Sponsor of prijs nodig? Zelf sponsor worden?
Arkefly: Aruba

woensdag 6 februari 2008

Samenvatting Geschiedenis Joll, Europe since 1870 (H1 t/m 10, 12, 13)




Dit is een samenvatting van de hoofdstukken 1 t/m 10, 12 en 13 van het boek Europe since 1870, van Joll. Gemaakt door een groep studenten, elk hoofdstuk samengevat door een andere student. Zodoende zijn er van sommige hoofdstukken meerdere samenvattingen en van andere geen. Kwaliteit varieert.



Hfst.1: De nieuwe machtsbalans door Ilse

Na 1870 waren Duitsland, Frankrijk, Oostenrijk-Hongarije, Groot-Brittannie en Rusland ongetwijfeld de grote mogendheden van Europa. Joll bespreekt ze een voor een.

Duitsland

De verschijning van Duitsland als een nieuwe grote mogendheid was erg belangrijk. Duitsland won in 1871 een oorlog met Frankrijk en in datzelfde jaar was de eenwording van Duitsland een feit. De overwinning van Frankrijk was te danken aan nauwkeurige militaire planning, maar ook aan belangrijke economische en politieke factoren. De enorme industriele groei tussen 1860 en 1871 ging gepaard met de ontwikkeling van nieuwe technieken en nieuwe producten, zoals de dynamo. De eenwording van Duitsland versnelde dit proces. Deze snelle industriele groei leidde tot radicale veranderingen in de Duitse maatschappij. Bij de Fransen kwam de nederlaag hard aan. Ze moesten herstelbetalingen aan Duitsland betalen en ze verloren de economisch belangrijke provincie Elzas-Lotheringen.

De mankracht voor de industrie in Duitsland werd verschaft door bevolkingsspreiding, bevolkingstoename en toenemende urbanisatie. Hierdoor ontstonden sociale en raciale spanningen op het land, doordat seizoenarbeiders uit Russisch Polen naar Duitsland kwamen.

Duitsland had de rol van Frankrijk overgenomen als belangrijkste mogendheid op het Europese continent. Dit had ze te danken aan industriele en demografische factoren. De militaire overwinning alsmede de economische groei waren te danken aan educatieve en technologische vooruitgang, administratieve efficientheid en nauwkeurige planning. Belangrijk voor het militaire succes was ook de levering van een groot aantal mankrachten in de beslissende eerste fases van de oorlog. Daar kwam het goed georganiseerde Pruisische leger nog eens bij met haar dienstplicht. Na de nederlaag werd de dienstplicht ook in Frankrijk ingevoerd. Engeland volgde het voorbeeld niet (zij was immers een `eiland') maar voor veel Europese landen werd de dienstplicht een kenmerk van het leven. Voor grote landen bleek het de enige oplossing te zijn om een groot leger op de been te krijgen.

Duitsland leek op een democratie. Er was algemeen stemrecht, maar de macht van het parlement was beperkt. Zo hoefde de Rijkskanselier (in dit geval Bismarck) alleen verantwoording af te leggen aan de keizer en kon het parlement nauwelijks controle uitoefenen op het (financieel) beleid van de Rijkskanselier. Daarbij kende elk district haar eigen kiesstelsel met alle beperkingen daarvan. De Rijkskanselier moest wel op een meerderheid in de Rijksdag steunen.

Dankzij de steun van de liberalen wist Bismarck de eenwording voor elkaar te krijgen, de Pruisische Junkers voelde niks voor dit idee. De liberalen wilden echter ook een regering die verantwoording moest afleggen aan het parlement, maar daar voelde Bismarck niks voor. In 1878 brak Bismarck met de liberalen; hij vond dat hij hen steun niet meer nodig had.

De verschijning van Duitsland als een grote mogendheid en de plaats van Duitsland in de nieuwe Europese machtsbalans was grotendeels Bismarcks werk. In zijn buitenlandse politiek wist hij nauwkeurig verbonden te sluiten en kostte wat kost de Europese machtsbalans en de vrede te handhaven. `Altijd proberen een van de drie te zijn in een wereld met vijf grote mogendheden.' Dit lukte Bismarck. Hij had verdragen met Rusland en Oostenrijk-Hongarije. In 1890 werd Bismarck afgezet. Vanaf dat moment zou Duitsland niet meer zo conservatief zijn en zou de buitenlandse politiek er tot 1914 heel anders gaan uitzien.

Italie

De Risorgimento zorgde in 1870 voor de Italiaanse eenwording, olv Cavour, Garibaldi en Mazzini. Duit duurde langer omdat Franse troepen de Paus in Rome steunden en zonder Rome geen Italie. De Franse troepen vertrokken echter bij hun nederlaag tegen Duitsland zodat Italiaanse troepen de stad konden bezetten. Deze bezetting zou een kroon zetten op de Italiaanse politieke ontwikkeling voor de komende vijftig jaar. Er kwam weer een conflict bij tussen liberalen en Rooms-Katholieken, de Paus erkende de Italiaanse staat niet en deed er alles aan om zoveel mogelijk macht te behouden. In juli 1870 kondigde hij de Pauselijke Onfeilbaarheid af. De breuk tussen kerk en staat werd vergroot doordat de Paus katholieken verbood om deel te nemen aan politiek (in 1904 werd dit verbod pas opgeheven en in 1919 kwam pas de eerste katholieke partij in Italie). De houding van de Paus vond ook zijn weerklank in andere staten. Denk aan Frankrijk en de Kulturkampf van Bismarck.

Italie droomde van een Derde Rome, een Rome van het volkZe droomden van een groot rijk, vandaar ook de vurige wens naar kolonien. Italie wilde wel een grootmacht zijn, maar de economische en militaire middelen ontbraken. Een eenwording was politiek gunstig, maar bracht economisch en sociaal, zoals in Duitsland het geval was geweest, niet veel verandering. De tegenstellingen tussen Noord en Zuid bleven groot en het ontbreken van grondstoffen beperkte de industriele ontwikkeling. De generatie die na de eenwording opgroeide was gedesillusioneerd over het Italiaanse leven en de politiek. De wens voor radicale veranderingen, door revolutie of oorlog, was bij velen aanwezig.

Oostenrijk-Hongarije

Oostenrijk kampte in de tweede helft van de negentiende eeuw met veel problemen. Het land werd alleen bij elkaar gehouden door het Habsburgse Koningshuis. Verder bestond er geen eenheid. In het land wonen veel nationaliteiten. In tijden dat monarchieen vervangen worden door nationale staten moest ook Oostenrijk de Ausgleich erkennen, waarbij de monarchie veranderde in een Dubbelmonarchie.

Hongarije kon tenminste nog claimen dat het een nationale staat was met traditionele grenzen, maar Oostenrijk was een verzameling van provincies zonder ook maar een gemeenschappelijke naam te hebben. Het probleem van de nationaliteiten bleef ook hier bestaan. Veel nationaliteiten begonnen zich bewust te worden van hun culturele, linguïstische en historische tradities. Steeds meer kleine staten kregen een plaats op de kaart van Europa (Griekenland, Bulgarije, Roemenie etc.). Het probleem was echter dat de groei van een nationaliteit altijd ten koste ging van een ander. Het probleem van de nationale minderheden nam toe. Zodra een nationaliteit onafhankelijkheid had verworven, was het altijd moeilijk om landsgrenzen te trekken.

Metternich (regeringsleider van Oostenrijk) had aan het begin van de eeuw de Europese mogendheden ervan weten te overtuigen dat het behoud van Oostenrijk essentieel was voor de Europese machtsbalans; nu aan het begin van de twintigste eeuw Oostenrijk geen oplossing meer had voor het nationale probleem, was dit een van de voornaamste factoren die het evenwicht omver wierpen.

Frankrijk

In 1866 werd Oostenrijk verslagen in een oorlog door Pruisen maar wist desondanks toch haar positie als grote mogendheid te handhaven. In 1879 werd er zelfs een verbond gesloten tussen Duitsland en Oostenrijk De relaties tussen Frankrijk en Duitsland waren anders. Naast de economische en militaire verliezen gedurende en na de oorlog, was het emotioneel en politiek effect ook erg belangrijk. Door de grote verliezen die Frankrijk door Duitsland werd aangedaan, bleef er in Frankrijk een groot revanchisme leven. Ook al verdween dit grotendeels na 1890; de hoop op het terugkrijgen van de verloren provincies verdween nooit.

De oorlog had ook een politieke crisis tot gevolg. Napoleon III stierf vrij snel, en na een tijdelijke regering, kwam er in februari 1871 een conservatieve regering die rust en vrede bracht. De Parijse Commune in maart 1871 bracht daar geen verandering in. In 1875, onder leiding van Leon Gambetta, werd er in Frankrijk een republikeins regime geïnstalleerd. In deze Derde Republiek bleek al snel het parlement erg veel macht te hebben, en het belang van de president nam af. Elk parlement moest zijn volle termijn uitzitten, en een regering kon niet dreigen met nieuwe verkiezingen. Dit had als gevolg dat er veel regeringscrisissen waren. Toch waren er na 1870 enkele prominente figuren in de Franse politiek, die voor belangrijke veranderingen zorgden (bv Jules Ferry en Georges Clemenceau).

Het was opzienbarend dat Frankrijk zich zo snel herstelde van de nederlaag en dat politieke stabiliteit gemakkelijk bereikt werd. Het nieuwe republikeinse regime was nooit echt in gevaar. Verder bleef Frankrijk voor een groot deel een agrarische samenleving en er was sprake van een langzame bevolkingsgroei. Frankrijk had haar positie als grote mogendheid snel herkregen.

Groot-Brittannie

Op de lange termijn hadden de Frans-Duitse oorlog en de verschijning van een sterk Duitsland ook invloed op Groot-Brittannie. Maar in deze tijd bemoeiden het land zich het liefst zo min mogelijk met het continent. Alleen de Belgische neutraliteit was van belang voor de Britten. Voor de rest hield Groot-Brittannie zich vooral bezig met haar positie als voornaamste handelsnatie in de wereld. De industriele revolutie was in Engeland begonnen en Engeland bezat de sterkste vloot ter wereld. Britse interesses lagen grotendeels buiten Europa, bij de kolonien. De Britse buitenlandse politiek was gebaseerd op het beschermen van India en de routes er naar toe. Daarom bleef Rusland tot het einde van de eeuw de grootste rivaal van Engeland, en niet zozeer Frankrijk en Duitsland. Rusland had namelijk het motief en de geografische positie om India te bedreigen en de routes er naar toe. Deze rivaliteit veroorzaakte in de laatste kwart van de negentiende eeuw de grootste internationale crisis.

Aangezien de Russen invloed wilden hebben op de Balkan, steunden ze de opstand van de Serviers en Bulgaren tegen de Turken (1875). De Britten wilden hierop bijna de Turken bijstaan. Maar de Balkan-kwestie werd besproken op een congres in Berlijn (1878). Bismarck had een crash op de Balkan voorkomen; de vrede gehandhaafd! Veel partijen bleven echter ontevreden met wat ze gekregen hadden.

In Engeland zelf ging het verder goed. Het parlement bestond uit twee partijen die elkaar afwisselden in de regering en de ontwikkeling van aristocratie naar democratie verliep prima. De Ierse kwestie zou echter snel in de jaren zeventig het politieke toneel domineren. Tot 1914 was er nog steeds geen oplossing. Eerdere pogingen waren mislukt. Het probleem was dusdanig ontaard dat er een burgeroorlog op het spel stond en de regering op het punt stond af te treden, in tijden van toenemende internationale spanningen.

Gladstone had zich lang ingezet voor de Ierse kwestie. Hij was bijna de enige Engelsman die inzag dat de Ierse kwestie soortgelijk was met de kwestie in Oostenrijk- Hongarije en het Ottomaanse Rijk. Ierland was een natie en ze zouden niet tevreden zijn zolang ze geen onafhankelijkheid kregen. De Ierse kwestie had geen directe invloed op Engelands internationale rol. Het waren vooral koloniale kwesties die de buitenlandse Britse politiek bepaalden.

Rusland

De voortdurende kolonisatie was een van de grootste Russische verdiensten in de negentiende eeuw en maakten van Rusland zowel een Europese als een Aziatische mogendheid. Haar positie in de wereld werd bepaald door haar enorme territorium, haar populatie en de invloed die ze had in internationale affaires.

Toch was de nationale ontwikkeling van Rusland afwijkend ten opzichte van de rest van Europa. Rusland heeft zich nooit volledig aan de Europese methodes voor industrie, overheid en financiering kunnen aanpassen. In 1861 werd de slavernij afgeschaft. Dit leverde voordelen en nadelen op. Het was een stimulans voor de verdere modernisatie van industrie en landbouw, maar de positie van de meeste boeren ging er niet op vooruit. 5/6 deel van de bevolking bestond uit analfabete en landloze boeren. Maatregelen van tsaar Alexander II waren gedeeltelijk succesvol; het economisch systeem begon te veranderen en consequent de verwesterlijking van Rusland te veranderen. Toch bleef er een debat gaande of Rusland nu volledig moest veranderen naar Westerse maatstaven of dat ze juist traditionele Russische instituties en gedragscodes moest behouden.

De Europese machtsbalans

De Europese machtsbalans bestond uit verhoudingen tussen bovengenoemde landen onderling en de verbonden die ze met elkaar hadden. Deze balans was aan het veranderen. Niet alleen door onderlinge rivaliteit, maar ook door de verschijning van nieuwe krachten in de internationale politiek, zoals Japan en de VS. Ook kleine staten binnen Europa gingen er een rol in spelen. Deze kleine staten waren afhankelijk van de steun van grote mogendheden voor het bereiken van hun doelen. Het verschijnen van kleine staten op de Balkan was een gevolg van het geloof in `nationale zelfbeschikking'. De neutraliteit van Belgie was voor Groot- Brittannie nog steeds van belang. Nederland, Spanje en Portugal bezaten nog steeds aanzienlijke overzeese kolonien die hen belangrijk maakten.

Europa bereikte tussen 1870 en 1914 een ongekend hoog niveau van technische vooruitgang en economische ontwikkeling. Toch zorgde dit niet voor permanente vrede, zoals veel liberalen het voorspeld hadden. De zucht naar machts- en gebiedsuitbreiding van de grote mogendheden en het verlangen naar zelfbeschikking van kleine nationaliteiten maakten het internationale toneel ingewikkeld. Bovendien raakten buitenlandse affaires afhankelijk van de gewone bevolking, de publieke opinie. Veel regeringen gebruikten de Ablenkung-theorie, maar de bevolking wilde vaak zelf ook machts- en gebiedsuitbreiding of zelfbeschikking.

Het Eerste Rome was het Rome van de keizers en het Tweede Rome was het Rome van de Paus.

Ablenkung betekent je bezig houden met een buitenlands probleem zodat de aandacht van binnenlandse problemen wordt afgewend.

H2, Social change and social reform, door Sebas.

Tussen 1870 en 1914 begon de `sociale kwestie' te spelen. Dat wil zeggen: hoe moest men omgaan met de nieuwe omstandigheden waarin de arbeiders zich bevonden. Vooral in deze tijd begon de `sociale kwestie' te spelen door:

-urbanisatie

-industrialisering

-de aard van de industrie begon te veranderen (complexer en groter)

-door ideeen van een representatieve regering en algemeen stemrecht

Overal in Europa kwamen wetten om de arbeidsomstandigheden te verbeteren:

Engeland - vooral rond 1880

Pruisen - rond 1830-1840 In 1878 voerde Bismarck wetten in die kinderarbeid tegengingen.

Frankrijk - pas na 1900, Emile Zola schreef veel over de slechte arbeidsomstandigheden

Italie - Ook pas na 1900, er waren al wel wetten tegen kinderarbeid

Hygiene

Aan de arbeidsomstandigheden werd langzaamaan wat gedaan, maar daarentegen ging het met de bestrijding van de ziektes steeds beter in die tijd. Doordat de hygiene beter werden leefden de mensen langer en gezonder. Louis Pasteur uit Frankrijk en Robert Koch uit Duitsland zijn begonnen met de wetenschap van de bacteriologie. Zij waren de pioniers en in die tijd werd er onder andere een medicijn gevonden voor:

-typhus

-diphterie

-tetanus

-rabies

Deze ziektes werden geïsoleerd en er kwamen imumisaties voor. Begin 19de eeuw waren er al verbeteringen voor. Er kwamen pijnstillers, chloroform en ontsmettingsmiddelen. Mensen waarvan ledematen moesten worden geamputeerd stierven voorheen snel doordat de wonden niet werden ontsmet. Veel oorlogsslachtoffers overleefden daardoor de oorlogen die steeds bloediger werden.

Rode Kruis

De Zwitser Jean Henri Dunand zet het Rode Kruis op na de Frans-Oostenrijkse oorlog. Ziekenhuizen waren in ontwikkeling en individuele pioniers begonnen met hulpverlening op het slagveld en elders.

-Florence Nightingale in Krim-oorlog

-Baron Haussman in Parijs onder Napoleon III.

Laatstgenoemde maakt Parijs hygienischer. Door de moderne watervoorziening wordt de kans op cholera verkleind. (De brede opzet van de straten dienen overigens ook om barricades van demonstranten te voorkomen.

De stad Londen liep achter als het om hygiene ging. In de stad Birmingham zet Chamberlain al eerder een moderne watervoorziening op.

In de stad Wenen wordt in 1873 een centrale watervoorziening opgezet en daarnaast worden er in de stad grote parken gebouwd.

De steden groeiden in deze tijd snel. Er ontstonden daardoor suburbs en lege binnensteden in de nacht. Voor het woon-werkverkeer kwamen er in Londen in 1881 elektrische trams. Toch werden de steden overal in Europa steeds smeriger. De huizen raakten in slechte staat rond 1880. De levensduur van de inwoners was kort.

In het laatste deel van 1900 werd het beter in de steden. De rijken hadden het overigens nog veel beter omdat die steeds meer van de gemakken van de nieuwe uitvindingen konden genieten.

-Er kwamen gaslichten en elektriciteit. In die tijd kwamen er voor het eerst elektrisch licht en warmwatervoorziening door het steeds meer verbeterende loodgieterwerk. Daarnaast kwamen de eerste supermarkten. In Parijs kwam in 1852 de Bon Marche. Parijs behielt na de oorlog van 1870 de allure van een `ville lumiere', mode glamour en luxe. Londen bleef daarbij achter. Door stedelijke groei werden ook steden als Hamburg en Dreesden belangrijk.

Platteland

Het platteland bleef bij de stedelijke ontwikkeling achter. De industriele revolutie was daar nauwelijks te merken. Oud-landbezitters bleven aan de macht. Op het land gingen boeren samenwerken om politieke invloed uit te kunnen oefenen. In Nederland en Denemarken ontstond door deze samenwerking de zuivelindustrie. De belangrijkste factor van invloed op het platteland was de urbanisatie. Er ontstond daardoor een tekort aan boeren.

Er kwamen nieuw investeringsmaatschappijen, als banken, die kapitaal leverden voor nieuwe ondernemingen. In het opzetten van handel en industrie begonnen de ondernemers samenwerkingen en co-schappen te formeren die door de wet in de jaren-70 in Engeland, Pruisen en Frankrijk werd erkend. Voorheen moesten startende ondernemers zelf het risico dragen, dat werd nu steeds minder. Doordat er investeringsmaatschappijen kwamen werd een steeds kleinere groep de baas over steeds meer ondernemingen. Deze directeuren werden de baas over steeds groter wordende conglomeraten. Dit was natuurlijk aanleiding voor de socialisten voor kritiek.

Vrije markt

In Engeland was er sinds 1840 een vrije-markt politiek. Andere landen volgden Engeland. In Frankrijk kwam er in 1860 een verdrag met Engeland en deze verlaagde de tariefmuur. De gedachte was niet alleen economisch maar ook ideaal. De vrije-markt moest de internationale spanningen oplossen. De handel zou uiteindelijk vrede en welvaart aan iedereen brengen. In 1871 volgde ook Duitsland en vervolgens volgde ook Rusland en Italie.

Einde vrije markt

In de laatste kwart van de 19de eeuw kwam er een eind aan de vrjie-markt politiek in Europa. Europa kwam in een lang reces. Dit had een aantal oorzaken:

-De spoorwegboom was voorbij

-De grote industriele revolutie was voorbij

-Goudkoorts was over

-De vraag naar goud nam daardoor toe omdat er geen nieuw goud meer kwam

-Goud werd i.p.v. zilver de basis van de staatsbank in Engeland

-Er was een tendens van over-speculatie op de aandelenmarkt

-Mede door de slechte oogsten ontstond er een landbouwcrisis

-Er kwamen overzeese concurrenten die goedkoper graan en vlees uit Canada en Australie haalden met de hulp van de stoomschepen.

De boeren konden nog maar twee dingen doen: moderniseren (onder meer in Nederland met de komst van de zuivelindustrie) of beschermende tariefmuren opzetten. Dat laatste gebeurde in heel Europa, behalve in Engeland waar er geen importheffingen waren tot 1933. Door deze veranderingen ging men weer nadenken of het liberalisme nou wel de oplossing was.

Het einde van de vrije-marktdenken in Duitsland leidde ook het einde van de samenwerking tussen Bismarck en de Nationaal Liberale Partij in de Reigstag in rond 70-jaren. In 1879 kwamen er importheffingen. In Duitsland ging men de tariefinkomsten gebruiken voor de sociale problemen. Het geld werd dus gebruikt om de sociale onrusten te verminderen. In 1900 volgden veel Europese landen dit voorbeeld.

De importtarieven riepen wederzijds wantrouwen op.

-regeringen hielden met subsidies de prijzen laag

-daarnaast werden de tariefmuren als politiek pressiemiddel gebruikt. In Oostenrijk-Hongarije kwam er een tariefmuur tegen Servie die leefde van de varkensindustrie. Oostenrijk-Hongarije wilde met dit pressiemiddel Servie als satellietstaat behouden. De periode staat bekend als de pig-war.

Relatie Frankrijk en Italie door tariefoorlog minder

De relatie tussen Frankrijk en Italie werd mede door de tarievenoorlog een stuk minder. Allereerst veroverde Frankrijk als eerste Tunesie en maakte daar een protectoraat van. Dat wilde Italie eigenlijk al doen. Italie werd meer de kant opgedreven van Oostenrijk en Duitsland. Zij vormden de Tripple Alliantie. Frankrijk en Italie gingen middels de tarieven steeds meer elkaars producten discrimineren. Vooral op het gebied van wijn.

De tarievenoorlog werd in de laatste jaren van Bismarcks heerschappij ook heviger tussen Rusland en Duitsland.

De vrije-handelsdoctrine werd steeds meer als schijnheilig beschouwd. Grote landen als Engeland werden als voorstander gezien omdat zij al een opgezette industrie hadden die al goedkoop producten kon leveren. Kleine landen zagen de tarieven als uitkomst om de kans te krijgen ook een industrie op te kunnen zetten.

Groei socialisme

Vanaf 1880 werd kreeg de staat een steeds grotere rol. Regeringen zagen steeds meer taken als een zaak voor de overheid, met name als het ging om de arbeiders tevreden te houden. Bismarck was een van de personen die zo dacht, mede door de enorme groei van de SPD. Hij zag deze groei met argusogen aan. Na beschuldigingen van een moordaanslag op Wilhelm I liet Bismarck een anti-socialist wet aannemen. In datzelfde jaar kwam ook de importtariefwet in Duitsland. Ondanks dat Bismarck met het geld dat binnenstroomde van de tariefwet een sociale wetgeving opzette bleef het socialisme groeien. Zijn arbeidsongeschiktheidswet en pensioenwet hielpen nauwelijks.

In 1872 kwam er een denktank van socialisten. De Verein fur Socialpolitiek. Deze denktank ging ervan uit dat de staat tot op zekere hoogte moest kunnen ingrijpen. Engeland volgde het Duitse voorbeeld in 1884. De denktank in Engeland was de Fabian Society. Uit deze kringen ontstond uiteindelijk de Labour-Party. Er kwamen steeds meer belastingen die de rijken in hun portemonnee voelden, zoals de erfbelasting (deathduties).

De katholieke kerk ging ook steeds meer een politieke rol spelen. Uit angst voor het groeiende socialisme kwam binnen de kerk ook steeds meer het besef dat er iets gedaan moest worden aan het sociale onrecht.

De kerk

Tot 1878 was Paus IX aan de macht. Hij was uiterst conservatief. In de Syllabus Errorum van 1864 veroordeelde hij de meeste hedendaagse literatuur. Hij beschouwde zichzelf als onfeilbaar. Hij weigerde daarnaast de Italische machthebbers te erkennen.

Rond 1872-1878 werd de rol van de kerk minder op scholen in Duitland en Frankrijk. De staat werd op dit terrein steeds meer seculier.

Leo XIII volgde Pius IX in 1878 op en bleef tot 1904 aan de macht. Hij voerde een koerswijziging door in de kerk. De kerk werd minder conservatief. In Duitsland realiseerde Bismarck dat het bij de liberale zo populaire Kulturkampf niet werkte. De Kulturkampf leidde tot juist een grotere groei van het katholicisme en op de voet volgden de protestanten die ook huiverig waren voor de Kulturkampf.

In 1878 brak Bismarck met de liberalen in de Reigstag. Duitsland begon zoals eerder al gezegd met tariefmuren op te stellen en daarnaast verbeterde Bismarck de relatie met de katholieken en de Paus. De kerken gingen zich steeds meer organiseren onder invloed van de nieuwe Paus. Ze gingen voor het eerst politieke pressieorganen vormen. De eerste vakbonden in de geschiedenis zijn dan ook katholiek.

Karl Lueger, de socialistische-christelijke damagoog in Wenen had een voorbeeldfunctie. Hij verbeterde de arbeidsomstandigheden van de sociale onderklasse in de stad wenen. Hij maakte, zoals al eerder vermeld, de stad een stuk hygienischer door een watervoorziening op te zetten en parken aan te leggen.

In Frankrijk lag de kerk sinds de Franse Revolutie in 1789 onder vuur. Nadat Napoleon de Frans-Duitse oorlog had verloren in 1870 kregen de antirepublikeinse royalisten weer hoop. Zij werden met overgrote meerderheid gekozen in het Nationaal Assemblee. De kerk hoopte met de royalisten ook weer een grotere macht te krijgen. Maar vanaf 1880 werden de kansen steeds kleiner. De staat werd alsmaar meer seculier. De kerk probeerde de populariteit te vergroten middels het promoten van sociale hervormingen. De Dreyfus-affaire vergrote de breuk tussen de republikeinen en de kerk.

Paus Leo XIII sprak in 1891 de Rerum Novorum uit. Dit was een goedkeuring aan de katholieken om zich met de politieke en staat bezig te gaan houden. De katholieken begonnen daarmee aan partijvorming. De geachte was hierbij dat de kerk het gevaar van een socialistische revolutie wilde wegnemen. Een belangrijk figuur binnen het socialisme in Frankrijk was Jean Jaures.



Hoofdstuk 2: sociale verandering en hervorming door Annelies

`Het Sociale Vraagstuk'

1870: er is een verschuiving in het machtsevenwicht tussen de klassen.

Oorzaken: - snelle verstedelijking van West-Europa

groei van industrie in landen waar er nog niet veel industrie was.

De groeiende mate van complexiteit van de gehele maatschappij

De verspreiding van ideeen over algemeen stemrecht en een regering van vertegenwoordigers

MAATREGELEN IN DE VERSCHILLENDE LANDEN

Groot-Brittannie

Was een voorloper: de regering grijpt al aan het begin van de 19de eeuw in tegen sociale wantoestanden. We stellen grenzen aan uitbuiting van werknemers en aan de arbeidsduur.

Pruisen

1830 - 1840: traditioneel nl. het idee van staatscontrole ( paternalistisch) en het idee dat landeigenaars het recht hebben te regeren over hun mensen.

Maatregelen van Bismarck (1878): - tegen kinderarbeid

kortere arbeidsduur voor jongeren

beschermingsmaatregelen voor vrouwen

Italie

1886: verbod op kinderarbeid, maar deze wet werd pas effectief na 1902

Frankrijk

Fabriekswetgeving rond 1840, maar werd pas effectief rond 1900

Hetzelfde geldt ongeveer voor Oostenrijk.

Conclusie: de opkomst van een grote en machtige werkende klasse bracht verandering. Sociale hervorming was nodig om hen blijvend aan de staat te binden.

Gezondheid van de bevolking

Medisch

Wetenschappelijke vernieuwingen sterkten het geloof in de controle van de mens over de natuur. (bv. Louis Pasteur en Robert Koch) Het opkomen van verdovingsmiddelen en antiseptica tegen koudvuur verhoogden de mogelijkheden tot opereren. Toen ontstond ook het Rode Ktuis ( Jean-Henri Dunant)

Huisvesting van het gewone volk

Goede watertoevoer en rioleringssysteem zijn noodzakelijk.

Parijs

De architect van Parijs Baron Hausmann ( voor 1870 prefect van het hoofdstedelijke district onder Napoleon III) zorgde voor goede riolering en watertoevoer. Om revoluties te voorkomen, zorgde hij ervoor dat er geen kleine steegjes meer waren. Maar de scheiding tussen arm en rijd zorgde voor een rode gordel rond Parijs. Er was een gecentraliseerd administratief centrum.

Engeland

Geen goede centralisatie: Londen. Birminghan was beter. Joseph Cnamberlain zorgde voor gas en watertoevoer.

Andere voorbeelden: in Wenen was er grootschalige watertoevoer onder de radicale katholiek - socialistische hervormer Karl Leuger. Ook gas, trams en een groene gordel rond de stad. Wenen was veel moderner in vergelijking met andere delen van het rijk. Berlijn bv. was geen `natuurlijke' hoofdstad: noch financieel, noch cultureel, noch commercieel.

Conclusie: hoewel er minimale standaards waren voor hygiene en arbeid was er toch veel ellende in stedelijke huizen. Toch was er een meer gevarieerde voeding en een langere levensverwachting. Rijken gingen er meer op vooruit als armere.

De situatie van de boeren

Er was weinig verandering in hun situatie gekomen sinds het einde van de 18de eeuw. Wel metalen in plaats van houten ploegen en olielampen in plaats van kaarsen. Landeigenaars hadden nog steeds heel veel macht. Er waren wel nieuwe landbouwtechnieken maar geen sociale veranderingen.

Net voor 1914 was er een periode van trage veranderingen. Er was een grotere productie en nieuwe specialisaties. Toen waren er ook de eerste pogingen om zich te organiseren om hun belangen te verdedigen. De grenzen tussen stad en platteland vervaagden.

Liberalisme: vrijhandel

Opkomst van nieuwe vormen van financiele en commerciele organisatie: systeem van banken die nieuwe ondernemingen ondersteunen. Evolutie van individuele handelaar of fabriekshouder naar een maatschappij op aandelen.

Duitsland: vastgelegde prijzen

Banken voorzagen in kapitaal voor industriele ontwikkelingen en hun directeurs werden directeurs van de nieuwe bedrijven die ze sponsorden en financierden.

Londen: belangrijkste financiele en commerciele centrum

Richard Cobden over vrije handel: die zou leiden tot een verbetering van de internationale relaties - want de nationale belangen zouden harmoniseren en zouden zorgen voor vrede en voorspoed voor alle landen. Dus zou het najagen van de individuele belangen van elke groep van handelaars en de samenwerking en competitie van verlichte zakenmannen het grootste geluk produceren voor het grootste aantal, aangezien hun belangen dezelfde richting zouden uitgaan.

Dit uitgangspunt werd aangenomen en geloofd door de liberalen.

Ter bevordering van deze vrijhandel werden tarieven in verschillende landen afgeschaft of verlaagd tot rond 1870.

Protectionisme

Het economische klimaat veranderde in negatieve zin.

Oorzaken: - de spoorwegenaanleg en industriele boom liep op zijn einde( oplossing voor dit probleem werd gevonden in nieuwe technieken die leidden tot de tweede industriele revolutie)

de hoeveelheid goud verminderde ( oplossing werd gevonden door nieuwe vondsten in Zuid-Afrika en West - Australie)

slechte oogsten van 1878 - 1879

concurrentie door toevoer van basisvoedsel uit Amerika en Australie: doordat het transport goedkoper was geworden was het voedsel goedkoper als het voedsel dat in Europa geproduceerd werd. En door de elektrische koelkast kon ook vlees en zuivel worden geïmporteerd ( uit Argentinie, Australie, Nieuw-Zeeland) ( Oplossing voor dit probleem was enerzijds het vermeerderen en moderniseren van de Europese productie en het invoeren van een beschermend tarief)

Gevolg: nu werd het liberalisme in vraag gesteld en verbanden liberalen zelf de idee van vrije markt.

In Groot - Brittannie bleef toch nog een meerderheid voorstander van de liberale principes>

In Duitsland verbreekt Bismarck zijn alliantie met de liberalen en introduceert twee nieuwe politieke gedragslijnen: protectie en anti - socialisme.

Protectie tarief: industrielen wilden enkel een tarief op industriele productie om de Britse concurrentie aan te kunnen, maar wilden geen tarief op voedsel, zodat nog steeds voedsel vanuit het buitenland goedkoop zouden kunnen worden ingevoerd. De boeren en landeigenaars echter wilden tarieven op voedsel, maar niet op kledij en landbouwmaterieel. Want deze producten wilden zij natuurlijk zo goedkoop mogelijk houden. Bismarck onderhandelde met beide groepen en bereikte een aanvaardbaar compromis. Maar deze protectiemaatregelen hadden ook politieke gevolgen. Principieel waren de Nationaal - Liberalen tegenstander van een dergelijk tarief, maar hun industriele achterban was voorstander. De Katholieke Centrumpartij moest zowel de belangen van de industrielen als de belangen van de boeren verdedigen en die waren - zoals al vermeld - tegenstrijdig.

Protectiemaatregelen werden ook doorgevoerd in Oostenrijk - Hongarije, Roemenie, Griekenland, Portugal, Zwitserland en Zweden.

Ook in Frankrijk werden tarieven geïntroduceerd onder druk van verschillende pressiegroepen uit de landelijk gebieden en de provincies, en die druisten in tegen het gecentraliseerd administratief systeem in Parijs zelf.

Gevolg van de herinvoering van de tarieven waren veranderingen binnen de relaties tussen de verschillende Europese naties onderling. In 1880 kwamen Frankrijk en Italie(binnen triple alliantie met Duitsland en Oostenrijk - Hongarije) tegenover elkaar te staan in de zogenaamde `tariff war' waarbij ze elkaars producten discrimineerden. In 1898 loste Italie haar banden met deze alliantie en werden de handelsrelaties tussen de twee landen hersteld.

De theoretische basis van het protectionisme; het geloof dat een land dat nationale onafhankelijkheid politiek verworven heeft, ook economische onafhankelijk moet na streven door zelfvoorzienend te zijn. ( Friedrich List en Fichte) Want in Engeland was er ook eerst protectie.

Er is dus een algemene in vraag stelling van de liberale principes (1870-1880)

De rol van de staat

Door economische moeilijkheden en sociale ongelijkheden kwam er een nieuw concept van `regering' en ontstonden er nieuwe politieke theorieen. Vroeger visie: staat mag niet ingrijpen ( toch werd dit al gedaan in verband met kinderarbeid en arbeidsduur) In 1880 ontstaat er een positieve visie op de rol van de staat; zij moet de arbeidersklasse tevreden houden.

In Duitsland groeide de aanhang en de efficientie van de Sociaal - Democraten. Maar Bismarck was groot tegenstander. 1879: een poging tot moord op Wilhelm I gebruikte hij als reden tot aanval op de partij. Enerzijds verbood het socialistisch activiteiten, anderzijds verdeelde hij de liberalen ( wees hen op het liberale dilemma - Theoretische principes en praktijk) en hij zorgde voor een programma van sociale maatregelen. In 1883 kwam er een systeem van sociale zekerheid, maar toch bleven de sociaal democraten groeien. Liberalen waren tegenstanders van deze sociale maatregelen: ten eerste was de staat nu verantwoordelijk over het runnen van een systeem waaraan zowel werknemer als gever zich aan moesten houden en ten tweede gebruikte de staat geld uit belastingen om sociale voordelen te financieren.

Het idee dat de Staat besliste wat goed voor haar inwoners was stond binnen de paternalistische traditie van de Pruisische regeringen.

1870; oprichting van Verein fur Sozialpolitik; deze groep professoren creeerden een nieuw klimaat binnen de opinie over sociale hervorming. Via wetenschappelijke studie komen tot rationele wetgeving en hervorming. Het waren geen verregaande socialisten, maar ze waren wel pro staatsinterventie.

In Groot Brittannie stond het laissez - faire principe van de Manchester School en Gladstone tegenover Joseph Chamberlain. Die promootte het vermeerderen van het geluk van de massa door taxatie van de rijken. Deze ideeen werden geleidelijk aanvaard. Er werd een redistributieve taxatie en een taks op erfenis (1894) ingevoerd. Oprichting van de Fabian Society. Dit was een groep van middenklasse - intellectuelen die zorgden voor een theoretische basis voor nieuwe sociale beleidsmaatregelen. Er was een trage vooruitgang in plaats van revolutionaire aspiraties. Sociale wetgeving gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek vooronderstelt de maakbaarheid van de maatschappij. Het waren wetenschappelijke sociale gedesinteresseerde hervormers. Ze hadden een grote invloed op de publieke opinie en hebben bijgedragen aan het ontstaan van de Labour Party die de weg naar de welvaarstaat vrijmaakten.

Socialisme en de Rooms - Katholieke Kerk

Pius IX (+ 1878): Kerk als belichaming van de conservatieve wens te weerstaan aan iedere verandering. 1870: Vaticaans Concilie waarin de doctrine van de pauselijke onfeilbaarheid werd aanvaard. Het Vaticaan was fel tegenstander van het eengemaakte Italie, van Duitsland ( Pruisische autoriteiten mochten katholieke bisschoppen aanstellen door Bismarck) en van Frankrijk, die een nieuwe republiek was en dus een seculiere staat.

Duitsland bouwde een betere relatie op met de nieuwe paus Leo XIII. Bismarck gaf toe dat de Kulturkampf een fout was. De campagne tegen de katholieke kerk had de aanhang van de Katholieke Centrumpartij doen toenemen en de Protestantse Pruisische conservatieven gealarmeerd( onder het moto; tegen de katholieke betekent misschien tegen de Christenen in het algemeen).

Kettler, de bisschop van Mainz stelde dat de Katholieke Kerk moet participeren aan de arbeidersbeweging en dit leidde tot de oprichting van Katholieke vakbonden.

Oostenrijk: `Vogelsang' onder invloed van Kettler. Zij waren tegen algemeen enkelvoudig stemrecht. Iemand heeft pas politieke recht als deel van een professionele groep. En Wenen stelde Karl Lueger dat de joden verantwoordelijk waren voor de sociale kwaden die de beweging probeerde aan te vallen.

In Frankrijk had de Kerk sind 1789 een zwakke positie. Die positie verbeterde met Napoleon III. Ook de katholieken zelf waren verdeeld ( pro of anti paus) Katholieken hoopten op het herstel van de monarchie.

Jules Ferry (1882) introduceerde een systeem van seculier onderwijs, en dit veroorzaakte een verdere breuk. Na 1880 verzoenden sommige katholieken zich met de republiek. Er ontstond een nieuw sociaal katholicisme. Grote vertegenwoordigers waren Marquis de la Tour du Pin en Hertog Albert de Mun. Ze wilden arbeiders in contact brengen met de Kerk om sociale hervorming te promoten. Maar daarbij stootten ze op het antiklerikalisme van de arbeiders, de verdeling onder Kerk zelf en de verdeling onder de arbeiders zelf( revolutionair en gematigd).

De Dreyfus affaire betekende een verdere breuk. In 1905 was er scheiding van Kerk en Staat bij wet.

1891; Paus Leo XIII stelt de katholieke sociale gedragslijnen vast in Rerum Novarum. Hij was voorstander van de Franse Katholieken die werkten aan de verzoening tussen Kerk en staat.

`De Europese regeringen moeten hun morele verantwoordelijkheid opnemen en arbeiders van uitbuiting beschermen, zodat zij niet zouden kunnen verleid worden door gevaarlijke revolutionaire leiders.'

Motieven voor sociale hervorming van Kerk en Staat

- de vorming van een zelfbewuste werkende bevolking

- ( in meer of mindere mate) hun humanitair bewustzijn

MAAR de eisen van de arbeiders werden niet bevredigd.




Samenvatting Joll hoofdstuk 3; the socialist challenge (p. 49-77), door Eefje

Dit hoofdstuk gaat over de socialistische ideologieen, de verschillende manifestatievormen ervan in de verschillende Europese landen, het internationale karakter ervan en de reactie van regeringen erop. Ik behandel deze onderwerpen in deze volgorde en volg daardoor niet helemaal Joll's opbouw. Dat jullie dat weten.

Socialistische ideologieen

Joll behandelt de 19e-eeuwse profeten van oplossingen voor het sociale vraagstuk:

Carl Marx & Friedrich Engels

Marx, Duits filosoof en econoom, schreef van 1840 tot 1883, Engels zette zijn werk voort tot 1895 en verspreidde het (zijn discipel als het ware). Samen schreven ze in 1848 het `communistisch manifest'.

-Theorie; alle geschiedenis en het menselijk gedrag is te verklaren uit economische motieven en klassenstrijd. De geschiedenis herhaalt zichzelf; telkens als er een verandering is in de economische structuur, neemt een klasse de macht&productiemiddelen over van de vorige. Dit proces zal stoppen als er een proletarische revolutie plaatsvindt en er een radicaal andere rechtvaardige orde zal ontstaan (p52). De arbeidersklasse moet zich internationaal organiseren voor de revolutie; de internationale klassenstrijd is belangrijker dan nationale belangen. Dus oprichting van Internationale (voor uiteg, zie Rusland) , maar ook op nationaal niveau: vakbonden en politieke partijen.

-Invloed; zijn doctrine was zeer populair onder de industriele arbeidersklasse; het idee dat ze met een beetje (internationale) organisatie de klassenstrijd uiteindelijk wel moesten winnen in een succesvolle proletarische revolutie, waarbij de arbeiders vrij raakten van hun onderdrukkers, was zeer aantrekkelijk. De geschiedenis stond aan hun kant!

Pierre-Joseph Proudhon (+ 1865)

Frans anarchist, populairder in Frankrijk dan Marx, aangezien deze theorie paste bij de economische structuur van Fr. (zie kopje frankrijk); zeer ruraal ipv industrieel (zoals Duitsland). Zijn idee; federalisme, een samenleving waarin kleine zelfvoorzienende communes zonder centrale overheid samenwerken. Aandacht voor kleinschaligheid en de individuele handwerksman(-vrouw?) ipv grote industrie. Zette niet aan tot het oprichten van politieke partijen, want wilde juist niet aan het politieke systeem meedoen.

Michael Bakunin (+ 1876)

Russisch anarchist, vooral populair in Spanje, Italie en Rusland. Bakunin was namelijk van mening dat de revolutie van arme landarbeiders (die daar veel zaten) zou komen en niet van de industriele arbeiders (zoals Marx dacht) die volgens hem al teveel van de industrialisatie profiteerden om nog in opstand te komen. Verder verschilde hij van Marx (`langzaam proces') door zijn geloof in gewelddadige snelle opstand.

Ferdinand Lassalle (+ 1864)

Duits Marxistisch-achtig denker. Ook voor partijen; grondlegger van Duitse arbeidersbeweging; eerste die een eigen socialistische partij wilde, en niet een sociale liberale partij. Van grote invloed in Duitsland. Via universeel kiesrecht moest de arbeidersklasse aan de macht komen, om vervolgens een enorm sterk staatsapparaat te creeren, waarmee rechtvaardige besluiten konden worden genomen voor alle klassen. Zeer Duits-gericht en was voor een grote rol van Pruisen in de eenwording van Duitsand.

Verschil anarchisten en communisten: de eersten willen het systeem omverwerpen, de tweeden willen systeem overnemen. Dit zie je terug in verschil van methoden om de conditie van de arbeider te verbeteren: de eerste groep doet dit door het oprichten van politieke partijen (en via strijd om universeel kiesrecht en via de kracht van hun grote aantallen zitting proberen te krijgen in de regering) en de anarchisten met stakingen en gewelddadige opstand.



Manifestatievormen van het socialisme in verschillende landen

Engeland

Kenmerken:

- Late oprichting socialistische partij, die tot 1910 niet heel invloedrijk is:

Zowel de liberalen als zelfs de conservatieven voerden namelijk een sociaal beleid, er was geen noodzaak, wat maakte dat er pas in 1893 een labourparty werd opgericht. Veel arbeiders steunden ook toen nog gewoon die andere partijen.

-De arbeidersbeweging was pragmatisch, niet geïnteresseerd in theorie: dit was mogelijk in het politiek-sociaal systeem dat geleidelijke en vreedzame praktische verandering gewoon mogelijk maakte. Er was weinig invloed van de socialistische theorieen van het continent.

Duitsland

Kenmerken (mooie samenvatting in 1e alinea p. 62):

- zeer grote (voor WO I stemt 1 op 3 SPD) en goedgeorganiseerde socialistische partij (1875; oprichting, ik kort haar af met SP; samenwerkindsverband Marxisten en Lassallisten). Wordt als voorbeeld gezien door socialisten in andere landen.

- de partij heeft ondanks haar kracht en aantallen toch weinig politieke invloed:

Bismarck voert in 1878 antisocialistische wetten in. Hij is heel bang voor een revolutie en beperkt hun macht door bijvoorbeeld socialistische kranten te verbieden of te vergaderen. Ook hij gaat sociaal beleid voeren. Echter, dit werkt averechts; sterke aanhang SP.

de Rijksdag uberhaupt heeft weinig invloed; de premier was alleen verantwoording verschuldigd aan de keizer en de Rijksdag kon de `eerste kamer' niet naar huis sturen.

bovendien is er in veel deelstaten (Pruisen) geen algemeen kiesrecht en kunnen arbeiders dus niet stemmen.

- om wel meer stemmen uit andere klassen te winnen gaat de partij haar aanpak en programma toch een beetje aanpassen aan bv de middenklasse (soms samenwerking tussen SP en andere partijen); dit leidt tot onderlinge discussies over de interne tegenspraak tussen de sterke theoretische stelling in de partij dat het gaat om revolutie van het proletariaat en haar praktijk van hervormingen mbv steun van meerdere klassen. Bernstein (1899) bv. vertegenwoordigde de mening dat het niet ging om de revolutie (zoals orthodox marxisme bepleitte), maar om geleidelijke hervormingen binnen het bestaande systeem, zonder uiteindelijke revolutie.

- leden van de partij zijn geïsoleerd van de rest van de maatschappij;

er was een zeer sterke klassenscheiding in Duitsland

door de nadruk op de marxistische theorie was er sprake van vijandigheid van de arbeiders naar de rest van de klassen.

- de partij was op een veel breder gebied actief dan alleen de politiek. Ook in kunst en educatie. Socialisme was `a way of life'. SPD was een soort `staat in een staat'

Overeenkomsten socialistische partij Duitsland en GB:

- allebei de landen zijn het meest ver in industriele ontwikkelingen; echte industriele, in steden geconcentreerde arbeidersklasse.

- ontwikkeling arbeidersbeweging is afhankelijk van een goede samenwerking tussen partij en vakbond.

Verschil Duitsland

-gebrek aan theoretische doctrine in GB, itt zeer-theoretisch-georienteerd Duitsland.

-SDP was veel groter, invloedrijker en op meer gebieden in werking dan de Labour.

-In Duitsland ontstond eerst de partij en toen de vakbond, in GB andersom

Frankrijk

Kenmerken:

-Frankrijk is minder geïndustrialiseerd dan D en GB en de arbeiders zijn geografisch meer verspreid. Het was ruraler. Daarom theorie niet Marxisme, maar eerder Proudhon.

- Inherent aan Proudhons op anarchisme en kleinschaligheid georienteerde theorie en aan de genoemde Franse economische situatie, was er ook geen grote, homogene, gecentraliseerde arbeidersbeweging; er was sprake van 3 onafhankelijke ontwikkelingen (tussen 1880 en 1900; pas in 1905 verenigde socialistische partij):

Groei van Marxisme, olv Jules Guesde. Wilde een gecentraliseerde en gedisciplineerde marxistische partij. Niet veel aanhang. Pas na Russische revolutie wordt een communistische partij opgericht.

1890; uit liberalen komt groep gematigde socialisten, die met een partij willen regeren olv Jean Jaures. Jaures van belang: grondlegger van de verenigde socialistische partij. Zijn lijn is kenmerkend voor het Frans socialisme; een mengeling van liberaal ethisch humanisme, een sterk sociaal rechtvaardigheidsgevoel en wat marxisme. Jaures hoopte op een socialistisch internationale vereniging, die dan oorlog kon voorkomen.

Deze twee stromingen komen lijnrecht tegenover elkaar te staan in de Dreyfus-affaire van 1897. De (al dan niet terechte) beschuldiging van verraad van de joodse generaal Dreyfus geeft aanleiding tot strijd tussen republikeinen (Dreyfusianen) en tegenstanders van de republiek (anti-dreyfusianen). Uit angst dat de republiek door de anti-dreyfusianen omver geworpen zal worden, brengen de dreyfussianen in 1899 een pro-republikeinse regering tot stand. De socialisten onder Jaures willen deze niet-socialistische regering steunen, omdat ze de republiek zo belangrijk vinden, dat ze samenwerking met andere republikeinse partijen goedkeuren als de republiek in gevaar is (zie Bernsteins visie). Guesde verwerpt deze samenwerking (zie het officiele standpunt van de SDP). Aangezien dit laatste standpunt wordt aangenomen voor de verenigde soc. partij in 1905, is zij tot 1914 veroordeeld tot de oppositie.

anarchosyndicalisme:

In de jaren '80 en '90 waren er veel gewelddadige anarchistische acties (moord premier enzo). Als deze anarchisten zich verenigen met gewelddadige vakbonden, met als theoretisch kader de denkbeelden van George Sorel, is deze stroming geboren (rond 1900). Denkbeelden: wantrouwen van politiek en regering (kenmerk Fransen), gecombineerd met een geloof in het belang van directe actie (enorme stakingen, geweld) om controle te krijgen over productiegoederen en uiteindelijk de gehele samenleving. Arbeiders weden getraind door militante leiders. Sorel voegt hier nog de invloed van het irratione op menselijk handelen toe; al bleven die algemene stakingen mythen, al vonden ze nooit plaats, zo'n mythe kon toch de politiek beinvloeden als de dreiging maar groot genoeg was. Alhoewel de beweging enkele succesvolle stakingen organiseert, is haar invloed beperkt; te weinig aanhangers (Franse vakbonden veel kleiner dan de Duitse bv.). Echter, ze is wel van groot belang na WW I en in Spanje.

Rest landen Europa volgt de Duitse of de Franse lijn in socialisme (GB. is heel anders dan continentaal socialisme. -ik denk dat bedoeld wordt vanwege haar gebrek aan theorie en meewerkende regering).

Italie: net als in Frankrijk een socialisme dat graag gematigd is, zodat ze mee kan doen in het parlementaire systeem. Ook zij heeft last van de tegenstelling tussen revolutionairen en hervormers. Gevolg; na WO I sterke communistische partij.

Belgie; Duitse lijn: zeer geïndustrialiseerd, grote goedgeorganiseerde partij die haar zaken behartigt door enorme stakingen.

In ieder geval zijn rond 1900 in alle landen die een parlementaire democratie hebben in Europa, de socialistische partijen van groot belang. Zij werkwn binnen de constitutionele kaders. Echter in landen waar de parlementaire demo ontbreekt, zoals Spanje en Rusland, hadden socialistische partijen of vakbonden geen zin; kans op sociale hervormingen langs legale wegen is klein. Er moest daar een andere oplossing worden gezocht voor de sociale kwestie.

Spanje:

- Geen `democratie', maar een bijna onbestuurbaar land (revolutie van 1868 mislukt, vette armoede op platteland, roep om zelfstandigheid in Catatonie en Baskenland, grote regionale verschillen, verlies laatste kolonien).

- Bakunins anarchisme schiet hier diep wortel: landloze arbeiders in Andalousie en de naar zelfstandigheid strevende arbeiders in Catalonie hangen enthousiast de belofte aan van een nieuwe wereld als de landeigenaren door gewelddadige revolutie omver zijn geworpen. Totale verwerping van bestaande orde. Gevolg: '80-'90 haat voor gevestigde orde uit zich in gewelddadigheden (moord premier bv.)

- Marxisme niet erg populair; alleen onder de industriele arbeiders in Asturias of Bilbao; zij zijn dat proletariaat waarover Marx het heeft en ze organiseren zich in gediciplineerde socialistische bewegingen. Bakunin vs Marx zorgt voor verdeeldheid in Spaanse arbeidersbeweging.

- Rond eeuwwisseling realiseert men zich echter dat door geweld men slechts onderdrukt zal worden, met als gevolg dat men toch politiek actief wordt door de oprichting van vakbonden. Spaans anarchosyndicalisme is echter gekenmerkt door een grotere gewelddadigheid dan Frankrijk- tot 1936 de revolutie uitbreekt in de Burgeroorlog (zie hoofdstuk 13).

Rusland:

- Ook hier geen mogelijkheden tot hervormingen binnen het bestaande systeem; tsaar aan de macht; autoritair systeem.

- Ook hier zeer arme plattelandsarbeiders

- revolutie kan van twee groepen komen rond 1870: die landarbeiders (meest revolutionaire groep; ze willen land en verlangen naar sociale zekerheid) en het stedelijk proletariaat was in opkomst (Rusland was vrnl. ruraal, maar bv. in 1896-'97 vinden grote spontane stakingen van arbeiders in fabrieken van St. Petersburg plaats).

- Rusland kent grote groep hervormingsgezinde intelligentsia, maar die kunnen in Rusland zelf weinig doen wegens het repressieve klimaat dat is ontstaan naar hervormingsgezinde groepen na de assimilatie van tsaar Alexander II (in 1881 door diezelfde intelligentsia). Ze moeten uitwijken naar Europa. Deze hervormers willen een sociaal democratische partij voor Rusland, zoals in Europa en stuiten op Marx.

- Lenin doet mee in marxisme vanaf 1890. Meteen in exile vanaf 1900, even terug voor revolutie van 1905 en uiteindelijk voor de revolutie van 1917. Voegt aan orthodox marxisme idee toe dat revolutie niet vanzelf komt, maar het werk moet zijn van toegewijde professionals die alles opgeven voor het hogere doel. Lenin wil gaan voor de revolutie, niet voor praktische doelen op korte termijn. In zijn visie is daarvoor een kleine, zeer eensgezinde partij voor nodig. Door zijn toedoen ontstaat er dan ook een scheiding in de Sociaal Democratische partij in 1903; de Mensjewieken en de Bolsjewieken.

mensjewieken: representeren orthodox Duits socialisme; eerst moet er eerst een revolutie zijn in de bourgeoisie (eerst van feudalisme naar kapitalisme), waarna dan de eigenlijke revolutie kan plaatsvinden (van kapitalisme naar socialisme/communisme; indien vaag, zie p. 71-72). Zij willen `nette' humanitair-liberale middelen gebruiken om hun doel te bereiken.

Terwijl de bolsjewieken geloven in alle mogelijke middelen om de bourgeoise revolutie meteen om te zetten in een proletarische. Dit is Lenins partij. Begin 20e eeuw nog klein. Wordt geïnfiltreerd door geheime politie tot 1905.

In 1905 breekt de eerste Russische revolutie uit; combinatie van landbouwersopstanden, proletarische onlusten en oorlogsmoeheid na nederlaag tegen Japan. De tsaar ziet zich gedwongen concessies te doen; opstelling van grondwet, totstandkoming Duma (Russisch parlement, echter gebaseerd op zeer beperkt kiesrecht), recht tot oprichten vakbonden. Revolutie zet onder de socialisten aan tot nog meer discussie over de aard van de revolutie-Lenin komt tot de conclusie dat de revolutie `permanent' moet zijn; de leiders moeten het proletariaat telkens blijven pushen om in opstand te komen. Ook stelt hij dat je gebruik moet maken van de onrust na een oorlog om mensen aan te zetten tot revolutie; zie revolutie 1917.

Internationaal socialisme.

De revolutie maakt grote indruk in socialistenland-nieuwe hoop-, en dit gecombineerd met de groeiende internationale spanningen in de decennia voor WO I, maakt dat men meer nadruk gaat leggen op het internationale karakter van de socialistische beweging. Met de Tweede Internationale (opgericht in 1889) hopen de (ondertussen sterke & grote) socialistische partijen een soort coördinatieorgaan te hebben voor een internationale revolutie.

Socialisten zien Duitsland met GB rivaliseren, Frankrijk azen op Elzas-Lotharingen, Oostenrijk bibberen voor Rusland, en men hoop internationaal de vrede te kunnen bewaren (Jaures bv. is hiervan een groot voorvechter).

Helaas weet de Internationale dit mooie doel niet vorm te geven in concrete acties. Ze zien ook wel in dat landen zichzelf toch ook zullen moeten verdedigen bij een inval. In de oorlog vallen deze idealen snel in het water.

Reacties van regeringen op het socialisme

Er is grote angst voor een internationale revolutionaire beweging die met revolutie de oude orde omver zal werpen. Zie je in schok die de Commune in Parijs, een anarchistisch regime van een paar weken in 1871 na een opstand van de Parijsenaren, aanhangers van Proudhon of Blanqui, veroorzaakte. Ook was er de angst voor de Eerste en Tweede Internationale en de Eerste Russische revolutie.

Men zag in dat het socialisme een massabeweging (vanwege het steeds groeiende proletariaat) was, die een potentieel gevaar kon zijn, en er was angst dat die ook bijvoorbeeld de oorlog tegen kon houden (vooral in Frankrijk). Men heeft de beweging proberen te beïnvloeden door sjoemelen met het (universeel) kiesrecht (Duitsland) en met sociale wetgeving (GB, Duitsland), of het vervolgen van leiders (Rusland; er werd over gedacht voor WO I door Frankrijk).

Anarchisten, met hun afkeer van politiek, zitten hier niet meer bij, aangezien de doctrine nu is dat socialistische actie politieke actie moet zijn.

stokpaardje Marx. 1864-1872, uit elkaar door ruzie Marx en Bakunin; er bleef echter wel sterk internationale socialistische symphatie, zoals we gemerkt hebben in dit hoofdstuk.


Samenvatting `Liberalism and its enemies' hoofstuk 4 Joll door Susan

`Eind 19e eeuw kwamen er andere kanten van de mens naar voren'.

Fin de Siecle; ondergangsdenken, doomdenken

1890-1914 Belle epoce; interessante en creatieve periode

Door de vele tegenstellingen zijn vindt Joll dit een zeer interessante periode:

Expansieve beweging; wat hebben europese landen te zoeken in afrika etc (tegenstelling)

Sociale ontwikkeling (sociale wetgeving); angst voor sociale revolutie, angstbeeld wat blijft ontstaan (tegenstelling)

Toenemende verwetenschappelijking/ modernisering; toevlucht van mensen in irrationele weg van de moderne samenleving, terug naar de natuur (tegenstelling)

De imperalistische beweging leidde tot kritiek op de imperalistische landen zelf.

De sociale beweging verplichtte de regering om de sociale wetgeving serieus te nemen, dit veroorzaakte ook nieuwe angst voor een revolutie en anti- socialistische idealogieën. Het geloof dat wetenschappelijke vooruitgang alle problemen zou oplossen en de methodes van de natuurlijke wetenschap toegepast kon worden op de studie van de geschiedenis of de samenleving gaf opstand, in reactie op de nieuwe benadrukking van het irrationele element van de mens en de het belang van de instinctieve en onbewuste emoties. De industriële en technische ontwikkeling veranderde het milieu, de bevolking reageerde tegen het indusrtrialisme en zochten manieren voor een meer natuurlijke en simpelere manier van leven. In de politiek de eisen voor het universele stemrecht en een representatieve regering werd erg succesvol. De liberale ideën welke revolutionair waren in deze vorige generatie, werden nu politiek othordox en hadden zelf effect op de conservatieve koninkrijken van Duitsland en Oostenrijk-Hongraije.

In Engeland lagen de problemen van het democratisch stelsel vooral bij het feit dat er een twee-partijenstelsel (liberalen en conservatieven) gehanteerd werd. Uit dit systeem volgt dat indien een van beide partijen een meerderheid in het House of Commons heeft, deze partij de uitvoerende en wetgevende macht in een hand heeft. Zolang de partij in zijn geheel achter de parijleider bleef staan, was het voor de uitvoerende macht, in de persoon van de partijleider, mogelijk om de in het House of Commons genodigde steun voor wetsvoorstellen te behouden. Het gevaar bestond dus hierin dat partijdiscipline en partijorganisatie boven het belang van het electoraat gesteld werd.

De partijen bepalen alles, vanuit persoonlijk motief dienen zij het partij belang. Het Hogerhuis kwam tot stand door erving, het Hogerhuis is hierdoor dan ook zeer conservatief. Als hun het uitkomt dan blokkeren zij de wetgeving. Er is dan ook een voortdurende spanning tusesn de House of Lords en House of commons.

House of Commons: Vergelijkbaar met de nederlandse tweede kamer. Het house of lords is vergelijkbaar met de Nederlandse eerste kamer. Samen vormen deze partijen het parlement.

In Frankrijk daarentegen was de wetgevende macht suprieur (“angst voor de sterke man”). De gedachte was dat soevereiniteit van het volk werd gegarandeerd door de soevereiniteit van het parlement, die het volk immers vertegenwoordigde. Dit kon meerdere regeringen duren. In de praktijk rouleerden de namen van dezelfde volksvertegenwoordigers tussen verschillende posten in verschillende regeringen (bijv. Burgemeester van de stad en zat dan ook in de tweede kamer). Dit gold ook voor het ambtenarenapparaat. Op deze wijze ontstond er geen sterke regering. De franse bevolking wilde hier geen verandering in. Ze wilden geen overheidsinmenging, zeker met betrekking tot belastingen.

In Frankrijk nam de macht van de functie van de president af waardoor hij zijn machtsmiddel niet meer kon gebruiken, waardoor het parlement de volle vier jaar bleef zitten. De regering kon het parlement niet meer laten aftreden, waardoor de autoriteit afnam. Immers, de dreiging van ontbinding was er niet meer en de regering kon ook niet door een nieuw uitgeschreven verkiezing proberen haar positie tet versterken. De regeringspartijen probeerden dus op bij iedere verkiezing haar positie te versterken en meer of andere regeringsposten te verwerven. Bovenstaande systeem kon geen krachtig beleid maken vanwege de machteloosheid ten opzichte van het parlement. Wel bij uitstek geschikt voor een regeing die niet geacht wordt te intervenieren in economisch beleid en niet doet aan lange termijnplanning.

In Duitsland lag de macht vooral bij de Keizer. Het parlement kon de kanselier niet afzetten, dit was alleen mogelijk door de keizer. De rol van het parlement was het aannemen van wetten en het budget. Het gebrek aan directe controle op de uitvoerende macht verzwakte de rol van het parlement. In het systeem neigde de partijen belangengroepen te worden die sociale en economische interesses probeerde te behartigen.

In Oostenrijk - Hongraije functioneerde de reichsraad (parlement) hetzelfde als in Duitsland. Een moeilijke factor hierbij waren de twee verschillende nationaliteiten( dus ook duits en hongaars als taal). Twee beleidsterreinen waar Hongarije meer over te zeggen wilde hebben; buitenlandse politiek en het leger (ze hadden hier niets over te zeggen!!). Franz Joseph geeft bepalend stemrecht aan Hongarije, de Hongaarse regering gaat hierop de Oostenrijkse politiek dwarsbomen. Hierdoor ontstaat een padstelling.

Rusland: de Tsaar wordt door gebeurtenissen in 1905 gedwongen parlement te kiezen maar hij luisterde hier niet naar. Hierna verliest Rusland van Japan en wordt de Tsaar gedwongen te hervormen, hij stelt parlement in Duma op. De Tsaar werkt hier verder niet aan mee met het gevolg dat Duma drie keer wordt ondergelopen.

Italië:

Een jonge naziestaat die bestaat sinds de jaren '70, maar nog moet groeien.

Hierna boerenopstand door de verhoging van de belastingen in Sicilië.

roerig politiek systeem ( door linkse opstand).

Koning Umberto wordt in 1930 vermoord

Mislukte poging om koloniaal rijk tot stand te brengen

Parlementair systeem blijft wankel

Aanwezigheid van interlectuelen die ideen hebben maar tegelijkertijd ook kritiek leverden

Italië ook bekend om 1900* niet alleen van daarvoor

Have not's industriele parlement in het noorden, terwijl in het zuiden alleen maar arme landarbeiders.

* = rond 1900 politieke cultuur die geweldadig is. Op straat stakingen en demonstraties, geweld is heel normaal.

Mosca en pareto zijn met hun kritiek voorlopers van het Fasicme (neveneffect van hun kritiek). Benito Mussolini geinspireerd door pareto.

Mosca

Mosca's voornaamste reden van het bekritiseren van het parlementaire systeem was dat de individuele vrijheid aangetast zou worden. Mosca vond dat de beste regeringen zijn degene waarbij de heersende klasse bestaat uit mensen met gewone morele opvattingen en voldoende economische onafhankelijkheid, zodat zij hun eigen economische positie niet proberen te verbeteren door in de regering deel te nemen. Het gebalanceerde systeem dat Mosca graag wilde werd bedreigt door de invoering van het stemrecht, want dan zouden de afgevaardigden het moeilijk krijgen om verkozen te worden. Hij wilde dat het kabinet de macht zou krijgen en het parlement naar hen zou luisteren en niet andersom.

Mosca bewonderde Robert Micheals `minderheid die bestuurd'. Gevaar van het individu macht naar zich toetrekken en zich teveel bezighouden met partijvorming.

Pareto

Pareto's kritiek was het volgende; de regerende klasse faalde niet alleen door het verzekeren van hun eigen renovatie door nieuwe leden aan te stellen, maar faalde ook in het onderscheiden van hun eigen belangen en hoe deze belangen werden onderscheiden en verantwoord. De voortgang van de samenleving van een evenwichtige staat wordt niet bereikt door enige politieke of economische formules. Maatregelen die leidde tot het circuleren van de elites, zou leiden naar verval en verstarring. Bijvoorbeeld het afschaffen van de vrije handel en de introductie van protectieve tarieven op industriële producten, gaf mensen met alleen een commercieel doel de kans de regering te beïnvloeden en de staat over te halen hen te helpen. Zijn benadrukking op dat de regering zijn krachten zou gebuiken als dat nodig is, maakte Pareto een voorloper op het twintigste eeuw fascisme. Mosca en Pareto maakte gebruik van hun wetenschappelijke analyses van de samenleving met de bedoeling de liberale veronderstelling te onderzoeken.

Stromingen

materialistisch georienteerd

rede / logisch hoe de maatschappij zich ontwikkelt en zich gaat ontwikkelen

Historie, fysisie(?)

aandacht gaat uit naar irrationele, geweldsaspect, emotionele aspecten in de politiek. ( george Sorrel en Gustav le Bon) Niet alleen rede en ratio maar ook gevoel en onderbewuste (Freud)

Max Weber (socioloog 1864- 1920)

Geeft aandacht aan de rol van religie. Welke rol speelt religie in de maatschappij?

1905 `Protestant Ethic' : koppelt calvinisme aan kapitalisme.

Calvinisme: cultuur, deugdzaamheid, slim investeren heeft het kapitalisme bevorderd.

Emile Durkheim (1815-1917)

Houdt zich bezig met niet westerse culturen (primitieve culturen). Waarom zou de westerse cultuur het enige model zijn om een samenleving mee in te richten. Wat kunnen wij van de andere culturen leren. Cultuur relativisme: `verder kijken' Blut und Boden.

Le suicide (1897): Durkheim constateerde dat zelfmoord toenam kwam volgens hem door meer vrijheidskeuze, individu verliest zichzelf in moderne maatschappij, heeft geen houvast (dereglement). Durkheim is cultureler dan Marx.

Henri Bergson (1859- 1941)

Filosoof die zich interesseerde voor intuitie en tijdsbesef

Marcel Proust (1871 -1922)

Intuitie en innerlijke van de mens ( Proust fenomeen; associatieve wat je hebt)

Ruimte aspect:

Kunstenaars gaan op andere manier met de werkelijkheid om. Ze hebben een ander gevoel voor ruimte volgens Joll, zoals het kubisme ( stroming in de kunst).

Sigmund Freud (1856- 1939)

Arts gespecialiseerd in zenuwziekte. Zocht naar algemene verklaring voor angst neurose. Freud zegt dat iedereen alles doet omdat dat voortkomt uit sekuele driften, onderbewust zijn ( ego, super ego en id). Freud heeft droominterpretatie gedaan, mens voortdurend in conflict met zichzelf, driften sekualiteit, agressiviteit mens geen ratio maar driften. Freud heeft de driften van de mens op een wetenschappelijke manier onderzocht.

Karl Marx

Karl marx dacht dat ideologiën en filosofiën, rechterlijke systemen en geloofsovertuiging allemaal deel uitmaakte van de `superstructuur' , en afhangen van de onderliggende economische werkelijkheid. Marx wilde een andere relatie tussen ideologie en de economie, en zette er druk achter hoe belangrijk irrationele motieven en het onbewuste overleven van de voorgaande overtuigingen waren. Marx was erg gericht op het oplossen van het probleem van het integreren van de industriële arbeiders in een nationale samenleving. Hij was tegen de lange werktijden van de arbeiders en de slechte omstandigheden. Volgens Marx volgt de geschiedenis een vast schema, dit komt door de economische ontwikkelingen. Als de productie methode en structuur veranderen krijg je ook verschillende klasse. Marx wilde vrij van het proletariaat en de kapitalistische maatschappij werd omvergeworpen.

Afgeleid naar het door Montesqiue gehateerde trais politica, de scheiding der machten. De franse filosoof onderscheidde drie machten: de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht. Idien elk van deze drie machten gescheiden bleef, was rechtzekerheid gewaardborgd.




H4 Imperialism

door Maarten Harteveld

Ontstaan van nieuwe “wereldlijke” machtsverhoudingen en dus een vernieuwde “Balance of power” aan het einde van de 19e eeuw.

Het imperialisme heeft een grote invloed op de Europese samenleving, door het in contact komen met vreemde culturen, kunsten en mensen zijn sommige wetenschappen, waaronder de antropologie, zeer snel ontwikkeld in deze tijd. Een andere kijk ontstaat hierdoor over het “fin de siecle” en ander morele en sociale waarden.

Door critici van het imperialisme, met Lenin voorop, wordt het imperialisme verklaard door de economische druk. Door het kolonialiseren werd de wereld verdeeld onder de grootmachten van die tijd, rivaliteit moest wel lijden tot oorlog, aldus Lenin.

Andere motieven voor de kolonisatie zijn een gevoel van wetenschappelijke vooruitgang forceren en het verkennen van nieuwe gebieden. Ook christelijke kerken vonden het van groot belang nieuw ontdekte volken te kerstenen. Deze economische, wetenschappelijke en christelijke motivaties waren zeer nauw verweven. Het idee ontstond dat kolonisatie onontbeerlijk was als je een grootmacht wilde zijn.

Landen die ooit grootmacht waren blijven belangrijk door hun kolonies. (Spanje en Portugal) Engeland heeft veruit de meeste kolonies, zowel waar alleen Europeanen wonen (Canada, Australie en Nieuw Zeeland) als landen waar een kleine Britse elite het sterk verdeelde, oorspronkelijke, volk onder controle houdt. Ideeen over een groot Engels rijk en wereldwijde Engelse heerschappij lopen op niets uit. Na WOI ontstaat wel de Britse gemenebest, een organisatie van vrije onafhankelijke verbonden door een gemeenschappelijk loyaliteit aan de Engelse troon.

Op een gegeven moment wordt de vraag naar kolonies aangewakkerd om reeds bestaande kolonies te beschermen. Maar ook om nieuwe geschillen tussen handelaars en inheemse stammen of tussen handelaars van de verschillende Europese grootmachten wordt het inzetten van militair geweld weer in alle hevigheid toegepast. De situatie in de kolonien wordt door de mensen in het thuisland zeer belangrijk gevonden!

Langzaam komt de Engelse positie als ongenaakbaar in de koloniale politiek onder druk te staan: Russische kolonisatie naar het oosten (1905 verslagen door Japan in oorlog om Korea), Boerenoorlog in Zuid-Afrika.

Voor Frankrijk geldt dat er een afweging gemaakt moet worden tussen wereldwijde heerschappij of wraak nemen op het verlies van 1870-'71.

Fashoda-crisis 1898, Engeland wil N-Z lijn in Afrika, Fa wil O-W, ze komen elkaar tegen bij Fashoda (Sudan). Om Eng te verslaan had Fa Dsl nodig in Europa en daarmee zouden ze Elzas Lotharingen voorgoed verliezen, geen enkele Fa regering kon die beslissing nemen. Kolonisatie was dus minder belangrijk in Fa dan in Eng. Ook verschil in aanpak: Eng regelt voornamelijk bestuur etc. van het land. Fa wil van de oorspronkelijke bevolking `echte Fransozen' maken, dus meer op cultureel vlak.

Rus heeft meest succesvol gekoloniseerd, niet overzees maar naar het oosten en heeft nooit proces van dekolonisatie meegemaakt (misschien tegenwoordig maar dit terzijde)

Ita koloniale politiek nooit echt succes, gebaseerd op jaloezie tov van Fa. (door Ethiopie verslagen in 1896 bij Adowa) crisis in Ita zorgt voor gevoelens van goedmaken deze schaamte en kortstondig antikolonialisme.

Wilhelm II `weltpolitik' na `realpolitik' van Bismarck. Maar Dsl had nooit belangrijke kolonies maar wel groeiend nationalisme idee van grote marinemacht. Dit had financieringsproblemen en problemen met Eng tot gevolg.

Redenen waarom de (imperiale) situatie in Europa oorlog mogelijk maakten:

Verhoudingen tussen de landen onderling over Europese zaken bleken anders te zijn dan de verhoudingen over kolonien.

Afspraken tussen landen over koloniale zaken hadden ook hun weerslag op de relaties van die landen over Europese zaken. (`entente cordiale' Eng met Fa 1904, en Eng met Rus 1907))

De concurrentiestrijd op koloniaal gebied zorgde voor een verdergaande doctrine over `struggle for survival' en superioriteitsgevoelens bij de landen (Charles Darwin).

Tussen 1870 en 1890 het Dls dat de internationale politiek domineert. Bismarck die een opportunistische politiek voert en een keuze tussen Oos-Hon en Rus niet nodig maakt een stabiele situatie behoudt op de Balkan. (Congres van Berlijn 1878)

Maar tevens zorgde dit voor geheimzinnig en achterdochtig klimaat.

`Reinsurance Treaty' Bul met Rus 1887

`Triple Alliance' Dsl, Ita en Oos-Hon 1882 Fra met Rus

Dsl met Roe 1883

Op koloniaal gebied kwam iedereen Eng wel een keer tegen, dit zorgde voor spanningen die niet nodig waren geweest als men puur had gelet op interne Europese politiek.

Maar ook banden tussen Dsl en Eng. Joseph Chamberlain ziet Dsl als natuurlijke `vriend' en voorziet ernst in Europese alliantie door alliantiesysteem op Europees vasteland tegen eigen isolatie. Keizer in Dsl wil ook verbond maar parlement heeft geen haast en denkt dat Eng op den duur vanzelf wel komt. (gemiste kans om oorlog te voorkomen)

Vijanden van het imperialisme:

Humanisten vooral woede over onmenselijke behandeling van inheemse bevolking.

Socialisten die zochten naar een link tussen imperialisme en interne socialistische en economische ontwikkelingen. (J.A. Hobson en Lenin) Ook afkerig tegenover liberalisme gewelddadigheid en onrechtvaardigheid van koloniale economische politiek zou het einde betekenen van de vrijhandel.

Daartegenover mensen die opvoedende taak zien in het imperialisme (`The white man's burden') of een noodzaak om te overleven (Darwin)

Kolonialisme zorgde ook voor racisme antisemitisme Herzl en Zionisten terugkeer naar Palestina.
Begin 20ste eeuw zijn er veel verandering in organisatie van industrie in de landen waarin een eeuw eerder al de industriele revolutie begonnen was


hoofdstuk 5 , door Maarten Paulusse

In de periode tussen 1890 en het uitbreken van de eerste wereldoorlog werd de drang naar algemeen kiesrecht en een representatieve overheid sterker in Europa. De liberale ideeën die bij de vorige generatie nog revolutionair waren werden een politieke vanzelfsprekendheid en zelfs de conservatieve keizerrijken Duitsland en Oostenrijk-Hongarije werden er door getroffen. Ook in Rusland, Italië en Spanje kwam er een parlement.

Groot-Brittannie en Frankrijk leken op het eerste gezicht te beschikken over succesvolle parlementaire democratieën. In de praktijk bleken deze echter nog niet perfect te functioneren. In Groot-Brittannië was (en is) er een twee partijen stelsel, met het gevolg dat de prime minister altijd op een meerderheid in `the House of Commons' kon rekenen. Zo lang de premier zijn eigen partij onder controle kon houden had hij dus een volledige grip op de wetgeving. Enkele critici waarschuwden in die tijd al voor het gevaar van het ontstaan van grote politieke partijen die de massa's opzweepten.

In Frankrijk verwoordde de politieke journalist Alain de overtuiging van vele miljoenen van zijn landgenoten, door te pleiten voor een zwakke en toenaderbare regering. De regering bestond in deze periode vooral uit dezelfde personen, die na een verkiezing steeds een andere ministerspost kregen. De republiek had de eis voor een sterke regering door de rechtsen tijdens de Dreyfus-affaire overleefd en het effect van die crisis was een periode waarin de Radicale-Socialistische Partij overheerste in de regering. Er werden milde sociale hervormingen doorgevoerd, zonder de economische belangen van hun kiezers uit het oog te verliezen. De senaat in Frankrijk werd gekozen door kiescollege's, waarin vooral afgevaardigden van middelgrote provincie steden zitting in hadden. Hierdoor bleef de senaat tijdens de gehele periode van de republiek een conservatief element. Maar hier werd nooit een probleem van gemaakt.

Tot 1911 was dit wel een probleem in Groot-Brittannië en de macht van de Lords werd dan ook stevig verzwakt.

België, Noorwegen en Zweden volgden het voorbeeld van Frankrijk en GB door een constitutionele hervorming door te voeren en een democratisch systeem te introduceren. In België was er vanaf 1895 een democratie, maar de Belgische staat ondervond problemen van de steeds groter wordende tegenstelling tussen de Vlaamse en Franse delen van het land. Zweden en Noorwegen waren sinds 1815 verenigd onder een gemeenschappelijke koning, maar in 1905 werd op een vreedzame wijze hieraan een einde gemaakt. In beide landen ontstond er een democratie en in Noorwegen hadden sommige vrouwen zelfs kiesrecht.

In het net verenigde Duitsland had Bismarck de democratie altijd afgeremd. De Rijkskanselier was geen verantwoording verschuldigd aan het parlement, alleen aan de Keizer. Hierdoor werd de Reichstag een plek waar vooral de individuele belangen van grote producenten werden verdedigd en vaak was het parlement niet de plek waar belangrijke beslissingen werden genomen. Zelfs in Oostenrijk-Hongarije drong er een zekere mate van liberalisme door in de constitutionele ontwikkeling. Tijdens de Russische Revolutie van 1905 werd de Tsaar onder grote druk gezet door stakingen, demonstraties en muiterijen aan de ene kant en eisen voor parlementaire representatie van de middenklasse en aristocratie aan de andere kant. Het parlement (Doema) kwam in juli 1906 voor het eerst bij elkaar en moest in de daarop volgende jaren al snel weer aan macht inleveren.

De vereniging van Italië werd in heel Europa toegejuicht door de Liberalen. Toen in 1912 het algemeen mannelijk kiesrecht werd geïntroduceerd was waren het vooral de Noord-Italianen die kiesrecht bezaten omdat een kiesgerechtigde moest kunnen lezen en schrijven en bezittingen moest hebben. Giolitti, die premier was van 1903 tot 1914 deed een poging om enige bereidheid tot compromissen en praktische hervorming te introduceren in de parlementaire democratie. Het tijdperk van Giolitti werd echter abrupt beëindigd door de Eerste Wereldoorlog en daarom is het onmogelijk om te zeggen wat hij bereikt zou kunnen hebben. Wat wel zeker is, is dat de kritiek vanuit de richting van werkende klasse, Italianen met imperialistische ambities, en politieke denkers en wetenschappers bleef bestaan. Grote demonstraties en rellen waren hiervan het gevolg (Futuristen hadden kritiek op het Socialisme en wilden een modern en geïndustrialiseerd Italië. Oorlog was het medicijn voor de wereld.) en ook de kritiek uit de intellectuele hoek nam extreme vormen aan.

Gaetano Mosca verdedigde in zijn belangrijke werk “Elementi di Scienza Politica” het vormen van een regerende elite die wordt gerekruteerd uit financieel onafhankelijke mensen met ongeveer de zelfde overtuigingen. Mosca was namelijk van mening dat in een parlementaire democratie de volksvertegenwoordigers zo gebrand zijn op een plek in het parlement dat ze beloften doen aan het volk die ze vervolgens niet waar kunnen maken.

Een radicalere kritiek op de liberale samenleving kwam van de Italiaan Vilfredo Pareto. In zijn tijdens de Eerste Wereldoorlog gepubliceerde “Trattato di Sociologia Generale” stelde de econoom dat overheidsingrijpen een belemmering vormt voor het proces van de natuurlijke selectie. Volgens Pareto trof het democratische systeem hiervoor de grootste blaam. Hij stelde dat vooral het zieke, incompetente en luie gedeelte van de bevolking naar de stembus zal gaan, omdat ze door te stemmen zichzelf van voedsel en onderdak kan verzekeren. De nadruk die hij legde op de noodzaak van het gebruik van geweld door een overheid maakt hem tot een voorloper van het latere fascisme.

De nieuwe denkers zoals Georges Sorel en Pareto zochten de motieven voor sociale verandering in de van nature gewelddadige, irrationele emoties en psychologische dwangmatigheden van de mens. Max Weber, van oorsprong een professor economie, richtte zich vanaf de jaren 90 op het belang van de religie als motief voor sociaal gedrag. Weber plaatste de Europese samenleving van de 20e eeuw in het perspectief van andere culturen met andere waarden. Hij wilde een onafhankelijke visie op de sociale verandering geven en de immense complexiteit van de menselijke samenleving systematiseren zonder die complexiteit uit het oog te verliezen. Hij pleitte in zijn laatste en onvoltooide werk “De theorie van de sociale en economische organisatie” voor een volksdemocratie die een charismatische leider naar voren moeten brengen. Hij heeft niet meer mee kunnen maken hoe deze fascistische ideeën totaal verkeerd hebben uitgepakt in Europa.

Emile Durkheim bekritiseerde de industriële samenleving. Zijn in 1897 gepubliceerde werk met de titel “Suicide” legde een verband tussen het grote aantal zelfmoorden en het gebrek aan een stabiel sociaal systeem die mannen er toe dwingt om realistische doelstellingen te maken. In de samenleving die was ontstaan droomde men volgens Durkheim van materialistische rijkdom maar voor de meeste individuen bleef dat buiten bereik. Durkheim had een grote invloed op een nieuwe tak van wetenschap, de antropologie. Antropologische studies gingen ervan uit dat alle samenlevingen door de wetten van de natuur in dezelfde richting evolueren en dat de Europese samenleving (liberale principes en industriële technologie) één van de vele alternatieven is.

De gedachte, die in het midden van de 19e eeuw was ontstaan, dat geschiedenis, literatuur, kunst en ethiek allemaal verklaard kunnen worden in precieze wetenschappelijke termen (Hippolyte Taine, Leopold von Ranke: Wie es eigentlich gewesen), werd aan het einde van die eeuw bekritiseerd aan de hand van de zelfde irrationele en instinctieve reacties van de mens die ook de sociologen noemden.

De theorie die wellicht de grootste impact heeft gehad op het bewustzijn van de Europeanen is die van de Weense psycholoog Sigmund Freud. Zijn belangrijkste werken zijn “De interpretatie van dromen” (1900), “De toekomst van een illusie” (1927) en “Civilisatie en haar ontevredenheid” (1929). Freud gaf als eerste een gedetailleerde theoretische hypothese over de rol van het onderbewustzijn en hoe dit het gedrag van de mens beïnvloedt. Seksuele drang noemt Freud de belangrijkste stuwende kracht in de menselijke natuur. Het contrast tussen de onafhankelijke wetenschappelijke doelen van denkers als Durkheim en Freud, en de donkere instinctieve krachten die zij analyseerden is één van de meest opmerkelijke aspecten van het intellectuele klimaat van vóór 1914.

H6: The Industrial Society and its Critics, door Lou

Begin 20ste eeuw zijn er veel verandering in organisatie van industrie in de landen waarin een eeuw eerder al de industriele revolutie begonnen was.

er kwamen ideeen dat dit ten koste ging van de humanisatie.

Duitsland ging voorop met de nieuwe technieken

technische hogescholen en uni's werden een voorbeeld voor andere landen.

ook de centralisatie van de financiele controle van de industrie was verdergaand dan in de rest van europa.

tussen 1900-1914 veel onrust onder de arbeiders, het contrast tussen arm en rijk wordt steeds groter. en vakbonden werden steeds beter georganiseerd.

de socialistische partij in Dld is heel groot en men is bang voor een revolutie.

Walter Rathenau:

Duitse industrieel , voorzitter van AEG. sociaal theoreticus.

Hij schreef boeken en artikelen over herverdeling van het inkomen

Volgens hem moest de macht in handen zijn van managers die zichzelf hadden

opgewerkt. Geen erfrecht.

De industrie moest georganiseerd worden: in kartels volgens een economisch plan waarbij fabriekseigenaren overlegden met de overheid.

de winst moest in technologische vooruitgang en onderwijs gestoken worden.

In Dld had hij geen aanhang, zijn mede-industrielen zagen hem als verrader. socialisten en vakbonden dachten dat hij het niet meende en hypocriet was.

rond 1900 werd het duidelijk dat mechanisatie arbeid de-humaniseerde , Europese sociale denkers werden er steeds bezorgder om. Sommigen probeerden het beste van 2 werelden ( industrie en platteland) te krijgen. ze lieten huizen bouwen voor de arbeiders, met tuintjes, zodat ze op die manier nog terug konden naar het land.

Leo Tolstoy:

Russische schrijver, beroemdste en radicaalste hervormer. met grote invloed

wilde totale afwijzing van de moderne samenleving & complete morele transformatie.

mensheid moet Christus leer aannemen.

mensen moeten zelfvoorzienend zijn zonder luxe en verstedelijking

Russische autoriteiten vonden deze ideeen niet zo leuk en censureerde zijn boeken.

Een andere reactie op de mechanisatie was niet alleen gericht tegen de industriele wereld, maar tegen alle wetenschappelijke en rationalistische ideeen waar Europa steeds meer op gebaseerd was.

Ze wilde terug naar het land.

`Blut und Boden' (een sterk nationalisme, legt nadruk op de `Duitse volksaard')

vooral in Dld waar groepen de economische en sociale positie van de boer hoog wilden houden, ze benadrukten belang van het land over de stad.

IN Dld was men bezorgd om eigen plaats in europa, dit zorgde aan de ene kant voor een gewelddadige en intens nationalistische stroming. en aan de andere kant voor een stroming die het antwoord zocht in de vrije individu en de natuur.

vanaf 1901 beginnen daarom jeugdbewegingen op te komen, de 'wandervogel' en in Engeland de 'boy scouts' als reactie op de stijfheid van de bourgeoisie samenleving en op vooral de verstedelijking. gingen dan ook de vrije natuur in voor leuke activiteiten.

Een groep van vooral middenklassers. in Dld was het vooral in de protestantse gebieden populair

veel van de intellectuele leiders uit die generatie werd erdoor gevormd.

In Dld waren deze bewegingen waren vaak nationalistisch ( het gevoel van verbondenheid met de Duitse wortels)en soms anti-semitistisch van aard.

In Engeland waren de Boy scouts wat pragmatischer, de nadruk ligt daar op de zelfredzaamheid in de natuur.

ook veel politieke partijen gaan het nut zien van politieke jeugd organisaties, vooral de socialistische partijen. In Dld is deze socialistische jeugd beweging het meest succesvol.

Door deze bewegingen was er een herontdekking van de volksmuziek. => terug naar het

pre-industriele tijdperk. Maar deze volksmuziek werd door moderne componisten veranderd, zo was het tegelijk ook progressief.

Nieuwe ontdekkingen ( radio, vliegtuig) maakten de wereld kleiner.

In de huizenbouw werden nieuwe materialen gebruikt (staal, beton) hierdoor kwame r een simpeler huizenbouw stijl, geen franjes. de `esthetiek van de functionaliteit'

`het stadsleven' werd een nieuw onderwerp voor schilders en schrijvers. De verhouding mens en machine een onderwerp van kunst. aan het begin van de 20ste eeuw.

Friedrich Nietzsche:

Schreef tussen 1872-1889, toen werd hij ongeneeslijk gek.

meest invloedrijke tegenstander van gangbare ideeen.

rond 1900 was hij erg bekend, elke zichzelf respecterende intellectueel kende hem en hij werd vaak geciteerd. Maar hij werd op verschillende manieren geïnterpreteerd.

“Met grote inspanning kan de mens zijn lot veranderen”

Nietzsche wilde nieuwe levensmoraal, een nieuwe attitude in het leven. Dit kon bereikt worden voor het blootleggen van de oude normen en waarden en door vraagtekens te zetten bij elk punt van het huidige samenleving.

Hij werd gezien als voorloper van het nationaal-socialisme. Hij riep op om tegen de waarden van de bourgeoisie in te gaan. en bepleitte een individualistische moraal waarin iedereen zei: “Werde was du bist” (Wordt wat je bent)

Er was niet een jeugdgroep die niet voortkwam uit Nietzsche's ideeen.




Joll Hoofdstuk 6: The Industrial Society and its Critics, door Alwin

Begin 20e eeuw maakte europa een periode van grote industrialisatie door. Naast de bestaande oude industrieen (vb. Steenkool) kwamen er nieuwe industrietakken bij als chemische, elektrische en mechanische industrie. Ook kwam de nadruk nog meer op massa-industrie te liggen. Deze veranderingen vroegen om nieuwe vormen van bedrijfsvoering en management.

Aan de ene kant bracht de industriele maatschappij verbetering van de levensstandaard met zich mee. Aan de andere kant begon men ook de schaduwzijde van deze ontwikkelingen in te zien, zoals toenemende ontmenselijking van de maatschappij, grote vervuiling en een groeiende kloof tussen stad en platteland. De vraag naar de juiste relatie tussen mens en machine kwam centraal te staan. Socialistische partijen kregen steeds meer aanhang. Vakbonden sprongen overal uit de grond en werden steeds beter georganiseerd.

Duitsland was voorloper met de verbetering van de maatschappelijke situatie voor de arbeiders. Duitsland zorgde voor verbetering van de scholing. Duitsland kende meer universiteiten en minder analfabeten dan de rest van Europa. Linkse groepen in Duitsland wilden een revolutie ontketenen naar Russisch voorbeeld. In praktijk waren de arbeiders toch te zwak en te ongeorganiseerd om dat voor elkaar te krijgen. Overal in Europa kwamen er opstanden voor. Deze werden soms met harde hand werden neergeslagen zoals in 1912 in het Ruhrgebied.

Joll geeft drie manieren aan hoe de maatschappij reageert op de nieuwe industriele samenleving.

-Socialisten wilden de arbeiders organiseren in vakbonden, ook streefden zij naar revolutie, met als doel de verlichting van het arbeiders leven.

-Anarchisten, wezen de nieuwe industriele samenleving af en wilden terug naar de natuur. Terug naar het preïndustriele tijdperk. Leven op het platteland en zelf je eten verbouwen was het ideaal. Belangrijke schrijver die deze ideeen verwoorde was de Rus Tolstoy. De eigenaar van het Duitse AEG, Ratenhau schreef in zijn boeken over een herverdeling van de lonen en een verbetering van de arbeiderspositie. Ratenhau werd door zijn collega's als verader beschouwd. Sommige werkgevers wilden ook de levenskwaliteit van hun arbeiders verbeteren. Voor de arbeiders werden tuinsteden aangelegd in de buurt van een fabriek. Zo konden de arbeiders in een plattelandsomgeving in een commune samenleven.

- Tegelijkertijd werd door sommigen, vooral in Duitsland de link gelegd tussen het “terug naar de natuur” idee enerzijds en de puurheid van het Duitse ras anderzijds. Dit kwam tot uiting in de leus “Blut und Boden”. Hierbij was sprake van racisme en antisemitisme. Deze ideeen vormden later een voedingsbodem voor het nationaal socialisme. Belangrijke schrijver: Julius Langbehn.

Het terug naar de natuur idee kwam ook tot uiting in het ontstaan van jeugdbewegingen.

-In Duitsland ontstond de “Wandervögel”. Duitse jongeren zochten het commune leven op in de ongerepte natuur. Tegelijkertijd was deze beweging ook sterk nationalistisch. Toen al werd het Duitse ras verheerlijkt.

-In Engeland ontstond de scouting. Deze groep opgericht door de ex-militair Badem-Powel richtte zich op het avontuur en op de zelfredzaamheid in de natuur. Deze organisatie had een militair karakter. Scouting was populair en verspreide zich snel over de rest van Europa.

Naast de negatieve reactie op de industriele samenleving werd er door anderen ook positief op gereageerd. Begin 20e eeuw was een periode van technologische uitvindingen en ontwikkelingen. De auto en het vliegtuig zorgden voor beter en sneller vervoer. Nieuwe communicatiemethoden maakten de wereld steeds kleiner. In de natuurkunde boden Einstein en Planck met hun relativiteitstheorie en theorie van de Quantum mechanica een nieuwe wereldbeeld. De uitvindingen zorgden voor opwinding en het geloof dat de technologie voor elk probleem een oplossing kon bieden. De science fiction leefde op. Schrijvers als Jules Verne fantaseerden over een toekomst waarin de techniek centraal zou staan. Ook de kunst reageerde op het nieuwe wereldbeeld. Stromingen als het realisme en functionalisme hielden zich bezig met het maken van praktische kunst, design. Er werd geexperimenteerd met nieuwe materialen, zoals nieuwe metalen en kunststoffen. In grote projecten als de Eifeltoren werd de grootsheid van de nieuwe stalen maatschappij verbeeld.

Ondanks dat de technische vernieuwing over het algemeen een verbetering van de levenstandaard met zich mee bracht waren er toch ook plaatsen waar de arbeiders het economisch zo slecht hebben dat er revoluties ontstonden. Dit gebeurde in Rusland 1905, Spanje 1892 en 1903 en in Sicilie in 1893. Terwijl de intellectuele top van Europa vaak vooruitstrevende ideeen bood op de nieuwe industriele maatschappij liep de politiek hier vaak nog sterk op achter. Gedurende het verloop van de 20e eeuw kwam hier enige verandering in. Er werden vanuit de politiek steeds meer arbeiderspositie verbeterende maatregelen ingevoerd.

De meest invloedrijke criticus van de industriele maatschappij was Friederich Nietzsche. Hij riep om een nieuwe moraal, een nieuwe levenshouding. Dit was te bereiken door op alle vlakken vragen te stellen aan de huidige maatschappij. Geweld was legitiem als het werd ingezet om de maatschappij te verbeteren. Nietzsche was voor velerlei interpretatie vatbaar. En dat gebeurde ook. Niet geheel terecht werd het werk van Nietzsche door het nationaal-socialisme gebruikt als legitimatie voor hun doeleinden.




Hoofdstuk 7 The coming of the First World War door Simon

Wie is de hoofdschuldige? Duitsland? Niemand wilde oorlog,het was een samenloop van intellectuele, sociale, economische, psychologische, politieke en diplomatieke factoren.
Hoe dacht men achteraf over oorzaken WOI?
Interbellum: `oude diplomatie', geheime allianties. Na WOII: manier om binnenlandse problematiek te `coveren'. Marxisten: logisch gevolg van kapitalisme. Of: gevolgen van strategische beslissingen.
Botsing in Marokko tussen Duitsland en Frankrijk (1905-06), duwde Frankrijk richting Engeland (Fr en Eng gingen samen middelandse zee gebied controleren). Frankrijk wilde in het geval van een oorlog Elzas-Lotharingen terug, maar was niet bereid er een oorlog voor te starten.
Frankrijk maakte in de periode voor WOI een groter leger (o.a. via verlenging diensplichtperiode).
Alliantie Frankrijk-Rusland was gevaarlijk voor Duitsland, Duitsland was heel bang omcirkeld te worden door een vijandige alliantie en wilde juist daarom graag vriendjes blijven met Oostenrijk-Hongarije (belangrijk!). Rusland wilde Frankrijk helpen om zo zuidwaarts uit te kunnen breiden met goedkeuring van Frankrijk. Al was daar het Oostenrijk-Hongarije gevaar.
1908: Turkse coup in Ottomaanse rijk. Bulgarije en Bosnie-Herzegovina onafhankelijk, Oostenrijk-Hongarije wil deze provincies bezetten - met toestemming andere landen. Rusland wilde dat niet, maar werd met steun van Duitsers weggejaagd. Er was dus sprake van botsende ambities tussen Ost-Hon en Rus, waarbij een door Ost-Hon als blanco cheque geïnterpreteerde steun van Duitsland werd gegeven.
Het borrelt in de Balkan en dan komt er voor Ost-Hon ook nog het probleem bij van Tsjechoslowakije dat graag onafhankelijkheid wilde. Dat ging vooral ten koste van de eenheid van Ost-Hon, dat toch al een bij elkaar geraapt zooitje volken was en zo minder daadkracht had.
Ondertussen dringen de verschillende Balkan-landen, Bulgarije en Griekenland Turkije terug in 1912 en maken zich op voor een tweede slag tegen Oostenrijk-Hongarije. Er ontstaat echter bonje tussen de partijen over veroverde gebieden, ten koste van Bulgarije.
De Balkan oorlogen betekenen het begin van het einde van de multinationale staat. Slaven worden aanleiding WOI.

Samengevat:
Rusland vs Oostenrijk-Hongarije (om Balkan)
Frankrijk vs Duitsland (om Marokko en Elzas-Lotharingen)
Engeland vs Duitsland (om marine, soort wapenwedloop met boten)

Duitsland had vage internationale ambities, af te doen als irrationele wij-willen-er-ook-bij-horen gevoelens, en botste zo met de koloniale wereldmacht Engeland. Engeland was angstig om Duitsland uit te laten groeien tot serieus gevaar. Zowel Duitsland en Engeland gingen hun vloot uitbreiden en hadden alleen oog voor elkaar. Dit bracht Engeland en Frankrijk bij elkaar, wat zich uitte rondom de Marokko-crisis.

Al deze allianties waren na WOI de verklaring voor WOI, maar allianties werkten alleen als er een reden voor was.
Engeland kon zich niet afzijdig houden van continent als oorlog uitbrak, als Duitsland uiteindelijk het gehele continent zou bezetten, zou Duitslands macht te groot worden en een ernstig gevaar vormen voor Engeland.
Italie had ruzie over de Balkan en wilden een deel van Oostenrijk annexeren. Italie voerde tijdens de aanloop naar WOI een egoïstische politiek.

Iedereen verwachtte hem al, maar waarom brak de oorlog nou juist in juli 1914 uit? In juli ontwikkelde de crisis zich tot een grootschalige Europese oorlog. 28 juni was de Oostenrijk-Hongaarse aardshertog Ferdinand vermoord. Zoals er in de aanloop naar WOI wel meer leiders werden vermoord. Toen Duitsland begin juli aangaf Oostenrijk-Hongarije bij een aanval op Servie te zullen steunen, gingen de ontwikkelingen snel. Servie werd een ultimatum gesteld. Toen deze publiciteit kreeg ontstonden ernstige problemen. Voor Duitsland was het een perfect moment voor de oorlog, welke er toch al aan zat te komen. Engeland had Ierse crisis en was marine nog aan het ontwikkelen. Frankrijk zat in een militaire reorganisatie. Ruslands kracht zal enkel sterker worden.
Rusland geeft, vlak na overleg met Frankrijk, gehoor aan oproep voor steun van Servie. Het is niet zo, in tegenstelling tot wat sommige historici beweren, dat als Rusland nog even gewacht had met de mobilisatie (Rusland mobiliseerde ook bij Duitse grens en maakte een oorlog daarmee een feit), dat er dan een diplomatieke oplossing was geweest.

Engeland hield zich tot vlak voor crisis neutraal en Edward Grey bleef zoeken naar een diplomatieke oplossing. Er waren binnen Engeland aanvankelijk te weinig mensen voor een oorlog.
31 juli: Russischie mobilisatie. Duitsland valt Frankrijk aan en Frankrijk mobiliseert. Neutraal Belgie laat Duitse troepen niet door: Duitsland valt Belgie in. 3 augustus is oorlog in westen begonnen. 4 augustus: Engeland kiest Fra-Rusissche kant, omdat Duitsland neutraliteit van Belgie niet respecteerde.

Het volk legde zich al snel bij een oorlog neer.
Tot vlak voor de oorlog bestond onder velen het idee dat de internationale economie een oorlog zou voorkomen. De internationale socialen kwamen 29 juli nog in spoedoverleg bijeen, maar gingen er zelfs toen nog vanuit dat het wel goed zou komen. Socialisten waren ook tegen oorlog, uiteindelijk kozen alle socialisten toch voor het nationaal belang. Zowel in Duitsland als in Frankrijk schaarden de socialisten zich achter hun regering, desalniettemin werd in Frankrijk de socialistisch leider vermoord.
In Engeland bracht de oorlog afleiding van de Ierse kwestie. Ook in Oostenrijk-Hongarije hoopte men met de oorlog wat druk van de binnenlandse ketel af te halen, in het begin met succes. De Tsjechen waren de eersten die hun solidariteit opgaven, het kwam echter nooit tot een heftige opstand. Andere nationaliteiten binnen het Ost-Hon-rijk kwamen tot het einde van de oorlog niet in opstand. Tot 1916 (dood Franz Joseph) leek Ost-Hon een grote kans van slagen te hebben. Ook in Rusland was de oorlog aanvankelijk een bron voor patriottisme en steun voor het Slavische doel. Na verloop van tijd verstomde dit enthousiasme, wegens kritiek over de manier waarop Rusland oorlogvoerde.

Iedereen had het gevoel dat de oorlog snel voorbij zou zijn en het leven daarna gewoon weer opgepakt kon worden. Het enthousiasme van beide kanten om oorlog te voeren, kwam voort uit de `survival of the fittest'-gedachte en dat oorlog de manier was om veranderingen tot stand te brengen. Bovendien zorgde oorlog voor de vorming van een nationale identiteit, een gevoel van samenzijn.



Hoofdstuk 8 The European Crisis
door Christie


De oorlog verliep niet geheel zoals Von Schlieffen het had gepland. Van een bewegingsoorlog werd het westfront gedurende september een stilstaande loopgravenoorlog waar slechts ten koste van vele doden kleine stukjes land veroverd werden. De regeringen van de oorlogvoerende naties namen de controle over hun economieën op zich en lieten zo liberale ideeën varen.

In Duitsland werd de invloed van de staat op de economie steeds groter en in 1916 werd het Hindenburgprogramma in werking gesteld om al Duitslands reserves te mobiliseren. Deze acties vergrootten een trend richting grote bedrijven en kartelvorming. Dit legde de oude politieke groeperingen weer bloot. Grootindustriëlen probeerden profijt te hebben van de situatie. Op het Pruisische oorlogsministerie probeerde men echter, tot verrassing van de socialisten, goede verhoudingen met de vakbonden te hebben om continue arbeid te garanderen. Deze Burgfrieden-achtige samenwerkingsmentaliteit eindigde echter in 1916 toen de personen die met de sociaal-democraten hadden samengewerkt, werden verwijderd, de macht van de oorlogsministerie naar de Generale Staf ging en er een dictatuur werd gesticht.

In Frankrijk had de Duitse inval zeer negatieve gevolgen voor de economie, omdat belangrijke industriegebieden door de Duitsers bezet waren of in de gevechtszone lagen. De Fransen waren zo gedwongen meer te importeren en hun industrie te moderniseren en reorganiseren. Ook de landbouw leed onder de oorlog omdat veel boeren gemobiliseerd waren en belangrijk landbouwgebied bezet was. Vluchtelingen en werkkrachten trokken van de oorlogsgebieden naar andere delen van het land en vrouwen namen het werk van mannen over. Het oorlogsgebied werd door het leger geregeerd e dit zorgde voor conflicten met het parlement, bijvoorbeeld over de controle op de wapenproductie. De eerste paar maanden van de oorlog was de regering zelfs naar Bordeaux uitgeweken, maar daarna werd de regeringsmacht over de productie weer voortgezet.

In Italië moest de industrie in de oorlog ook verbeterd worden. De hogere staatsinvloed leidde hier echter tot grotere corruptie en dus groter wantrouwen van het volk tegen de regering.

De Britse regering had ene tekort aan mannen en munitie. In 1915 werd Lloyd George aan het hoofd van de munitieproductie gesteld en in 1916 werd er n dienstplicht ingesteld, omdat het systeem uit 1915 (Lord Derby), waarbij mannen `vrijwillig' bijtekenden niet genoeg had opgeleverd.

Het tekort aan werkkrachten zorgde ervoor dat vrouwen werden ingezet, wat bijdroeg aan hun emancipatie. Ook voor de arbeiders leverde de oorlog voordelen op, omdat de regeringen gedwongen waren door de grote behoefte aan arbeidskrachten met de socialisten/vakbonden samen te werken.

Ook geldproblemen teisterden de oorlogvoerende landen. Dit loste men op door in binnen- of buitenland geld te lenen, wat echter na de oorlog leidde tot betalingseisen van de bondgenoten en (patriottistische) burgers die hun geld hadden geleend. Ook indirecte belastingen werden ingezet, wat door de dalende consumptie niet hield. Alleen in Engeland werden de directe belastingen verhoogd. Alle landen hadden dezelfde problemen (opsomming blz 201-202), maar losten ze verschillend op.

De mogendheden probeerden nog steeds het Westelijk Front te doorbreken en waren hiervoor opzoek naar nieuwe wapens (gifgas, tanks) en bondgenoten. Turkije sloot zich oktober 1914 bij Duitsland aan en Engeland probeerde Bulgarije over te halen, dat zich echter in 1915 bij Duitsland aansloot. Servië was in 1915 min of meer uitgeschakeld. De Grieken lieten wel geallieerden op hun grondgebied toe, maar waren pro-Duits tot de staatsgreep van 1917. In 1915 hadden de Duitsers dus duidelijk de overhand in Zuid-oost Europa.

Het meeste werd verwacht van Italië. Het was neutraal gebleven ondanks een bondgenootschap met Duitsland en Oostenrijk-Hongarije. De gevoelens waren pro-Duits, maar tegen Oostenrijk-Hongarije van wie het gebieden wilde hebben. Het onderhandelde zowel met de geallieerden als de centrale machten en sloot zich op 23 mei 1915 aan geallieerde kant bij de oorlog aan. Dit ging echter niet zonder binnenlandse problemen. Tussen de naar neutraliteit neigende regering en de gemengde groepen die op oorlog aan de geallieerde kant riepen. In de herfst van 1914 mengde de socialist Mussolini zich in de discussie. De socialisten waren tegen oorlog en probeerden contact met socialisten in andere landen te leggen. Mussolini was echter voor deelname aan de oorlog aan de geallieerde kant en brak met de socialisten, waarop hij een campagne voor interventie startte. Veel parlementariërs twijfelden echter door de kracht van Duitsland. Er ontstond ene regeringscrisis die alleen door de koning kon worden opgelost en vanwege de druk van de straat werd er daarna voor oorlog gestemd. De belofte van grote gebieden van Oostenrijk-Hongarije aan Italië laat zien hoe de oorlogsdoelen langzamerhand veranderden. Na de deelname van Turkije aan de oorlog hoopte Engeland ook op meer invloed in Egypte en beloofde men Constantinopel aan Rusland.

In Duitsland hielden de plannen uit september 1914 over wat er na de oorlog moest gebeuren stand. Men wilde annexatie van industrieel Lotharingen, de kanaalkust, Liège en Verviers, de beheersing van Belgiës buitenlandse politiek en uitbreiding naar het oosten zodat er samen met Oostenrijk-Hongarije ene groot Mitteleuropa zou ontstaan. De annexaties waren echter niet de reden dat de oorlog begonnen was, ze werden pas naar het uitbreken ervan geformuleerd en steeds weer aangepast.

Terwijl de oorlog voortging voelden de regeringen zich genoodzaakt de vele aantallen doden met een doel te rechtvaardigen. Er ontstond echter ook ene discussie over de mogelijkheid tot een onderhandelde vrede. Zowel Wilson als de Paus riepen op tot het openbaar maken van oorlogsdoelen om te kunne onderhandelen. De antwoorden bleven achterwege of bleven steken in hoogdravende propagandapraat, sterk uitgebreid sinds 1914.

De marineoorlog verliep anders dan men gedacht had. Er was slechts één grote zeeslag geweest en daarna richtte men zich op wederzijdse blokkade. Duitsland overwoog zelfs ook neutrale schepen die Engeland bevoorraden te laten zinken (Tirpitz). Bethmann-Hollweg was bang de VS hiermee in de oorlog te betrekken. De Generale staf kreeg echter gedurende 1916 steeds meer macht ten koste van de civiele overheid en in 1917 wist het nieuwe hoofd van deze staf Hindenburg met steun van de Reichtag de onbegrensde zeebotenoorlog door te voeren.

Men dacht hiermee Groot-Brittannië in 6 weken te kunnen verslaan, wat ook bijna lukte, tot men de schepen in konvooien liet varen. Ondertussen had de VS inderdaad de oorlog aan Duitsland verklaard (om het gevaar voor de handel en Duitse beloftes van gebiedsuitbreiding aan Mexico). Dit veranderde het machtsevenwizht en liet de oorlog boven een inter-Europees landjepik uitstijgen. Wilson zag de Amerikaanse deelname aan de oorlog als een soort kruistocht voor democratie en een nieuwe wereldorde. Deze retoriek was bij nog geen enkele Europese leider gehoord, slechts bij de Britse oppositie waarmee Wilson dan ook contacten onderhield. Voor ons klinken woorden hol en hypocriet, maar voor Europa brachten ze hoop en rechtvaardiging.

Begin 1917 kregen de oorlogvoerende landen last van interne problemen. In Groot-Brittannië en Frankrijk leidde dit tot politieke instabiliteit, in Duitsland tot ene militaire dictatuur en in Rusland tot revolutie.

Gedurende 1916 groeide de kritiek op de Britse premier Asquith en door persoonlijke en politieke kwesties moest hij aftreden. Hij werd opgevolgd door Lloyd George die een klein oorlogskabinet stichtte voor economische en strategische planning, maar geen fundamentele veranderingen teweeg kon brengen. Het verschil tussen de lijdende soldaten en de burgers thuis werd steeds groter. De introductie van dienstplicht bracht enige gelijkheid, maar de traditioneel Britse afkeer van oorlog bleef aanwezig. Pacifisten werden slechts behandeld, maar het bestaan van een regeling voor dienstweigeraars was al een teken van die traditie.

In verscheidene landen begonnen intellectuelen (Bertrand Russel, Stefan Zweig) kritiek op de oorlog te uiten of zelfs contact met elkaar te zoeken. Zwitserland werd het toevluchtsoord voor oorlogscritici. Hier ontstond ook de Dada-beweging.

De Franse en Engelse regering hadden hun hoop gezet op een offensief van de Fransegeneraal Robert Nivelle in 1917. Het liep echter op niets uit. Het Franse leger begon te muiten na het zinloze offensief, de Engelsen werden bij ene hernieuwde poging de slachtpartij van Passchedaele ingeleid. Deze campagne leidde ook tot steeds meer politieke en literaire kritiek op (de) oorlog. Er ontstond ook veel literatuur met ene ondertoon van stoïcisme, acceptatie en `het beste ervan maken' (Robert Graves).

In Frankrijk eindigde de relatieve politieke rust van de Union Sacrée met de val van de regering in maart 1917. De nieuwe regering, zonder socialisten, kreeg direct te maken met de gevolgen van het mislukte Neville-offensief. Het moreel van de muitende soldaten moest opgekrikt worden door Pétain die de omstandigheden voor de soldaten verbeterde en hen meer rust gaf. De regering werd van zowel links als rechts aangevallen voor respectievelijk onnodig bloedvergieten en het niet krachtig genoeg voeren van de oorlog. De regering werd achtervolgd door schandalen, geruchten en complottheorieën. In november viel de regering opnieuw en nu was de keus tussen een oorlogs- en ene vredesgeziend kabinet. De president vroeg de oorlogsgezoinde Clemenceau een regering te vormen. Hij regeerde praktisch alleen, maar wist wel een vorm van vertrouwen in de regering en de legerleiding te herstellen.

Ndanks dat Duitsland in 1917 aan de winnende hand was, was de binnenlandse situatie ook hier instabiel. De groeiende macht van Hindenburg maakte de positie van de parlementariërs en de kanselier lastig. De Engelse blokkade bego ook z'n vruchten af te werpen en het feit dat steeds meer mensen zich tegen de oorlog keerden veroorzaakte ene breuk in de Burgfrieden en de oprichting van de antioorlogsgezinde USPD (unabhängig). Het in het nauw gedrukte parlement vroeg om hervormingen voor na de oorlog, vooral algemeen kiesrecht in Pruisen. De keizer stelde een commissie aan om de kwestie te bekijken. Toen de Duitse militaire situatie verslechterde in juli 1917 begonnen steeds meer Reichstagleden zich uit te spreken voor een onderhandelingsvrede. De Generale Staf stelde daarop de positie van de kanselier ter discussie en Bethmann-Hollweg moest aftreden. Zijn opvolger Georg Michaelis kon echter niet voorkomen dat de Reichstag een vredesresolutie aannam. Maar dit haalde weinig uit omdat men geen afstand wilde doen van Elzas-Lotharingen. De Reichstag wist nog Georg Michaelis af te zetten, maar eigenlijk was het een krachteloos orgaan. De echte macht lag bij Hindenburg en Ludendorff (Generale Staf) met hun annexatieplannen.

Duitslands zwakte kwam ook voort uit de zwakte van Oostenrijk-Hongarije. De monarcie was in een ernstige crisis sinds de dood van Franz Joseph (1916 - nieuw keizer: Karl). Daarnaast begon Hongarije ene steeds onafhankelijker koers van Wenen te varen terwijl dat door de blokkades juist erg afhankelijk was van het Hongaarse graan. Het leidde tot problemen en voedseltekorten in Oostenrijk. De keizer dacht dat de monarchie niet nog een jaar oorlog zou overleven en begon daarom geheime onderhandelingen met de geallieerden. Frankrijk en Italië wezen deze aparte vrede echter af en de voorstellingen waren onrealistisch omdat Oostenrijk-Hongarije in feite niets zonder Duitsland kon. Karl riep ook voor het eerst sinds 1914 het parlement bij elkaar. Maar de verschillende nationaliteiten bleken nu in nog hogere mate slechts met de eigen belangen bezig te zijn omdat zij de naderende splitsing van het rijk verwachtten.

In Rusland waren dezelfde factoren aanwezig als in andere oorlogsvoerende landen, maar hier werd het nog verstekt door de autocratische positie van de tsaar die in 1905 wel de formatie van de Doema had moeten toestaan, maar diens macht ernstig beperkt had. Vanaf 1914 waren er echter commissies opgericht om oorlogszaken te regelen die macht verwierven ten koste van de tsaar. In 1915 had de tsaar het opperbevel over het leger op zich genomen terwijl het zeer slecht ging met het front. Het offensief van 1916 verbeterde weinig. Voedseltekorten, dalende militaire discipline en verdenkingen dat de tsarina de Duitsers zou helpen verslechterde de toestand. Conservatieven probeerden in 1916 de tsaar te helpen door zijn slechte raadgever Rasputin te vermoorden. De Doema werd het symbool van de mogelijkheid van een liberaler regime maar de belangrijkste ontwikkelingen vonden daarbuiten plaats. In maart na de sluiting van de Doema ontstonden er grote stakingen en muiterijen in St. Petersburg. Op 15 maar werd er een regering gevormd door de Doema, gesteund door de Sovjet, en de tsaar moest aftreden (februarirevolutie). Dit maakte Rusland voor z'n bondgenoten een acceptabeler partner, maar de Russen vroegen slechts om land en vrede, wat de regering niet kon geven. Het stond voor de lastige taak ene parlementaire democratie te ontwikkelen zonder infrastructuur, discipline of middenklasse. De spontaan ontstane sovjets waren het enige orgaan dat nog overeind stond en de regering moest wel met hen samenwerken (Kerenski had in beide zitting). Op oorlogsgebied kwam met tot het compromis dat men zou oproepen tot vrede zonder annexaties en schadeloosstellingen. Dit gaf de antioorlogsminderheden in Europa weer hoop. In 1915 was er in Zwitserland (Zimmerwald) een internationaal, maar niet-representatief, socialistisch congres geweest. Dit legde drie richtingen bloot:

degenen die geloofden dat er direct vrede moest komen (o.a. SPD)

degenen die de oorlog in een burgeroorlog en revolutie wilden omvormen en een Derde Internationale wilde oprichten na het falen van de Tweede (Lenin)

de middengroep die dacht dat de oorlog voor de revolutie gebruikt kon worden maar geen complete breuk met het verleden en de Tweede Internationale wilde en vond dat er in sommige landen eerst vrede en ene bourgeoisrevolutie moest komen

In Frankrijk en Duitsland werd de anti-oorlogsbeweging vooral onder socialisten steeds sterker. Socialisten in neutrale landen zagen de heroprichting van de Tweede Internationale als een manier om een eind aan de oorlog te maken. Ze organiseerden in juni 1917 een congres in Stockholm over oorlogsdoelen en onderhandelde vrede. De oorlogvoerende lande zagen echter niets in dit congres en verboden de socialisten erheen te gaan.

De Russische regering had nog steeds dezelfde grote problemen. Maar het blijft raadselachtig hoe zo'n marginaal groepje als Lenin en z'n bolsjewieken revolutie konden maken. Hij loste de problemen niet op, maar maakte ze erger om er gebruik van de maken voor z'n revolutie. Lenins tocht naar Rusland was mogelijk gemaakt door Duitsland, en hoewel ze het later liever wilden vergeten, waren de bolsjewieken een tijdje gesteund uit Duitse gelden om verdeeldheid onder de tegenstanders te zaaien. Lenin pakte de leiding over de bolsjewieken weer op en richtte z'n aandacht op de sovjets. Trotski kwam naar Rusland en sloot zich bij hen aan. In juli ontstonden vele spontane demonstraties waarvoor de regering de verantwoordelijkheid bij hen legde. De groep werd onderdrukt en Lenin vluchtte naar Finland waar hij `State and Revolution' schreef over de onvermijdelijkheid van een gewelddadige revolutie. Het bestaande systeem zou geheel afgebroken moeten worden en na een overgangsperiode van `dictatuur van het proletariaat' zou de klassenloze samenleving ontstaan. Van 24 op 25 oktober pleegden de bolsjewieken revolutie. Het leger weigerde de regering te hulp te schieten. Op het congres van sovjets die avond kregen zij veel kritiek, maar de sovjets accepteerden de macht en stelden een uit bolsjewieken bestaande raad van volkscommissarissen aan. De constitutionele vergadering waarin de bolsjewieken slechts een minderheid hadden werd naar huis gestuurd. Lenin had gedacht dat de revolutie ook in andere landen dichtbij was. Maar in Frankrijk en ook Duitsland (ondanks de massale stakingen van januari 1918) wist de regering de macht te houden. In Italië steeg het extremisme aan beide kanten, maar overleefde de regering ook ternauwernood.

De Sovjetregering riep op tot open onderhandelingen over vrede en publiceerde de geheime verdragen van de tsaar met de bondgenoten. Engeland en de VS reageerden met ene oproep tot het bekendmaken van oorlogsdoelen en Wilson publiceerde zijn 14-puntenplan. Dit was een handreiking richting liberale waarden en een vrede zonder annexaties en herstelbetalingen en tegen de geheime diplomatie en tevens ene poging om Rusland in de oorlog te houden. Het bevatte eisen voor zelfbeschikkingsrecht voor specifieke landen en nationaliteiten en de oproep tot een supranationale organisatie.

Rusland sloot met Duitsland de vrede van Brest-Litovsk onder zeer slechte voorwaarden voor Rusland. Maar Lenin wilde zich op de binnenlandse problemen kunnen richten. De geallieerden maakte deze vrede alleen maar vastberadener, omdat zij zagen wat Duitsland van hen zou vragen als zij zouden verliezen. Ludendorff plande een westelijk offensief met de troepen van het oostfront. De tijd drong, want in Duitsland nam de onrust toe. De aanval kwam op een moment van onenigheid tussen de geallieerden. Generaal Foch was boven de Engelse en Franse generaals Haig en Pétain gesteld en ze wilden alledrie op een andere manier op de aanval reageren. Parijs leek net in gevaar te komen toen de Duitse middelen opraakten en zij door de geallieerden teruggedreven werden. Hoewel zij nog steeds voordeden de oorlog te kunnen winnen, begon het inzicht te rijzen dat de oorlog niet puur militair beëindigd kon worden. Duitsland was er slecht aan toe, maar zijn bondgenoten nog slechter en de geallieerden kregen vanaf september vrij spel op de Balkan. Ludendorff zag in dat als men het leger wilde behouden om een revolutie te voorkomen, er een wapenstilstand getekend moest worden. Maar eerst moest er een nieuwe regering gevormd worden (Prins Max en twee leden van de SPD). Op 3 oktober vroeg Duitsland om een wapenstilstand en op 11 november kwam er een eind aan de oorlog.


Joll, Hfst 9 Revolution and Counter-Revolution door Francis

â–º Na einde Eerste Wereldoorlog nog oorlog in Rusland: antibolsjewieken: nieuwe regering en Ukraine+Balkan: nationalisme en centraal+Z-O Europa: val Habbsburgse rijk, economie ontwricht in Europa, angst revolutie

â–ºRevoluties in Oostenrijk, Duitsland en Hongarije tussen 1918-1919: angst verspreiden. Derde Internationale in Moskou in 1919 gevestigd. Centraal Europa economisch en politiek labiel, bij de nieuwe staten waren de grenzen, de vorm overheid en de economische basis nog niet aanwezig. Ook in Frankrijk + Engeland economische moeilijkheden en onrust arbeiders.

â–ºIn Duitsland gevaar revolutie grootst; hopenloze economische+politieke situatie. Vrede op basis Wilsons Veertien Punten, maar overwinnaars wilden interne veranderingen in Duitsland: Ludendorff en keizer moesten weg > 26 oktober 1918 nam Ludendorff ontslag, Wilhelm II vertrok in november naar Nederland. Maar weinig mensen wilden republiek in Duitsland, maar Onafhankelijke Socialisten en Spartacisten (werden in 1919 Communistische Partij Duitsland: KPD) en de Amerikanen wilden de keizer graag kwijt. Keizer zocht steun bij leger, maar die hielpen hem ook niet. Oktober 1918 Prins Max hoofd overheid Dld, november werd dat Friedrich Ebert. 9 November verklaarde collega Scheidemann dat Dld een republiek was. Karl Liebknecht: leider Spartacisten: Dld vrije, socialistische republiek. Revolutionairen mislukt door: 1.onenigheid KPD en Onafhankelijke Socialisten, 2. revolutionairen kregen nooit macht over oude administratief systeem (wat de sovjets in Rld wel lukte >verschil) dus Links bedreigde macht overheid nooit echt. Rosa Luxemburg (ook leider revolutionairen): opstand arbeiders komt spontaan, moet je niet doordrukken (i.t.t. Lenin dus). Communisten minderheid in Dld. Nadat ze tegen eigen theorie in toch revolutie probeerde door te drukken (januari 1919, mislukking) samen met Liebknecht gearresteerd en vermoord op 15 januari 1919. Ook januari: Constituent Assembly gekozen, Sociale Democraten grootst. Kwam samen in Weimar Republiek. SD poging sociale revolutie >afkeer Eber, was nl bang afbraak ordelijke administratie. Maar positie socialisten zwak, want wilden alleen door conservatieve bureaucratie beleid uitvoeren en alleen m.b.v. conservatieve leger orde houden >wilden geen fundamentele veranderingen doorvoeren. Kloof socialisten en communisten. Veel vijandig t.o.v. Weimar Republiek, meningen verdeeld.

Onafhankelijke Socialistische Partij wel tegen keizer, maar niet actief revolutionair. Verkiezingen 1920 wonnen Links en Rechts, Midden verloor. OSP sterk> hoop die zorgen voor revolutie. Kapp (rechts) probeerde m.b.v. Freikorps (ex-leden leger) macht te grijpen (=Putsch), maar mislukte.

Freikorps net zoiets als Militia. Munchen broeiplek counterevolutionaire gedachtes (völkisch, raciaal, antisemitisme hoofdpunten). Gedachte Weimar Republiek Systemzeit> opgelegd van buiten, geen nationale roots. Alhoewel veel overeenkomsten tussen omstandigheden in Dld en Italie in periode 1920-1923, in Dld nog geen massale aanhang.

►Rusland: Lenin vond dat revolutie alleen kon plaatsvinden als in geïndustrialiseerd West-Europa ook revolutie was, anders zouden kapitalisten daar socialisten in Rld onderdrukken. De Geallieerde Overheden: angst Dld wapens krijgen uit Rld, weinig kennis Bolsjewieken. Eng: angst Turkse overwinning op Rld en voor mogelijke dreiging Perzie en India >1917 al leger gestuurd. Japan wilde profiteren van verwarring om zo te vestigen in Siberische zeestraat. 1918: Brit, Fra, Am, Jap allen ergens in Rld legers. Grepen in Revolutie: mislukking, niemand wilde eigenlijk, Witte leger incompetent, socialisten en liberalisten konden het niet eens worden> 1919 terugtrekken Geallieerde en Amerikaanse troepen. In 1920 Polen invasie Rld om Ukraine en Byelorussia los te krijgen van Sovjet-Unie, gesteund door Fr>Rode leger wel effectief (o.l.v. Trotsky), dreef Polen terug. Grenzen S-U vastgesteld.

Begin stichting Komintern (Communistische Internationale) in maart 1919, meeste vanuit Rld (reizen naar Rld nl nog erg moeilijk). Volgens sommigen nog te vroeg (Duitse comm.). 21 Maart Hongarije onder Sovjet-Unie en Bavaria als Sovjet republiek geclaimd. Lenin: geen compromis, onvoorwaardelijke steun aan Komintern vereist (21 Punten).

Na burgeroorlog adempauze nodig: 1921: NEP (Nieuwe Economische Politiek). Aanhang communisme nog steeds niet zo massaal als bedoeld: Lenin ging diplomatieke methodes gebruiken om kapitalisten verdeeld te houden+tegelijkertijd opbouwen nationale communistische partijen niet alleen voor revolutie maar ook voor Russische buitenlandse politiek. Rld iets meer uit isolatie. 1924 dood Lenin.

â–ºHongarije: Michael Karolyi (liberaal) aan macht in 1918, had weinig aanhang. November 1918 communistische partij, o.l.v. Bela Kun, tegen Karolyi en SDP. Kreeg wat steun door hongersnood. In 1919 nam kritiek van alle kanten op Karolyi toe en 21 maart gaf hij macht aan proletariaat; Kun dus. Kuns moest Tsjechen, Roemenen en Joegoslaven bevechten> verdeeldheid in overheid. Dictatorschap proletariaat dus geen succes.

â–ºBavaria: Ook revolutie, o.l.v Kurt Eisner (socialist), koning vluchtte 1919. Overheid te maken met revoluties links (meer macht proletariaat) en rechts (autonomie en einde socialisme). 21 Februari 1919 Eisner vermoord door nationalist> verwarring> onafhankelijke socialistische republiek uitgeroepen, een week anarchisten aan de macht, communisten probeerden revolutie maar te laat> Duitse leger greep in en socialistische overheid kwam weer aan macht.

â–ºOok in Oostenrijk mislukte communistische revolutie, de Sociaal Democratische overheid onderdrukte zonder veel moeite de revolutie van 1919.

â–ºIn Frankrijk behield de overheid steun van de bevolking en kreeg het communisme slechts een kleine aanhang. Wel stakingen, botsingen bonden en werkgevers> `civilian battle of Marne' (1919/1920). Maar geen revolutionele situatie daar> 1919 conservatieve Kamer gekozen. Eerste communistische partij (CGT) kwam zelfs van Links, accepteerde in 1920 de 21 stellingen en werd lid Komintern. Maar wilden eigenlijk niet zelfde als comm. Rld en niet massaal aantal aanhangers. In 1921 splitste groep af (voor comm. leiderschap), werd CGTU (Confederation Generale de Travail Unifiee), maar die het ook niet eens met Moskou.

Socialisten: geen tussenweg communisme en socialisme. Fra bleef tot 1930 qua politiek bijna onveranderd t.o.v. voor de Tweede Wereldoorlog.

â–ºIn Italie leek mogelijkheid revolutie grootst. 1923 Socialistische partij gesplitst> counterrevolutionaire overheid aan macht, en binnen 3 jaar compleet dictatorschap Mussolini.

Na WO I teleurstelling, want niet zoveel grond gewonnen als verwacht en economisch slecht. Zelfde parlement van 1913-1919> gingen niet met tijd mee, Dicianovismo (gedachte 1919 begin nieuwe era). Zelfs Vaticaan moderniseerde; kwam katholieke partij: `Popular Party'. In 1919 veel stakingen+botsingen met politie. Socialistische partij (leider Serrati) werd lid van Komintern. 1920 Piek revolutionaire golf> reeks stakingen door metaalwerkersbond. Industrialisten sterke pressiegroep: Confindustria> wilden meer georganiseerd> bondgenoot Mussolini (had toen nog weinig steun), tegen socialisten. Socialisten zuiverden ondertussen hun partij, alle niet-communisten eruit> breuk, meerderheid tegen accepteren voorwaarden Komintern. Gramsci: left-wing Marxist + Bordiga, enkele leiders revolutie 1919/1920, waren oneens (B.: niet alles was Komintern eist doen, tegen deelname verkiezingen enz.). Verschillende afscheidingen van socialistische partij: Verenigde Socialistische Partij (Turati), Maximalisten (Serrati). Fascisme: kritiek liberale instituties en waarden, intens gevoel nationale trots + verlangen dit te rechtvaardigen door van Italie een grote militaire en imperiale macht te maken, geloof directe actie nodig doelen te bereiken. Vb: Fiume, stad die tot 1918 tot Hongarije behoorde, wilde Italie hebben, maar kregen ze niet in Treaty of London. Joegoslaven kregen de stad. Na massaal&dramatisch aandringen nationalisten sloot overheid verdrag met Joegoslavie om Fiume vrije stad van beide landen te maken. D'Annunzio (o.a. schrijver) steunde Mussolini, was verantwoordelijk verkrijgen Fiume. Om steun te winnen liet Mussolini antigeestelijkheid punt vallen> 1929: Lateran Treaty: Vaticaan onafhankelijke staat. Economisch slecht, fascisme kreeg meer kans. 1922 Mussolini Minister-president. Geheime politie (Militia), tegen communisten en socialisten. 1926 Mussolini dictator> 1 partij.

â–ºSterkste counterrevoluties: fascisme en nationaal-socialisme. Gebruik propaganda.

Samenvatting hoofdstuk 10: The search for stability door Esther.

De Eerste Wereldoorlog die eindigde in 1918 had als doel de machtsbalans in Europa te formeren. De vredestichters stelden de Europese belangen centraal. Voor de generatie die de vreselijke oorlog (veel doden, materiele en emotionele schade) meegemaakt hadden was het moeilijk te begrijpen welke invloed we oorlog op Europa en haar positie in de wereld had, de relaties waren voorgoed veranderd.

In de 50 jaar voor 1914 was de Europese superioriteit vanzelfsprekend in de wereld. Technologisch en ideologisch liep de Europese imperialistische regerende klasse voorop. Ook na de oorlog geloofden ze het recht te hebben over anderen te heersen. Tussen de oorlogen in kwamen er tegenwerpingen tegen dit geloof, vooral van de Bolsjewieken in de Sovjetunie. Maar voor de elite in Europa waren problemen buiten Europa tweederangs en werden behandeld naar Europees belang. Pas na WOII werd dit gedrag afgezwakt.

Politieke redenen waarom Europa tussen de oorlogen zo met zichzelf bezig was:
De regerende elite werd opgeschrikt door de dreiging van revolutie in Europa en probeerde haar macht te behouden.
Er moest vrede gemaakt worden met Duitsland.
Er moest gewerkt worden aan een nieuw internationaal systeem, de League of Nations
Engeland, Frankrijk en de VS kwamen in januari 1919 op de vredesconferentie samen.
Frankrijk wilde veiligheid door Duitsland in alle opzichten klein te houden.
Ze wilden de west bank van de Rijn (Alsace-Lorraine), een ontwapening van Duitsland en herstelbetalingen. Engeland wilde dat Duitsland zou betalen voor alle aangericht schade, maar snapten dat de Engelse economie daar ook last van zouden hebben.
Wilson wilde een nieuwe orde in Europa vestigen. De Duitsers accepteerden dat de vredesonderhandelingen op de veertien punten gebaseerd zouden worden. Door alle tegenstrijdige belangen van de verschillende landen waren ze praktisch moeilijk uit te voeren.

Besluiten, Verdrag van Versailles:
Wilson en Lloyd George konden Frankrijk overtuigen het Rijnland niet in te nemen. Het gebied zou wel 15 jaar bezet worden door geallieerde troepen. De Franse leiders werd beloofd dat Engeland en de VS Frankrijk militaire hulp zou verlenen als Duitsland zou aanvallen.

De ontwapening: Duitsland mocht een leger hebben van 100.000 man, dienstplicht afgeschaft en bepaalde wapens verboden. Naar artikel acht uit the Covenant vond Wilson dat alle landen uiteindelijk op zo'n niveau moesten komen, wat het geheel erg vaag maakte.

Over de herstelbetalingen was het helemaal moeilijk beslissen. Dat er betaald moest worden was duidelijk, maar hoeveel? Duitsland werd een moreel schuldgevoel opgelegd, zij zouden de oorlog begonnen zijn. In Duitsland werd het vredesverdrag als een opgelegd Diktat gezien. De nadruk lag niet op het maken van een nieuwe start maar op het nemen van morele en materiele strafmaatregelen. Welk bedrag zou alle partijen tevredenstellen? Wat zou niet de economie en de internationale relaties ruineren?

Verder bleek het onmogelijk een Poolse staat te creeren zoals Wilson beloofde. Er zou altijd een Duitse minderheid afgescheiden worden en Duitse gebieden zouden gescheiden worden (Danzig uiteindelijk stad van Volkenbond, Duitsers verliezen Polish corridor)
Ook Oostenrijk mocht niet aan Duitsland toegevoegd worden, dit tegen de zin van de lokale bevolking in.

Wilson accepteerde het uiteindelijke besluit dat niet helemaal strook met zijn punten in de hoop dat de Volkenbond (vanaf 1920) een alternatief zou bieden. Dit was een grote tegenvaller en Wilson kreeg steeds meer kritiek. Hij werd in 1920 opgevolgd door Warden. Amerika werd geen lid van de VB en het verdrag over militaire bijstand aan Frankrijk werd nooit officieel
Warden gaf de verantwoordelijkheid aan Engeland en Frankrijk een stabiel systeem van veiligheid in Europa te maken, terwijl Wilson met de VB de vredesbesprekingen wilde verbeteren.

De Duitsers tekenden het VvV geheel tegen hun zin.
De ontwapening werd uiteindelijk met een ultimatum geforceerd in januari 1921. Maar de Duitsers vonden toch nog ruimte. Het kleine leger was een superieure selectie en de Duitsers slaagden erin in het geheim te bewapenen.
De herstelbetalingen zorgden voor crisis tussen Dui. en Fr. En politieke onenigheid tussen Eng. en Fr. De fransen hadden gewoon geld nodig. Maar mannen als Churchill en Keynes pleitten tegen de betalingen. De Engelsen waren milder en wilden de betalingen vooral om de morele reden.
In jan. 1921 kwamen ze tot een bedrag, in dec. gaf Duitsland al aan dat het de betalingen niet aankon door de hard achteruitgaande economie. Er kwam een enorme inflatie.
Europa was instabiel (Mussolini, Engeland-Ierland enz.) De Fransen dreidgen Duitsland binnen te vallen als het niet snel betaalde. 11 jan. 1923 vielen ze het Ruhr basin binnen. Deze actie leidde tot een franse inflatie en een verslechtering van hun aanzien. De Duitsers lieten het gebeuren passief toe en het vertrouwen in de Duitse economie en staat verdween totaal.

Gustav Stresemann (Duitse volkspartij) kwam in aug. 1923 aan de macht. Hij zag dat Duitsland zijn gezicht weer terug moest krijgen als een grootmacht, de economie weer moest gaan draaien en dat er aan de verdragen gewerkt moest worden. Hij was bereid met de fransen te onderhandelen.
Twee problemen: de communisten die revolutie wilden. Ze gingen recht tegen Stresemann in en zorgen voor onrust, maar het kwam niet tot revolutie.
Hitler die zijn opmars maakte met de NSDAP, nazi.
Het leger (staat in de staat) zorgt er voor dat deze factoren niet het einde betekenen van de Duitse staat.
Midden 1923 word door Stresemann een nieuwe munteenheid gevormd, maar internationale actie was nodig om de Duitse economie echt te laten herstellen. Maar dat was ook niet aan Frankrijk uitbesteed.
De Amerikaanse bankier Charles G. Dawes kwam met een plan in 1924 waar de Franse (Poincare) en Duitse overheden het mee eens waren. Hij had een 5jarenplan dat zou werken als de Duitse economie weer zou gaan functioneren. De VS leende Duitsland geld en het vertrouwen in de economie leefde weer op. Owen D. Young ging aan de slag met de resultaten die al geboekt waren. De betalingen liepen door tot 1988.
Politiek ging Duitsland ook vooruit. In 1930 trokken de laatste troepen uit het Ruhr. Duitsland werd in 1926 aan de Volkenbond toegevoegd.
In het Verdrag van Locarno (oct 1925) garandeerden de Britten en Italianen de Belgie en Frankrijk tegen een Duitse aanval en de Duitse grenzen tegen een Franse aanval. Stresemann, Briand en Chamberlain `were awarded' voor dit verdrag de Nobelprijs. Dit was een omslagpunt tussen de jaren van oorlog en die van vrede.

Europa tussen 1925 en 1929 bood gronden voor nieuwe hoop. Alle landen leken de levensomstandigheden te verbeteren.

Maar:
Stresemann werd bij alles wat hij deed bekritiseerd door de nationalisten. In Duitsland hing een stabiele overheid af van de handhaving van een coalitie tussen verschillende partijen en van Duitslands economische herstel.
In Frankrijk faalde het belastingsysteem waardoor er nooit genoeg geld was voor sociaal welzijn. De provinciale middenklassen wilden zo min mogelijk overheidsbemoeienis. Het Franse systeem was afhankelijk van zo min mogelijk verandering.
Rusland was geen balans meer tegen Duitsland en het werd afgesneden van Europa. Stalin en Trotsky streden om macht, de economie werd gereorganiseerd. Communistische partijen en gedachtegoed werden verspreid. Maar het was geen bedreiging voor Europa.

Nationaal zelfbeschikkingsrecht en internationale orde bleken niet uit elkaar voort te vloeien, maar elkaar juist tegen te werken. Etnische grenzen zijn moeilijk te trekken. En nieuwe staten gingen ook niet automatisch functioneren als parlementaire democratieen (door economische problemen, weinig ervaring).
Oostenrijk werd in leven gehouden door leningen van de VS. Wenen was geen hoofdstad meer van het grote rijk. Conflicten tussen de stad en het platteland zorgden voor rellen en een einde van de parlementaire overheid. (VB Polen, Joegoslavie, Bulgarije, Roemenie blz. 296)
De instabiliteit van de Oost-Europese overheden droeg bij aan de internationale situatie in de omgeving en konden dus geen goede alliantie met Frankrijk vormen (ipv Rulsand).

Grootmachten in Oost-Europa Het nationalistische en antisemitische Polen leek een grote militaire grootmacht, net als Tsjecho-Slowakije. Dit land had wel vele problemen door de verschillende nationaliteiten en een kwetsbare internationale positie.

Door deze omstandigheden veranderde nationalisme in liberale zin in een politiek geloof dat de liberale samenleving zou vernietigen. Europa was verdeeld in degenen die het VvV wilden herzien (Dui. Hong. Italie) en die het wilden behouden (Fr. Pol. Tj-Sl. Roem.)
In het Westen hoopte Stresemann op betere relaties met Fr. en Eng. om het VvV te kunnen herzien. Hij kreeg nooit politiek support in Duitsland, stierf in 1929: het moment dat de economische wereldcrisis zich aankondigde.



H12: Fascism,communism and democracy, 1929-37 door Sophie

In Oktober 1929 storten de beurzen in New York in. De gevolgen in Europa waren groot, boeren en industriele werkers zaten zonder werk. De landen die voor hun wederopbouw afhankelijk van buitenlands geld waren, (vooral Duitsland) konden door het tekort aan geld in de VS hun werknemers niet meer betalen. Publieke werken en huizenbouw werd stop gezet en werknemers naar huis gestuurd. Door groeiende werkeloosheid en het snel afnemen van het vertrouwen in de economie, probeerden regeringen een beleid van deflatie, minder uitgaven, minder loon voor ambtenaren, en het wegsturen van overbodige werknemers. Hierdoor werden de problemen van koopkracht en werkeloosheid alleen maar groter.

De crisis zorgde voor grote schade aan het politieke systeem. Uiteindelijk kijkt men naar de VS met hun New Deal, en hier uit kwamen hele nieuwe ideeen over de kapitalistische maatschappij. De belangrijkste ideeen komen van de Britse econoom Keynes. Hij stelt het vrij simpel: `De fouten van de economische maatschappij zijn dat ze niet voor werkgelegenheid zorgen en de ongelijke verdeling van het inkomen.' Hij wilde een alternatieve manier van kapitalisme, zonder sommige sociale en morele zwakheden. Keynes zijn economische ideeen zijn de basis voor de meeste westerse, kapitalistische landen.

De communisten werden in deze tijd van kapitalistische crisis steeds belangrijker. In 1928, een jaar voor het begin van de depressie, probeerde Stalin zoveel mogelijk macht naar zich toe te trekken. Het ging er in de partij heel anders aan toe dan onder Lenin, nu was het ineens gevaarlijk om je mening uit te spreken. Er werd voorspeld dat het kapitalisme snel zou vallen, en dit leek waar te zijn. Een groeiend aantal werklozen sloot zich bij de Communisten aan. Dit was vooral in Duistland, waar de Nazi's wel de grootste partij waren, maar de Communisten als vijand zagen.

De Communisme dachten dat het Fascisme alleen een fase was die de weg vrij zou maken naar de revolutie door het kapitalisme te ondermijnen. De vijanden van de revolutie waren dus niet de fascisten maar de genen die het kapitalistische systeem steunden. Hierdoor werd het voor de werkende klasse onmogelijk om een front tegen de Nazi's te maken. De Communisten maakte de fout de Nazi's te onderschatten.

Van de grootste industriele landen werd Frankrijk het minst en Duitsland het meest geraakt door de crisis.

Frankrijk zou, doordat het de grootste voorraad goud in de wereld had, de crisis pas in 1934 voelen als de rest vd wereld al weer aan het herstellen is. Hierdoor kon Frankrijk makkelijk onderhandelen met de landen die geld nodig hadden. Zo kon het Duitsland een lening weigeren als ze niet stopte met het produceren van een nieuwe oorlogsvloot.

In Engeland en Duitsland waren in 1930 socialisten aan de macht en dit zorgde ervoor dat deze landen de grootste problemen kregen. De socialistische partijen waren afhankelijk van de bonden voor hun grootse aanhang en in Engeland voor een groot deel van hun geld. De bonden wilde dat de werkelozen een `uitkering' kregen terwijl de regeringen zoveel mogelijk wilden bezuinigen. De werkelozen kregen geen geld en hierdoor verloor de regering zijn grootste aanhang.

De politieke effecten van de depressie waren groot, de ervaring van de werkeloosheid is zelfs in 1980 nog voelbaar. De constitutie heeft het overleefd en heeft met de oude regerende klasse aan het stuur een oplossing helpen vinden.

In Duitsland viel begin 1930 de regering doordat de parlementaire steun verdwenen was en doordat de bonden en de meerderheid van de sociaal democratische partij weigerde een beleid te steunen dat werkeloosheidsuitkeringen wilden verminderen. Dit leidde tot een lange crisis, met aan het eind de val van de republikeinen en de overwinning van Hitler.

Sommige effecten van de depressie waren over heel Europa hetzelfde: nationale gevoelens werden sterker, handelsbarrieres kwamen op, klasse verschillen werden erger, door de angst voor revolutie probeerde de middenklasse zich overal zo goed te beschermen.

In Duitsland werden er twee partijen door de depressie sterker: de Communisten en de Nationaal socialisten. Van af 1930 waren er twee partijen die openlijk doelden op het omvergooien van `het systeem' de Weimar Republiek. Er was duidelijk een sterke regering nodig, Duitsland werd overspoeld door angst. Angst voor werkeloosheid, inflatie, het wegvallen van `law and order', enz. Hitler speelde hier goed op in. Hij vertelde iedere groep in de samenleving wat die wilde horen en die groepen hoorde alleen dat en vergaten al het andere.

Ik sla het stuk over Hitler over, lijkt me duidelijk na kanttekeningen bij Hitler.

Overeenkomsten tussen Fascisme in Italie en het Duitse Nationaal Socialisme.

In beide landen kwamen de bewegingen voort ui een sfeer van angst en revolutie en allebei beweerde ze barrieres tussen klassen neer te halen en een nieuw nationaal gevoel en solidariteit te brengen.

Ze gebruikten beide de `corporate state'. Dit idee is gebaseerd op aan de ene kant het geloof dat de staat meer is dan de som van zijn inwoners en dat het een eigen leven leidt dat individuele moraliteit overstijgt. Aan de andere kant is het gebaseerd op het idee dat de mens alleen politiek en sociaal `bestaat' als deel van een gemeenschap wat een onderdeel van de maatschappij is. Hierdoor kregen mensen het solidariteitsgevoel wat gebruikt werd door de leiders.

Beide politieke bewegingen zijn uniek door de manier waarop hun leiders het uitlegden. Het was een soort geloof. Het was op ieder aspect van het leven toe te passen en daardoor moeilijk om tegen op te staan. Dit is ook de reden waarom er in Duistland en Italie zo wantrouwig naar de kerk gekeken werd en deze ook omgekocht en gebruikt werd.

Nog een overeenkomst is dat ze beide altijd ergens tegen waren, Joden, Communisten.

De vaagheid van de ideologie zorgde er voor dat er altijd naar meer gestreefd werd, maar ook dat de partij snel versplinterde doordat iedereen een stukje macht wilde veroveren. Hierdoor was een sterke leider noodzakelijk. Het is voor een dictator noodzakelijk dat iedereen gelooft dat hij altijd gelijk heeft en onvervangbaar is.

In veel landen werd er voorbeeld aan Mussolini genomen. Deze bewegingen combineerde het fascisme met andere nationalistische en antiliberale ideeen. Bij iedere beweging waren anticommunisme, antisemitisme en landsuitbreiding de centrale thema's. Deze bewegingen kregen pas macht toen WO 2 al begonnen was. Al hadden deze kleine groepen geen macht, ze kwamen voort uit dezelfde frustratie als in Duistland en Italie, ze twijfelden aan de democratie en het parlementaire systeem.

In de burger oorlog in Spanje kwamen voor het eerst Fascisme en Communisme tegen over elkaar te staan. Duitsland en Italie gaven steun aan de Fascisten (Franco, anti-Komintern) en de Sovjet-Unie aan de Communisten (Popular Front). Hierdoor was heel Europa bang voor een wereldwijd gevecht tussen de twee partijen. De genen die hier tussenin zaten, de regeringen van Engeland en Frankrijk bijv., kregen het moeilijk. Ze werden van beide kanten aangevallen en deden hierdoor eigelijk niets.

De oorlog in Spanje zorgde voor snellere politicispatie van intellectuelen en kunstenaars die nu een politieke kant moesten kiezen.mensen die nooit iets met politiek deden liepen ineens mee met demonstraties.

De economische crisis bracht ook grote veranderingen in de relatie van Europa met de rest van de wereld. Japan werd zwaar getroffen en zocht verlichting en prestige door de invasie van de Chinese provincie Manchuria. (weet het ned woord niet) China stapte naar de Volkenbond, maar deze nam geen actie tegen de invasie. De Europese grootmachten Engeland en Frankrijk waren te veel met hun eigen problemen bezig en de autoriteit van de Volkenbond werd nog verder ondermijnd door de invasie van Italie in Ethiopie. Mussolini was al 13 jaar aan de macht en het ging niet goed met Italie. Het land mist essentiele grondstoffen waarde economie altijd onder lijdt en nu kwam de depressie er ook nog eens overheen. Om de problemen op te lossen vond Mussolini kolonies nodig, die ook weer de nodige prestige zouden leveren en de aandacht van de binnenlandse problemen zou afleiden.

Er was voor de Europese landen niet veel reden om de Italianen te stoppen behalve dan de regels van de Volkenbond. Deze bleken niet belangrijk genoeg. Zes maanden na de Italiaanse inval viel de Volkenbond uit elkaar.

De groei van de fascistische beweging in veel Europese landen, de onopgeloste oppositie van Links en Rechts in Frankrijk en in andere landen, het gevoel, versterkt door de interventie van Duitsland, Italie en de Sovjet-Unie in de Spaanse burgeroorlog dat een internationaal conflict tussen fascisme en communisme ophanden was en bovenal de aanwezigheid van de succesvolle Nationaal Socialistische beweging in Duitsland zorgde voor een gevoel dat er gekozen moest worden voor een kant. Men voelde dat een oorlog tussen links en rechts onvermijdelijk was.




H 12: Fascism, Communism and Democracy, 1929-37
door Nina

De beurskrach van 1929 had in heel Europa verregaande gevolgen, met name psychologisch: onzekerheid, gebrek aan vertrouwen in het economische en politieke systeem. De landbouwprijzen kelderden en vele arbeiders raakten werkloos. Vaak werkten de maatregelen van de Europese regeringen de crisis onbedoeld in de hand. Toch ontstonden er ook nieuwe theorieen van politici, financiers en economen. Een van hen was John Maynard Keynes, die het kapitalisme een nieuwe impuls gaf door te laten zien dat economische maatregelen sociale problemen konden verhelpen.

Met de crisis in de wereldeconomie werd de opstelling van de communistische partijen belangrijk, en in 1928 werd het zesde congres van de Komintern gehouden. Verondersteld werd dat de het kapitalisme in algehele crisis was, en dat de `omslag' naderbij kwam. Nog steeds stonden de communistische partijen onder leiding van de Sovjet Unie, ook al werd duidelijk dat na de dood van Lenin (1924), Stalin zich meer en meer ontpopte als dictator.

De groeiende werkloosheid bracht veel arbeiders ertoe zich aan te sluiten bij extreme partijen, met name in Duitsland kregen de communisten en de nationaal-socialisten grote aanhang. Hun enige overeenkomst was dat beide vijanden waren van het bestaande systeem: de Weimar Republiek. De nazi's zagen het communisme als een van hun grootste vijanden. Het omgekeerde gold echter niet. De communisten beschouwden het fascisme als een teken van het ineenstorten van het kapitalisme, als 1 van de fases voor de komst van de revolutie. Hun grootste vijanden waren dan ook niet de fascisten, maar de sociaal-democraten omdat die het kapitalistische stelsel in stand wilden houden.

Frankrijk had een relatief sterke economie weten te behouden, waardoor ze zich hard konden opstellen in hun buitenlandse politiek (met name tegenover Duitsland). In Engeland en Duitsland leidde de economische crisis tot een splitsing in de socialistische partij: men verschilde van mening over bezuinigingen op voorzieningen voor werklozen. In Engeland overleefde de democratie; in Duitsland niet.

Al vanaf 1919 had een groot deel van de Duitsers de Weimar Republiek niet gesteund, en met de opkomst van het communisme en fascisme rond 1930 bestonden er dus 2 grote vijanden van het systeem. Wegens het ontbreken van een meerderheid in het parlement diende Bondskanselier Heinrich Bruning, van de Centrumpartij, een voorstel in waarmee het kabinet beslissingen kon nemen zonder de steun van het parlement. Het werd goedgekeurd door President Hindenburg. Hoewel de overige partijen, waaronder de Sociaal Democraten, het niet eens waren met dit besluit, wisten zij geen alternatief om de situatie in de Republiek te verbeteren. Ondertussen zorgden de werkloosheid en inflatie voor een toenemende sfeer van angst, die vroegen om een sterk overheidsbeleid.

Het was vooral deze angst waar Hitler handig op inspeelde, met de belofte een sterke overheid te creeren en de werkloosheid te beeindigen. In 1923 pleegde hij een staatsgreep, Putsch, die mislukte en waardoor hij ruim een jaar in de gevangenis verbleef. Daar schreef hij Mein Kampf, waar behalve een hoop `rubbish' ook enkele zeer doordachte opmerkingen over het gebruik van propaganda instaan. Het is van belang om het nationaal socialisme te begrijpen, vanwege zijn toon: hysterisch, bombastisch, grof en paranoïde wat betreft haat en angst voor de Joden.

Het mislukken van zijn staatsgreep had Hitler ervan overtuigd dat hij op `legale' wijze aan de macht moest komen. Hij bouwde een succesvolle partij organisatie op, waarbij hij ervoor zorgde dat zijn Fuhrerprinzip niet in gevaar zou komen. Ondertussen bedreigde de Sturmabteilung, de knokploeg van de Fuhrer, politieke tegenstanders om het regime te verzwakken. De toenemende crisis zorgde voor een groeiende aanhang voor de NSDAP en Hitler maakte op sluwe wijze gebruik van de verzwakte positie van de Weimar Republiek. In 1933, nadat er voor de 2e keer in een jaar verkiezingen waren gehouden, kwam de NSDAP in de regering, in een coalitie van conservatieven (onder leiding van Papen) en nationalisten (olv Hugenberg). Hitler werd Bondskanselier, een grote overwinning voor de nazi's.

Echter, de onderhandelingen voor steun in het parlement liepen stuk en er werden opnieuw verkiezingen uitgeroepen. Die verliepen in een paniekerige, chaotische situatie: brand in de Rijksdag, schrikbewind van de SA. Zodoende behaalde de NSDAP een grote verkiezingsoverwinning, waarna Hitler zijn Gleichschaltung begon: langzamerhand werden alle andere partijen ontbonden of vrijwillig opgegeven. Vakbonden werden afgeschaft. Kerken, scholen en culturele instellingen werden onder controle gesteld. De macht van de Duitse gemeentes werd sterk afgezwakt en met de dood van president Hindenburg (1934) werd Hitler de absolute Fuhrer. In juni 1934 besloot hij dat de SA teveel macht had verkregen en liet velen van hen vermoorden, tegelijk met andere politieke tegenstanders. Oppositie van de Kerk werd voorkomen door een concordaat met het Vaticaan (1933), terwijl er onder de protestanten al nauwelijks verzet bestond. Uit angst voor terreur van de geheime staatspolitie, Gestapo, en voor de concentratiekampen was er ook onder de bevolking weinig openlijk verzet.

Het fascistische bewind van Mussolini, vertoont vele overeenkomsten met het nazisme. Beide ideologieen beweren de grenzen tussen klasses en groeperingen te doorbreken, en een nieuwe nationale gemeenschap en solidariteit te stichten. Beide voeren hiertoe een corporatief stelsel in, met bovenaan een sterke, charismatische leider - al stelt Joll dat dit stelsel wellicht meer als façade dient dan als werkelijke staatsstructuur. Anders dan in Duitsland echter had de Kerk in Italie een deel van zijn status en invloed weten te behouden. Bovendien bestond er nog altijd een monarchie, die het fascisme van Mussolini enigszins kon beperken.

Na 1933 kwamen er ook in andere Europese landen fascistische/nationaal socialistische bewegingen op, allen met dezelfde kenmerken: sterke leider, groepen in uniform, met als thema's anticommunisme (vaak gepaard met antisemitisme) en nationalisme. Enkele voorbeelden: de Spaanse Falange, de Oostenrijkse Heimwehr, de Britse Union of Fascists.

Ook in Frankrijk bestond een pessimistische stemming, en de opkomst van fascistische partijen, zoals de Action Française, veroorzaakte sociale en politieke spanningen. Om het fascisme tegen te gaan, introduceerde de Komintern het idee van een Volksfront: een coalitie van communisten, socialisten en radicalen. In 1936 behaalde het Volksfront een grote overwinning in de Franse verkiezingen en de socialist Leon Blum werd regeringsleider. Aanvankelijk leek Frankrijk een periode van verregaande sociale hervormingen in te gaan, maar Blum stuitte op verzet van de conservatieven en radicalen en dus moest hij na 1 jaar aftreden.

De Spaanse Burgeroorlog brak in 1936 uit tussen de militaire conservatieven van generaal Franco en de Republikeinen. De oorlog zaaide grote verdeeldheid onder socialistische leiders in Europa, die in principe achter het Spaanse Volksfront stonden maar niet direct wilden participeren in de oorlog (vooral in Frankrijk en Engeland lag de herinnering aan WOI nog vers in het geheugen). Als alternatief voor de sociaal-democraten, die vaak besluiteloos toekeken, sloten velen zich aan bij de communistische partij in hun land. Zij zagen de Spaanse Burgeroorlog als aanleiding voor een internationaal conflict tussen fascisme en communisme.

Terwijl de communistische partijen groeiden, voerde Stalin een schrikbewind in de Sovjet-Unie. Op zoek naar `verraders' hield hij grootse zuiveringen onder de bevolking en zijn eigen partijtop, waarbij rond de 8 miljoen mensen gedeporteerd of ter dood veroordeeld werden. De terreur van Stalin bevestigde de angst en beschuldigingen van rechtse Europeanen. Linkse, Europese critici die commentaar hadden op zijn bewind werden gezien als verraders.

Veel schrijvers hebben gewezen op de overeenkomsten tussen het Sovjetregime en het fascisme / nationaal socialisme: de zuiveringen in het bestuur, de deportatie van de Russen/Joden, de indoctrinatietechnieken en het 1-partijenstelsel. Voor historici echter, zo stelt Joll, is het van belang te bedenken dat deze staten zeer verschillende doelen nastreefden. Ondanks de misdaden van Stalin, blijft het marxisme een van de belangrijke Europese doctrines en verdient `intellectual respect', in tegenstelling tot de fascistische ideologieen. Het marxisme is gericht op positieve ontwikkeling van de maatschappij, terwijl het fascisme bestaat uit negatieve en tegenstrijdige kreten.

De economische crisis trof ook Europa's buitenlandse betrekkingen. De Volkenbond bleek niet te functioneren toen in 1931 Japan het Chinese Manchuria binnenviel. Engeland en Frankrijk, de 2 belangrijkste landen binnen de bond, ondernamen geen actie als gevolg van economische problemen en de ontwikkelingen in Duitsland. Het falen van de Volkenbond werd nog duidelijker bij de Italiaanse inval in Ethiopie (1935), waarbij Frankrijk en Engeland opnieuw nauwelijks reageerden. De Fransen, olv de minister-president Laval, vreesden voor een aanval van Duitsland als zij het Locarno-pact zouden schenden door Italie te straffen. Engeland stond onder druk van de publieke opinie, die te allen tijde een oorlog wilde voorkomen. In 1936 brak Duitsland echter zelf met het Locarno verdrag, door de westoever van de Rijn te bezetten. In 1933 was Duitsland al uit de Volkenbond gestapt.

Chapter 13: Hitler's war door Charlotte

Alle acties die Hitler ondernam werden gekleurd door zijn obsessies voor de rassenkwestie en de behoefte aan Lebensraum. In eerste instantie leek hij niet uit te zijn op oorlog: vredesbesprekingen waren aan de orde van de dag, maar in feite was hij ondertussen al bezig Duitsland voor te bereiden op een oorlog en lapte het Verdrag van Versailles (1919) aan zijn laars.

Engeland en Frankrijk hadden ook wel in de gaten dat Hitler de grenzen van het Verdrag serieus aan het verkennen was, maar Frankrijk volgde Engeland in de appeasement politiek (Chamberlain 1937), waardoor beide landen uiteindelijk weinig uitvoerden. Frankrijk ging er bovendien vanuit dat Duitsland bij een eventuele aanval wel zou vastlopen op de Maginotlinies.

In november 1937 verklaarde Hitler op een bijeenkomst dat oorlog noodzakelijk was. Hij verwachtte een snelle overwinning, een Blitzkrieg, en dacht voor het begin van de oorlog (uiterlijk) aan de periode 1943-45. Oostenrijk en Tsjechoslowakije zouden het eerste doelwit zijn.

De Anschluss met Oostenrijk in maart 1938 was toen niet gepland: Hitler werd min of meer gedwongen door het gedrag van de Oostenrijkse kanselier Schluschnigg. Er vond een Gleichschaltung plaats, waarbij Oostenrijk in feite een Duitse provincie werd. Er kwamen protesten uit de Engelse en Franse hoek, maar zij waren niet bij machte iets aan de annexatie te doen.

Who's next? Tsjechoslowakije, dat werd gesteund door Frankrijk (!). In dit land woonden de Sudeten-Duitsers, die zich meer verwant voelden met Duitsland dan met hun eigen land. Onder de Duitse nazi's aldaar (Heimatfront o.l.v. Henlein) kon Hitler dan ook op steun rekenen.

De Duitse invasie in Tsjechoslowakije volgde sneller dan verwacht, omdat Hitler kwaad was dat de Tsjechoslowaken hem verdachten van pogingen tot invasie (…dit was na de slag van de molen..?). Mede omdat het volk dit wilde, probeerden Frankrijk en Engeland nog steeds uit alle macht de vrede te bewaren. Chamberlain kon zich simpelweg niet voorstellen dat een staatsman bewust zou aansturen op een oorlog. Toch ging Engeland er in zijn politiek vanuit dat Hitler geen loze beloften deed en wilde zijn wensen weten zodat ze hem tegemoet zouden kunnen komen. Chamberlain wilde zijn eisen wel eens live aanhoren en ontmoette Hitler tweemaal: in Berchtesgoden en in Godesberg. Frankrijk ging er daarentegen vanuit dat Hitler blufte en dat een flinke diplomatieke babbel voldoende zou zijn om deze hele crisis met een sisser te laten aflopen.

Omdat Italie niet klaar was voor oorlog en hij dus een escalatie wilde voorkomen, haalde Mussolini Hitler over om met Engeland en Frankrijk te gaan praten over de kwestie Tsjechoslowakije. Dit gebeurde op de Conferentie van Munchen op 29 september 1938. Aanwezigen: Hitler, Mussolini, Chamberlain en Daladier (Beneš, van Tsjechoslowakije, niet!). Vastgesteld werd dat Duitsland Tsjechoslowakije in etappen mocht bezetten en dat de grenzen gegarandeerd werden door Engeland en Frankrijk. Chamberlain zag dit als een grote overwinning voor de vrede.

Omdat de Sovjetunie niet betrokken werd in dit besluit, voelde het zich achtergesteld. De Russen waren niet klaar voor oorlog. Er bestonden grote ideologische verschillen tussen de Sovjetunie en Duitsland, maar de landen hadden elkaar nodig (grondstoffen - technologie voor de industrialisatie).

Er bestond (geheime) oppositie tegen Hitler, er werd zelfs gesproken over een coup als Hitler Engeland en Frankrijk de oorlog zou verklaren, maar omdat dit niet gebeurde, kwam er ook geen opstand. Hitler was ontevreden over Munchen: hij wilde Tsjechoslowakije vernietigen.

In 1939 voerden de Europese landen hun bewapening op. Engeland en Frankrijk verlieten Tsjechoslowakije. Alles voor de vrede. Met het excuus dat de Slowaken om hulp gevraagd hadden in hun streven naar zelfbeschikking, viel Hitler op 15 maart 1939 Praag binnen. Slowakije werd een onafhankelijke staat. Ook Litouwen werd veroverd. Engeland en Frankrijk bleven passief toekijken. Hitler had tenslotte een goede smoes.

Op 22 mei 1939 sloten Mussolini en Hitler het `Pact of Steel'. Engeland en Frankrijk gaven een garantie aan Polen, waarop onderhandelingen werden ondernomen tussen Engeland & Frankrijk en de Sovjetunie. De Sovjetunie wilde de Duitsers zo ver mogelijk van het eigen land houden en wilde daarom Polen binnenvallen. Omdat de drie landen het niet eens konden worden, bood Stalin een overeenkomst aan aan Duitsland. Hitler hapte natuurlijk toe, en zo ontstond op 23 augustus 1939 het non-agressie pact tussen de Sovjetunie en Duitsland.

Op 1 september 1939 vielen de Duitsers Polen binnen, waarop Engeland, en enkele uren daarna ook Frankrijk, de oorlog verklaarden aan Duitsland. Italie was nog steeds niet klaar voor oorlog en ondernam dan ook geen actie. Mussolini was wel teleurgesteld door het pact tussen Duitsland en Rusland (Hitler met zijn anti-bolsjewistische praatjes…).

Hitler behaalde in Polen een overwinning en bezette het westen van Polen, terwijl de Russen het oosten voor hun rekening namen, wat natuurlijk voor een ongemakkelijke situatie zorgde. Stalin was nog niet gerust op de veiligheid van de Russische westgrens en viel daarom ook Finland aan.

Engeland en Frankrijk ondernamen nog steeds geen actie, hoewel zij probeerden de aanvoer van grondstoffen vanuit Scandinavie naar Duitsland te blokkeren om Duitsland een hak te zetten. Daarom wilden zij Finland ook wel gaan helpen. Een prachtig initiatief, vonden alle regeringen. Het volk zat inmiddels ook te springen om actie. Jammer was alleen dat de slimmerds te laat kwamen: Finland had in maart 1940 inmiddels al een wapenstilstand gesloten met de Russen.

Engeland en Frankrijk wilden toen, met hetzelfde doel, Noorwegen bezetten, maar op 9 april 1940 veroverde Duitsland Denemarken en deed een invasie in Noorwegen. Weer te laat.

Hitler concentreerde zich nu op een front in het westen: Nederland en Belgie kwamen in beeld. Op 14 mei 1940 vonden er bombardementen plaats op Rotterdam. Via deze landen wist Duitsland ook sneller dan verwacht Frankrijk binnen te vallen. Nederland en Belgie waren niet meer te redden, het enige waar Engeland nog in slaagde was een succesvolle evacuatie van veel Engelse (en enkele Franse) soldaten.

De Duitsers waren zelf helemaal total loss van hun eigen succes. Velen rekenden nog steeds op een grote tegenaanval van de geallieerden, maar die kwam niet. Waarom niet? Door de foute of langzame beslissingen van Frankrijk, de slechte samenwerking tussen Franse en Engelse troepen, de inferioriteit van de geallieerden in de lucht en door het slechte gebruik van de wapens die de geallieerden wel bezaten.

In Engeland en Frankrijk was een politieke crisis ontstaan door de internationale situatie. Chamberlain werd aan de kant gezet voor Churchill, die Engeland met zijn compromisloze houding door de oorlog zou slepen.

In Frankrijk werd premier Daladier vervangen door Reynaud. De militaire macht kwam in handen van twee, excusez le mot, bejaarden: Weygand (72) en Petain (84). Frankrijk vroeg hulp aan Amerika, maar Wilson kon die wens niet inwilligen omdat hij dit in eigen land politiek niet kon verkopen. Frankrijk vroeg ook hulp aan Engeland (air force) maar ook dit verzoek werd geweigerd. Dit zouden de Fransen Engeland nog lang kwalijk nemen. Op 14 juni werd Parijs ingenomen.

Omdat Duitsland aan de winnende hand leek, besloot ook Mussolini zich in het wapengekletter te mengen en viel op 10 juni 1940 aan in de Alpen & Riviera.

Frankrijk begon inmiddels serieus aan overgave te denken. Omdat premier Reynaud hier faliekant tegen was, werd Petain de nieuwe premier. Ondanks de hoge eisen die Duitsland stelde, werd er op 20 juni 1940 een wapenstilstand gesloten. Omdat een deel van Frankrijk (zuidelijk) zelfstandig mocht blijven en de Fransen de baas blijven over de eigen vloot, hadden velen de hoop dat een zelfstandig Frankrijk zou blijven bestaan. Er klonken ook protesten tegen de wapenstilstand. Zo kwam het dat je op een gegeven moment aan de ene kant de regering van Petain had, in Vichy, en aan de andere kant het Comite van Nationale Bevrijding o.l.v. Charles de Gaulle in Londen.

Omdat Engeland bang was dat Duitsland gebruik zou gaan maken van de Franse vloot, besloot het de Franse vloot aan te vallen. Dit viel uiteraard niet in goede aarde bij de Fransen. Vanaf dat moment bevond Engeland zich in een geïsoleerde positie. Hitler had erop gerekend dat Churchill inmiddels wel de behoefte zou voelen om eens goed te babbelen, maar laatstgenoemde bleef fel doorvechten. In juli 1940 besloot Hitler Engeland aan te vallen. Dat moest in eerste instantie via de lucht gebeuren, daarna op zee. Tijdens de `Battle of Britain' werd Londen in september hevig gebombardeerd, maar de Engelsen gaven niet op en Hitler moest uiteindelijk het hazenpad kiezen. Dit pad leidde regelrecht naar de Sovjetunie, Hitler`s eigenlijke doel.

Stalin probeerde nog steeds Duitsland te vriend te houden (voorlopig), omdat het land nog niet klaar was voor de oorlog. Voordat Hitler echter aan de Sovjetunie begon, ging hij eerst even orde op zaken stellen in Joegoslavie en Griekenland (hier was Mussolini weer aan het hannesen). Maar op 22 juni 1941 was het dan zover: de Duitsers vielen de Sovjetunie binnen en behaalden fantastische successen. Tegenvaller was echter dat het Rode Leger niet gedemoraliseerd raakte maar doorvocht, en dat bovendien de Russische winter inviel. Hitler had Rusland sowieso onderschat. Volgens Joll was hij vanaf 1941 de controle over de hele toestand verloren.

Op 7 december 1941 viel Japan de Amerikaanse vloot aan bij Pearl Harbour, wat leidde tot een Duitse oorlogsverklaring aan de VS (wat vreemd was, aangezien Duitse bondgenoot Japan zelf had aangevallen en dus niet verdedigd hoefde te worden). Vanaf dat moment kan echt gesproken worden van een Wereldoorlog. Volgens Joll waren de aanval op Rusland en de oorlogsverklaring aan Amerika Hitler`s twee grootste vergissingen.

Samenvatting Joll, Hoofdstuk 13: Hitler's war , door Maarten

Korte inleiding:

Dit hoofdstuk beschrijft, zoals de titel al zegt, Hitlers oorlog. In welke volgorde de verschillende landen werden aangevallen en de motivatie daartoe. Verder wordt stil gestaan bij de reacties van met name Groot-Brittannie, Frankrijk en in mindere mate Italie op beslissingen van Hitler.

Voor diegenen die Haffner hebben gelezen, voegt dit hoofdstuk weinig toe. Al laat Joll ook de andere kant zien, die van degenen die geconfronteerd werden met de doelstellingen van Hitler.

Samenvatting:

Adolf Hitler had zijn buitenlandse politieke bedoelingen al duidelijk gemaakt in Mein Kampf: meer Lebensraum voor de Duitsers in een Derde Rijk (het Eerst was het Middeleeuwse Heilige Roomse Rijk, het Tweede het verenigde Duitsland van Bismarck). Hitlers bedoelingen zoals verwoord in Mein Kampf gingen veel verder dan terug naar de Duitse situatie van voor Versailles. In het begin volgde Hitler nog dezelfde lijn als de Duitse minister van Buitenlandse Zaken van de Weimar-republiek, Stresemann: restauratie van het leger (introductie dienstplicht 1935) remilitarisatie van het Rijnland (1936).

Hitler praatte over vrede: hij sloot bijvoorbeeld in '34 een non-agressiepact met Polen.

Tot zover werd het allemaal nog toegelaten door Engeland en Frankijk, Hitlers daden leken redelijk, hij was ook wel erg hard aangepakt in Versailes, was het algemene gevoel. Toen Neville Chamberlain in '37 premier van Groot-Brittannie werd, was een van de eerste dingen die hij deed: uitvinden wat de Duitse eisen waren en kijken of daaraan tegemoet gekomen kon worden: appeasement-politiek.

Hitler had echter een verborgen agenda: het zou in 1936 nog vier jaar duren voor Duitslands herbewapening compleet was. Pas in 1940 zou Duitsland klaar zijn voor oorlog, tot die tijd moesten diplomatieke onderhandelingen zoveel mogelijk bereiken. Hitler was niettemin vastberaden om tot een oorlog te komen, maar dat zou dan wel een korte oorlog worden, een Blitzkrieg. Hitler stelde in 1937 al wel vast dat Oostenrijk en Tjechoslowakije de volgende doelen zouden worden. Hiermee week Hitler af van de lijn van Stresemann, die alleen een verlichting van Versailles nastreefde.

Maart 1938 kwam de Anschluss. De annexatie van Oostenrijk was altijd een wens geweest van Hitler en Duitse nationalisten, die vonden dat Bismarck bij de vereniging van Duitsland een fout had gemaakt door Oostenrijk er buiten te laten. Nog meer onrecht was hen aangedaan door de Geallieerden in 1919, toen die weigerden Oostenrijk samen te laten gaan met de Duitse republiek. Hitler probeerde eerst door middel van diplomatieke onderhandelingen Oostenrijk bij Duitsland in te lijven. Toen dat niet lukte, gokte hij op weinig militaire weerstand en trok hij op 12 maart 1938 met een leger Oostenrijk binnen. De Britten waren bezorgd, maar konden niks doen. Een oorlog riskeren was niet handig, want ook in het Verre Oosten hadden de Britten problemen met de Japanners en dan zou je een twee fronten oorlog riskeren. De invasie van Oostenrijk was Hitler's eerste optreden buiten Duits grondgebied en in strijd met het Verdrag van Versailles. Het volgde doel was Tjechoslowakije, nu van drie kanten grenzend aan Duitsland.

Tjechoslowakije had een verdrag met Frankrijk, dat te hulp zou schieten als Tjechoslowakije aangevallen zou worden. Het probleem waren de Sudetenduitsers. Ongeveer drie miljoen Duitsers die in Tjechoslowakije woonden en nooit blij waren geweest met de nieuw staat. Hitler speelde hier op in, door in eigen land te benadrukken wat een ongelofelijk onrecht de Sudetenduitsers werd aangedaan. De spanningen liepen zo hoog op dat het Tjechoslowaakse leger een inval vreesde. Die bleef voorlopig uit. De Fransen, o.l.v. premier Daladier, meenden hieruit te kunnen concluderen dat Hitler blufte en dat hij door redelijkheid tot andere gedachten te brengen was. De Britten waren ervan overtuigd dat Hitler oorlog wilde en wilden uitzoeken wat Hitler precies wilde om aan zijn eisen tegemoet te kunnen komen. Het slachtoffer van beide opvattingen was Tjechoslowakije. De Fransen waren niet van plan militair in te grijpen en de Britten vonden Tjechoslowakije iets wat niet te beschermen was, en zeker geen oorlog waard was.

Er kwam een compromis: het Duitssprekende deel van Tjechoslowakije zou bij Duitsland gaan horen. Maar Hitler was niet tevreden met deze oplossing, hij wilde i.p.v. een ordelijke overgang direct Duitse troepen het gebied binnen laten trekken. Oorlog leek onvermijdelijk. Dit leidde tot de Conferentie van Munchen op 29 september 1938. Daladier (Frankrijk), Mussolini (Italie), Chamberlain (G.B.) en Hitler (Duitsland). Hier werd definitief besloten om Sudetenland toe te voegen aan Duitsland en werden de nieuwe grenzen van Tjechoslowakije vastgesteld en gegarandeerd door Groot-Brittannie en Frankrijk. De vrede, hoe vernederend misschien ook voor Frankrijk en Engeland, was gered, ten koste van Tjechoslowakije. Na de verschrikkingen van WO I wilde niemand oorlog. Hitler was echter teleurgesteld in Munchen, hij had gehoopt dat heel Tjechoslowakije opgeheven zou worden en bij Duitsland gevoegd kon worden. In 15 maart 1939 stuurde hij zijn leger naar Praag. Met als excuus dat de Slowaken groot onrecht werden aangedaan door de Tjechen. Hitler liet zien dat hij zich niet gebonden voelde aan welke overeenkomst dan ook en dat hij zijn doelen met elk middel zou willen bereiken. 21 Maart verklaarde Hitler dat hij het district Memel, aan de grens met Oost-Pruisen en Litouwen over zou nemen. Het volgende doel leek Polen.

De rest van Europa was gealarmeerd door de bezetting van Praag. Zelfs Mussolini was verrast en hij zette zijn eigen programma van agressieve expansie door, door Albanie te bezetten. Die bezetting deed bij de Fransen en de Britten de gedachte rijzen dat Mussolini ook Griekenland zou willen aanvallen. De verhoudingen tussen Groot-Brittannie/Frankrijk en Italie bekoelden. Mussolini werd dus afhankelijker van Hitler en tekende een verbond met Hitler: “Pact van Staal”. Een driepartijen alliantie van de Anti-Comintern landen Duitsland, Italie en Japan ging niet door omdat Japan (nog) niet wilde tekenen.

31 Maart 1939: Chamberlain geeft Britse garantie aan Polen en twee weken later ook aan Roemenie en Griekenland. De Britten en de Fransen startten onderhandelingen met de Sovjet-Unie om een gezamenlijk front tegen Duitsland te kunnen vormen, hoewel er weinig vertrouwen was in de militaire kracht van de Sovjets. Stalins motivatie om mee te doen aan die onderhandelingen waren tijd en ruimte. Tijd om het leger op te bouwen, ruimte om Duitslands aanval zo ver mogelijk van het Russische hart af te houden: dat zou moeten gebeuren door Russische troepen in Polen. De Polen wilde echter geen Russen op hun grondgebied, bang dat ze nooit meer weg zouden gaan.

Stalin besloot dat de Russische belangen nu het best gediend zouden worden door een directe afspraak met Hitler. En Duitsland wilde er alles aan doen om samenwerking tussen de Britten/Fransen en de Russen te voorkomen. Augustus 1939: het Molotov-Ribbentrop-pact, een non-agressiepact, werd getekend. Ook werd in een geheime clausule de invloedsfeer van Duitsland en de Sovjet-Unie in Oost-Europa vastgesteld.

1 September 1939: Hitler valt Polen binnen. Hij gokte erop dat door het Molotov-Ribbentrop-pact Groot-Brittannie haar garantie voor Polen niet zou uitvoeren.

3 September 1939: Groot-Brittannie en Frankrijk verklaren Duitsland de oorlog.Voor Mussolini was dit een vervelende situatie. Hij was nu officieel geallieerd aan Hitler door het Pact van Staal, terwijl Italie helemaal niet klaar was voor een oorlog.

Binnen een maand was de Poolse campagne over. Het Poolse leger was geen partij voor het moderne Duitse leger. Bovendien vielen op 17 september Russische troepen oost Polen binnen. Duitsland had na een maand weer het Poolse gebied dat het ook voor 1918 had gehad, de oostelijke provincies waren Russischs geworden.

Stalin had nu ruimte, maar nog niet genoeg. Hij sloot verdragen met de Baltische staten, Estland, Letland en Litouwen en viel in november Finland binnen. Het Finse leger bood veel weerstand, de Winter Oorlog, en het toch al niet grote vertrouwen in het Rode Leger door Groot-Brittannie en Frankrijk en ook Duitsland werd er niet groter op.

De Fransen beperkten hun steun aan Polen tot kleine aanvallen tegen het Duitse leger op het westelijke front. De Britten strooiden propagandapamfletten uit over Duitsland en evacueerden kinderen uit de grote Britse steden naar het platteland, uit angst voor Duitse bombardementen. Over het geheel was de winter van '39-'40 in Groot-Brittannie en Frankrijk niet anders dan die van het jaar daarvoor.

De Geallieerde blokkade van Duitsland zorgde ervoor dat Duitsland geen ijzererts meer uit Zweden via Noorwegen kreeg. De Geallieerden hoopten dan ook dat de Duitse industrie stil gelegd zou worden. Duitsland bezette op 9 april 1940 zonder tegenstand Denemarken en viel Noorwegen binnen. Het Noorse leger was totaal verrast en de Brits/Franse hulp was ook niet erg succesvol. Bovendien begon toen de langverwachte anval van Duitsland op het westelijke front.

10 Mei 1940 werden Nederland en Belgie aangevallen. Tegelijkertijd werd Frankrijk aangevallen vanuit de Ardennen en niet zoals de Fransen hadden verwacht, vanuit Vlaanderen. Nederland en Belgie vielen vrij snel. En omdat een Franse tegenaanval niet te verwachten viel, trokken de Britten hun troepen, die nog geprobeerd hadden Belgie en Nederland te helpen, terug rond de havenplaats Duinkerken. Ze evacueerden zoveel mogelijk troepen naar Engeland. Nederland had zich overgegeven op 16 mei, de Belgen op 28 mei, de Britten waren 3 juni geevacueerd vanuit Duinkerken, de Duitsers konden hun eigen succes nauwelijks geloven.

De invasie van Noorwegen had tot parlementaire crises geleid in Frankrijk en Groot-Brittannie. Daladier werd opgevolgd als premier door Paul Reynaud en in G.-B. volgde Winston Churchill Chamberlain op.

Het Franse leger o.l.v Maarschalk Petain, een 84-jarige veteraan uit WO I, kon niet op tegen het moderne Duitse leger. De Britten konden niet veel hulp geven omdat ze zich voorbereiden op een Duitse invasie. Hun luchtmacht moest Groot-Brittannie beschermen en kon de Fransen dus niet helpen. De Amerikaanse president Roosevelt wilde wel helpen, maar had geen binnenlandse steun. Bovendien besloot Mussolini aan de oorlog deel te nemen: hij viel de Alpen en de Riviera binnen. Toch was een Franse overgave nog niet zeker, Reynaud wilde doorvechten. Petain echter dacht dat capituleren beter was. Toen de beslissing om te capituleren gemaakt was verving Petain Reynaud als premier. Het Duitse voorstel was een Duitse bezetting van het Noord-Frankrijk en de Atlantische Kust, de rest zou een soort zelfstandig Frankrijk blijven bestuurd vanuit Vichy. Verder zou het leger gedemobiliseerd worden en de Franse vloot ontmanteld onder Duitse en Italiaanse supervisie. Ook zouden Duitse vluchtelingen van Nazi-Duitsland terug gestuurd worden. Petain accepteerde en de capitulatie werd ondertekend op 22 juni in dezelfde treinwagon waarin de Duitsers in 1918 hun overgave hadden moeten tekenen. Sommige Fransen, zoals Generaal Charles de Gaulle wilden doorvechten en vluchtten naar Londen en stichtten daar het Comite van Nationale Bevrijding.

Hitler hoopte nu dat na de bezetting van bijna het hele Westelijke Continent de Britten wel snel zouden opgeven. Dat deden ze niet en de “Battle of Britain” begon. Een luchtoorlog die werd gewonnen door de Britten mede door hun voordeel van een efficient radarsysteem. Toch werd pas begin 1942 een Britse invasie officieel opgegeven door de Duitsers.

Nu werden de Duitse ogen op de Sovjet-Unie gericht, plannen die al in augustus 1940 bestonden. Op 5 december 1940 hakte Hitler de knoop door om de Sovjet-Unie aan te vallen. De voorbereidingen werden getroffen door de bezetting van Bulgarije in maart 1941, de aanval op Griekenland en Joegoslavie. Stalin ondernam geen actie omdat hij nog steeds tijd wilde winnen. De bedoeling van de Balken-campagne was bescherming van de Duitse flank bij de aanval op de Sovjet-Unie.

22 Juni 1941 vielen Duitse troepen de Sovjet-Unie aan, op een breed front van de Baltische staten tot Roemenie. Hitler hoopte het Rode Leger binnen zes weken te verslaan en de Sovjet-Unie binnen zes maanden tot overgave te dwingen. Maar hoewel Hitler's troepen eind 1941 al ver Rusland ingetrokken waren, Leningrad werd belegerd, de buitenwijken van Moskou waren al bijna bereikt, was het Rode Leger nog steeds aan het vechten. En de Russische winter kwam vroeg en was erg koud voor het Duitse leger zonder goede kleding.

Er is veel gespeculeerd wat nu de reden voor het Duitse verlies in de Sovjet-Unie was: oponthoud op de Balkan, de koude winter, of het feit dat Stalin troepen uit Siberie naar het westen kon brengen nadat er geen oorlog tegen Japan kwam, de grootste reden lijkt onderschatting te zijn geweest van de Russische reserves en kracht.

Aan het eind van 1941 was het duidelijk dat de gebeurtenissen, en niet alleen op het Russische front, uit de hand liepen. In plaats van de geplande serie van korte succesvolle campagnes zoals Hitler had gepland, was hij verzeild geraakt in een totale oorlog op wereldschaal.

Want ook de Amerikanen waren betrokken geraakt bij de oorlog na de aanval op 7 december 1941 van Japan op Pearl Harbour. Hitler verklaarde de Verenigde Staten vier dagen later de oorlog. Met de aanval op de Sovjet-Unie en de oorlogsverklaring aan de Amerikanen maakte Hitler twee grote fouten. Het was mogelijk dat door de betrokkenheid van de Amerikanen bij een oorlog in het Verre Oosten hulp aan Groot-Brittannie uitgesteld had moeten worden en de oorlog op het continent Europa van ondergeschikt belang was geweest voor de VS. Door Hitlers oorlogsverklaring kon President Roosevelt het verslaan van Hitler tot doel maken van de Amerikaanse politiek. Want Roosevelt had al eerder willen ingrijpen, maar kon toen niet op binnenlandse steun rekenen.

Antwoord op vraag 4, studiehandleiding pagina 26:

Ter verdediging van de Britse apeasement-politiek kan aangevoerd worden dat deze zeker in het begin succesvol was. De vrede, wat het merendeel van de Europese bevolking na de verschrikkingen van WO I wilde, bleef gehandhaafd na de remilitarisatie van het Rijnland (1936), de Anschluss (maart 1938) en de bezetting van Tjechoslowakije (maart 1939). Het waren stuk voor stuk gebeurtenissen die aangegrepen hadden kunnen worden om oorlog te voeren. Door toe te geven aan Hitlers eisen is een eerder start van de oorlog voorkomen.

Antwoord op vraag 5, studiehandleiding pagina 26:

Je zou kunnen zeggen dat Hitler's war eind 1941 afgelopen was. Het werd toen niet meer `zijn' oorlog maar die van Stalin, Roosevelt en Churchill tegen Hitler. Aan de andere kant kan je ook zeggen dat Hitlers oorlog toen pas begon doordat zijn strijd om te overleven toen echt begon.

Geen opmerkingen: