een heel aantal klasgenoten had al een onderwerp, en was zelfs al begonnen met hoofdstuk een, toen ik nog niet eens een onderwerp had. Maar op een middag kwam m'n zusje naar me toe, met een boek waar een hele mooie foto instond van allemaal chineesjes die in het vliegtuig zaten om in Nederland geadopteerd te worden. Op dat moment wist ik meteen waar ik mijn documentatiemap over ging doen, namelijk: ADOPTIE. Ik ben naar de bibliotheek gegaan, en daar hadden ze wel een aantal boeken over buitenlandse adoptie. Deze heb ik toen meegenomen. Dit was een actief begin, maar toen moest er ineens ook nog een scriptie voor geschiedenis komen. Deze moest veel eerder afwezen, dus ging ik daarmee aan de gang en liet m'n documap een tijdje liggen. Na de kerstvakantie, toen mijn scriptie af was, moest ik nog eens beginnen met m'n documap, terwijl velen al in de kerstvakantie tot hoofdstuk twee of drie gekomen waren. Maar ik ben ook hard aan de slag gegaan, heb een oud schrift genomen, en heb verscheidene hoofdpunten op papier gezet. Daarna ben ik elk boek bij langs geweest, en heb onder die hoofdpunten het boek met het bladzij nummer gezet. Dit kostte me zo'n zes zaterdagen, maar toen kon ik ook wèl aan de slag. De zaterdagen daarop nam ik steeds een kopje en dan ging het steeds vrij vlot, want ik hoefde niet meer op te zoeken waar en in welk boek iets over dat onderwerp stond. Toen alle kopjes bij langs gegaan waren, heb ik het uitgeprint en toen nog voor het grootste gedeelte mijn eigen tekst erbij gezet. Deze tekst is soms een mening en soms een feit. Wanneer het om een mening gaat, is dit vaak de mening van mijzelf natuurlijk, maar deze mening is wel beïnvloed door mevrouw Reemijer. Zij heeft namelijk zelf twee geadopteerde kinderen en heeft mij op bepaalde punten, waar de boeken niet duidelijk waren, wat geholpen. Het 'interview' met haar, heb ik dus niet in citaten gezet, maar meer in mijn eigen tekst. Van haar heb ik ook heel wat boeken geleend, o.a. heel veel tijdschriften wereldkinderen. Ook wat gewone leesboeken, wat informatie folders, mappen en werkstukken.

Mijn onderzoeksdoel is:
Er wordt de laatste tijd alleen maar negatief over adoptie gesproken, is dit wel de waarheid? Laten we het eens van twee kanten bekijken, ook van de kant van de adoptiefkinderen.
Wanneer het over adoptie gaat, denken mensen vaak negatief omdat er tegenwoordig wel veel negatieve berichten in de krant staan over adoptiekinderen. Maar hoe ligt dat dan bij kinderen die bij hun biologische ouders opgroeien? Natuurlijk hebben adoptiekinderen het moeilijker, maar je mag ze volgens mij niet zomaar rekenen tot een probleemgroep.
Ik wilde het eens onderzoeken, maar dan om te kijken hoe die adoptiefkinderen er zelf tegenaan kijken en hoe de 'gewone' mensen er tegenaan kijken.
HOOFDSTUK 1: ADOPTIE IN HET ALGEMEEN


1.1. WAT IS ADOPTIE
"Het woord adoptie komt van het Latijnse woord 'adoptare', dat 'uitkiezen, als kind aannemen' betekent. Bij adoptie wordt een kind door mensen, die niet zijn natuurlijke ouders zijn, in hun gezin opgenomen. Zij worden wettelijk de ouders. Voor het kind betekent dit dat het dezelfde rechten krijgt als een biologisch kind van zijn ouders."
(Van Nulandt 1981:16)

Er zijn verschillende omschrijvingen van 'adoptie', hieronder volgt een iets andere omschrijving.

"Adoptie maakt het mogelijk dat een kind in een ander gezins- of familieverband overgaat. Het krijgt dan dezelfde rechten als een kind dat in datzelfde gezins- of familieverband zou zijn geboren."
(Nota 1985:11)

Nu iets over de geschiedenis van de adoptie.

1.2. DE GESCHIEDENIS VAN DE ADOPTIE.
Adoptie is niet iets van nu, in het Oude Testament kwam het al voor.

"Reeds in het Oude Testament , komen we het verhaal tegen van Mozes die gevonden werd in een biezen mandje op de Nijl, door een Egyptische prinses. Zij bracht hem groot als haar zoon. Wanneer Mozes volwassen is, keert hij terug naar zijn Joodse volk en leidt dit uit Egypte naar Israël."
(Peerdeman 1985:11)

Dit verhaal had ik zelf nooit gekoppeld aan adoptie, maar het klopt wel; ook wat betreft het verlangen naar zijn eigen volk, en dat hij daar dan ook weer naar terugkeert.

"Ook bij Romeinse keizers, de eerste twee eeuwen na Christus, komen we adoptie tegen. Wanneer zij zelf geen kinderen konden krijgen adopteerden zij een zoon; zo werd hun opvolging geregeld."
(Bureau VIA 1990:I-1)

Ook bij de Chinezen kwam ,en komt nu nog altijd, adoptie voor.

"Een zoon wordt geadopteerd om ervan verzekerd te zijn dat na de dood van de ouders de voorvaderverering en de daarbij behorende offers voortgang zullen hebben."
(Peerdeman 1985:11/12)

De reden van adoptie is niet steeds dezelfde, maar een ding stond steeds voorop:

"Het eigenbelang van de nieuwe ouders. Langzamerhand is hierin verandering gekomen. Adoptie werd meer en meer pas mogelijk als bleek dat er voor het kind geen andere mogelijkheid meer was en heden ten dage is dit nog zo: het belang van de kinderen staat altijd voorop!"
(Bureau VIA 1990: I-1)

Het ging dus meestal om het belang van de adoptiefouders, maar het belang van het kind moet voorop staan.
In een ander boek wordt dit beaamd.

"Bij ons staat het belang van het te adopteren kind voorop. Deze vorm van adoptie komt vooral in de Verenigde Staten in het begin van deze eeuw naar voren en heeft zich van daaruit over de Westerse wereld verbreid."
(Nota 1985: 12)

Straks zal ik op dit punt uitgebreider ingaan.
Na de tweede wereldoorlog waren er veel kinderen waarvan de ouders gestorven waren in de oorlog en al die weesjes moesten een huis hebben.

"Na de tweede wereld oorlog begon men adoptie meer te zien als een middel om verwaarloosde kinderen een goed tehuis te geven. Dat gebeurde door deze kinderen bij pleegouders te plaatsen, die er nooit zeker van waren of zij die kinderen mochten houden. Zij drongen aan op wettelijke regelingen. In verschillende Europese landen kwam een adoptiewetgeving tot stand."
(Van Nulandt 1981:16)

De adoptiefouders wilden graag een wet hebben, zodat zij er zeker van konden zijn,dat de kinderen bij hen mochten blijven, want zij waren van hen gaan houden.

"In dat jaar (1956) werd de Nederlandse adoptiewet van kracht. Tot die tijd was in Nederland adoptie wettelijk niet mogelijk."
(bureau VIA 1990:I-2)

Deze wet ging dus vooral over binnenlandse adoptie. Deze wet is erg van belang omdat er nu bijvoorbeeld pas gedoopt mag worden wanneer in Nederland de procedure afgerond is. En dat duurt zolang door deze wet.

"Toch duurde het nog tot 1 november 1956 voordat in ons land de Adoptiewet in werking trad. Deze wet,..., is later nog vaak gewijzigd"
(Nota 1985:12)

In vergelijking met andere landen duurde het erg lang voor er in Nederland een adoptiewetgeving kwam.
In het hieronder volgende stukje staat "vanaf dat jaar", daar wordt 1956 mee bedoeld.

"Vanaf dat jaar tot 1984 zijn er rond de 30000 Nederlandse en buitenlandse kinderen geadopteerd...Aanvankelijk werden voornamelijk kinderen geadopteerd van Nederlandse ongehuwde moeders."
(Peerdeman 1985: 12/13)

Een ander boek geeft ook nog een detail over het aantal buitenlandse kinderen.

"In ons land zijn sinds de inwerkingtreding van de Adoptiewet in 1956 30000 kinderen geadopteerd, van wie circa 13000 uit het buitenland."
(Nota 1985:12)

In nog een ander boek staat er een jaartal bij sinds wanneer er ook van buitenlandse adoptie sprake was.

"Adoptie door Nederlandse ouders, van kinderen die in het buitenland geboren zijn, vindt plaats vanaf ongeveer 1970. Voordien werden weliswaar ook kinderen geadopteerd, maar dit betrof dan kinderen die in Nederland waren geboren en ter adoptie werden afgestaan."
(Verhulst 1989:1)

Een ander detail staat in het volgende stukje:

"Vanaf 1956 tot midden jaren zeventig zijn er zo'n 10000 Nederlandse kinderen geadopteerd. Vanaf de zeventiger jaren is het aantal Nederlandse adoptiekinderen drastisch afgenomen; er worden per jaar nog maar 30 - 40 kinderen afgestaan, meestal kinderen van zeer jonge meisjes."
(Bureau VIA 1990: I-3)

Dat de aantallen zo afnamen kwam waarschijnlijk door de betere sexuele voorlichting en het gebruik van geboortebeperkende middelen. Vroeger was kinderen krijgen voor het huwelijk een schande. En wilde de moeder het kind wel opvoeden, desnoods alleen, dan had ze daar vaak het geld niet voor.
Veel ongehuwde moeders willen en kunnen nu hun kind zelf opvoeden.

"De adoptie van kinderen uit andere landen en van een andere ras kwam aarzelend op gang. In een televisie-uitzending in 1967 riep de schrijver Jan de Hartog, die zelf twee kinderen adopteerde, op tot hulp aan de vele duizenden vondelingen en weeskinderen, de slachtoffertjes van oorlogen in (Zuid)Oost-Azië. Naast andere hulpprogramma's kwam toen de adoptie van buitenlandse kinderen als mogelijkheid naar voren. Een stroom van aanvragen voor interlandelijke adoptie volgde en wordt jaarlijks groter."
(Nulandt 1981:17)

De aantallen van de binnen- en buitenlandse (Europese- en niet Europese-) adoptie veranderen

"Vanuit Europese landen komen bijna geen adoptiekinderen naar Nederland. In de jaren zestig kwam een kleine groep uit Griekenland, Oostenrijk, Duitsland, en Italië, tot halverwege de jaren zeventig en daarna nam het aantal Europese adoptiekinderen af."
(Bureau VIA 1990:I-5)

Er kwamen dus steeds meer niet-Europese-adoptiefkinderen in Nederland. Dat zorgde voor veranderingen.

"Het eerste Nederlandse bemiddelingsbureau werd opgericht; dit zorgde ervoor dat in 1969 de eerste Koreaanse kinderen in ons land arriveerden."
(Bureau VIA 1990:I-8)

"De eerste buitenlandse kinderen kwamen uit Korea, later kwamen er steeds meer landen bij: Bangla Desh, Vietnam, Colombia, Brazilië, Indië, Sri Lanka, Thailand."
(Bureau VIA 1990:I-9)

De adoptie werd dus steeds uitgebreider en groter.
Maar er werd veel misbruik gemaakt van adoptie. Er werden op corrupte wijze kinderen uit een land gehaald. Daarom sloot in 1987 Sri Lanka de grenzen voor buitenlandse adoptie.
In 1989 kwam er een nieuwe wet in Sri Lanka en konden er weer kinderen geadopteerd worden.

"Diverse factoren zijn van invloed geweest op de groei van het aantal uit het buitenland geadopteerde kinderen. De Adoptiewet in Nederland dateerde uit 1956. Krachtens deze wet was adoptie van een kind uit landen met een van ons land afwijkend cultuurpatroon, nauwelijks mogelijk. Onder dwang van het parlement werd in 1968 deze wet gewijzigd, met als gevolg dat het aantal mogelijkheden voor interlandelijke adoptie groter werd. De tweede factor die van invloed is geweest op de groei van het aantal buitenlandse adopties is de grotere openheid en tolerantie evenals de ruimere opvattingen in de jaren '70 waardoor adoptie bespreekbaar werd. Verder is er waarschijnlijk een verband met de afname van het aantal ter adoptie aangeboden kinderen uit ons eigen land en Europese landen. Tenslotte ontstond er een toename van ouders die om andere motieven dan ongewenste kinderloosheid een buitenlands kind wilden adopteren."
(Verhulst 1989:1)

Er was dus weer een toename van het aantal geadopteerde kinderen. Mede daardoor werd ook de adoptievereniging 'wereldkinderen' opgericht.

"De vereniging 'Wereldkinderen' is in 1971 opgericht na een televisie programma van de Ombudsman over internationale adoptie. In die tijd was adoptie wel mogelijk maar slecht geregeld. In het programma werd er een beroep gedaan op mensen, die zich voor deze zaak wilden inzetten....Het belangrijkste doel van de vereniging was het ministerie van justitie aan te zetten tot verruiming van de richtlijnen voor adoptie. De juridische schermutselingen met de regering leidden tot nieuwe richtlijnen, die per 1 maart 1974 in werking traden ...Toen in 1975 het BIA (Bureau Interlandelijke Adoptie) werd opgericht, werd de bemiddeling uit handen gegeven. Hulpverlening in de vorm van financiële adoptie en projecthulp kwam op gang."
(Nulandt 1981: 52)

De adoptie begint dus pas in de jaren zeventig echt op gang te komen.
Ik wil nu heel even iets zeggen over stiefouder adoptie omdat dat in de jaren '80 ook speelde. Stiefouderadoptie is adoptie door een eigen ouder met een stiefouder. Het kind krijgt dus een nieuwe ouder. In 1985 waren 25% van alle adopties stiefouderadopties.

"In het buitenland is stiefouderadoptie echter ingeburgerd en komt het veel voor. Daarom heeft de minister van Justitie enkele jaren geleden een wetsvoorstel over stiefouderadoptie ingediend. Op 1 november 1979 trad de nieuwe wet in werking. Men heeft in die wet gekozen voor het systeem dat beide 'ouders', de eigenouder en de stiefouder, als adopterend echtpaar optreden."
(Nota 1985 :63/64)

25% vind ik wel erg veel, maar men vond stiefouder adoptie blijkbaar een plezierige zaak. Dit is het enige wat ik wil zeggen over de stiefouderadoptie.
Er kwam een nieuwe wet.

"Eindelijk, op 15 juli 1989, trad de Wet opneming buitenlandse pleegkinderen in werking.
(Bureau VIA 1990:I-11)

Deze wet hield het volgende in:

"- Het aanvraagformulier moet volledig ingevuld en door beide aanvragers ondertekend zijn.
- Alleen echtparen komen in aanmerking voor een beginseltoestemming. Ongehuwd samenwonenden kunnen wel een BPK (Buitenlands Pleeg Kind)-nummer krijgen, maar zij moeten binnen een jaar na aanmelding gehuwd zijn; anders vervalt hen BPK-nummer.
- Aspirant-pleegouders moeten bereid zijn een op te nemen kind alle medische behandelingen te laten ondergaan, bijvoorbeeld inentingen en bloedtransfusies. Door ondertekening van het aanvraagformulier bevestigen zij dit.
- Op het moment van indienen van het verzoek mag geen van de aanvragers ouder zijn dan 41 jaar. Onder bijzondere omstandigheden kan daar tot en met 43 jaar van worden afgeweken; daarna is geen uitzondering meer mogelijk! Wanneer het verzoek in behandeling wordt genomen kan men, na ondertekening van een verklaring dat men bereid is een kind ouder dan twee jaar op te nemen, met voorrang de procedure doorlopen.
- Het te verwachten leeftijdsverschil tussen de oudste aspirant-pleegouder en het kind mag niet meer zijn dan 40 jaar. In specifieke situaties wordt hier soms van afgeweken."
(Hoksbergen 1994:111/112)

Deze wet geldt nu nog steeds. Deze regels zijn wel goed voor et kind, maar soms moeilijk te accepteren voor de ouders.
In het tijdschrift: "Ons Burgerschap", las ik ook iets over adoptie.
Na 1989 is er nog een wet gekomen, die erg belangrijk is voor adoptie kinderen: Er is geen verschil tussen hen en niet-geadopteerde kinderen. Ze hebben dezelfde rechten.

"Op 29 mei 1993 kwam te Den Haag het Verdrag tot stand inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van de interlandelijke adoptie....De goedkeuring van het genoemde Verdrag was in december 1997 in de Kamer aan de orde......De regering nu stelde voor om, als sprake is van adoptie waarbij de familierechtelijke betrekkingen tussen de natuurlijke ouders en het kind worden verbroken, ook wat betreft de nationaliteit te voorzien in een volledige gelijkstelling van de positie van het adoptiekind met dat van een Nederlands kind."
(Godschalk 1998: 24)

Hiermee rond ik deze paragraaf af en ga naar het onderwerp: Waarom overplaatsing?

1.3. WAAROM OVERPLAATSING?
Er zijn verschillende redenen waarom de oorspronkelijke ouders afstand doen van hun kind(eren). Hier volgen er een paar:

"- In veel derde wereld landen is armoe een schrijnend probleem....De gezinnen hebben veelal geen of nauwelijks onderdak, de kinderen zijn of raken ondervoed, zwerven door de straten op zoek naar werk soms, of bedelend of stelend. Ze raken zoek of worden....ergens achtergelaten.
- ...In veel derde wereld landen is de voorlichting....over voorbehoedmiddelen uitgesproken slecht....Ongehuwd moederschap is met name in veel Aziatische landen een grote schande; een meisje kan om die reden uit de familie worden verstoten.
- In sommige culturen worden kinderen van gemengd bloed, van ouders van verschillend ras, niet geaccepteerd. Moeder en kind worden uit de familie gestoten.
- Ouders kunnen soms door tussenhandelaren worden verleid geld te verdienen door afstand te doen van een kind. Als men van dat geld weer een tijdje kan leven is de verleiding groot om regelmatig zwanger te raken tegen belofte van betaling bij afstand.
- Met name kinderen raken bij dergelijke calamiteiten (oorlog, overstromingen en hongersnoden) nogal eens verweesd.
(NGR, VIA, WAN 1992:7/8)

Er is meestal sprake van een combinatie van deze redenen.
Er wordt, wanneer er een kind is gevonden, meestal gezocht naar een echtpaar uit dat land, maar die echtparen willen meestal geen ziek, gehandicapt of kind met gemengd bloed. Voor die kinderen zoekt men dan ook meestal een buitenlands echtpaar.
Hoe de ouders het afstand doen beleven weet men niet, men weet wel dat er zelden sprake is van 'vrijwillig' afstand doen.
Een voorbeeld:

Een gezin met twee biologische kinderen en twee jongere adoptiefkinderen kreeg ineens een telefoontje met de mededeling dat er voor de 12-jarige Gerrie een kerstkaart van het biologische gezin (met vier kinderen) was aangekomen. Dit was moeilijk te verwerken voor het adoptiefgezin. Het adoptiefgezin schreef een brief en ze kregen een brief terug van het biologische gezin van Gerrie, waar instond dat zij Gerrie nog best wel missen. En ze nog steeds aan het sparen zijn een keer naar Gerrie toe te kunnen. Gerrie is een Koreaans meisje.
In de brief die ze terug kregen stond waarom ze Gerrie (Hun Kyung) af moesten staan. :

"We (ouders van Gerrie) werden verliefd op elkaar. Volgens de Koreaanse wet mogen mensen van dezelfde stamfamilie niet met elkaar trouwen. Onze ouders waren vreselijk tegen onze verkering. Toen werd Hun Kyung geboren. Onze ouders hebben haar toen via KSS naar Nederland laten adopteren. Ik werk bij een bedrijf en ik spaar met een doel: misschien, in de toekomst Hun Kyung te ontmoeten."
(Maart 1991:8)

1.4. WAAROM ADOPTEREN ECHTPAREN EEN BUITENLANDS KIND?
Er zijn niet zo erg veel redenen te noemen voor adoptie.

"In de periode tot begin jaren zeventig werden vrijwel uitsluitend in Nederland/België en enkele Europese landen geboren kinderen geadopteerd. Mensen die adopteerden, waren voor het overgrote deel (92%) ongewenst kinderloos. Vanaf ongeveer 1972 wijzigt zich dit. Steeds meer mensen die zelf kinderen hebben, besluiten een kind te adopteren, een kind dat dan vrijwel altijd uit Azië, Afrika of Zuid-Amerika afkomstig is. In de jaren rond 1980 loopt hun aantal zelfs op tot ongeveer 30%. Ondertussen is dit weer wat teruggelopen tot bijna 20%. Maar het aantal adoptiefouders met kinderen is toch nog veel groter dan in de eerste adoptieperiode."
(Hoksbergen 1994:25)

De voornaamste reden van adoptie is ongewenste kinderloosheid.

"Men neemt tegenwoordig algemeen aan dat ongeveer 20% van de Nederlandse echtparen tegen hun wens kinderloos blijven. Daarnaast is er een groep bewust kinderlozen, die om allerlei redenen het kindertal beperken.
Ongeveer een kwart van de ongewild kinderloze echtparen neemt naar aanleiding van hun kinderloosheid het besluit een kind te gaan adopteren."
(Van Roon en Schep 1980:4)

Een ander boek is iets preciezer in het geven van aantallen.

"Van de echtparen die voor adoptie kiezen is bij benadering 80% ongewild kinderloos, 10% ongewenst secundair kinderloos (slechts een eigen kind), 1% vrijwillig kinderloos en heeft ongeveer 10% een of meer biologisch eigen kinderen."
(NGR, VIA, WAN 1992:8)

Kinderloosheid is verschrikkelijk. Je verwacht ook niet dat je misschien geen kinderen kunt krijgen, dat wordt in het volgende citaat beaamd.

"Het dringt helemaal nog niet tot mij door. Het kan niet waar zijn: wij...geen kinderen? Zo vaak hebben we het er over gehad, hoe zal het zijn later, later als we kinderen hebben. En nu....nu is het later."
(Peerdeman 1985:15)

Voordat je tot adoptie overgaat, moet je eerst je kinderloosheid accepteren.

"Eerst moet aanvaard worden dat alleen via adoptie aan de kinderwens kan worden voldaan en dat een adoptiekind echt gewenst wordt. Dat het niet een derde keus is : eerst een eigen kind, dan maar een KID-(kunstmatige Inseminatie Donor-) of IVF kind met wel/niet gebruik van een donor en tenslotte een adoptiekind."
(Hoksbergen 1994:18)
Soms is de eerste reden om te gaan adopteren de kinderloosheid en de tweede reden genoegdoening. Maar dit is het eigenbelang van de ouders. De adoptie moet vooral in het belang van het kind wezen.

"Men zoekt bijvoorbeeld compensatie of genoegdoening voor eigen persoonlijke of sociale tekorten. Ook worden wel eigen niet vervulde ambitieuze wensen op het kind overgebracht: Er moet bijvoorbeeld carrière gemaakt worden, waarvoor vader of moeder geen kans zag....Daarnaast willen mensen gelukkig ook om heel andere redenen kinderen: het gezonde ouderschap, het plezier beleven aan kinderen en de verzorging ervan."
(Nota 1985:24/25)

Hier staat dan wel, dat het gelukkig is dat ouders ook om heel andere redenen kinderen adopteren, maar ik vind die redenen toch nog wel wat teveel in het eigenbelang van de adoptiefouders. Maar wat je je goed moet bedenken, is dat bijna alle ouderen de kinderwens hebben, dus ook mensen die geen kinderen kunnen krijgen. Zij mogen dan een kind adopteren, dit kun je natuurlijk eigenbelang noemen, maar dan wel 'positief eigenbelang'.

Mensen die een kind adopteren omdat ze zich dan weer een volwaardiger mens voelen, en de relatie tussen het echtpaar er beter op zal worden, meer status in de buurt en familie, enzovoort, moeten goed oppassen.
Soms is dat eigenbelang allèèn de reden van het adopteren, hier stond een paar jaar geleden wat over in de krant.

"Als dat de enige reden is om een kind te adopteren, kan de teleurstelling later zo groot zijn, dat men het kind weer wil afstaan. Dan is er geen sprake van barmhartigheid tegenover het kind....Het uitgangspunt moet zijn het belang van het kind."
(Pouwelse 1993:4)

Je moet het kind echt liefde kunnen geven, veel mensen denken dat zij dat niet kunnen en gaan dan ook maar niet tot adoptie over.

"Het is algemeen bekend dat veel kinderloze echtparen, ook als zij onvrijwillig kinderloos zijn gebleven, geen adoptie nastreven en liever zonder kinderen blijven. Waarschijnlijk verwacht men niet genoeg liefde voor een 'vreemd' kind te kunnen opbrengen."
(Nota 1985:25)

Hieronder staan (nog) een aantal redenen genoemd voor het adopteren.

"Bij echtparen die bewust afzien van (meer) 'eigen' kinderen doch wel voor adoptie kiezen, kunnen motieven meespelen als: sociale bewogenheid, gevoelens van morele verplichting ten aanzien van minderbedeelden, maar ook angst voor zwangerschap in het algemeen of voor een nieuwe zwangerschap in het bijzonder, zelf pleeg- of adoptiekind zijn."
(NGR, VIA, WAN 1992:9)

Hier onder zegt een adoptiefmoeder iets over de reden van het adopteren. Zij beklemtoont dat zij niet alleen een kind heeft geadopteerd uit eigenbelang.

"Wij hebben een ideale omgeving waarin een kind kan worden grootgebracht. Het krijgt een huis, een school, leuke familie, en natuurlijk onszelf als vader en moeder."
(De Jong 1993:4)

Een vraag en antwoord uit het 100 vragen boekje over adoptie:
"Waarom adopteren mensen kinderen?"
"Mensen adopteren kinderen om dezelfde redenen waarom ze biologische kinderen willen hebben: ze houden van kinderen en willen er graag voor zorgen. Bij Derde-Wereld kinderen komt erbij, dat veel mensen oprecht begaan zijn met de vele kinderen, die zonder ouders en in behoeftige omstandigheden leven....De echtparen, die tot adoptie besluiten, hebben verschillende beweegredenen. Het grootste aantal bestaat uit ongewenst kinderloze echtparen. Het grote verdriet om de kinderloosheid, de vurige wens samen voor een kind te zorgen, leidt tot de beslissing een of meer kinderen aan te nemen....Ze besluiten dikwijls mede tot adoptie, omdat ze hun biologische kind niet als enig kind willen laten opgroeien. De echtparen die al twee of meer biologische kinderen hebben en daar naast tot adoptie besluiten, kunnen dat om praktische redenen doen: ze hebben twee jongens en willen graag een meisje erbij."
(Nulandt 1981:18)

Hier wordt benadrukt dat het gaat om gezinnen met biologische en niet-biologische kinderen. Dat zie je ook in het volgende citaat.

"Andere gezinnen telden alleen jongens en moeder had nu juist zo graag nog een meisje gewild. Soms heeft een van de biologische kinderen een erfelijke ziekte en is het risico groot dat een volgend kind die ook zal hebben."
(van den Berg 1985:108)

Bij de eerste reden van dit citaat is het weereigenbelang, maar bij de tweede reden valt dat wel mee.
Er zijn ook ouders die perse geen eigen kinderen willen, maar de voorkeur geven aan adoptiefkinderen. Een vader van veertig jaar zegt hierover:
"Wij hebben geen behoefte aan eigen broedsel. Zeker niet zolang de kindertehuizen nog overvol zitten en zolang er over de hele wereld kinderen stikken in de ellende. Bovendien, de wereld is afgeladen genoeg, waarom zouden wij er dan nog een paar bijzetten.?"
(Van den Berg 1985:107)

Dit is een mening die je niet vaak hoort, dat beaamd het volgende citaat.

"Zij kiezen voor kinderen die er al zijn...Zij vormen tot nu toe een kleine groep binnen de adoptiefouders."
(Nulandt 1981:19)

Ongeveer hetzelfde staat hieronder.

"Daarnaast zijn er echtparen die hun kindertal beperken of zelfs geen eigen kinderen willen, omdat zij menen dat er al genoeg kinderen op de wereld zijn. Uit idealistische overwegingen besluiten zij in plaats van eigen kinderen, een Derde -Wereldkind in hun gezin op te nemen."
(Nota 1985: 26)

Wanneer je om deze reden een kind adopteert staat het belang van het kind zeker voorop.
HOOFDSTUK 2: HOE DENKEN MENSEN OVER ADOPTIE?


2.1. OPVATTINGEN OVER ADOPTIE.
Wat andere mensen van adoptie vinden is toch wel heel belangrijk.

" Tenslotte zal het echtpaar, wanneer onderling de zaak voldoende is doorgesproken, er ook met anderen over willen praten. Daar kan een zekere invloed van uitgaan. Hierbij denk ik met name aan de invloed van anderen adoptieouders. Gebleken is dat andere adoptieouders vaak een positieve en versnellende invloed hebben op de besluitvorming."
(Hoksbergen 1994: 32)

In het stukje hierboven gaat het over de positieve invloed van andere adòptiefouders, dit moet je niet verwarren met de invloed van anderen/niet-adoptiefouders.

"Als u erover gaat denken een kind uit de Derde Wereld te adopteren, zal men u waarschijnlijk van alle kanten waarschuwen en u zelfs afraden het te doen. Ook zij die zeer betrokken zijn (of lijken) bij het lot van deze kinderen....worden huiverig, als iemand die ze kennen, deze stap wil wagen. Deze reactie is te wijten aan onbekendheid met adoptie en de vooroordelen, die er nog tegen bestaan. Dit kan negatief en vertragend werken op uw beslissing en dat is eigenlijk niet erg, want uw motieven moeten door praten en nadenken uzelf ook duidelijk worden."
(Nulandt 1981:72)

Wat moet je nou denken over adoptie, je hoort zo vaak negatieve dingen?

"Al dat gepraat over adoptie problemen maakt me eigenlijk ontzettend boos. Er wordt maar gedaan of elk adoptiekind bij uitstek een probleemkind is. Maar er is toch geen een kind hetzelfde. Waarom worden adoptiekinderen dan wel over een kam geschoren?"
(van den Berg 1985:11)

In een krantenartikel stond hierover:

" Toch verschijnen de laatste jaren steeds meer negatieven berichten in de kranten over adoptiekinderen. Velen zouden uiteindelijk identiteitsproblemen krijgen, waardoor het kind onhandelbaar, agressief of depressief zou worden."
(Westerhof 1993:4)

Hier spreekt al uit dat dat niet waar is.
Een uitspraak van een adoptiekind over hoe anderen tegen adoptie (kinderen) aankijken.

"Ik denk dat je door adoptie gauwer aardig wordt gevonden. Je maakt sneller vrienden. Misschien dat mensen je interessanter vinden, misschien zelfs een beetje zielig. Daarom vertel ik ook nooit uit mezelf dat ik geadopteerd ben. En daarom vind ik het ook wel goed dat ik geen Koreaanse naam meer heb. Want de mensen moeten me maar accepteren zoals ik ben en niet omdat ik nou toevallig geadopteerd ben."
(Van den Berg 1985:43)

Dit is natuurlijk maar een uitspraak van een geadopteerd kind, maar ik denk dat zijn mening veel adoptiekinderen vertolkt.
Familie leden reageren heel verschillend. De een heel positief, de ander juist negatief.

"Er zijn oma's en opa's die geen verschil maken in aandacht en cadeaus voor 'eigen' kleinkinderen en adoptie- en pleegkleinkinderen. Maar er zijn er helaas ook die dat verschil wel maken. Gelukkig zijn die laatsten veruit in de minderheid."
(Peerdeman 1985:75)

Een voorbeeld hiervan is:

"Ze herinnert zich de steek van pijn die ze voelde toen haar schoonvader haar zoon aan een kennis voorstelde met de woorden: 'Dat is mijn kleinzoon. Hij is geadopteerd.'"
(Brodzinsky 1992:46)

Maar zoals hierboven al stond is dit meestal niet het geval, gelukkig maar. Hierboven ging het over grootouders, maar ook broers en zussen kunnen tegenvallen.

"Een moeder (46): Toen onze kinderen geadopteerd werden, moesten we destijds nog een aantal familieleden om een handtekening vragen. Wat dan niet voor moeite heeft gekost. Een schoonzusje zei ijskoud: 'Ja weet jij veel wat voor kind jullie in huis halen. Het kan wel uit een heel crimineel milieu komen en daarvoor heb ik dan m'n handtekening gezet!'"
(Van Den Berg 1985112)

Zo'n opmerking valt toch wel vies tegen.
Nu volgt een samenvatting, met nog wat aanvullingen over 'opvattingen van adoptie'.

"- tegenstanders van adoptie zijn vaak mensen die denken dat alle niet-blanke mensen in ons land last veroorzaken;
- waarom is gezinsonderzoek nodig voor de plaatsing van een kind? Andere mensen krijgen toch ook zo maar door geboorte kinderen;
- iedereen moet zelf de grootte van zijn gezin kunnen bepalen; gezinsonderzoek is een ernstige inbreuk op de privacy;
- alle richtlijnen en beperkingen zijn uit den boze. Ook mensen boven de 50 jaar zijn geschikt als adoptiefouder. Waarom geen adoptie voor homofiele paren? En samenwonenden als waren zij gehuwd? En vrijgezellen?;
- waarom alleen kinderen uit het buitenland onder de zes jaar? In Amerika nemen ze ook wel kinderen van 12 jaar op;
- de wachttijd voor aspirant adoptiefouders is zo lang dat dit illegaal handelen uitlokt;
(Nota 1985: 13/14)

2.2. DISCRIMINATIE
Dat de laatste jaren de adoptie aanvraag daalde is waarschijnlijk door angst voor discriminatie en toenemende onverdraagzaamheid. Neemt discriminatie inderdaad toe?

"De gastarbeiders uit de landen rond de Middellandse Zee en de Nederlanders afkomstig uit Suriname en de Antillen zullen deze vraag waarschijnlijk bevestigend beantwoorden. Maar wil dat zeggen dat gekleurde adoptie- en pleeg- kinderen, opgevoed door autochtone Nederlanders ook meer discriminatie ondervinden?
Voor de een misschien wel, maar er zijn velen die geen of zeer weinig van discriminatie merken. Doordat ze de gewoonten, de cultuur, de manier van denken van de blanke Nederlanders hebben overgenomen, zijn er behalve de huidskleur weinig verschillen."
(Peerdeman 1985:81)

Gastarbeiders hebben een andere cultuur, gewoonten, godsdienst, manier van denken, taal, ze zijn ook pas later in ons land gekomen, meestal als vluchtelingen. Kortom zijn dus heel anders. Terwijl geadopteerden eigenlijk gewoon Nederlanders zijn: ze hebben de Nederlandse gebruiken overgenomen, denken als Nederlanders, hebben de Nederlandse taal, worden dus ook niet zo gediscrimineerd.

"Er is bij adoptiefkinderen een duidelijk verschil met bijvoorbeeld de kinderen van gastarbeiders of anderen minderheidsgroeperingen. De laatsten zijn 'anders' door de opvoeding en het milieu waarin ze opgroeiden. Adoptiefkinderen zien er alleen anders uit, ze zijn Nederlanders in gedachten en gedragingen."
(Nulandt 1981:74)

Discriminatie begint meestal wanneer de kinderen wat ouder zijn, op een leeftijd als 11 of 12. Dan begint het uiterlijk een grotere rol te spelen. Wanneer de kinderen jonger zijn letten ze niet zo op hun uiterlijk, de een heeft rood haar, de ander heeft een donkere huidskleur, wat maakt het uit, denken ze op die leeftijd, moet je daarom gepest worden?

"Een dergelijk negatief gedrag van klasgenoten zien we weleens optreden vanaf de leeftijd van een jaar of 11,12. De aandacht voor het uiterlijk speelt voor jongeren vanaf die leeftijd nu eenmaal een steeds grotere rol. Ze gaan dan meer maar elkaar kijken en elkaar fysiek beoordelen. Opvallende kenmerken kunnen er dan goed uitspringen."
(Hoksbergen 1994:88)

Hieronder twee kreten uit het tijdschrift "Wereldkinderen":

*"92% van geadopteerden voelt zich niet gediscrimineerd."
*"Adoptie-ouders signaleren meer discriminatie dan hun kinderen."

92% is maar heel weinig. En tot die 8% horen ook kinderen die 'gewoon' door een iemand steeds uitgescholden worden, maar niet door al die andere kinderen waar ze mee spelen. Toen ik even verder las, las ik dat een kwart van de ouders vindt dat hun kind gediscrimineerd wordt. Hieruit blijkt dat het kind het meestal veel luchtiger opvat dan de ouders.

Hieronder volgt een uitspraak van een geadopteerd meisje. Die ziet het van de vrolijke kant.

"Soms neemt m'n oudste zus, Marian, het ook wel voor ons op. Als kinderen ons dan voor Chinees uitschelden, lacht Marian hen hard uit : bedoel je mij of m'n Zuid-Koreaanse zusjes? Roept ze dan. En dan staan die kinderen mooi met hun bek vol tanden!"
(Van Den Berg 1985:23)

Discriminatie komt ook voor bij ouderen. Lahaise zegt hier het volgende, ook uit het tijdschrift 'Wereldkinderen':

"Adoptiekinderen kunnen volgens Lahaise ook last van discriminatie krijgen als zij bijvoorbeeld werk of kamers gaan zoeken. Hij kan zich voorstellen dat een adoptiekind opbelt voor een baan of een kamer, een positieve reaktie krijgt, er op af gaat en vervolgens een negatieve reaktie krijgt."

Wat hierboven nog een theorie lijkt, wordt hieronder werkelijkheid.

"Vorig jaar wilde ze een vakantiebaantje als bejaardenhelpster. Na een positief verlopen telefoongesprek werd ze van hart uitgenodigd om persoonlijk te komen solliciteren. Maar tijdens het persoonlijke gesprek en het invullen van het sollicitatieformulier (dat moeizaam verliep omdat ze nog steeds moeite heeft met het formuleren van het Nederlands), was die mevrouw opeens niet zo aardig meer: "Ik denk dat deze baan niet geschikt is voor jou. Die oude mensen willen geen bruin meisje over de vloer."
(Mei 1992:6)

Zoiets zou je maar gebeuren. Stel je solliciteert ergens voor, je komt op sollicitatie gesprek en er wordt tegen je gezegd: nee, jou willen we hier niet, want je bent blond, of te dik. Sommigen zouden ermee naar de rechter stappen! En discriminatie om de huidskleur gebeurd zo vaak (Eigenlijk ook door jezelf als je goed nadenkt. Hoe denk je bijvoorbeeld over Duitsers?)

"Die zielepoten lopen een beste kans om gediscrimineerd te worden. Die roepen discriminatie over zichzelf af. Die lokken het uit. Discriminatie blijkt dus niet de fout te zijn van degene die discrimineert, met is veel eerder de fout van degenen die gediscrimineerd wordt: die had maar anders moeten zijn. En omdat hij niet anders is, maar gewoon zichzelf, is hij de klos. Begrijpt u waar ik heen wil? De neiging om te discrimineren zit in ieder van ons. Soms komt het eruit, soms houden we ons in. Als we ons inhouden, is dat mazzel.
De meeste adoptiekinderen hebben door hun verblijf in onze gezinnen iets weerbaars gekregen, iets dat anderen weerhoudt hen te discrimineren. Dat is dan mooi meegenomen voor die adoptiekinderen. Er zijn ook adoptiekinderen - en dat zijn er uiteraard niet weinig - die minder stevig in hun schoenen staan .Die worden dan ook vaker gediscrimineerd. Die zijn minder gelukkig. Die hebben pech gehad."
(Sept. 1992:25)

Ik vind dit maar een aparte manier van omschrijven. Maar hier komt het in feite wel op neer. Ook op het punt van degenen die niet iets terug durven zeggen. Die trekken het zich aan. En dan vinden degenen die discrimineren het leuk. Maar wanneer jij met een goeie tegenopmerking ze met de mond vol tanden kan laten staan, doen ze dat niet weer.
Een voorbeeld was een meisje uit India. Ze is nogal klein. Toen iemand had gezegd: 'wat ben jij eigenlijk klein', had ze meteen haar weerwoordje klaar: 'klein maar fijn, groot en idioot'.
HOOFDSTUK 3: WAT VOOR SOORT PROBLEMEN?
Je hebt verschillende problemen, om een er een paar te noemen: slaap-, school-, taal-, hechtingsproblemen.
Ik ben van plan om in dit hoofdstuk een aantal problemen apart te nemen.
3.1. LICHAMELIJKE PROBLEMEN.
Nu een stukje over de lichamelijke problemen bij de adoptie kinderen.

"Voordat een adoptiekind naar Europa komt, moet er een medische verklaring worden opgesteld waarin vermeld staat welke ernstige ziekten het kind heeft. Veelal krijgt men ook informatie over de meer algemene gezondheidstoestand van het kind."
(Hoksbergen 1994:45)

Er zijn bepaalde ziekten die erg vaak voorkomen bij geadopteerde kinderen, omdat ze vaak uit een niet zo schoon en hygiënisch milieu komen. Maar ook, zie dat niet over het hoofd, zij hebben weerstand tegen andere ziekten dan wij, je lichaam maakt antistoffen voor de ziektes die in jouw milieu voorkomen.

"Bloedarmoede komt nogal eens voor. Een onderzoek op tuberculose is aan te raden. Nogal wat kinderen hebben last van infecties aan de bovenste luchtwegen (bijvoorbeeld bronchitis)."
(Nulandt 1981:120)

Er zijn nog meer dingen te noemen wanneer het gaat over de lichamelijke problemen bij adoptiekinderen. Zoals het volgende:

"Ondervoeding en groeiretardatie (zowel gewicht als lengte groei achterstand) komt veelvuldig voor bij aankomst....Dit heeft allerlei gevolgen. Direct zichtbaar zijn het zeer lage lichaamsgewicht en achterstanden in lichamelijke groei en motorische ontwikkeling....Van vondelingen en zwerfkinderen is de geboortedatum zelden bekend. In het tehuis, waar de kinderen worden opgenomen, wordt de leeftijd geschat. Sterk ondervoede kinderen worden niet zelden te jong geschat."
(NGR, VIA, WAN 1992:14/15)

Soms is de oorzaak van het verschil tussen de geschatte en werkelijke leeftijd de ondervoedheid van kinderen, zodat de mensen die het kind bijvoorbeeld op straat vonden niet weten hoe oud het kind is. Maar wat ook nog wel gebeurd is, dat er gezegd wordt dat het kind vijf jaar is, terwijl het zes jaar is. Dit doen ze omdat een kind van zes jaar niet meer geadopteerd mag worden. Dit lijkt onschuldig, maar het kan grote gevolgen met zich meer brengen.

"Er zijn kinderen bekend bij wie sprake is van een leeftijdsverschil van twee of meer jaren. Een kind van zogenaamd vijf jaar bleek achteraf, volgen nader röntgenologisch onderzoek , acht jaar te zijn . Bij een dergelijk groot leeftijdsverschil kunnen later op school moeilijkheden - zich bij de leeftijdsgroep niet thuis voelen in een schijnbaar vervroegde puberteit - ontstaan, maar ook al meteen thuis."
(Hoksbergen 1994:45)

De gevolgen van de lichamelijke problemen kun je van verschillende kanten bekijken. De boeken zijn het hier niet over eens, want het ene boek heeft het alleen over de negatieve uitwerking daarvan, het andere boek alleen over de positieve uitwerking.

"Ernstige lichamelijke aandoeningen maken het vaak noodzakelijk dat kinderen in het ziekenhuis opgenomen worden. Ziekenhuisopnamen, vooral indien herhaaldelijk of langdurig noodzakelijk, en de erbij horende moeder-kind separatie, vergroten het risico op probleemgedrag."
(Verhulst 1989:83)

Hierboven worden de lichamelijke problemen als een belemmering gezien. Je kunt het echter ook van de andere kant zien zoals hieronder staat:

"Een pasgeboren baby heeft veel lichamelijke verzorging nodig en mede daardoor ga je je als ouders aan het kind, en als kind aan je ouders, hechten. Een adoptiekind dat merkt dat die verzorging hem goed doet, gaat zich aan zijn verzorgers hechten. Het kan zijn dat daardoor de band tussen hem en zijn nieuwe ouders eerder groeit, dan wanneer het gaat om een gezond, zelfstandig kind."
(Peerdeman 1985:37) Je kunt je het volgende wel eens afvragen: Waarom nemen ouders soms bij voorkeur een gehandicapt kind? Als je de 'luxe' hebt, zoals aspirant adoptiefouders, om voor een gezond kind te kiezen, dan doe je dat toch? Waarom kiezen voor een moeilijke weg als er een makkelijker weg voor je openstaat?

Er bestaat een tijdschrift over adoptie. Dit tijdschrift zegt hierover het volgende:

"...Ook keken ouders met een eigen handicap soms makkelijker tegen het krijgen van een kind met een medisch probleem aan. Er zijn daarnaast aspirant-adoptiefouders bij wie een eerdere ervaring met een kind met een handicap een rol speelde bij de keuze....De wens een kind te steunen dat minder kansen heeft in het geboorte land wordt eveneens vaak als motief genoemd."
(aug. 1995:8)
3.2. SLAAPPROBLEMEN
Je zou kunnen denken dat het kind alleen al door spanning van alle nieuw dingen slaapproblemen zou krijgen, dit blijkt niet zo te wezen.

"Een voor de hand liggende oorzaak is dat het kind vooral de eerste dagen veel spanningen ondergaat. De lange vliegreis, de vele nieuwe mensen en indrukken zullen voor de rust van het kind weinig bevorderlijk zijn. Er is echter een tweede en belangrijker oorzaak voor de slaapproblemen. Onze slaapgewoonten (een eigen bed, veelal alleen in een aparte kamer) wijken sterk af van wat het kind gewend is......Een ouder van een Vietnamees kind van een jaar vertelt bijvoorbeeld dat het kind in Vietnam een spijltjesledikant gewend was en het nu toevalligerwijze in een gesloten ledikant terechtkwam. Toen de ouders hierin verandering hadden aangebracht, waren de slaapproblemen meteen over."
(Hoksbergen 1994:52)

Zulke dingen komen geregeld voor. Het is de kunst om erachter te komen.

Ook een voorbeeld van een jongetje die altijd in een doos sliep, en nu ineens in een bed 'moest' slapen. Dat kon hij simpel weg niet en hij sliep de eerste twee maanden in een doos, en daarna stapte hij gewoon weer over op het bed.
Aan dingen die hierboven staan had ik nog niet eens gedacht, dat een schoon bed, wel eng kan zijn, wanneer je een vuil matrasje gewend bent.

Sommige kinderen krijgen pas na een paar weken of maanden slaapproblemen. Daar kun je twee oorzaken voor noemen:

"Allereerst kan het een uitgestelde reactie zijn. Direct na de aankomst is het kind te moe om niet te kunnen inslapen. Maar naarmate het beter uitgerust raakt, heeft het kind ook meer fysieke mogelijkheden om wakker te blijven, en te overdenken en trachten te verwerken wat er de laatste tijd allemaal is gebeurd. Er kunnen angsten ontstaan - dat het wel allemaal tijdelijk zal zijn en dat er wel weer wat vervelends zal gebeuren - , vooral bij kinderen die al eerder abrupte overgangen hebben meegemaakt....
Een tweede oorzaak...De eerste weken heeft het kind zijn uiterste best gedaan zich van een zo goed mogelijk zijde te laten zien....Misschien zal het in het begin ook wat meer vertroeteld zijn....Langzamerhand lokt het kind bewust of onbewust de eerste negatieve reacties uit. Het komt dan in een wat normaler gedragspatroon. Daardoor kunnen spanningen en conflicten ontstaan, die door het kind maar moeilijk worden verwerkt. Het gaat dan niet zonder zorgen en ontspannen naar bed met als gevolg; slaapproblemen, onrustig zijn, akelig dromen en dergelijke."
(Hoksbergen 1994:52/53)

Het kan dus een uitgestelde reactie wezen, omdat het kind de eerste tijd zo moe is van de reis en de hele toestand. Een tweede reden is dat het kind zich de eerste weken voorbeeldig gedraagt en daarna 'normaal' gaat doen, dan botst er wel eens wat, en krijgt het kind daar slaapproblemen van.
In een ander boek stond hierover het volgende:

"Soms kan een kind na een aantal weken van goed gedrag plotseling lastig worden. Dit verschijnsel is ook bij pleegkinderen bekend. Het is een goed teken; het kind voelt zich thuis, durft zich te laten gaan of gaat de ouders uitproberen. Geduld en aanvaarding worden dan van de ouders gevraagd. Dit laatste geldt ook als het kind in het begin last heeft van bedplassen."
(Nota 1985:22)

Eerst lijkt dit een negatief verschijnsel: het kind krijgt er slaapproblemen van, maar dit blijkt dus toch een positief verschijnsel te kunnen zijn.

"Veel kinderen zijn in het begin onrustig, dromen akelig en gaan soms op eens weer bed plassen, hoewel ze in het tehuis al zindelijk waren.....Zo wordt het bedplassen van oudere kinderen vaak veroorzaakt door de vele spanningen die het kind voelt. Al die nieuwe indrukken en ervaringen roepen deze spanningen op."
(Hoksbergen 1994/1989:56/57)

Bedplassen heeft dus meestal met die eerste reden te maken: al die nieuwe indrukken en spanningen.
Een jongetje dat altijd in een verzorgingstehuis had gezeten, altijd weinig aandacht had gehad, altijd door veel verzorgers verzorgd was:

"Hij had erg veel aandacht gemist - ze werden altijd door veel verschillende mensen verzorgd en dan op een gegeven ogenblik dan krijgen ze een soort rustperiode: 2 maanden door dezelfde mensen verzorgd. En toen durfde hij niet alleen meer te gaan slapen. Je kon hem niet meer neerleggen, dan was hij meteen in paniek en dat werd steeds erger. Hij durfde echt niet meer alleen te zijn en het leek er inderdaad op - dat hebben wij achteraf begrepen - dat hij onbewust bang was dat hij in de steek gelaten kon worden."
(De Lange:13)

Aan dit soort dingen denk je niet meteen, wanneer je het over slaapproblemen van adoptiekinderen hebt. Maar hier moet je wel goed bij stilstaan.

Een jongen die afgestaan werd voor adoptie omdat hij slaapwandelde, kon een droom nog goed voor de geest halen:

"Ik ben in een vreemde stad. Er zijn kronkelige straatjes en steegjes. Er is niemand die ik ken. Ik ben een beetje bang maar ook wel een beetje opgewonden. Het is of ik op een groot marktplein ben waar een heleboel mensen staan te praten, maar ik kan ze niet verstaan. Dan lijkt het of ik mijn naam hoor, maar ik weet het niet zeker. Dus ga ik de stem achterna. Ik kan degenen die me roept almaar niet inhalen. Ik word bezweet en een beetje angstig wakker.'"
(Brodzinsky 1992:109/110)

Dit voorbeeld geeft ook meteen het taalprobleem aan. Hij kan de andere mensen niet verstaan, en de anderen kunnen hem niet verstaan. Zo komen we bij het taal probleem.

3.3. TAALPROBLEMEN
Taalproblemen zijn ècht vervelende problemen. Denk je maar eens in dat je op vakantie gaat naar het buitenland, en je gaat bijvoorbeeld naar Zweden. Je kunt niets van die taal maken, en met je Duits, Engels en Frans kom je ook nergens. Dat is even een groot probleem.

"Toch kan de taal barrière in het begin best moeilijkheden geven. Het kan aanleiding zijn tot driftbuien, als het kind niet duidelijk kan maken wat het bedoelt. De kinderen kunnen wantrouwig worden, als ze het gesprek van de anderen niet kunnen volgen. Het kind voelt zich als een gevangene die met zijn taal is opgesloten; de buitenwereld kan hem - en hij anderen - niet bereiken op de meest normale manier."
(Nulandt 1981:127)

Wij vinden praten de meest normale manier van communicatie. Het zou een ramp wezen wanneer we ineens doofstom zouden worden. Kun je nagaan hoe een adoptiefkind zich voelt: en 'doofstom' en ook nog bij vreemde mensen in huis. Dat is dubbel ellende.
Gelukkig begint de Nederlandse taal, na enkele weken snel te wennen.

"Binnen enkele weken maken de meeste kinderen die hun eigen taal volledig machtig waren - al zinnetjes in het Nederlands. Dat wil niet zeggen dat zij het Nederlands ook beheersen. Vooral de grammatica is moeilijk. En begrippen zoals: gisteren, morgen, boven, onder, per ongeluk, expres enz. kunnen lange tijd moeilijk te vatten zijn en later bijvoorbeeld het maken van een opstel extra zwaar maken."
(Peerdeman 1985:43)

Dit probleem is ook al een beetje besproken bij het adoptiefkind op de basisschool en ook al bij het adoptiefkind op het voortgezetonderwijs. Daarom behandel ik dit niet verder.

3.4. EETPROBLEMEN
Dit is een hele korte paragraaf geworden, omdat in een boek eigenlijk alles stond, wat er over te vinden was.

"Bijna 30% van de kinderen lijkt een welhaast niet te stuiten behoefte aan voedsel te hebben. Zij blijven eten en als bij de maaltijd nog niet alles op is, zullen zij hun bord blijven vullen. Nu kunnen er concrete medische redenen zijn voor de enorme behoefte aan voedsel.....We moeten ook bedenken dat sommige kinderen vooral het eerste jaar na aankomst een achterstand inhalen. Uitzonderlijke snelle groei is hiervan soms het gevolg en hiervoor zijn uiteraard extra bouwstoffen nodig....Zij weten wat tekort aan voedsel en honger betekent, ze hebben daardoor geleerd dat het weinige dat er te eten is ook opgegeten moet worden om althans in leven te blijven. ....Overigens komt het tegenovergestelde, te weinig of niet eten, zij het veel minder vaak, ook voor. Meestal heeft dit te maken met medische factoren, hoewel het weigeren van voedsel bij kinderen ook kan duiden op een protesthouding."
(Hoksbergen 1989:54/55)

Adoptiekinderen kunnen zoveel eten, omdat ze 'mee-eters' hebben. Of omdat ze ineens zo hard groeien, en dan heb je wat meer eten nodig. Dit zijn medische redenen. Er kunnen ook geestelijke redenen zijn, zoals veel eten doordat ze denken dat ze hier een paar dagen van moeten leven.

3.5. RELATIE/HECHTING (S PROBLEMEN)
Het komt wel eens voor dat adoptiefouders op Schiphol staan, en dan denken ze: Is dit nou ons kind, waar we van moeten houden?

"Eindelijk is het zover, de eerste ontmoeting met uw kind. Het liefst zoudt u het in uw armen en in uw hart sluiten. Vanaf dat moment is het uw kind waaraan u al uw liefde wilt geven. Alles zal verder in orde komen. Een enkele keer gaat het ook zo gemakkelijk....Maar het kan ook anders. Er zijn vrouwen die niet direct dat innige moeder-kind-contact voelen....maar haar liefde moet groeien."
(Peerdeman 1985:75/76)

Een moeder die een eigen kind heeft gebaard, heeft het negen maanden gedragen en groeit naar het kind toe. Dat is bij adoptiefouders ook zo.

"Alle kinderen zijn onthecht als ze hier aankomen. Er is dus reden om bij alle kinderen er bewust mee bezig te gaan om die hechting tot stand te brengen."
(De Lange:7)

Liefde groeit dus wel, maar je moet er wel bewust mee bezig zijn, dat je kind aan je moet gaan hechten, en dat dat niet zomaar vanzelf gaat.
Je kunt het leven van een adoptiefkind als volgt indelen. Bij elke leeftijdsperiode heeft het kind hulp van ouders nodig om hechting te vinden.

"*0-4/6 maand: Het kind zoekt lichamelijke geborgenheid, hechting.
*0.5 -4/5 jaar: Het kind komt in een affectieve relatie te staan met moeder en of vader. Deze periode begint met eenkennigheid.
5-9 jaar: Het kind staat in een verbaalverstanddelijke houding t.o.v. de wereld. Het worden echte kennisfanaten.
9-12: Het sociale aspect komst meer naar voren. De normen van de groep worden heel belangrijk. Ze willen het liefst zich aanpassen en meedoen.
11+: De religieuze, ethische en esthetische aandrift wordt belangrijk."
(De Lange:3)

De rol van de ouders wordt steeds minder, eerst hebben zij nog een grote taak om de hechting op gang te brengen, later niet meer zo.

"Bij fundamenteel relatiegestoorde kinderen, dus hechtingsgestoorde kinderen is er in de eerste fase iets mis gegaan. Zij hebben zich nooit aan iemand kunnen hechten op lichamelijk emotioneel niveau. 75% van de adoptiekinderen hecht zich wel spontaan, maar een groep van ongeveer 25%, de zogenaamde sensitieven, gevoeligen hechten zich niet."
(De Lange:4)

Dit zijn meestal de adoptiefkinderen die jong zijn geadopteerd, al zou je dat misschien niet verwachten. Dat komt doordat adoptiefkinderen die eerst in een gewoon gezin zijn opgegroeid een hechting gehad hebben met hun ouders, en dus hebben leren hechten. Wanneer de biologisch ouders sterven en de kinderen worden geadopteerd door Nederlanders, dan komen ze die schok wel weer te boven, en hechten ze zich aan de adoptiefouders. Maar wanneer kinderen overgeplaatst zijn op zeer jonge leeftijd, hebben ze niet leren hechten aan iemand en dan is het moeilijker.

"Het is niet zo dat hoe ouder het kind bij aankomst is, hoe meer problemen er te verwachten zijn. Heel jong aangekomen kinderen kunnen meteen en later in de puberteit eveneens ernstige gedragsproblemen vertonen. Uit een onderzoek onder 116 kinderen uit Thailand bleek dat:
*ook van de jongste groep kinderen er een kwart aanpassingsproblemen vertoont.
*het grootste verschil bestaat tussen de groep van 6 maanden en jonger bij aankomst en 7-12 maanden.
* in hoofdzaak de problematische achtergrond en minder de feitelijke leeftijd bij aankomst de voornaamste reden is voor aanpassingsproblemen.
*Bij 19 van de 116 kinderen bleven de beginproblemen in een of andere vorm bestaan en waren ze ongeveer acht jaar later, toen wij hen voor het eerste onderzoek benaderden, nog steeds enigszins opvallend aanwezig."
(Hoksbergen1994/1989:55/56)

Verwaarloosde kinderen kunnen kenmerken vertonen die wijzen op problemen in de hechting en de relaties. Dit uit zich vaak op verschillende wijzen, hier volgen een paar voorbeelden.

*allemansvriendjesgedrag
*aandachttrekkerij
*stugheid of bazigheid
*somberheid
*nachtmerries, slecht slapen
*overmatig veel eten
*liegen en stelen.
(Nota 1985:19)

Dit zijn veel kenmerken van kinderen die moeite hebben met de hechting. Het hoeft natuurlijk niet zo te wezen dat wanneer het kind hechtingsproblemen heeft, zij dit uit op al deze manieren. Ook kun je niet concluderen dat wanneer een adoptiekind bijvoorbeeld liegt of steelt, zij hechtingsproblemen heeft. Dit is wel een punt waar je mee op moet passen.

Hieronder wordt zo ongeveer hetzelfde beweerd.

"Bij gebrek aan noodzakelijke affectieve relaties komt het kind niet tot groei en ontwikkeling. Het kind komt niet tot een ik-ontwikkeling, zelfbeheersing. Tot normen van binnen uit.

Dit uit zich in verscheidene vormen van probleemgedrag als:
*zich afsluiten voor de buitenwereld in taal, en/of in lichaamscontact
*agressief gedrag/driftbuien
*het steeds herhalen van negatief gedrag
*stagneren van de cognitieve ontwikkeling."
(De Lange:38)

Hier wilde ik de paragraaf 'Hechtingsproblemen' mee afronden.
HOOFDSTUK 4: HET ADOPTIEFKIND IN BEPAALDE LEEFTIJDSFASEN


4.1. HET ADOPTIEFKIND OP DE BASISSCHOOL
Hoewel 'intelligentie' in belangrijke mate wordt bepaald door erfelijke factoren, heeft het milieu toch ook een heel belangrijke invloed op het kind. Dit hebben allerlei onderzoeken inmiddels aangetoond.

"De ervaring heeft geleerd dat het verstandig is kinderen niet direct na aankomst naar school te laten gaan, ook al hebben zij daar de leeftijd voor. Stimuleer zo nodig dat het kind eerst de tijd krijgt om aan het nieuwe gezin, aan de directe omgeving en aan de nieuwe taal te wennen. Het is vrijwel voorspelbaar dat een kind, dat niet weet waar het thuis hoort en dat de taal niet begrijpt en zich daar ook niet in kan uitdrukken, problemen krijgt op school."
(NGR, VIA, WAN 1992:24)

Ook al kunnen kinderen van groep 1, nog niet zo goed praten, ze verstaan en begrijpen elkaar al wel. Wanneer je voor het eerst in groep 1 komt, is dat natuurlijk al spannend, maar daar komt voor adoptiekinderen meestal nog bij dat ze zich anders voelen, door hun huidskleur, en dat ze niet mee kunnen praten.

"Ook de overgang van peuteropvang naar kleuterschool verliep in het algemeen zonder problemen. Ook bij kinderen, die niet eerst naar de speelzaal gingen, verliep de beginfase vlot....Opvallend is dat bij de test op taalgebruik de kinderen niet lager scoorden dan de in Nederland geboren kinderen.....Ze hebben vriendjes en vriendinnen, hoewel ze soms liever met jongere kinderen spelen."
(Nulandt 1981:140)

In het gedeelte hierboven wordt gezegd dat de adoptiekinderen geen taal achterstand hebben, maar in het volgende gedeelte staat van wel.

"In ons eigen land zijn kinderen uit Derde-Wereldlanden op de kleuterschool en lagere school onderzocht op prestaties. Het betreft hier een vervolgonderzoek waarbij 250 adoptiefkinderen werden vergeleken met hun klasgenootje. Op de kleuterschool was er nog een groot verschil tussen de kinderen, al hebben allen zich over het algemeen redelijk aangepast. De kinderen die ondervoed aankwamen, zijn nog achter in ontwikkeling en hebben lagere testresultaten dan de overige klasgenootjes. De actieve beheersing van de taal, met name bij kinderen uit Zuid-Amerika en India, vertoonde enige achterstand."
(Nota 1985:21/22)

Hoksbergen zegt hierover het volgende:

"Vooral bij de vakken lezen, schrijven en taal doorstaan ze de vergelijking met hun klasgenootjes goed. Toch zijn er wel enkele kinderen die qua taalprestaties duidelijk onder het gemiddelde liggen; vaak blijken zij aan ooraandoeningen te hebben geleden....Het vak rekenen levert voor meer kinderen problemen op en gemiddeld ligt het prestatieniveau lager dan dat van hun klasgenoten."
(Hoksbergen 1994:60)

Soms heeft een adoptiekind zelfs een hogere intelligentie dan een niet-geadopteerd kind. Eigenlijk slaat dat 'zelfs' nergens op, want waarom zouden Nederlanders slimmer zijn dan een Afrikaans/Keniaas/buitenlands kind?
Het komt ook wel eens voor dat het lijkt alsof het kind heel intelligent is maar valt dat tegen.

"Opvallend is het feit dat zoveel ouders van Aziatische adoptiekinderen hun kind qua intelligentie hoger aanslaan. Waarschijnlijk komt dit doordat deze kinderen, gedwongen door de situatie in het kindertehuis, zich in het algemeen zelfstandiger gedragen en handiger omgaan met allerlei gebruiksvoorwerpen. Vooral bij kleine kinderen maakt dit een 'intelligente' indruk. Het gaat hier echter vooral om de 'praktische intelligentie'. Dit zegt in de praktijk nog niet zoveel over het vermogen tot het leren van abstracte zaken.".
(Hoksbergen 1994:59)

Soms hebben ouders de indruk dat het kind heel intelligent is, ze gaan dan hoge eisen stellen en hebben te hoge verwachtingen.

"Adoptie- en pleegouders zijn soms teleurgesteld in de prestaties van hun kind op school. Die teleurstelling is niet altijd terecht. Uit onderzoek in Amerika naar de leerprestaties van adoptiekinderen is gebleken dat ze net zo goed of zelfs betere resultaten behaalden dan het gemiddelde Amerikaanse kind."
(Peerdeman 1985:80)

Tegen adoptiefkinderen wordt meestal en beetje anders aangekeken, dit heeft vaak een negatieve uitwerking, zoals probleemgedrag.

"Adoptie kinderen, met hun andere uiterlijk en hun meestal minder gunstige start in het leven, worden soms door klasgenootjes en leerkrachten met een mengeling van medelijden en nieuwsgierigheid tegemoet getreden. Dit kan betekenen dat er voortdurend uitzonderingen worden gemaakt voor het adoptiekind en het een soort voorkeursbehandeling krijgt omdat het 'zo'n lief kind is'."
(NGR, VIA, WAN 1992:24)

Over het probleemgedrag van geadopteerde kinderen op de basisschool vergeleken met kinderen die niet geadopteerd waren werd in 1970 een onderzoek gedaan daar werd geconstateerd dat:

"Leerkrachten voor 108 7-jarige adoptiejongens meer probleemgedrag rapporteerden dan voor niet-geadopteerde jongens. Voor meisjes werd echter geen verschil in functioneren tussen geadopteerde en niet-geadopteerde kinderen gevonden."
(Verhulst 1989:7)

Dit probleemgedrag wordt vaak veroorzaakt door spanningen.

"Problemen en spanningen kunnen ook negatief werken op de emotionele en intellectuele ontwikkeling. Een van de manieren van een kind om problemen te verwerken kan zijn het terugvallen in kinderlijk gedrag. Het lijkt dan alsof het kind een bepaalde periode van zijn leven opnieuw moet verwerken. Hij gaat dan weer baby-achtig praten, wordt weer onzindelijk en wil een zuigfles hebben."
(Peerdeman 1985:81)

Dit komt omdat hij de periode dat hij de zuigfles kreeg, geen aandacht en liefde heeft gekregen. Ze hebben dus eigenlijk een deel van hun leven overgeslagen, die ze later weer gaan inhalen. Als ouders moet je volgens meneer de Lange gewoon het kind dan ook op dat niveau behandelen. Het gedrag van adoptiefkinderen afkomstig uit Thailand vergeleken met de niet-geadopteerde kinderen geeft een beeld dat ik niet had verwacht. Dat beeld was het volgende:

"Op de gedragskenmerken vrijmoedigheid en emotionaliteit zijn er vrijwel geen verschillen, maar op de aspecten werkhouding en vooral sociale omgang wel. De adoptiekinderen komen dan beter voor de dag. Vooral vind ik het interessant dat de kinderen met een problematisch verleden (en dus slechtere schoolprestaties) nog iets beter in werkhouding scoren dan de andere adoptiekinderen. Zij doen blijkbaar erg hun best op school....Juist die kinderen die in de eerste jaren van hun bestaan hebben moeten vechten om in leven te blijven, hebben ervaren dat zij vooral voor zichzelf moet opkomen. Deze kinderen zijn doorzetters met een sterke wil tot aanpassing aan alle omstandigheden. Hun vitaal vermogen is meestal aanzienlijk hoger dan gemiddeld." (Hoksbergen 1994:62)

Hoe denken adoptiefkinderen over adoptie en hun biologische ouders, op een leeftijd dat ze op de basisschool zitten? Hier volgen een aantal uitspraken;

*'Als ze niet wist hoe je een moeder moet zijn, dan had iemand haar dat moeten leren,' zegt Carla van negen. 'Ze had naar school moeten gaan om het te leren - dan zou het niet gebeurd zijn.' *'Als ze niet genoeg geld had om voor me te kunnen zorgen,' vraagt Monica van acht, 'waarom nam ze dan geen baantje?'
*'Ik vraag me vaak af waarom mijn eerste vader niet met haar getrouwd is' peinst Tim van elf. 'Samen zouden ze wel voor me hebben kunnen zorgen. In haar eentje kon ze het natuurlijk niet. Dat maakt me boos, dat mijn eerste vader gewoon is weggelopen en helemaal niet zijn best ervoor heeft gedaan.'
*( toen ze bij de chinees gingen eten) Ik kon niet eten, ik kon zelfs niet in het restaurant blijven' zegt Michelle van acht...'Alle oosterlingen daar staarden naar ons of ik een gedrocht was. Ik leek meer op hen, dan op pappie en mammie. En toen begon ik me af te vragen of ze soms mijn [biologische] gezin zouden kennen.'
*(over biologische ouders) 'Ik haat ze om wat ze hebben gedaan,' zegt Megan. 'Ze hielden niet genoeg van me om me te willen houden. Ze gaven me gewoon weg, alsof ik lelijk was of zoiets.'
*(Kinderen die denken dat ze 'gestolen of 'gekocht' zijn, zijn meestal boos op hun adoptieouders) 'Ik denk dat ze [de biologische ouders] me misschien missen en misschien naar me op zoek zijn,' zegt Will van zeven. 'Ze zijn me kwijtgeraakt toen ik klein was.. De adoptiemensen haalden me bij hen weg en gaven me aan pappie en mammie, omdat die geen baby hadden. Daar ben ik boos om.' *Het is niet eerlijk dat zij me konden kopen, alleen maar omdat ze meer geld hebben,' zegt Erica van negen. 'Kinderen horen bij hun echte ouders. Ik ben geen stuk speelgoed of iets dat je gewoon kunt kopen.'
*(zeven jaar) Ik ben echt blij dat ik geadopteerd ben,' begon ze,' omdat ik een gezin heb dat me nooit kwijt wil - nooit. Dat hebben ze zelf gezegd.'
*'Het is de belangrijkste vraag van mijn leven,' zei Michael van negen: 'Waarom heeft ze me weggegeven?'
(Brodzinsky 1992:87-100)

Zo zie je maar, de meningen zijn erg verdeeld over de adoptie. Sommige kinderen zijn heel blij, andere kinderen ook wel, maar blijven zich toch elke dag afvragen, waarom ze nu niet meer in het land van herkomst zijn.
Ook zijn er kinderen die heel boos zijn omdat ze geadopteerd zijn. Dit kan aan de leeftijd liggen, maar ook aan het moment zelf. Ben jij bijvoorbeeld net uitgescholden voor 'buitenlander' en dan moet je zeggen wat je er van vindt dat je geadopteerd bent, dan is dat vaak negatief.

4.2. HET ADOPTIEFKIND OP HET VOORTGEZET ONDERWIJS
Hier kon ik niet zo heel veel over vinden. Toen kwam ik de hieronder volgende tekst tegen die dat verklaarde. Deze paragraaf is dan ook niet erg lang.

"Over adoptiekinderen in het vervolgonderwijs is in Nederland nog weinig gepubliceerd. Specifiek onderzoek naar hun leerprestaties is nog niet verricht."
(NGR, VIA, WAN 1992:26)

Ondanks dat er niet veel over te vinden was, toch het volgende:

"Er bleek dat in de groep twaalf- tot vijftienjarigen de geadopteerde jongens beduidend meer probleemgedrag vertonen, ook op school, dan hun niet geadopteerde leeftijdgenoten; de verschillen bij de meisjes zijn veel kleiner. Vergeleken met hun niet geadopteerde leeftijdgenoten (2,3%) toonden bijna viermaal zoveel twaalf tot vijftienjarige adoptiefjongens (9,1%) gedrag gekenmerkt door problemen als stelen, vandalisme, liegen."
(NGR, VIA, WAN 1992:26)

Hier blijkt dat er dus meer probleemgedrag op het vervolgonderwijs voorkomt bij adoptiefkinderen dan bij niet-geadopteerde jongeren. Een ander boek denkt daar anders over. Het zegt namelijk:

"Van een puberteitscrisis is geen sprake. De kinderen slagen erin hun afkomst te verwerken en in te bouwen in hun eigen identiteit."
(Nota 1985:18)

Een ander boek gaat er een beetje tussenin zitten.

"Wellicht zal het in de puberteit ooit tegen u schreeuwen: 'Waarom hebben jullie mij dan genomen?' zoal een andere tiener roept: 'Waarom hebben jullie me dan op de wereld geschopt?' Mogelijk hebben sommige adoptiefkinderen het dan moeilijker...Maar als het u lukt een goede relatie op te bouwen - en dat is met sommige biologisch-eigen kinderen ook wel moeilijk - dan zal uw adoptiefkind net zoveel van u houden als ieder kind van zijn ouders houdt."
(Nulandt 1981:142)

De puberteit is een moeilijke leeftijd. Voor de ouders en voor de adoptiefkinderen. Ze gaan meer op hu lichaam letten en zien dat zij anders zijn.

"Tijdens de puberteitsperiode zal in veel gevallen blijken dat de adolescent min of meer intensief met zijn geboorte-ouders bezig is. Dit heeft te maken met zijn identiteitsontwikkeling en de naderende volwassenheid."
(Hoksbergen 1989:106)

Dit zegt het volgende citaat ook, maar vult ook nog wat aan.

"Een aantal factoren draagt ertoe bij dat het verwerven van identiteit voor transcultureel geadopteerde jongeren gecompliceerder is dan voor pubers die in eigen land bij hun biologische ouders opgroeien:
*De vroege ontwikkelingsfasen zijn vaak niet goed verlopen door interferenties en trauma's.
*Hun uiterlijk is anders, zij ontmoeten discriminerend gedrag.
*Zij moeten allemaal een emotioneel probleem oplossen: te zijn afgestaan door de biologische ouders, te zijn geadopteerd door deze adoptieouders."
(NGR, VIA, WAN 1992:27)

Nu ik dit onderzocht heb, ben ik tot de conclusie gekomen dat adoptiekinderen er in de puberteit wel degelijk moeite mee hebben, dat ze geadopteerd zijn. De volgende uitspraken zijn een gemiddelde van alle geadopteerden die op het voortgezetonderwijs zitten.

*Ik zou mijn biologische moeder graag eens zien, om te weten hoe ik er uit zal zien als ik ouder ben.
*Als we op straat lopen weet iedereen dat ik geadopteerd ben.
*(Over haar biologische moeder)Ik dacht veel na over alle mogelijkheden, over wat er gebeurd was, hoe ze was, waarom ze dat besluit genomen heeft.
*Het moeilijkste van mijn adoptie vind ik dat er geen echte informatie is. Ik heb hier en daar een snipper, maar het komt me onwezenlijk voor. Ik voel me vaak leeg van binnen.
*Ik kan er toch niets aan doen, het is verleden tijd. Je kunt daar maar beter niet in aan wroeten. Ik heb een goed leven, mijn ouders hebben me een goed leven gegeven. Waarom zou ik riskeren dat ik het verknoei door mezelf toe te staan over het verleden te denken?"
*Toen Jill vijftien was, werd ze doelbewust zwanger. Ze was toen even oud al haar biologische moeder was toen ze Jill kreeg. 'Ik wil voor mijn baby doen wat mijn eigen moeder niet voor mij wou doen,' verklaarde ze.
(Brodzinsky 1992:117-131)

Zo zie je maar weer dat er veel verschillende meningen en kinderen zijn. De een is heel erg op z'n donkere lichaam gespitst en denkt dat iedereen in de stad hem ziet lopen. Weer een ander wil alles over zijn geboorte(land) weten. Een ander vindt het verleden maar wat angstig en denkt er liever niet aan. Een ander (die stond niet in dit rijtje) schreef brieven naar haar moeder en schreef zelf een brief van haar moeder naar haarzelf toe. Je ziet dat (minder dan op de basisschool) kinderen in hun fantasie wereldje leven. In de puberteit, maar ook al eerder komen vragen aan de arde al : wie zijn mijn ouders, wat is mijn identiteit, over deze vragen zal de volgende paragraaf gaan.
HOOFDSTUK 5: HOE ZIT HET MET JE IDENTITEIT?


5.1. VRAGEN OVER IDENTITEIT
Voordat je over dit onderwerp gaat nadenken, moet je eerst weten wat identiteit is.

"Volgens dr. De Lange is identiteit, gehecht zijn aan jezelf. Identiteit is je 'ik' in relatie tot de wereld. Identiteit is dus relationeel. Hierin verschilt hij van mening met bijvoorbeeld prof. Hoksbergen, die zegt in een interview in E.O. Tijdsein: Identiteit is, 'Wie ben ik; van wie ben ik'. Dus de vraag naar de genetische achtergrond."
(De Lange:6)

Nu we weten wat identiteit inhoud kunnen we verder gaan.

5.1.1. OP WELKE LEEFTIJD MOET JE OVER DE IDENTITEIT GAAN SPREKEN?
Op welke leeftijd moet je als ouder beginnen te vertellen over die identiteit, over het geadopteerd zijn? Op dit punt is lang niet iedereen het met elkaar eens.

"De discussie gaat dan vooral over de vraag of al een begin gemaakt moet worden met de voorlichting op een leeftijd van bijvoorbeeld 2 jaar, of dat men moet wachten tot het kind een veel beter begrip voor een en ander kan opbrengen, waardoor men eerder zal moeten denken aan een leeftijd van 5 of 6 jaar....Het lijkt er echter op dat verreweg de meeste ouders om en nabij de 4de verjaardag van het adoptiekind aan statusvoorlichting beginnen.....Er bleek dat 80% van de kinderen jonger dan 4 jaar er niets van begreep. ...Uit de klinische praktijk komen zelfs gegevens boven waarbij op latere leeftijd optredende ernstige gedragsstoornissen in relatie worden gebracht met het op te jonge leeftijd praten over adoptie."
(Hoksbergen 1989:100)

Dit blijkt dus wel degelijk een belangrijk punt te wezen, het kan adoptiekinderen later in de problemen brengen, wanneer er toen ze klein waren verkeerd me omgesprongen is.

"U kunt er het beste zo jong mogelijk mee beginnen. Als u dat niet doet, loopt u het risico, dat het kind van anderen - wellicht op een negatieve manier - opmerkingen krijgt die het niet begrijpt of waar het verdriet van heeft. Zijn uiterlijk zal zijn anders-zijn vrijwel altijd aangeven."
(Nulandt 1981:138)

In dit zelfde boek staat op dezelfde bladzijde ook:

"Jonge kinderen begrijpen dikwijls nog niet veel van gezinsrelatie. Daarom is het zinloos echte voorlichtingsgesprekken te houden. Bij stukjes en beetjes komt het er wel achter, dat het een andere huidkleur heeft."
(Nulandt 1981:138)

Dit zegt dus dat je er niet zo vroeg over moet beginnen, omdat het kind er toch niets van begrijpt. Hier ben ik het niet mee eens. Want ouders moeten ook leren het over de adoptie van het kind te hebben, dat is niet iets wat je zomaar kunt. Het is dus wèl goed om het er over te hebben wanneer de kinderen nog heel jong zijn.
Alie de Jong, moeder van twee geadopteerde kinderen, zegt in een krantenartikel het volgende over de leeftijd waarop je kinderen over hun adoptie moet vertellen:

"Zodra het kind kan praten, moet je het over zijn herkomst hebben. Gewoon heel normaal over doen. Mijn man en ik zeggen altijd: 'Wij zijn de wettelijke ouders , maar het kind heeft ook echte ouders.' Natuurlijke ouders geven het kind de mogelijkheden mee, adoptiefouders geven het de ontwikkeling van die mogelijkheden mee."
(ND Variant 24 juli 1993:4)

Alie de Jong is het dus met mij eens (of anders om), om kinderen zo vroeg mogelijk te vertellen over hun identiteit en hun adoptie.

5.1.2. OPENHEID HEEFT VOORDELEN
In sommige gezinnen wordt er een beetje stiekem over gedaan dat het kind geadopteerd is. Dit heeft meestal een negatieve uitwerking.

"Inmiddels is men tot de ontdekking gekomen dat kinderen harmonischer opgroeien als er openheid is ten aanzien van de afkomst. Het merkwaardige is dat het zelfs lijkt dat, als de huidskleur van kind en adoptieouders verschillend is, het kind minder moeite heeft met zijn verleden dan bijvoorbeeld een blank kind bij blanke ouders. In dat laatste geval is er namelijk een kans dat het kind en de ouders weinig of niet over zijn afkomst praten, terwijl bij verschillende huidskleuren,...steeds gewezen wordt op het bijzondere van de situatie."
(Peerdeman 1983:83)

Dit kan ik me goed voorstellen. Misschien zijn er ook wel kinderen, door die openheid, trots op hun achtergrond.

5.1.3. ZOEKEN NAAR DE ACHTERGROND.
Waarom zoeken adoptiekinderen naar gegevens van hun afkomst?

"Uit wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat in bepaalde gevallen - wanneer met adoptiefouders geen goede relatie bestaat - geadopteerde kinderen belangstelling gaan tonen voor hun afkomst. Als de relatie met de adoptiefouders evenwel goed was, ging de interesse niet verder dan een zekere vorm van nieuwsgierigheid."
(Nota 1985:17)

Waar je goed op moet letten is dat er staat: in bepaalde gevallen. Dit hoeft dus lang niet altijd te gelden. Want in Hardenberg woont bijvoorbeeld ook een meisje die het prima met haar ouders kan vinden, maar die gewoon een stuk van d'r leven mistte. Toen ze eenmaal haar achtergrond informatie wist, was alles weer goed.
Hier denk je als niet-geadopteerd kind helemaal niet aan. Tenminste ik niet. Ik had er nog nooit over nagedacht dat het misschien wel heel vervelend is, wanneer je niets van je geboorte, en eerste paar maanden of jaren weet.

"Het verlangen te weten waar je vandaan komt, waar je wortels liggen is een diepe psychologische behoefte, die universeel is. De behoefte dit te weten is onderdeel van de vraag: 'wie ben ik'. Kennis van de herkomst creëert continuïteit in het leven, beïnvloedt ook het toekomstperspectief. Een niet-geadopteerde is zich van deze behoefte nauwelijks bewust. Wat voor hem een weet en een gegeven is voor een geadopteerde een onderwerp dat omgeven is met veel vragen."
(NGR, VIA, WAN 1992:28)

Als zoveel geadopteerden naar hun identiteit vragen, is je identiteit blijkbaar heel belangrijk.

"Soms wordt zoekgedrag niet op aktieve doch op symbolische wijze geuit. Van symbolisch zoekgedrag kan sprake zijn wanneer een geadopteerde:
*Blijft steken in kinderlijke, negatieve of idealistische fantasieën, wat de identiteitsontwikkeling en de sociale contacten negatief kan beïnvloeden.
*zich extreem bezig houdt met de cultuur, religie en tradities van het land van herkomst, waardoor het gewode leven in Nederland aan hem/haar voorbij gaat en de verschillen met de adoptieouders worden benadrukt.
*Quasi-zoekgedrag als acting-out gedrag naar de adoptieouders toe vertoont door te dreigen met een zoektocht naar de biologische ouders."
(NGR, VIA, WAN 1992:29)

Symbolisch zoekgedrag houdt dus nog heel wat in. Het zijn allemaal praktische dingen. Zoals het grondig zoeken naar je achtergrond. Daar kan ook bijhoren het kijken in het geboorte register. Daar moet je wel een bepaalde leeftijd voor hebben.

"Het is mogelijk dat geadopteerden bij het bereiken van een bepaalde leeftijd inzage krijgen in het geboortenregister waar de oorspronkelijke geboorteakte wordt bewaard. Het is dan mogelijk om achter bepaalde gegevens van de oorspronkelijke ouders te komen, zoals het vroegere adres, de naam en dergelijke. Zowel in Schotland als in de andere landen blijken geadopteerden veelvuldig gebruik te maken van deze mogelijkheid."
(Hoksbergen 1989:15/16)

Sommigen zien dit dan als: Al die kinderen die in het geboorteregister kijken hebben problemen, anders hadden ze geen behoefte gehad aan het bekijken daarvan. Maar zoals ik hiervoor al had gezegd, ben ik het hier niet mee eens.

In 'man/vrouw' van de EO op 3 maart 1998 ging het ook over adoptie. Het ging hier dan niet om adoptiefouders die hun adoptiekind over zijn/haar adoptie te vertellen. Maar over een vader die geadopteerd is en dat niet tegen zijn kinderen verteld.

"Waarom zou ik het mijn kinderen vertellen. Ik word er niet anders om en zij denken nu dat mijn adoptieouders echt hun opa en oma zijn. Ik vertel het ze wel wanneer ze wat ouder zijn."

Dit kan ik me niet goed voorstellen. Schaamt die vader zich voor de adoptie?

5.2. CONTACTEN MET BIOLOGISCHE OUDERS (EN MISSCHIEN.....TERUG NAAR HET LAND VAN HERKOMST.)
Zoeken naar identiteit leidt wel eens tot teruggaan, op vakantie of voor altijd, naar het land van herkomst.

"De laatste tijd komt het herhaaldelijk voor dat familie in Korea contact zoekt met een adoptiekind in Nederland. Dit gaat in bijna alle gevallen om kinderen waarvan bekend is dat ze zij afgestaan door ouders of grootouders. Slechts een enkele keer komt er familie van een vondeling opdagen. In die gevallen is het kind niet letterlijk ergens gevonden maar in de rapportage naar Nederland wel als vondeling geregistreerd. Dit is gebeurd in die gevallen waarin de moeder of de familie onbekend wenste te blijven."
(Maart 1991:8)

Dit gaat nog even over de reden, waarom ouders hun kinderen weggeven. Er zit een groot verschil tussen de ouders die het kind vrijwillig weggeven of dat ze het uit bijvoorbeeld armoede moeten weggeven. Want die laatste willen wel contact met hun kinderen houden. Dit is meestal nadelig voor het kind.

"Soms sturen de natuurlijke ouders of familieleden nog wel eens een pakje of een kerstkaart. Sommige adoptiefouders voelen zich verplicht het contact aan te houden . Ze proberen de ouders of familieleden op de hoogte houden. ...De ervaring is over het algemeen, dat deze contacten op den duur opgeheven worden. Voor de kinderen is het waarschijnlijk beter.....Sommige landen eisen nog voortgangsrapportjes over een korte periode."
(Nulandt 1981:137)

Wanneer adoptiefkinderen contact hebben met hun biologische ouders, worden ze meer geconfronteerd met hun adoptie dan wanneer ze geen contact zouden hebben met hun echte ouders.

"De belangrijkste voorwaarde voor de adoptie is dat deze zowel uit het oogpunt van verbreking van de banden met de ouders als ook uit dat van bevestiging van de banden met de adoptanten in het kennelijk belang van het kind moet zijn."
(Nota 1985:52/53)

Langdurige contacten werken dus meestal in het nadeel van het adoptiefkind. Een reis naar het geboorteland hoeft dat niet te zijn.

"Steeds meer adoptiekinderen maken, al of niet samen met hun ouders, een reis naar hun geboorteland, een zogenaamde rootsreis. Anderen zijn nog niet zo ver maar proberen zich wel voor te bereiden op een dergelijke reis. Ze denken erover, praten erover en proberen zich een voorstelling te maken van wat hen in het land van herkomst te wachten staat."
(Nov. 1990:15)

Waarom steeds meer kinderen hun land op gaan zoeken stond niet in de boeken, maar mevrouw Reemijer wees mij erop dat pas in de jaren '70 de buitenlandse adoptie begon. En dat die kinderen nu ongeveer 20 jaar zijn. Dat is meestal ongeveer de leeftijd dat ze naar hun land van herkomst terug gaan.
Het is dus gewoon om de simpele reden, dat er hiervoor weinig buitenlandse-adoptiefkinderen waren. Maar zij wees mij nog op een reden. Namelijk dat bijna iedereen nu ineens verre reizen gaat maken. Dus waarom adoptiefkinderen dan niet. Zoek je een vakantiebestemming met veel zon, dan ga je toch naar je land van herkomst toe?

Een gezin van twee adoptiefouders en twee adoptie kinderen,( Roeland uit 4VBO, en Lima uit 3VWO) gaan terug naar hun geboorte land. Over Roeland stond het volgende beschreven.

"Bij de koffie kwamen de dossiers te voorschijn en we proberen Roelands vroegste geschiedenis te achterhalen. Er kwam helaas niet veel meer boven water dan we zelf al wisten. Roeland is tijdens dit gesprek redelijk ontspannen, maar zijn gezicht wordt heel strak als hij de trap oploopt naar de vele kinderkamers. Aan de wanden hangen honderden foto's van alle kinderen die van hier zijn geadopteerd."
(Juni 1994:13)

Er is meestal in het land van herkomst niet veel meer achtergrond informatie over het adoptiekind dan de ouders en de kinderen zelf al wisten. Dit is ook het geval bij Roeland. Deze mensen kwamen echt naar het land van herkomst om informatie over Roeland te vinden. Over Lima stond dit:

"Zij zou haar biologische moeder wel eens willen zien, meer uit nieuwsgierigheid dan uit het rootsgevoel. Na de vakantie is ze haar andere uiterlijk, echt Indiaas, meer bewust geworden en ze wil een keer terug naar het kindertehuis om er een tijdje te werken."
(Juni 1994:13)

Zìj ging dus naar haar geboorteland om haar biologische moeder eens te zien. Weer anderen gaan erheen om te kijken naar de cultuur. Hier blijkt dat je dus om zeer verschillende redenen naar het geboorteland kan gaan.

"We vragen of hij nog verdere inlichtingen heeft kunnen inwinnen over de familie van Nanouk. In zijn kantoortje kijkt hij haar dossier na, eigenlijk is er niets nieuws te vertellen. Van en over haar ouders is niet meer bekend dan we al wisten......We zijn bitter teleur gesteld, hoewel we eigenlijk niet naar Korea zijn gegaan met de bedoeling familie te ontmoeten......de meeste groepsleden blijken deze reis te maken om familie te ontmoeten."
(Juli 1992:13)

De meesten maken een reis om hun familie te ontmoeten, maar velen zien hun biologische ouders niet, omdat er geen informatie meer is dan de familie zelf al wist.

(Het volgende hoort niet helemaal bij dit hoofdstuk, maar ik wilde het nog wel even noemen.)

5.3. GEZINNEN MET WEL- EN GEEN- BIOLOGISCHE KINDEREN.
Er zijn een aantal gezinnen, die èn biologische kinderen hebben, maar ook kinderen hebben geadopteerd. Over die gezinnen gaat deze paragraaf.

"Gezinnen met meer dan een kind vormen meer dan 10% van degenen, die een kind willen adopteren. Het meest gangbare motief bij die groep is, met uitzondering van degenen die het uit een zekere vorm van idealisme doen, dat zij een tweekinder-gezin wel wat klein vinden."
(Nota 1985:27)

Dit gaat nog weer even over de redenen waarom ouders kinderen adopteren, dit onderwerp heb ik ook al besproken, dus hier wil ik nu verder niet uitgebreid op ingaan.

"De richtlijnen voor toelating tot adoptie staan niet toe, dat binnen een jaar na een adoptie of geboorte van een eigen kind, een tweede of derde kind in dat gezin komt. Met de onvermijdelijke wachttijd mee zal het verschil in leeftijd dan toch ongeveer twee jaar bedragen."
(Nulandt 1981:70)

Deze regeling is getroffen omdat anders die twee kinderen dezelfde normen en waarden krijgen, en ook het zelfde ongeveer 'moeten' kunnen. Omdat ze heel verschillend zijn (de ene wel en de ander niet geadopteerd) zijn ze niet gelijk. En hebben ze ook niet hetzelfde niveau op school bijvoorbeeld. En dan voelt de een zich misschien achter gesteld. Dit hoeft absoluut niet het geval te wezen, maar zo is het soms wel.

"Het is belangrijk dat u als uw kinderen daar oud genoeg voor zijn, erover praat, ze laat mee beslissen. In eerste instantie zal bijna ieder kind enthousiast zijn over die gezinsuitbreiding. ....het kind, dat enorm enthousiast was bij het idee van een broertje of zusje, zal wellicht het meest jaloers zijn....Plaatsing van adoptiefkinderen in een gezin met kinderen mislukt maar zelden."
(Nulandt 1981:71)

Het is goed voor te stellen, dat een adoptiefkind jaloers is op het biologische/eigen kind. Want hij is natuurlijk 'maar' geadopteerd. Maar dit blijkt (volgens het hierboven staande citaat)niet voor (extra) problemen te zorgen.

"adoptiekinderen in gezinnen met en zonder biologischekinderen, verdeeld naar hoogte van de CBCL probleemscore."
(Verhulst 1989:82)

In deze grafiek kun je zien dat kinderen die opgroeien in een gezin met biologische kinderen wèl een groter risico op het ontwikkelen van probleemgedrag lopen.

"Adoptie in gezinnen met eigen kinderen is soms moeilijker. Bij de overplaatsingen gaat het vooral om adoptiekinderen die in een gezin geplaatst zijn met biologische eigen kinderen. Plaatsingen bij kinderloze echtparen gaan in de meeste gevallen goed....:Het kind kan meer 'ruimte' krijgen voor zijn bijzondere gedrag, want er zijn geen andere kinderen die hierdoor in het gedrang kunnen komen. In een gezin met biologische eigen kinderen lijkt het adoptiekind een aparte plaats in te nemen."
(Peerdeman 1985:17/18)

Dit citaat zegt dus dat adoptiefkinderen het wel degelijk moeilijker hebben in gezin met biologische kinderen dan in een 'kinderloos' gezin.

"Adoptiebaby's hechten goed in gezinnen met eigen kinderen.....Gezinnen met eigen en geadopteerde kinderen roepen vaker professionele hulp in dan gezinnen met alleen adoptiekinderen in verband met bijvoorbeeld identiteitsproblemen van het adoptiekind in de puberteit. Gedacht werd dat dit wellicht lag aan een minder veilige hechting van adoptiebaby's in gemengde gezinnen. Dat blijkt niet zo te zijn."
(Nov. 1994:15)

Het bovenstaande citaat heeft het alleen over baby's in gezinnen met biologische kinderen. Dit kun je dus niet vergelijken met wat er in de andere citaten stond. Wel stond er in, en dat is heel belangrijk, dat bij de adoptiefbaby, wanneer het misschien wat problemen zou krijgen, het niet aan de hechting zou liggen.

"Er bleek geen verband te bestaan tussen eventueel probleemgedrag en het aantal geadopteerde broertjes of zusjes.....Ook bleek dat de adoptiekinderen die de oudste waren, in een gezin met twee of meer kinderen, niet meer probleemgedrag vertoonden dan de rest van de kinderen in onze populatie."
(Verhulst 1989:82)

Je kunt dus geen conclusies trekken over de problemen van geadopteerde kinderen die in een gezin leven met biologische kinderen. Want de boeken spreken elkaar zo tegen, daar is geen touw aan vast te knopen.
Een adoptiefkind zei eens:

"Toen ik hoorde dat m'n moeder een baby zou krijgen was ik zelfs ontzettend jaloers. Zo'n eigen, blank kind, dacht ik , dat wordt vast voorgetrokken. Daar zullen ze wel meer van houden dan van ons. En dan moet ik natuurlijk weer alles opknappen, net als vroeger in Colombia. Maar toen de baby was geboren veranderde er helemaal niets. Het werd alleen maar leuker met zo'n klein broertje er bij. En lief dat we hem vonden! We vochten er gewoon om wie hem de fles mocht geven."
(Van Den Berg 1985:85)

Zo'n eerste reactie is goed voor te stellen, maar je hoort vaak dat het heel erg meevalt. Dat ze het zelfs leuk vinden, zo'n klein (blond) jochie of meisje.

Een jongen die uit een gezin komt waar er drie biologische- en drie adoptiefkinderen wonen, vertelt:

"En soms ook, als ik op m'n donder krijg van m'n moeder. Dan denk ik wel eens stiekem: je kan wel zien dat ik er eigenlijk niet bij hoor, ik heb het natuurlijk weer gedaan...Dat is natuurlijk niet zo, want als Coen ruzie heeft met Dorien of met Nienke, dan krijgt hij net zo goed op zijn kop. Maar toch denk ik dat. Dan ga ik maar naar m'n kamer. Nee, praten kan ik dan niet. Ik weet nooit wat ik dan moet zeggen. Ik voel me dan alleen verschrikkelijk rot."
(Van Den Berg 1985:31)

Dat er in de meeste gezinnen geen onderscheid gemaakt wordt, wil nog niet zeggen dat iemand dat niet zo kan voelen.

Een ander komt uit een zeer kleurrijk gezin, en zegt dit hierover:

"Ikzelf kom oorspronkelijk uit Bangla Desh, mij broertje is in Zuid Korea geboren en mijn oudere broer en zus zijn biologische kinderen van mijn (adoptie-) ouders....Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen het geadopteerd zijn en het eigen kind zijn. En anderen zouden dat ook niet mogen doen."
(Dec. 1997:10)

Deze jongen zegt precies waar het op neer komt: in huis wordt er geen verschil gemaakt. Waarom doen andere mensen dat dan wel?
CONCLUSIE
Nu ik aan het einde van mijn documap ben gekomen, wil ik een samenvatting geven van de hoofdstukken, en ook mijn eigen mening naar voren laten komen.
De reden dat ouders een kind adopteren is meestal, dat ze kinderloos zijn. Je kunt zeggen, dat dat eigenbelang van de ouders is. Maar wat je je wel moet realiseren is, dat bijna iedereen kinderwens heeft. Zo zit een mens gewoon in elkaar. Dan mag je ook, wanneer je geen kinderen kunt krijgen, een kind gaan adopteren. Je kunt dus niet zeggen, dat het adoptiefkind niet genoeg liefde krijgt wanneer de ouders zelf geen kinderen konden krijgen.
Wanneer je het hebt over de opvattingen die mensen hebben over adoptie, komt het er vaak op neer dat die negatief zijn. Er zijn zoveel mensen die iets lezen in de krant over adoptie, en wanneer dat net een negatief artikel is, blijft dat hun bij. Maar er komt eigenlijk nooit in de krant dat de problemen bij adoptiefjongeren wel mee vallen. Waarom worden adoptiefjongeren over één kam geschoren? Ze zijn toch heel verschillend? Ze hebben een verschillende achtergrond en zijn op verschillende leeftijden overgeplaatst.
Natuurlijk, het valt niet te ontkennen dat adoptiefjongeren problemen hebben, en dat is ook niet gek, want ze missen gewoon een stuk van hun leven. Problemen zijn er wel, maar ze zijn echt niet veel vaker dan bij de 'gewone' jongeren. En die problemen zijn soms na een tijdje al weer verholpen.
Bijvoorbeeld: 25% van de kinderen vraagt gespecialiseerde hulp. Maar slechts een kwart van die 25% heeft die hulp langdurig nodig. Bij die andere driekwart was het meer voor de zekerheid, maar je wordt wel tot die totale 25% gerekend. En dan komt er weer een grote kop in de krant te staan: WEL 25% VAN DE GEADOPTEERDEN VRAAGT GESPECIALISEERDE HULP. Zo komen de praatjes inderdaad wel in de wereld, want adoptiefouders vragen sneller hulp dan 'biologische' ouders. Deze ouders weten gewoon, dat ze een kind hebben, die het meestal wat moeilijker heeft dan de meeste kinderen in Nederland. Daar willen ze gewoon zo goed mogelijk voor zorgen. Daar hoort dan ook bij, dat wanneer je niet zeker bent van je zaak, je even naar de gespecialiseerde hulp gaat.
Lichamelijke problemen komen niet veel voor bij adoptiefkinderen. In het begin natuurlijk wel, wanneer ze net in ons land zijn. Hun lichamen hebben antistoffen gebouwd tegen de ziektes uit het land van herkomst maar niet tegen onze ziektes. Ziektes als AIDS komen niet voor bij adoptiefkinderen, want kinderen met AIDS worden niet overgeplaatst. Bloedarmoede komt ook wel voor, maar dit is niet de grootste ramp die er bestaat, je slikt een maand of twee ijzer, en je bent er weer boven op.
Wat ook niet zo heel vaak voorkomt, maar jammergenoeg wel eens, is dat de kinderen een andere leeftijd hebben, dan er gezegd wordt. Een vervroegd lijkende puberteit kan het gevolg zijn. Wanneer het kind ziek in Nederland aankomt, heeft dit als positieve kant, dat er vaak sneller een band tussen het kind en de adoptiefouders groeit.
Wanneer het adoptiefkind nog erg jong is, heeft het meestal geen taal achterstand. Later, in groep 4-8 is er wel vaak een klein taal probleem. Een groter probleem is rekenen en wiskunde. Dit kan niet helemaal aan het feit liggen dat ze de taal nog niet goed onder de knie hebben. Adoptiefkinderen, wanneer zij op de basisschool zitten, denken met veel fantasie over hun biologische moeder. Dat zij een zangeres, danseres, politica, of wat dan ook is. Wat opvallend is, is dat het meestal positieve kwaliteiten zijn.
Leraren van het basisonderwijs gaven aan dat adoptiefjongens meer problemen hadden op school, dan 'gewone' kinderen. Bij meisjes was er geen verschil.
Op het voortgezet onderwijs bleek dat de adoptiefjongens (van 12-15 jaar) meer probleemgedrag vertonen, dan hun niet geadopteerde leeftijdgenoten. Bij meisjes was dit verschil veel kleiner. In de puberteit komt de vraag naar boven: wie ben ik? Deze vraag is bij adoptiefkinderen niet in één zin te beantwoorden. Zij weten dit namelijk niet.
Die vraag naar identiteit hebben ze natuurlijk altijd gehad, ook toen ze jong waren. Adoptiefouders moeten dan ook vaak en 'goed' over adoptie praten. Daar moeten ze zo vroeg mogelijk mee beginnen, dan wordt het voor de ouders en het kind makkelijker om er over te praten. Soms is het zo, dat wanneer er tussen de adoptiefouders en het adoptiefkind geen goede band bestaat, het kind naar het land van herkomst terug wil, en er van baalt dat hij geadopteerd is. Maar dit is lang niet altijd het geval. Je mist gewoon een stuk van je leven, wanneer je geadopteerd bent. En wanneer je dan de mogelijkheid hebt terug te gaan, en dat stukje 'op te halen', dan doe je dat toch! Dan hoeft dit absoluut niet te zeggen, dat je problemen hebt, in verband met je adoptie. Identiteit is toch voor iedereen belangrijk, waarom dan niet voor adoptiefkinderen. Die krijgen meteen de opmerking dat ze problemen hebben, wanneer ze zoeken naar hun identiteit.
Soms zoeken de biologische ouders contacten met het kind. Dit kan moeilijk zijn voor het kind. Wel wordt dan het donkere gat van de eerste paar maanden of jaren opgehelderd. Kinderen kunnen vragen hoe ze bij de geboorte waren, of de bevalling zwaar was en dat soort dingen. Dit lijkt heel onnozel, maar is het zeker niet.
De meeste adoptiefkinderen die een reis maken naar het land van herkomst, gaan daarheen om familie te ontmoeten. Meestal weet men in het land niet veel over de familie en over andere gegevens van het adoptiefkind. De zoektocht moet ook stoppen als blijkt dat de biologische moeder verstoten zal worden, zodra de familie hoort dat ze een kind heeft.
Adoptiefkinderen kunnen verschillende problemen hebben: bijvoorbeeld slaapproblemen. Slaapproblemen worden meestal veroorzaakt door de spanning over allemaal nieuwe dingen, maar ook doordat onze slaapgewoontes heel anders zijn dan in het buitenland. Soms krijgen kinderen pas na een paar maanden slaapprobemen, dan komen de gevoelens pas los.
Sommige adoptiefkinderen hebben eetproblemen. 30% van de kinderen heeft de eerste periode een zeer grote behoefte aan eten. Ze blijven maar dooreten tot alles op is, dit heeft te maken met medische redenen, maar ook doordat ze eten kostbaar vinden. Ze vinden dat je zoiets niet zomaar weg mag gooien.
Bij adoptiefkinderen komen ook hechtingsproblemen voor. Als ouder moet je er rekening mee houden, dat een adoptiefkind zich niet aan iedereen hecht. Het kwam al vaak voor dat iemand aan wie ze gehecht waren weg ging, stierf of wat dan ook. Nu durven ze zich aan niemand meer aan te hechten, want dan is de teleurstelling weer erg groot, als zo'n persoon weg zou gaan.
Wanneer het kind hechtingsproblemen heeft uit zich dat op verschillende wijzen. Bijvoorbeeld: aandachttrekkerij, somberheid, liegen, stelen etc.
Bij deze hier genoemde problemen heb ik geen aantallen genoemd. Daarom heb ik soms wat grafieken en tabellen naast de tekst geplaatst.
Adoptiefouders geven soms aan dat hun kind gediscrimineerd wordt, terwijl het kind dat zelf niet vind. Tegenwoordig komt discriminatie niet zo heel veel meer voor bij geadopteerden. Er zijn gezinnen die kinderen van zich zelf hebben, maar ook adoptiefkinderen. De redenen ervoor zijn verschillend.
In zulke gezinnen komen wat meer problemen voor, dan bij gezinnen met alleen geadopteerde kinderen.
Ik ben nu aan het einde van mijn samenvatting gekomen.
Ik wilde in dit werkstuk gekijken of het terecht is dat adopite geregeld negatief in het nieuws komt. Alsof bij adoptiefkinderen veel meer problemen zuoden voorkomen dan bij de 'gewonen' kinderen.
Mijn conclusie is dat dat niet klopt. Uit diverse onderzoeken komt naar voren dat er bij de adoptiefkinderen wel vaker problemen zijn, maar niet in grote mate. Bovendien trekken adoptiefouders eerder aan de bel als er wat mis dreigt te gaan, dit verklaart mee de hogere hulpvraagcijfers.k Gezien hun achtergrond is het niet vreemd dat juist in de puberteit hulp gezocht wordt als iedere puber op zoek is naar zijn identiteit.
Een negatieve instelling ten opzichte van adoptie is mijns inziens dus echt niet terecht. En de adoptiefkinderen zijn dit in z'n algemeenheid met mij eens.

Het maken van dit werkstuk vond ik leuk om te doen. Het interesseerde me namelijk. Ik weet er nu inmiddels heel wat van af. Ook veel meer dan wat ik in dit verslag heb mogen schrijven. Bijvoorbeeld over de hele procedure die eraan vooraf gaat, voordat je een kind mag adopteren, Ik heb ook veel verhalen over adoptiefkinderen gelezen, die terug gingen naar het land van herkomst. Ook over de discussie die op moment gaande is over het dopen van geadopteerde kinderen en over of homo-paren ook een kind mogen adopteren. Maar hier was geen ruimte meer voor over, en het paste ook niet bij m'n vraagstelling. Nou ja, misschien komt dit nog eens in een volgend verslag. Ik hoop dat u mijn werkstuk met plezier hebt gelezen.
BIBLIOGRAFIE
BAKKER, TRUUS Zie je mij?
Hechting in adoptiegezinnen
Alphen aan de Rijn, RIAGG Zuid Holland Noord, 19941
BERG, HELMA, VAN DEN Ik ben mezelf
Adoptiekinderen aan het woord
Baarn, Anthos, 19952 (1985)
BRODZINSKY, DAVID Geadopteerd
Een leven lang opzoek naar jezelf
Amsterdam, Ambo,19971 (vert. 1992)
BROECKHOVEN, DIANE Bruin zonder zon
Baarn, Houtekiet, 19932 (.....)
EGMOND, GEERTJE, VAN Verbinding verbroken
Adoptie in adolescentie
Baarn, Ambo, 19961
GODSCHALK, F. Interlandelijke adoptie
Bijdragen tweede kamer
19981
HENDRIKS, TINEKE Eens ga ik terug
Verhalen van geadopteerden en hun ouders die terugreisden naar het land van vroeger
Utrecht, 19911
HENDRIKS, TINEKE Het huis met het blauwe dak
Amsterdam, Sjaloom, 19921
HOKSBERGEN, R. A. C. Een kind adopteren
gids voor adoptieouders en hun raadgevers
Baarn, Ambo, 19942 (1989)
JONG, ALIE, VAN Adoptie
G. A. V. brochure
Winsum, G. A. V., 19902 (1980)
MACMILLON, DORIS Mama, waar ben je?
Een geadopteerd meisje op zoek naar haar echt moeder
Weert, M & P, 19941 (vert. 1985)
M. G. EN G. V. De reconstuctieve therapie
Rotterdam, 19851
NOTA, J. A. Adoptie hoe gaat dat
Recht en Raad
's Gravenhage, Kluwer/Teleboek, 19851
NULANDT, H. VAN 100 vragen over adoptie
Utrecht, Het spectrum, 19811
PEERDEMAN, RIA Adoptie
Informatie, adviezen, adressen voor aanstaande adoptie- en pleegouders
Utrecht, Het Spectrum, 19851
SCHEP, J. Adoptie
G. A. V., Nieuwegein, 19801
TEMPELMAN, ANKI *Informatie, LOGA.
Landelijke Oudervereniging Gezinsproblematiek Adoptie
Leeuwarden, 19871
*Folder hiervan
VERHULST, F. C. Buitenlandse adoptiekinderen
Vaardigheden en probleemgedrag
Assen, Van Gorcum, 19891
ZEER VELEN. Adopteren
Handboek voor adoptie-ouders
Maarssen, Bureau VIA 19901
ZEER VELEN. Buitenlandse adoptiekinderen
Informatie voor huisartsen, jeugdartsen, VTO-teams en schoolbegeleidingsdiensten
NGR, VIA, WAN, 19921
ZEER VELEN. Info over Adoptie
knipselkrant voor de jeugd
19961
ZEER VELEN. Kranteknipsels
* 24 juli 1993, Variant
* 16 okt. 1993, Variant
* 16 sept. 1994, Clou
* 8 maart 1997
* 1998
ZEER VELEN. Video
E.O., Dinsdag 3 maart 1998
ZEER VELEN. Wereldkinderen
1991-19971

Geen opmerkingen: