maandag 4 februari 2008
Nederlands Biografie Leon de Winter
Inleiding
Hij was ooit de nieuwe Mulisch. Eindelijk weer eens een denker in de literatuur. Inmiddels schrijft hij volgens kenners niet meer dan pulp. Met groot succes overigens. De merkwaardige bekering van Leon de Winter.
Omdat het niet vaak voorkomt dat zo'n alom geprezen schrijver overgaat tot de pulp is het zeker de moeite waard om deze bekering die zoveel ophef gaf in de literatuurwereld nader te onderzoeken.
Is zijn werk nu literair gezien echt niets meer waard?
Waarom heeft hij deze ommezwaai gemaakt?
Verder is van belang te onderzoeken hoe zijn jood-zijn terug te vinden is in Leon de Winters geschriften, oftewel het joodse gehalte van zijn werk.
Biografie
Leon de Winter werd op 24 februari 1954 in 's-Hertogenbosch geboren in een orthodox-joods gezin dat een behoorlijke welstand kende. In Noord-Brabant groeide hij uiteraard op in een niet-joodse omgeving. In een interview in HP/De Tijd in 1992 zei hij over het gezinsleven: "Ik stam uit een volstrekt a-literair, a-intellectueel, a-cultureel milieu met een enorme aandacht voor de joodse traditie, maar zonder dat daar zwaar religieus over gedaan werd. "
Zijn vader die overleed toen hij elf was, 'deed' in lompen en oud papier. In hetzelfde interview vertelde De Winter hoe hij 'natuurlijk' werd uitgescholden voor 'voddenjood' en van de weeromstuit heel deftig ging doen: 'als ik bij vriendjes van goede komaf kwam, vonden hun ouders me een heel voorbeeldig knaapje.'
Hij volgde eerst een gymnasiumopleiding in zijn geboortestad, stapte vervolgens over naar een gereformeerd college in Waalwijk. Schrijven deed hij in die tijd al: in 1973 kreeg hij voor een novelle die hij de titel 'revolutie' gaf, een prijs van de Stichting Literaire Dagen.
In 1974 verhuisde hij naar Amsterdam waar hij aan de Nederlandse Filmacademie ging studeren. Daar ontmoette hij Jean van de Velde en Ren Seegers, met wie hij later veelvuldig zou samenwerken. Na Meegewerkt te hebben aan de publikatie van een zwartboek dat de kwaliteit van de opleiding flink bekritiseerde, verlieten ze in 1978 de Filmacademie zonder eindexamen gedaan te hebben. Na met 'De (ver)wording van Herman Dürer' (1979) hun eerste speelfilm en daarnaast een aantal televisiefilms gemaakt te hebben, verenigden ze zich in 1980 in de Eerste Amsterdamse Filmassociatie (EAFA).
Gedrien schreven ze ook het toneelstuk 'Junkieverdriet', gebaseerd op het leven van de jonggestorven Vlaamse dichter Jotie 't Hooft. De Winter schreef in deze jaren ook recensies (vooral van Duitse literatuur) voor Vrij Nederland.
De Winter is een schrijver die nogal wat weerstanden oproept, dat blijkt ook uit een aantal rellen rond zijn personen werk. Al begin jaren tachtig, na het verschijnen van 'La Place de la Bastille', verweet filmregisseur Theo van Gogh, de schrijver dat hij het joodse leed 'exploiteerde'. Enkele jaren later publiceerde het tijdschrift Propria Cures een fotomontage waarin de Winter als slachtoffer van de jodenvervolging werd afgebeeld. Zijn boekenweekgeschenk 'Serenade' dat gezien de thematiek en het feit dat de Tweede Wereldoorlog in 1995 op grote schaal herdacht werd, onder alle eindexamenleerlingen verspreid zou worden, werd geweigerd door reformatorische scholen die zich ergerden aan een expliciete erotische passage.
Behalve in de literatuur heeft De Winter inmiddels ook zijn sporen verdiend in de filmwereld. Naast de produkties die hij met de andere leden van de Eerste Amsterdamse Filmassiociatie maakte, regisseerde hij 'De Grens' waarvoor hij zelf het scenario schreef, alsmede de verfilming van zijn eigen roman 'Hoffman's honger'. Daarnaast schreef hij mede de scenario's voor de films die Rudolf van den Berg maakte op basis van 'La Place de la Bastille' en 'Zoeken naar Eileen W,' Van het leggen van nadrukkelijke verbanden tussen film en literatuur wil De Winter echter weinig weten, getuige zijn uitspraak tijdens de Dag van het Literatuuronderwijs in 1994: "Er is net zoveel verband tussen fuchsia's en sportschoenen".
Bibliografie
* 1976 Over de leegte in de wereld, prozateksten, verhalen
* 1978 De (ver)wording van de jongere Dürer, roman
* 1981 Junkieverdriet ( geschreven met René Seegers en Jean van de Velde), toneelstuk
* 1981 La Place de la Bastille, roman
* 1981 Zoeken naar Eileen W., vertelling, roman
* 1982 Vertraagde roman, reportage, roman
* 1984 De Grens, filmscenario
* 1986 Kaplan, roman
* 1987 Orgia, aantekeningen voor een roman, verhaal
* 1989 Eergisteren, overmorgen (selectie uit Over de leegte van de wereld), verhalen
* 1990 Hoffman's honger, roman
* 1991 Een Abessijnse woestijnkat, verhalen
* 1991 Bij nader inzien. Een televisiefilm van Frans Weisz naar de gelijknamige
roman van J.J.Voskuil (geschreven met Jean Blokker), filmscenario
* 1991 Supertex, roman
* 1992 De ruimte van Sokolov, roman
* 1993 De verhalen (bevat Over de leegte in de wereld, Een Abessijnse
woestijnkat en twee niet eerder in boekvorm verschenen verhalen), verhalen
* 1994 Alle verhalen (bevat De verhalen, aangevuld met een nieuw verhaal), verhalen
* 1994 Handleiding ter bestrijding van extreem-rechts (geschreven met
Chris van der Heijden), dialogen
* 1995 `s-Herthogenbosch (met lithografie van Paul van Dijk, 1995), teksten
* 1995 Serenade (uitgegeven ter gelegenheid van de Nederlandse Boekenweek), novelle
* 1995 Zionoco, roman
* 1996 Het grote Leon de Winter boek (bevat Kaplan, Hoffman's honger en SuperTex),
verhalen
* 1996 Lady Di in een bevallige pose, essay
* 1997 De hemel van Hollywood, roman
De verwording van de jongere Dürer
1978
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Van de roman De verwording van de jongere Dürer zijn vier drukken verschenen, waarvan de eerste in 1982 bij uitgeverij de Knipscheer te Haarlem.
Het motto is van Herbert Marcuse, een Duits-Amerikaanse filosoof (1898-1979). Hij vluchtte in de jaren dertig uit Duitsland vanwege zijn joodse afkomst en maatschappijkritische opvattingen. Zijn werk kreeg grote bekendheid door de ideologische invloed op de studentenbeweging aan het eind van de jaren zestig. Het motto komt uit het boek 'De eendimensionale mens', (1964): Om een jammer genoeg (fantastisch) voorbeeld te geven: als alleen al alle reclame makende en alle indoctrinerende informatie- en ontspanningsmedia zouden verdwijnen, zou het individu in een traumatische leegte gedompeld worden, waar hij de kans zou krijgen zich te verwonderen en te denken, zichzelf (of liever gezegd, de negatieve kant van zichzelf) en zijn samenleving te leren kennen. Beroofd van zijn onechte vaders, leiders, vrienden en afgevaardigden zou hij weer opnieuw moeten leren spreken. Maar de woorden en zinnen die hij zou vormen, zouden wel eens heel anders kunnen uitvallen, evenals zijn verlangens en angsten.
De roman bestaat uit veertien ongenummerde, ongetitelde hoofdstukken.
Inhoud
De negentienjarige werkloze Herman Dürer keert na een verblijf van twee maanden in de jeugdgevangenis terug naar huis. In de bus 'ontdekte hij het onvermogen om datgene waar hij naar keek met woorden te verbinden en vervolgens te verwerken.' De raadselachtige gebeurtenissen die hij bij een bushalte in zich opneemt en niet meer kwijt zal raken, zijn de volgende: een jongen en een meisje kussen elkaar bij een benzinestation, terwijl een soldaat op het voetbalveld scoort onder luid gejuich van andere soldaten en er ook nog een goederentrein passeert tussen het benzinestation en het veld. Gewone gebeurtenissen dus, maar Dürer kan geen verbanden meer leggen. Tijdens zijn verdere reis reageert hij verward en vindt hij plotseling erg veel zinloze details in zijn omgeving. Thuis in de Bijlmermeer wordt hij vrij lauw ontvangen. In de eerste dagen na zijn vrijlating probeert hij grip op de buitenwereld te krijgen door veel naar buiten en naar de televisie te kijken en omschrijvingen te vinden voor de dingen die hij ziet. Na twee dagen ontdekt hij in zijn bagage zijn lijfboek, dat hij uit de gevangenisbibliotheek heeft meegenomen. Het boek is Uit het leven van een Nietsnut. In deze Duitse roman worden de avonturen beschreven van een jongen die op de bonnefooi naar Italië reist en uiteindelijk verliefd werd.
Dürer blijft doorgaan met formuleren en geeft zijn omgeving soms namen uit zijn boek; zo wordt bijvoorbeeld de flat als 'kasteel' aangeduid en worden fietsers als 'ruiters' beschouwd. De 'schone jonkvrouw' is Joyce, de schoonzus van Dürers ex-vriendin, op wie hij al langere tijd in stilte verliefd is. Bij het metrostation ontmoet hij zijn ex-vriendin en raakt hij slaags met haar nieuwe vriendje. Dürer vlucht.
Angst, met name voor de eenzaamheid, komt regelmatig op Dürer af. Zijn leven wordt op dit moment sterk beheerst door een intens verlangen naar Joyce. Met afgrijzen bekijkt hij de wereld waarin hij leeft en hij vergelijkt haar met de eenvoudiger wereld van de Nietsnut. Tijdens een burgerlijk verjaardagsfeestje hekelt Dürer zijn neef die 'iets heeft bereikt in de maatschappij'. Hij vlucht naar buiten en omdat hij het boek van de Nietsnut nu langzamerhand uit zijn hoofd kent, ontdekt Dürer dat hij niet meer bang hoeft te zijn, want 'er bestonden zinnen waarmee hij de wereld kon bedwingen'. Als hij weer terugkeert naar huis, hoort hij de stem van Joyce uit de huiskamer komen, ze is namelijk ook nog een collega van Dürers zus. De ontmoeting met Joyce is een fiasco. 's Nachts droomt hij dat Joyce naar hem zwaait vanuit een flatgebouw. Alles lijkt nu goed te zijn, maar Joyce houdt maar niet op met zwaaien omdat ze maar een pop is. De prettige droom ontaardt zo in een nachtmerrie en Dürer wordt schreeuwend wakker.
Dürer ligt op een grasveld en is bezig de wereld te verklaren. Ook probeert hij zo hard te rennen dat hij boven alles uit zou kunnen stijgen, alsof het rennen in vliegen zou kunnen overgaan. Helaas lukt niets hem vandaag en Dürer haat de Nietsnut omdat die hem kennis heeft laten maken met een wereld die ogenschijnlijk onbereikbaar is.
Dezelfde avond ontmoet Dürer Peter, de jongen met wie hij indertijd een taxi gestolen heeft die ze total loss hebben gereden. Voor deze vergrijpen zijn ze allebei in de jeugdgevangenis beland. Eigenlijk kent hij Peter niet goed maar deze blijkt wel ideeën te hebben die Dürer aanspreken. Peter wil zich zo veel mogelijk afzijdig houden van de maatschappij en de bijbehorende massaconsumptie. Dürer had ook een dergelijk verlangen in zijn hoofd, maar is nog onmachtig om ideeën te verwoorden. Peter wil naar een meditatiecentrum in India, pakt zijn plunjezak in en geeft Dürer zijn stiletto. 'Als je niet kunt vluchten, bewapen je dan.'
De volgende dag, wanneer zijn moeder naar haar werk in de kantine van een bank is, loopt Dürer wat wereldvreemd door de binnenstad en bekijkt de etalages. Net als de Nietsnut besluit hij om binnenkort gewoon naar Italië te vertrekken, zodat hij zich op die manier aan de greep van de consumptiegerichte maatschappij kan ontworstelen.
Dürer voelt zich steeds beter nu hij weet dat hij 'de eenvormigheid van de wijk en de leegte van de woning' gaat verruilen voor een andere niet vastgeroeste en vrijere werkelijkheid. Hij heeft een seksuele fantasie over Joyce en denkt opnieuw na over het gebruik van taal en woorden. De ervaringen die hij op de eerste dag van zijn vrijlating in de bus niet kon bevatten, probeert hij nu te begrijpen, daarom beschrijft hij op verschillende manieren en in verschillende stijlen de gebeurtenis bij het pompstation en op het voetbalveld. In een van de stukjes verwerkt hij bovendien zijn eigen vergrijp, het stelen van een taxi. Het stuk papier waarop hij een en ander beschreven heeft zal hij verder de hele tijd bij zich dragen en aan iedereen die hij ontmoet zal hij een reactie op het gebeuren vragen. Nu hij de vragen zo goed heeft kunnen omschrijven kan hij de antwoorden elke dag verwachten, is zijn gedachtengang.
De volgende dag gaat Dürer op verzoek van zijn ouders naar de Sociale Dienst, maar hij vraagt geen uitkering aan. Hij ziet de mensen in de wachtkamer als verlorenen. Hij wil nog steeds niets met deze wereld te maken hebben omdat in dit systeem geen geluk mogelijk is.
's Avonds kijkt hij op een steeds kritischer manier naar televisieprogramma's totdat Paul - op verzoek van Dürers ouders - op bezoek komt. Paul was eens een rustige, gevoelige jongen die het goed met Dürer kon vinden. Nu echter is hij een werkende jongere en al helemaal door het materialisme aangetast. Gezamenlijke idealen uit hun schooltijd zijn, zoals bij iedereen die Dürer ontmoet, omgezet in de onvermijdelijke drang naar 'bezit van spullen'. Dürer spreekt Paul ernstig toe en gaat vervolgens 'de wijde wereld in, op zoek naar zijn geluk'.
Het is een zachte avond en Dürer passeert een buurthuis waar een vechtpartij aan de gang is. Met behulp van zijn stiletto weet hij de vechtenden te scheiden. Karina, de buurthuiswerkster, is opgelucht. Dürer gaat mee naar haar flat, waar hij tot zijn verbazing ontdekt dat hij heel goed met Karina kan praten. Karina vertelt over haar uitzichtloze werk met werkloze jongens. Dürer raadt haar aan Uit het leven van een Nietsnut onder jongeren te verspreiden. Hij blijft bij Karina slapen, maar schrikt wakker omdat er zo niets terechtkomt van zijn plan om weg te lopen. Hij steelt f 3000,- van Karina en vertrekt stilletjes.
Vol vertrouwen gaat Dürer op pad. Hij weet dat hij nu wat realistischer moet worden en besluit bagage te kopen. Net de tram gaat hij naar de bank waar zijn moeder werkt. Hij beklaagt zijn moeder in stilte, hoewel hij vindt dat hij geen medelijden mag hebben met mensen die hun 'onderdrukking' niet in verband brengen met ' de onderdrukkers en de heersende moraal', maar met het Noodlot. Bij de lift in het bankgebouw hangt een gravure van de Duitse kunstenaar Albrecht Dürer, waarop vier ruiters zijn afgebeeld die over een angstige menigte schijnen te vliegen. Hij leest zijn naam op het kaartje eronder en hoort tegelijkertijd zijn moeder zijn naam roepen. Dürer vindt opeens dat zijn moeder er als een nog niet gestorven lijk uitziet en vlucht naar buiten. Hij doet inkopen voor de komende reis en schaft, samen met karton en viltstiften voor een liftbordje, ook nog drie schriften voor zijn reisdagboek aan. Hij doet dit in het warenhuis waar Joyce op de cosmetica-afdeling werkt. Dürer schrikt als hij haar bezig ziet, maar herstelt zich en neemt vervolgens afscheid met een handkus en een citaat uit de Nietsnut.
Dürer gaat liften met zijn volle rugzak en wordt vrij snel meegenomen door Herwig Jungmann, een Duitse arts. Jungmann komt van een congres en rijdt naar München. Bij de grens gaat Dürer te voet langs de douaniers en voelt daarbij een mengeling van ontspanning en kracht. Hij gaat vol genot even op het gras liggen en moet veel te snel naar zijn zin de auto weer in. Onderweg discussiëren ze over televisie en de gevaren die aan die uniforme realitieitsverbeelding verbonden zijn. Ze overnachten in een hotel en de volgende morgen wandelen ze een berg op, Dürer zou het dal wel in willen vliegen, en eens was dat ook Jungmanns jeugddroom. In de middag bereiken ze München. Dürer wil meteen doorliften naar Rome omdat de Nietsnut daar ook heen ging, maar zijn plannen worden doorkruist omdat niemand hem meeneemt. Hij huurt een kamer voor een nacht in een 'Fremdenheim' en begint te schrijven in een van zijn schriften. Hij opent met het ontslag uit de gevangenis dus met de informatie waarmee ook het hier besproken boek begint. Hij 'wil er misschien een soort verslag van maken, zoals de Nietsnut, waaraan anderen hopelijk wat aan hebben'
(p. 117). In het Fremdenheim wonen ook Italianen, die hier in Duitsland blijken te werken, omdat 'Italia nicht gut' is. Dürer krijgt hier het eerste teken dat er iets mis is in het land van zijn dromen. De volgende dag gaat hij opnieuw naar de snelweg, maar moet 's avonds weer onverrichter zake naar het Fremdenheim terugkeren. Die avond maakt hij de zelfmoord mee van een opgejaagde illegale gastarbeider. Het contrast tussen zijn beeld van Italië en het werkelijk, door honger, chaos en werkeloosheid geteisterde land wordt steeds groter. Pas nu ontdekt hij ook teksten in de Nietsnut die erop wijzen dat het er niet zo'n hemel op aarde was. De Nietsnut ging er natuurlijk ook niet zonder reden spoedig weer weg. Na een vechtpartij met een van de Italianen wordt Dürer het Fremdenheim uitgezet.
In een kamer van een ander goedkoop hotel schrijft Dürer verder over zijn emoties en ideeën. Hij beschrijft bijvoorbeeld hoe hij de gelijkwaardigheid in de samenleving wil brengen door met de drie andere vrienden te paard de 'onechte opvoeders, misleidende leraren en uitbuitende werkgevers' af te straffen. De inspiratie voor dit beeld heeft hij opgedaan door de gravure 'Vier ruiters van de Apocalyps' uit het bankgebouw waar zijn moeder werkt. Toevallig is er in München ook een expositie van houtsneden van de Apocalyps te zijn, die eveneens van invloed op zijn schrijven zijn.
Na weken van hitte regent het nu onophoudelijk, wat een deprimerende uitwerking op Dürer heeft. Italië kan zijn droomland niet meer zijn, en hij begint ook te twijfelen aan zijn kans om met Joyce samen te leven na zijn terugkomst. Het schrijven is een noodzak, een medicijn voor hem geworden. Het helpt hem zich bewust te blijven van wat er gebeurt, nu hij plotseling weer doelloos in de hem omringende wereld staat. Verder beschrijft Dürer impressies over voorwerpen die hij op zijn weg ziet, zoals een 'nostalgische' schommelstoel, een lachwekkende namaakopenhaard en seksistische platenhoezen.
Na twaalf nachten heeft Dürer genoeg van het hotel. Hij ontmoet Jungmann nog eenmaal met wie hij een discussie over een betere wereld begint. Jungmann heeft daar een pessimistische kijk op, omdat er in zijn studententijd, 1968, hele universiteiten aandrongen op maatschappelijke hervormingen. Door versplintering van de groep actievoerders is er van de voorgenomen hervorming niets terechtgekomen, en zijn al die protesterende studenten nu brave burgers geworden. Volgens Jungmann zitten ze allebei hoe dan ook gevangen in de mogelijkheden en onmogelijkheden van deze samenleving. Verward gaat Dürer verder. Op de vijftiende dag van zijn verblijf in München neemt hij een willekeurige treinen vertrekt.
In Frankfurt stapt er een aantrekkelijk meisje in zijn coupé. Ze heet Sabine, studeert op het conservatorium en gaat naar Londen. Dürer zegt graag schrijver te willen worden. Op haar vraag wat hij dan schrijft, antwoordt hij: 'Een verhaal over de ontwikkeling van een jongeman; hij aarzelde. Hoezo ontwikkeling? Nou, hij ontdekte hoe zijn wereld in elkaar stak en begon voor het eerst van zijn leven zijn emoties te uiten, hij ontdekte een persoonlijke taal en smeet zijn oude, met zinloze frasen dichtgeslibde zinnen weg. Hoe liep het af? Goed, antwoordde Dürer, op het einde ontmoette hij een groep mensen waarbij hij zich aansloot, en soort commune.' Wanneer Sabine iets voor hem op haar dwarsfluit speelt krijgt hij het benauwd omdat de muziek exact zijn verdriet weet uit te drukken. Samen vallen ze in slaap. Ze hebben een uitstekend contact en zo legt Dürer ook haar de vraag voor over de gebeurtenissen die hij zag vanuit de bus. Sabine heeft een vrij eenvoudige verklaring voor hetgeen hij zag, en Dürer neemt daar genoegen mee. Dürer is smoorverliefd, en als ze in Hoek van Holland zijn aangekomen wandelen ze urenlang rond. Ze slapen samen in een hotel maar de volgende ochtend blijkt dat Sabine hem verlaten heeft. Nu verlopen er drie verwarde weken: Dürer 'ziet' Joyce overal lopen, maar ze weet dat ze de 'ontmoeting' geheim moet houden. Na deze hallucinaties leest hij het boek van de Duitse schrijver Peter Handke: De angst van de doelman voor de strafschop. De reis die de hoofdpersoon in dat boek maakt, lijkt heel erg op zijn eigen dan in de Nietsnut, maar mogelijkheden tot overleven biedt ook dit boek niet. Later begrijpt Dürer dat onrechtvaardigheid niet te vernietigen is. Zijn hele tocht is volkomen zinloos omdat antwoorden op zijn vragen niet te vinden zijn. Hij wijst nu elke band met deze wereld af en raakt zo vervreemd van de realiteit dat hij ervan op een stille bosweg vermoordt.
Dan een hoofdstuk met getuigenverslagen. Nadat Dürer de moord heeft gepleegd eet hij eerst wat bij een boerin en steelt dan haar bromfiets. Karina vindt haar flat opengebroken. Binnen zit een uitgeputte Dürer die verward op haar vragen reageert. Na een politiebericht op de radio rent hij in duidelijk overspannen toestand aar flat uit en bereikt de flat van zijn ouders, ondanks de bij het gebouw postende rechercheurs. Zijn ouders trekken echter hun handen van hem af en willen hem niet verstoppen. In het proces-verbaal staat beschreven hoe Dürer op de parkeerplaats gearresteerd werd en voor onbepaalde tijd ter beschikking van de regering werd gesteld. Inde richting waar hij verblijft sluit hij zich zo af dat zelfs het bezoek van Joyce niet tot hem door lijkt te dringen. Er is absoluut geen communicatie meer met Dürer mogelijk.
Dürers toestand lijkt op die van een hulpeloze baby en alles moet hem weer door artsen worden bijgebracht. Zelf eten en lopen leert hij snel, maar met taal schijnt hij niets te maken te willen hebben, zodat hij geen woord meer uitbrengt. Eén keer zegt hij 'alles is goed' tegen een bezoeker. Deze beaamt dit, maar begrijpt net als Dürer dat het een leugen is. Hij vermoedt dat Dürer nu eindelijk de wereld in triomf de rug toe kan keren.
Interpretatie
Vertelsituatie
De vertelsituatie is gecompliceerd. De lezer heeft het gevoel zich in het begin met Dürer te kunnen identificeren, maar raakt desalniettemin steeds verder van hem weg naarmate het verhaal vordert. De lezer weet geleidelijk aan ook steeds minder dingen zeker, want vanaf Dürers vertrek naar het buitenland (p.98) komen de woorden 'waarschijnlijk' en 'misschien' in toenemende mate voor.
In dit boek wordt de lezer geconfronteerd met de reconstructie van een gebeurtenis. Er wordt geprobeerd te beschrijven wat er met Dürer is gebeurd in de periode tussen zijn ontslag uit de jeugdgevangenis en de moord bij Hoek van Holland die tot opname in een inrichting leidt. De manier waarop de lezer de informatie krijgt toegespeeld, verandert geleidelijk. De drie weken thuis, de hoofdstukken 1 tot en met 7, worden door een auctoriale vertelinstantie verteld. Dürers gedachtenleven wordt uitgebreid beschreven. In hoofdstuk 8 wordt een soort
'getuigenverklaring' van een ander personage, Paul, geïntroduceerd. Deze verklaringen komen steeds vaker voor en hoofdstuk 13 bestaat zelfs alleen uit getuigenverklaringen, opgetekend door een 'interviewende' verteller. Vanaf hoofdstuk 8 verandert de schijnbaar alwetende vertelinstantie in een niet-alleswetende, feiten verzamelende en reconstruerende verteller.
Na blz. 70 wordt er steeds vaker geciteerd uit Dürers schriften, vandaar dat Dürer dan vaak als ik-verteller optreedt. Deze passages staan tussen witregels en tussen aanhalingstekens. De vertelinstantie of verteller haalt zijn materiaal uit de drie dictaatcahiers die Dürer tijdens zijn verblijf in München volschrijft. De eerste drie weken thuis schreef Dürer nog niets, maar leerde hij formuleren. In München beschrijft hij zijn recente verleden in precieze, complexe zinnen die afgewisseld worden met observaties over het dagelijks leven in München. De verteller komt steeds meer op de voorgrond naarmate er minder feiten uit de eerste hand - de schriften - vernomen kunnen worden en er steeds meer van getuigenverklaringen af gaat hangen. Vooral de drie weken na het verblijf in München, als Dürer vrijwel niet meer schrijft, zijn wat het verhaal betreft van die verklaringen afhankelijk.
Pas tegen het eind is er sprake van een ik-verteller, die door zijn kennis gelijk gesteld kan worden met 'de bezoeker' uit het laatste hoofdstukje. Dat er een ik-verteller is, blijkt uit een zinnetje als: (Karina) 'kijkt me even aan' op blz. 180. Deze vorm, waarin de verteller steeds minder greep op het personage Dürer krijgt, ondanks zijn pogingen alles in de hand te houden door de taal, steeds minder greep op ons en de maatschappij, wat als uiteindelijk resultaat heeft dat voor Dürer normaal contact door verwarring en desillusie uitgesloten is.
Tijd
De vertelde tijd beslaat acht weken. Tot het 8e hoofdstuk, waarin Dürer daadwerkelijk aanstalten maakt om te vertrekken naar Italië, zijn er drie zinloze weken bij zijn ouders voorbijgegaan. In München blijft hij twee weken en vanaf Sabines vertrek uit Hoek van Holland verlopen 'drie weken (die) eindigen in een nacht.' (blz. 167) Dit citaatje verwijst ook naar de tijdverdichting die onregelmatig voorkomt. Sommige dagen bij zijn ouders worden gedetailleerd beschreven, in tegenstelling tot andere die de eentonigheid van het bestaan aangeven. Het verhaal wordt chronologisch verteld. Een belangrijke vooruitwijzing staat op blz. 167, waar verwezen wordt naar de moord die later in het boek zal plaatsvinden. Er is vision-par-derrière, omdat het hele verhaal een reconstructie van het gebeurde is. Het verhaal speelt zich waarschijnlijk in de jaren zeventig af, omdat de metro in de Bijlmer al diensten onderhoudt, maar nog niet alle stations afgebouwd zijn. Algehele afkeer van de consumptiemaatschappij speelde in die jaren ook een veel belangrijker rol dan in de jaren tachtig. Met uitzondering van het laatste hoofdstuk staan de werkwoorden in de verleden tijd.
Ruimte
De ruimte speelt een grote rol, want de eerste drie weken spelen zich af in flats in de Bijlmer of soortgelijke omgeving. Deze kleurloze, onpersoonlijke en geüniformeerde leefomgeving symboliseert voor Dürer de hele maatschappij. In zijn ogen bestaat er alleen een wereld waarin vrijwel iedereen 's ochtends naar de fabriek gaat, aan de lopende band staat, naar de flat terugkeert en 's avonds televisie kijkt. In het weekend wordt er veel gedronken om de werkweek aan te kunnen. Dürer wil deze zinloze en lege wereld ontvluchten.
Hij vlucht naar het door hem geïdealiseerde Italië, maar strandt in Duitsland, het land waar zijn moeder vandaan is gevlucht wegens haar joodse afkomst. Op het eerste gezicht lijkt het leven in Duitsland niet slecht te zijn, wat onder andere uit de natuurbeschrijvingen op blz. 109 en blz. 114 blijkt. Maar een beter perspectief op de wereld levert zijn verblijf hem niet op. Wel komt hij tot het inzicht dat het ideale land met gemeenzaamheid en vrijheid alleen in zijn hoofd bestaat. Als dat besef uiteindelijk goed tot Dürer is doorgedrongen, sluit hij zich af en verwerpt hij elk contact met de buitenwereld.
Personages
Het is het verhaal van de negentienjarige, werkloze Herman Dürer. Hij is de enige hoofdpersoon. Na joy-riding met een taxi heeft hij twee maanden in een jeugdgevangenis doorgebracht. Zijn eerste ervaringen buiten de besloten wereld van de strafinrichting zijn doorslaggevend voor zijn verdere ontwikkeling. Hij ziet een paar alledaagse dingen vanuit een een stilstaande bus en probeert deze verder te doorgronden, wat een onmogelijke opgave blijkt te zijn. Het gevolg is dat Dürer de wereld met andere ogen gaat bekijken. Nu komt alles hem zinloos voor en door de dingen die hij waarneemt correct te formuleren, probeert hij de wereld te begrijpen. Hij vlucht geregeld in een boek uit de romantiek van Joseph Freiherr von Eichendorff: Uit het leven van een Nietsnut. Hij probeert het stramien van die, zijn inziens ideale wereld, op de hedendaagse werkelijkheid toe te passen, Als die jammerlijk mislukt, en hij een harder en reëler boek - Peter Handke: De angst van de doelman voor de strafschop - wél op de werkelijkheid kan toepassen, is zijn verwording een feit: hij pleegt een moord, net als de hoofdpersoon in Handke's boek.
Bijfiguren zijn allereerst de burgerlijke ouders en verdere familie van Dürer. Verder zijn vroegere vriend Paul, die nu in de ploegendienst werkt en het alleen nog over zijn auto kan hebben. Met Peter stal hij zijn eerste taxi, maar desalniettemin kan hij de fouten in de wereld beter verwoorden dan Dürer. Joyce, 'die ferne Geliebte' is een schoonzus van zijn ex-vriendin; Karina een meisje dat in het buurthuis met werkloze jongeren optrekt en Dürer redelijk begrijpt. De arts Jungmann vertelt Dürer van zijn vroegere strijd en opgegeven idealen. Sabine, een Duitse conservatoriumstudente, brengt Dürer in contact met een taal zonder woorden, de muziek.
Thematiek
Het boek behandelt de leegte in de huidige samenleving en de invloed daarvan op een gevoelige persoon. De leegte ontstaat door vele factoren zoals de media, waardoor een beperkt wereldbeeld wordt geschapen, waarin voornamelijk op consumptie wordt aangedrongen. Om te consumeren is geld nodig en daarvoor moet leeg, onbevredigend werk worden geleverd aan de lopende band, in kantines, warenhuizen of andere helse oorden.
Werkloosheid leidt eveneens tot leegheid omdat het zinloze agressie of nutteloos gefilosofeer over vragen die niet te beantwoorden zijn oplevert. Dürer vermoedt dat werken om de leegte te vullen hem niet ligt, want hij heeft geen materiële verlangens en hij wil zich ook niet conformeren aan deze samenleving. Dürer zal weg moeten, op zoek naar een betere wereld 'achter de Alpen', omdat zijn idool, de Nietsnut, daar ook het geluk vond. Bovendien ging zijn naamgenoot uit de Renaissance, Albrecht Dürer ook naar Italië om inzicht te krijgen in proportie en perspectief. De houtsnede die in het verhaal een rol speelt heet 'Vier ruiters van de Apocalyps'. Het is er een uit de serie van vijftien prenten over de Apocalyps, ofwel de ondergang van de wereld (Openbaringen 6:1-9). De oudere Dürer tekende vier ruiters die schrik en vooral dood zaaien onder de bevolking; de jongere Dürer deelt zichzelf de rol toe van wereldverbeteraar te paard, die de onrechtvaardigheid te lijf gaat. Herman Dürer wil niet alleen de wereld in haar juiste perspectief plaatsen, maar wil de wereld ook verbeteren en bevrijden. Dit soort idealen loopt volgens de oudere, gedesillusioneerde Jungmann meestal op niets uit. De revolutie na 1968 leverde ook alleen meer hardwerkende burgers op en de onrechtvaardigheid op het sociale vlak tiert nog steeds welig. In München doemt de ondergang van Dürer op, want Italië blijkt even slecht te zijn als elk ander land en Dürer kan alleen nog in zichzelf vluchten.
Een ander thema is dat van stilstand en beweging. In de eerste helft van het boek, in de flat van zijn ouders, staat alles stil. Dürer is angstig, heeft geen greep op de werkelijkheid omdat hij de realiteit niet verwoorden kan. Als hij eenmaal weet dat hij op reis wil en in beweging wil zijn, begint hij te schrijven en succesvol met taal om te gaan. Dürer leeft op en communiceert beter wanneer hij zich verplaatst. Hij komt dan mensen tegen die hem tot op zekere hoogte begrijpen, zoals Jungmann en Sabine. In Hoek van Holland loop de weg letterlijk en figuurlijk dood.
Bindende elementen zijn het worstelen met de werkelijkheid en het vormgeven van de wereld. De kunsten literatuur, muziek en beeldende kunst kunnen een mogelijkheid bieden, maar dan moet er wel afstand genomen kunnen worden. Dürer kan dat steeds niet. Erotiek is ook een thema. De idealist Dürer beleeft steeds mooiere fantasieën dan de werkelijkheid kan bieden, zoals een voorbeeld op blz. 66 aangeeft.
Titel
De titel drukt de mogelijkheid van een keuze uit: de lezer mag bepalen of er van verwording (verval) of van wording (groei) sprake is bij Dürer. Dürer kan zichzelf hebben bevrijd door nooit meer te spreken en doordat hij zich ' in een soort commune' buiten de samenleving heeft weten te plaatsen, maar tegelijkertijd spreekt er tragiek uit omdat het een teken van uiterste onmacht is. Het woord 'verwording' heeft dezelfde klank als het woord 'verwoording', een begrip dat als een rode draad door de roman loopt
Motto
Het motto is optimistisch omdat eruit naar voren komt dat de wereld wezenlijk veranderd kan worden door iemand opnieuw te leren spreken. Maar iemand als Dürer, opnieuw moet leren kijken en spreken, vormt weliswaar heel andere woorden en zinnen dan een door de media geïndoctrineerd persoon, maar gaat daar ook aan kapot. Dürer overdrijft door zich constant met zijn persoonlijke taal bezig te houden. Hij plaatst zich daardoor in een isolement en berooft de een van haar geld en de ander van zijn leven. Samenvattend toont dit boek het echec van de idealen uit de jaren zestig aan.
Stijl
De Winter schrijft in een helder formulerende en betogende stijl. Soms lijkt het boek meer op een essay dan op een roman. Er zit geen ironie of beeldspraak in. Opvallend is dat sommige zinnen van Dürer, die een weinig belezen jongere is en geen hoge opleiding genoten schijnt te hebben, complex van samenstelling en soms een bladzijde lang zijn, maar desondanks goed leesbaar. De vele cursiveringen die De Winter aanbrengt, geven veel normale woorden een sterk negatieve lading.
Recensies
De (ver)wording van de jongere Dürer werd over het algemeen goed ontvangen door de literaire kritiek. Velen waren enthousiast over de vorm zoals Jan Geurt Gaarlandt, De Winters precisie (Vrij Nederland, 5 maart 1977), maar anderen plaatsten een negatieve kanttekening betreffende Dürers ongeloofwaardige wereldvreemdheid (J.J. Wesselo, Leon de Winter en de vervreemding, De Waarheid, 17 oktober 1978)
Bronnen:
* Graa Boomsma, Memoreeks, analyse en samenvatting van literaire werken, Walva- boek/Van Walraven, z.p., z.j.
* N.N., Prisma, Uitrekselboek Nederlandse literatuur 1945-1980, Prisma informatief, Amsterdam, 1987
* Leon de Winter, De (ver)wording van de jongere Dürer, In de Knipscheer, Haarlem, 1978, 2e druk.
La Place de la Bastille
1981
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
In de roman la Place de la Bastille (1981), door Leon de Winter een 'vertelling' genoemd, duikt voor het eerst in het werk van deze auteur de figuur van de zoekende jood op, die gebukt gaat onder het tragische lot van zijn volk. De Winter stamt zelf uit een joodse familie. Veel van zijn verhalen en romans zijn een moeizame zoektocht naar de oorsprong en naar de persoonlijke historie die op een bepaald moment samenvloeit met de joodse geschiedenis.
In la Place de la Bastille leidt de identiteitscrisis van en joodse intellectueel tot een echt dilemma, dat uiteindelijk een (ontgoochelend) inzicht in de eigen drijfveren en verlangens tot gevolg heeft. Zijn reconstructie van het verleden zet hem op een doodlopend spoor, want "L'histoire n'est qu'une fable convenue", aldus het motto dat werd ontleend aan De Fontenelle (1687-1757). Vandaar ook de ondertitel 'vertelling' (in de eerste druk althans): de historische waarheid laat zich nooit meer helemaal achterhalen en iedere poging om haar weer op te roepen eindigt noodzakelijkerwijze met een vervalsing van de feiten. Op die manier verwoordt De Winter zijn eigen existentiële problematiek via de mythische queeste van zijn ontredderde hoofdfiguur.
La Place de la Bastille, geschreven in1981 in Italië, in de buurt van Perugia, bestaat uit een proloog, acht hoofdstukken en een epiloog,en telt 156 blz. In 1984 werd het boek verfilmd door regisseur Rudolf van den Berg. Leon de Winter werkte zelf mee aan het scenario.
Inhoud
De hoofdfiguur van de roman is de jood Paul de Wit, een leraar geschiedenis, die zich aan de rand van een zenuwinzinking bevindt. Hij is gehuwd met Mieke en heeft twee dochters. Zijn vrouw gebruikte hem destijds als een soort 'sluitstuk van de shock-therapie' die ze voor haar ouders had bedacht. Die waren immers conservatief-katholiek en konden de gedachte dat hun dochter omgang had met een jood niet verwerken.
Als student werkte Paul aan een scriptie over de vlucht van Lodewijk xv naar Varennes tijdens het begin van de Franse Revolutie. Toen al speelde hij met het idee een 'tegenstudie' te schrijven over de gebeurtenis: een boek waarin de ontsnappping van de koninklijk familie wèl slaagde. Hoe zou in dat geval de geschiedenis eruit hebben gezien? Elf jaar na zijn eindscriptie was hij aan het boek begonnen en nu, drie jaar later, schrijf hij er nog altijd aan, maar het werk wil niet vlotten.
Ook het lesgeven staat hem steeds meer tegen en om zijn vermoeide geest wat rust te gunnen kijkt hij urenlang naar tv-programma's en videofilms die hem passieve afleiding bezorgen. Hij beeldt zich in dat alleen het schrijven aan zijn boek over Lodewijk xv nog redding kan brengen en tijden de kerstvakantie vertrekt hij naar Parijs om er inde Bibliothèque Nationale onderzoek te verrichten. Hij ontmoet er Pauline, die net als hij van joodse afkomst is, en ze beginnen een relatie, die ook na zijn thuiskomst voortduurt in de vorm van heimelijke vrieven, telefoontjes en incidentele afspraakjes in Amsterdam.
Zijn Parijse avontuur heeft hem echter ook nog iets anders dan een overspelige verhouding opgeleverd. Op drie van de foto's die hij van Pauline op la Place de la Bastille heeft genomen,
is ook een toevallige voorbijganger te zien in wie Paul onmisbaar trekken van zichzelf meent te herkennen. Stilaan raakt hij geobsedeerd door de gedachte dat die onbekende niemand anders dan zijn verdwenen tweelingbroer Philip kan zijn.
Pauls ouders werden in 1944 gedeporteerd en overleefden Ausswitz niet: 'Alles wat aan hen had kunnen herinneren was uitgewist, een samenloop van vele had alle beelden vernietigd'(p.98) Tevergeefs gaat hij op zoek naar mensen die hen hebben gekend, tot hij de vroedvrouw op het spoor komt die zijn moeder destijds had geholpen. Zij meent zich te herinneren - Paul is dan al 23 jaar - dat zijn moeder op de avond van 17 november 1943 beviel van een tweeling. Naar aanleiding van de foto's op la Place de la Bastille raakt Paul ervan overtuigd dat Philip nog leeft. In zijn verbeelding bedenkt hij allerlei scenario's die tot een hereninging leiden en alhoewel hij beseft dat de man op de foto bijna onmogelijk zijn broer kan zijn, blijft hij zich overgeven aan het zoete bedrog.
Hij besluit nogmaals naar Parijs te reizen, in het gezelschap van Pauline, die haar ouders in Compiègne wil bezoeken. In een opsporingsbureautje voor verdwene joodse familieleden krijgt hij drie adressen van mogelijke 'dubbelgangers'. De eerste twee blijken niet in aanmerking te komen en tijdens Pauls rit naar de derde, een zekere Paul Mendel, zorgt de taxichauffeur voor een pijnlijke ontnuchtering: hij kent Mendel en die lijkt helemaal niet als een tweelingbroer op Paul de Wit. Paul geeft zijn zoektocht op en vraagt zich af of Philip niet de hele tijd een wensdroom is geweest, een verlangen naar 'alles dat ik niet was maar wilde zijn'.
Interpretatie
Opbouw
Het navertellen van de inhoud van het boek was geen gemakkelijke opgave, en dat komt vooral door de manier waarop het verhaal werd geconstrueerd. La Place de la Bastille kent namelijk een niet-chronologische verloop, waarbij de informatie maar heel geleidelijk en fragmentarisch prijs wordt gegeven, iets wat de spanning uiteraard ten goede komt.
De roman vangt aan met een proloog waarin de overspannen leraar Peul de Wit, verslaafd aan goedkoop tv-amusement waarmee hij zijn rondtollende gedachten tot bedaren wil brengen, op het punt staat een tweede maal naar Parijs te gaan (in feite is het de derde maal, want in 1966 was hij er als student geweest). Hij heeft Pauline dus al ontmoet, maar het verhaal van die kennismaking kent de lezer nog niet, evenmin als zijn obsessie inzake Philip.
Vanaf hoofdstuk1 gaan we 'terug in de tijd' (p. 20) en wordt er een flash-back op gang gebracht die steeds nieuwe, onthullende elementen naar boven brengt. De lezer komt te weten waar, wanneer en in welke omstandigheden Paul en Mieke elkaar ontmoetten, waarom zijn schoolwerk hem alsmaar minder interesseert en hij steeds meer opgaat in zijn 'tegenstudie', die uiteindelijkeen wanhopige poging blijkt te zijn om zijn eigen verleden te herschrijven, hoe hij en Pauline elkaar leren kennen, wanneer en van wie hij voor het eerst over zijn verdwenen tweelingbroer hoorde, enzovoort. Soms wordt het verhaal onderbroken door een korte vooruitblik (binnen de flash-back), die al iets laat doorschemeren van toekomstige gebeurtenissen ( bijvoorbeeld zijn treinreis richting Parijs in het gezelschap van Pauline). Tussen het laatste, achtste hoofdstuk en de epiloog wordt opnieuw een sprong in tijd en ruimte gemaakt. Om die te reconstrueren is er even wat gepuzzel nodig. Paul bevindt zich opnieuw bij zijn uitgangspunt: hij zal met Pauline naar Frankrijk vertrekken. De Kerstmis waarop hij haar voor het eerst ontmoette, ligt inmiddels een half jaar achter hen. Het is nu begin juli, want op p. 134 lezen we: 'uitgeput haalde ik de grote vakantie' en bij zijn aankomst in Parijs lopen de agenten in zomertenue (p.137). In de epiloog vallen er evenwel 'dikke sneeuwvlokken' en de ik-figuur beweert dat hij inmiddels een half jaar in Parijs heeft gewoond. We bevinden ons dus opnieuw in de kerstperiode en hiermee is er juist een jaar vertelde tijd rond gemakt, waarbij de proloog an de roman zich precies halfweg situeert. Zoals gezegd; een complexe structuur waarvan de diverse fragmenten echter naadloos in elkaar passen en waarin de vertelde tijd uiteindelijk tot ver in het verleden terugreikt.
Vertelsituatie
Het hele verhaal wordt consequent vanuit het ik-standpunt verteld, waardoor de lezer als het ware wordt meegezogen in de obsederende hersenspinsels van de hoofdfiguur. Door de fragmentarische presentatie van de feiten en van de vermoedens, dromen en waangedachten die Paul bezighouden, krijgt men bovendien het beeld opgedrongen van een versplinterde geest die tevergeefs naar rust en harmonie streeft. De hoofdpersoon van het boek voelt zich als individu machteloos tegenover de 'amorfe massa' van de geschiedenis, die hij zo graag wil ordenen en in een keurslijf dwingen. Ook hier draagt het vertelstandpunt ertoe bij iets zicht- en voelbaar te maken van het gevecht van een vereenzaamde enkeling tegen de chaos van het verleden.
Thematiek
De meeste interpretatoren zijn het erover een dat la Place de la Bastille een zoektocht naar het eigen ik is, in de vorm van een allegorie. Paul de Wit is al heel vroeg wees geworden en heeft geen enkele bewuste herinnering aan zijn ouders, die tijdens de oorlog werden verraden en naar Auschwitz afgevoerd. Bij gebrek aan een persoonlijkgeschiedenis verzint Paul er dan maar één, want zonder verleden voelt hij zich niets of niemand. Die problematische verhouding tot het verleden was trouwens ook al aanwezig in De Winters roman Zoeken naar Eileen W., zij het op een minder uitgesproken manier.
De hoofdpersonages in het werk van De Winter houden zich vaak bezig met de reconstructie van hun eigen levensloop of die van iemand anders. Maar het resultaat daarvan is zelden of nooit bevredigend. Paul de Wit tracht de fragmenten en vage feiten waaruit zijn persoonlijke geschiedenis bestaat te ordenen en in een logisch verband te plaatsen om zo zichzelf beter te begrijpen en als dit mislukt gaat hij zijn wensen en verlangens projecteren in zijn tweelingbroer, van wie hij het bestaan pas laat heeft ontdekt. Steeds meer groeit die broer uit tot een dubbelfiguur en Paul gaat zich zelfs zo met hem identificeren, dat hij op een bepaald moment zijn overneemt.
Onder meer Jaap Goedebuure wees erop dat dit dubbelgangersmotief in de romantische literatuur vaak werd aangewend als een symbool voor geestelijke gespletenheid. In die zin kan oook Pauls minnares, Pauline, als de vrouwelijke kant van zijn psyche worden gezien. Zij is het trouwens die hem doet inzien wat zijn ware drijfveren achter zijn preoccupatie met de geschiedenis zijn:"Het heeft met je ouders te maken,"zei ze. [] "Je hebt je ouders nooit gekend, je bent als wees opgegroeid met het besef dat je vader en moeder zijn vergast, jeverlangt naar een verleden dat nooit verleden heeft kunnen worden."(p. 93) Indien men de hele roman inderdaad als een allegorie beschouwt, dan zijn zowel Philip als Pauline afsplitsingen van Paul die via en mogelijke invulling van zijn onbekend verleden meer zin aan zijn huidig en toekomstig bestaan wil geven.
Het feit dat Paul de Wit een jood is, geeft zijn persoonlijke queeste een algemener karakter. Hij maakt immers als zodanig deel uit van een losgeslagen volk, op zoek naar zijn wortels, zijn identiteit en zijn plaats in de wereld. Jaak de Maere merkte op dat Pauls joodse afstamming tevens een ontbindend en dualistisch element inhoudt. Alhoewel hij geen echt eigen verleden heeft, zit Paul toch intuïtief vast aan de collectieve geschiednis en cultuur van het jodendom, iets wat duidelijk wordt op het ogenblik dat hij, in een opstandige bui, varkensvlees eet, waaarna hij moet braken. Mieke, zijn vrouw, heeft zijn jood-zijn trouwens aangegrepen als een middel om met haar ouders te breken, iet wat Paul in een vijandig kamp dwingt waarmee hij eigenlijk geen andere binding heeft dan de verhalen die hij heeft horen vertellen of die hij zelf heeft verzonnen.
Dit storende dualisme, ontstaan uit de botsing tussen een bekend volksverleden en een onbekende eigen voorgeschiedenis, geeft Paul het gevoel dat hij 'tot niets of niemand' behoort (p.16) en maakt van hem een gespleten persoonlijkheid. Vandaar dat hij zo in de ban raakt van de Japanse kunst en cultuur, waarin ''de westerse scheiding tussen heden en verleden ontbrak; alles wat eerder was geweest kon ook nu nog worden betast en gekend; er bestond een continuüm, dat het leven verhief boven de grenzen van de reële tijd en een brede geestelijke tijd schiep, waarin de volle rijkdom van de traditie geplukt kon worden.'(p.54) Ook Pauline wijst hem op dat verschil tussen de oosterse en de joosdse cultuur. De eerste is gericht op harmonie en evenwicht, de tweede is er een van verscheurdheid en van een zoeken naar de verloren oorspronkelijke eenheid.
Met dit thema van de queeste is Pauls visie op de geschiedenis en op de rol van het toeval daarin verbonden. Als geschiedenisleraar raakt hij steeds meer ontgoocheld in zijn vak, waarin de leerstof wordt gepresenteerd als 'een leugenachtige keten van oorszaak-en-gevolgverbindingen [] teneinde het werk van historici te legitimeren en de waarheid van ideologieën te bewijzen' (p.29-30) Zijn studie over de mislukte vlucht van Lodewijk xv is juist een poging om aan te tonen dat de geschiedenis geen causale relatie van feiten is, maar dat ze wordt beheerst door toevalsfactoren.
De sleutel tot Pauls opvatting van de historie is het woordje 'als'. Wat zou er gebeurd zijn als Lodewij xv tijdens zijn ontsnapping niet was verraden en daarna was terechtgesteld? Zou de geschiedenis er dan anders uit hgebben gezien? Pauline doorziet echter Pauls spel met hypothesen en ontmaskert het als een verlangen om zijn eigen verleden bij te kunnen sturen: 'Je wilt iets veranderen, omwerken. Je probeert een ander verloop van een gebeurtenis in het verleden te construeren.'(p.92) Het is immers duidelijk dat een variant Pauls theoretische uitgangspunt van zijn studie als volgt luidt: wat zou er gebeurd zijn als zijn ouders niet waren verraden of indien Philip nog leefde?
Bovendien bestaat er ook een parallel tussen de Franse koning die in 1791 aan zijn revolutionaire belagers trachtte te ontkomen en Paul de Wit. Ook hij vlucht voortdurend weg uit de realiteit: in het 'voorspelbaar avondvermaak' van tv-films, shows en feuilletons, in een buitenechtelijke relatie en in een boek dat hij nooit zal afmaken. Want uiteindelijk moet hij wel tot het besluit komen dat zijn speurtocht, naar zijn broer en naar de rol van het toeval in de historie, tot niets leidt en dat hij de hele tijd bezig is geweest zichzelf te bedrigen.
Titel
La Place de la Bastille is niet alleen de titel van De Winters roman, maar is ook een van de mogelijke titels van de studie waaraan Paul de Wit werkt. Het is ook een plein met een historische betekenis en binnen de context van het boek is het natuurlijk veelbetekenend dat uitgerekend dáár Paul enkele foto's van Pauline neemt, waarop toevallig ook een voorbijganger staat die hij met Philip in verband brengt.
Het is 'een kaal en koud plein waar nooit iets heeft plaatsgevonden' (p.47), aldus Paul de Wit, want de tekens uit het verleden zijn immers grotendeels uitgewist. Vandaar dat hij het met zijn eigen fantasie kan vullen en in dromen en gedachten ontmoet hij op die plaats zijn verloren tweelingbroer. La place de la Bastille wordt als zodanig het symbool van Pauls overtuiging dat dè geschiedenis niet bestaat, 'zij verandert dooordat wij veranderen. Elk heden bezit zijn eigen verleden.' (p.43) Ook het motto, ontleend aan De Fontenelle, bevestigt die mening; 'L'histoire n'est qu'une fable convenue'.
Stijl
Leon de Winter is een schrijver die levendig kan vertellen en die door de precieze dosering waarmee hij zijn informatie verstrekt, een zorgvuldig geplande spanningslijn weet op te bouwen. Beschrijving, reflectie en dialoog wisselen elkaar voortdurend af en de suggestieve beeldspraak kan telkens weer in verband worden gebracht met aachterliggende thema's en motieven. De bewuste sprongen in tijd en ruimte, de abrupte overgangen en de fragmentarische vertelwijze roepen bovendien de groeiende verwarring op waaraan de ontredderde hoofdfiguur ten prooi valt. Feiten, veronderstellingen, dromen en verlangens worden met elkaar verweven en creëren zodoende een persoonlijke en eigenzinnige mythe waarin Paul de Wit zich steed dieper terugtrekt.
In verband hiermee werd Leon de Winter wel een s een overdreven theatraliteit verweten (Cyrille Offermans), waarbij de opgeroepen emoties te dik in de verf woren gezet en de metaforen al te nadrukkelijk en te veelvuldig worden gehanteerd (Jaap Goedegebuure). 'Onbegrijpelijk voor zo'n langzamerhand geroutineerd auteur,' meende Goedegebuure, 'is de typische beginnerstic die aan ieder zelfstandig naamwoord een bijvoeglijk koppelt' en hij sprak in dat opzicht ook van 'retorische bombast'. Anderen zien daarin dan juist weer een bewijs van De Winters stilistisch vermogen om intense emoties weer te geven in een sterk geladen taal.
De zoektocht neemt, zoals gezegd, een centrale plaats in bij Leon de Winter, niet alleen in la Place de la Bastille, maar in heel zijn oeuvre. Wie zoekt, is in beweging en biedt hierdoor niet toevallig dat De Winter debuteerde met een verhalenbundel die als titel meekreeg Over de leegte in de wereld (1976). Kunst en literatuur in het bijzonder kunnen een middel zijn om de zinloosheid en het amorfe te bestrijden. Een verhaal of roman wordt dan een persoonlijke mythe waarin de schrijver via zijn personages en hun queeste greep tracht te krijgen op een stukje werkelijkheid.
Heel vaak - en ook in la Place de la Bastille - nemen die figuren een tussenpositite in of zijn ze 'niemand'. Paul de Wit droomt er aanvankelijk van om biografieën te schrijven, liefst 'over een volstrekt onbekende figuur, die echter bekend en van historisch belang werd door de vele bijzonderheden en de doordachtheid van het onderzoek.' (p.28) Die levensbeschrijvingen komen er niet, maar de werkwijze die Paul volgt om aan zijn verbeelde tweelingbroer gestalte te geven berust op een zelfde principe. Hij wil hem als het ware uit het niets te voorschijn halen en alzo doen bestaan, zoals een schrijver 'iemand' wordt door zijn boeken.
Geschiedschrijving en literatuur hebben bovendien met elkaar gemeen dat ze beide aan het toeval een plaats trachten te geven door het respectievelijk in te passen in een causaal verband en in een mythe. Of anders gezegd: schrijven betekent voor Leon de Winter niet meer of minder dan een zingeving aan gedachten, voorvallen, feiten, enzovoort die anders verloren zouden gaan in de gapende afgrond van de historie. In die zin vormt het een antwoord op 'de leegte in de wereld'.
Recensies
La Place de la Bastille werd overwegend positief tot zelfs jubelend ontvangen. Jaap Goedebuure noemde het, ondanks enkele bedenkingen 'het meest opmerkelijke boek van wat er de laatste tijd in Nederland verscheen', Everhard Huizing sprak van 'een weergaloos geconstrueerd (en spannend) boek' en Jaak de Maere beschouwde De Winter 'als één van onze allerbelangrijkste prozaïsten'.
In een overzichtsstuk van het werk van Leon de Winter wees Ton Andeek erop dat la Place de la Bastille zich perfect laat inschakelen in de zoektocht naar zingeving, die bij de auteur vaak de vorm van een queeste aaneemt. Bovendien toonde Andeek, op basis van een aantal recensies, aan dat la Place de la Bastille voorlopig het laatste boek was dat door de kritiek in hoge mate positief werd besproken. Daarna begonnen de negatieve stemmen te overheersen, vooral omdat de critici in die latere romans een toenemende stilistische oppervlakkigheid en een 'knieval voor het gemakkelijk leesbare verhaal' meenden te zien.
Nogal wat kritiek kwam er op de epiloog van het boek, die door enkelen als ronduit zwak werd bestempeld. Graa Boomsma meende dat de auteur nog altijd zijn eigen stijl en norm niet had gevonden en dat hij met name te veel in het voetspoor van Matsier en Kellendonk trad.
P.M. Reinders was uitgesproken tegen, omdat de roman van De Winter volgens hem op het thematische vlak weinig of niets nieuws bevatte, al moet hij toegeven dat het verhaal knap geconstrueerd is. Cyrille Offfermans stoorde zich aan de bloedserieuze toon van het boek, alsof er een 'zeventiende-eeuwse treurspeldichter' aan het woord was geweest.
Bronnen:
* Koen Vermeiren, Kritisch Literatuur Lexicon, z.p., februari 1988.
* Drs. C. Gerritsma, Panorama van de Nederlandse letterkunde, Auctor, Apeldoorn,1993.
* Leon de Winter, La Place de la Bastille, In de Knipscheer, Haarlem, 1981, 6e druk 1990
Zoeken naar Eileen W.
1981
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De eerste aanleiding tot Zoeken naar Eileen W. van Leon de Winter (*1954 te 's-Hertogenbosch) was zijn lectuur van Tristan en Isolde van J.W.F. Werumeus Buning. Het betreft hier een herdichting van een beroemd middeleeuws verhaal, dat slechts in fragmenten is overgeleverd. Tristan haalt voor koning Marc van Cornwallis prinses Isolde uit Ierland. Onderweg drinken zij per ongeluk de liefdesdrank die voor Marc en Isolde bestemd was. Hierdoor hebben zij elkaar voor altijd lief. Hoewel Isolde met koning Marc trouwt, kan zij onmogelijk afstand doen van haar geliefde.
Wat De Winter voor ogen stond, is een dergelijk verhaal over een onmogelijke liefde in de moderne tijd. Hij verweefde het gegeven met het Romeo en Julia-motief (beide gelieven horen tot elkaar vijandige partijen). Bovendien wilde hij het schilderij 'Nude bending down'van Pierre Bonnard, dat hij in The Tate Gallery te Londen had gezien, op de omslag hebben. Daarom verwerkte hij dat doek in de gebeurtenissen van de roman.
De publikatie werd een half jaar vertraagd doordat de aanvankelijke opzet de auteur niet beviel. Hij kwam tot de ontdekking dat hij pas echt enthousiast raakte, als hij het verhaal over Eileen aan iemand vertelde. Zo kwam hij tot de uiteindelijke versie van de roman: een Londense antiquaar van Nederlandse afkomst die de geschiedenis van Eileen vertelt.
De roman verscheen in maart 1981 bij uitgeverij In de knipscheer te Haarlem. Op de omslag stond inderdaad een reproduktie van Bonnards schilderij. In 1985 kwam het boek uit bij Maarten Muntinga als Rainbow Pocketboek nummer 19. Deze uitgave was door de auteur herzien. Vooral het eerste hoofdstuk onderging nogal wat wijzigingen. In 1987 volgde de verfilming door Rudolf van den Berg. In december 1989 verscheen de achtste druk. De roman heeft de opdracht 'Voor Bernadet'. Hij telt achtentwintig hoofdstukken.
Inhoud
Zoeken naar Eileen W. is een gecompliceerde roman. Hij is opgebouwd uit drie vertellagen die afwisselend aan de orde komen. De eerste (A) vertelt het levensverhaal van een niet bij name genoemde antiquaar. Hij is de verteller van de gebeurtenissen - de'ik'. De tweede laag (B) bestaat uit de gesprekken die deze antiquaar voert met de mensen die Eileen gekend hebben, vooral met haar man Marc Nolan. De inhoud van de derde laag (C) is de geschiedenis van Eileen. In de hiernavolgende inhoudsbeschrijving zal ik voortdurend naar deze lagen verwijzen.
[C] De roman begint op het niveau van de derde laag, met de reis van Eileen, haar vriendin Ann en haar vriend Kevin naar Dublin. De drie komen uit Noord-Ierland, ze zullen logeren bij Ann's zuster Susan. Eileen en Kevin betrekken echter een kamer in een hotel. Daar wordt Eileen ontmaagd. Deze gebeurtenissen worden verteld door iemand d die zelf op de achtergrond blijft. Susan heeft hem allerlei inlichtingen verstrekt. Van de feiten en omstandigheden waarvan zij niets kan weten maakt hij zich een voorstelling. Ze kunnen ook anders geweest zijn.
[A] Vervolgens gaat de roman over op de eerste laag. De lezer leert de verteller nader kennen. Hij woont in Londen, heeft daar een zaak in tweedehands boeken. Hij zinspeelt op zijn vroegere huwelijk met Marianne. Hij maakt ook toespelingen op zijn ontmoeting met Eileen en op het bezoek dat Marc Nolan, Eileens echtgenoot, hem twee weken daarna bracht. De verteller had hem namelijk een brief geschreven over zijn ontmoeting met Eileen.
[C] Daarna pakt het boek weer de draad op van Eileens verhaal. Dat wil zeggen: de verteller deelt nu mee wat er aan het reisje naar Dublin vooraf ging. Kevin Fletcher werkt bij Marc Nolan in het plaatsje S. Hij moet een keer voor een reparatie naar B. en maakt daar kennis met Eileen.
[B] Behalve de geschiedenis van Eileen en die van de verteller, is er ook nog het verhaal over de manier waarop de verteller zijn inlichtingen verkreeg. Dat is de hierboven gesignaleerde tweede laag. De verteller is enkele weken na Marcs bezoek aan Londen naar Noord-Ierland gereisd. Daar praat hij veel met Marc, die hem vertelt wat er heeft plaatsgevonden en daarbij zijn visie op de gebeurtenissen geeft. Dit relaas wijkt hier en daar nogal af van de voorstelling die de verteller ervan heeft.
[C] Eileen is als administratief hulpje bij Marc komen werken; Kevin had haar bij hem geïntroduceerd. [B] De verteller, die tijdens een wandeling met Marc een verlaten tuinhuis heeft gezien, bedenkt dat Kevin en Eileen elkaar daar ontmoet kunnen hebben. In dat huis heeft toen de bevruchting plaatsgevonden.
Op dit punt grijpt de roman weer terug naar een vroegere gebeurtenis: het bezoek van Marc Nolan aan de winkel van de verteller. Zij maken de afspraak dat de verteller naar Noord-Ierland zal komen. Nadat Marc vertrokken is, begint de verteller aan een lange ren door de straten van Londen; hij trimt vaak op deze manier. Hij probeert tot de grens van zijn kunnen te gaan.
[C] De verhouding tussen Eileen en Kevin is maatschappelijk eigenlijk onmogelijk, want zij is katholiek en hij is protestant. Eileens moeder waarschuwt haar dan ook voor de jongen. Eileen belt daarna Kevin op en stelt hem voor een afkoelingsperiode in te lassen.
[B] Tijdens het verblijf van de verteller in Noord-Ierland hoort hij van Marc meer over Kevins achtergrond. Beiden woonden in Belfast, ze waren buurjongens. Toen Kevins ouders door sluipschutters van de IRA waren vermoord, heeft Marc zich over hem ontfermd. Later trokken ze naar S. Kevin woonde bij Marc in en werkte in zijn zaak. Hij was onrustig, soms verdween hij voor enkele dagen, een keer zelfs twee weken, naar Londen.
[C] Die veertien dagen in Londen volgden op het telefoontje van Eileen. Terwijl Kevin weg is, krijgt zij zekerheid over haar toestand, ze is zwanger. Ze komt dan op het idee Marc, die al enkele keren avances in haar richting heeft gemaakt, te verleiden en hem voor de vader van het kind door te laten gaan. In die opzet slaagt ze.
Nu bericht de verteller afwisselend over zij eigen verleden en over de gebeurtenissen rond Eileen.
[C] Kevin is terug uit Londen. Eileen vertelt hem wat zich heeft voorgedaan, en Kevin wil dat ze met hem vlucht
[A] Hierna komt de verteller terug op zijn eigen huwelijk. Hij leefde met Marianne in Londen. Voor hem was hun winkel een einddoel, voor haar was het een manier om hogerop te komen. Op dat verschil liep hun relatie tenslotte stuk: Marianne bleef na een vakantie in Holland achter
[C]Eileen was samen met Kevin gevlucht naar een vakantiehuisje aan de westkant van het Lough Mask. Zij woont hier nu alleen omdat hun verhouding strandde in ruzie.
Uiteindelijk kozen ze voor deze oplossing: Eileen zal hier tot vlak voor de bevalling blijven, en Kevin zal haar cheques sturen.
[B] De roman gaat verder met de gesprekken tussen Marc en de verteller. De eerste verhaalt hoe het na de vlucht van Kevin en Eileen toeging. De vriendin van Eileen, Ann had na enig aandringen verteld dat Eileen zwanger was en dat de twee er daarom vandoor waren gegaan. Marc had Eileens ouders opgezocht om te zeggen dat zij van hem in verwachting was. Later kwam er een brief van Kevin waarin hij schreef onmogelijk langer voor Eileen te kunnen zorgen. Hij verried ook haar verblijfplaats en Marc had haar toen gehaald.
De verteller gaat terug naar Londen. Eerst geeft hij te kennen dat hij brieven van Kevin aan Eileen in zijn bezit heeft. Het zijn brieven die deze haar stuurde toen zij eenmaal met Marc getrouwd was. Kevin wijst daarin onder andere op de overeenkomst tussen hun liefdesgeschiedenis en die van Tristan en Isolde.
[C] Nog eenmaal keert de verteller terug naar zijn 'veronderstelde' verhaal over Eileen. Zij krijgt een kind. Na enige tijd komt ze op het idee Kevin de baby te laten zien. Ze reist naar Londen, maar op de in de brieven vermelde adressen is Kevin niet. Dwalend door de stad komt ze langs het antiquaar van de verteller. Ze gaat naar binnen en vraagt naar het boek over Tristan en Isolde.
[A] De handelaar is op dat moment verdiept in een boek met reprodukties van de schilder Pierre Bonnard. Hij is vooral getroffen door een schilderij dat een meisje voorstelt dat in een slaapkamer haar kous aantrekt. Tijdens haar verblijf bij de antiquaar maakt Eileen eenzelfde gebaar. Enige dagen later gaat de verteller naar The Tate Gallery waar het doek van Bonnard hangt. Hij komt dan toevallig Eileen weer tegen. Nadat ze het museum bezocht hebben, lunchen ze samen in een restaurant. Daar schrijft Eileen haar adres op een servetje. Ze gaat naar de toiletten om de baby te voeden, maar ze komt niet terug.
Na drie dagen gaat de verteller naar haar pension, maar daar is Eileen niet meer; ze is zonder betalen vertrokken. De eigenaar heeft op haar kamer een pak brieven gevonden dat de verteller mee krijgt.
Het voorlaatste hoofdstuk herhaalt nogmaals de twee ontmoetingen met de verteller. Daarna oppert deze de mogelijkheid, dat hij niet naar het pension is gegaan, dus geen pak brieven heeft gekregen en zich alles maar verbeeld heeft.
Het laatste hoofdstuk beschrijft hoe de verteller, nadat hij de catalogus van zijn winkel heeft voltooid, 's morgens vroeg door de lege straten van Londen jogt. De ruiters van de Household Cavalry halen hem in. Tussen de paarden holt hij verder, zoekend naar zijn grens.
Interpretatie
Titel
De hoofdpersoon in Zoeken naar Eileen W. beschrijft zijn zoektocht naar het verhaal van Eileen W, een denkbeeldige reconstructie, die op tweeërlei wijze wordt gemotiveerd: de verteller is op zoek naar een eigen identiteit, die hij niet langer wil ontlenen aan anderen. Maar - belangrijker nog- hij zoekt een verhaal dat aan een toevallige gebeurtenis betekenis wil geven. Op zoek naar een ordening, die verscholen ligt in een onontwarbare werkelijkheid, die van het toeval aan elkaar lijkt te hangen.
Plaats:
Het verhaal speelt zich af in Londen, Dublin en Belfast en een vakantiehuisje aan de westkust van het Lough Mask.
Thematiek
Hier komen we tot het antwoord op de vraag: waarom bedenkt de verteller zo'n Tristan en Isolde-verhaal romdom Eileen? De 'bewegende' werkelijkheid is illusie; alleen de vorm (het geschrevene) bestaat. De verteller komt tot de ontdekking dat hij kan 'schrijven' (hoofdstuk 21) en hij vraagt zich af of Eileen de vorm is (hoofdstuk 23). De woorden 'ik schreef' en 'vorm' zijn de laatste van de beide hoofdstukken; ze zijn in hoofdletters afgedrukt (p. 189 en 206) - een aanwijzing dat het hier om de kern van de roman gaat.
De gestelde vraag is natuurlijk nog niet volledig beantwoord. Er zijn nog twee 'vervolgvragen'. Waarom geeft de vorm houvast? Waarom nu juist die Tristan en Isolde-sage?
Het belang van de vorm maakt de roman duidelijk aan de hand van het schilderij van Bonnard. Het geeft een dagelijks gebaar weer, een gebaar zonder zin.Maaar door het schilderij wordt er betekenis aan gegeven. Zo kan men zich ook het leven van de verteller voorstellen.Voor hij naar Londen verhuist, zegt hij van zichzelf: 'Ik bezat geen enkel verhaal meer, geen enkele mythe' (p. 75). Hij is niets, dagelijksheid, slachtoffer van tijd en toeval.Door een mythe wordt er aan zijn leven zin gegeven. Dat dan juist de Tristan-mythe hem boeit, hoeft geen verwondering te wekken. Gaston Paris, een beroemd Frans geleerde uit de vorige eeuw, heeft de wijdverbreide populariteit van het Tristan-Isoldeverhaal verklaard uit het durende karakter van de passie.Deze liefde heeft geen einde dan in de dood. Als ze in dagelijksheid dreigt te verzanden, geven de minnaars hun geliefde terug aan de mededinger. Dat doen zowel Tristan als Kevin. De passie is daaarmee echter iet beëindigd. Het is te begrijpen dat de verteller (in de steek gelaten door zijn vrouw en versukkeld in zijn winkel) naar een dergelijke mythe grijpt.
Motieven
Hiermee lijkt het antwoord volledig gegeven. Er is echter een 'maar'. 'Stilstand' heeft ook een negatief aspect. Dat is het patroon van het dagelijks bestaan waarin het 'bewegende' leven kan verstarren. Op alle niveaus komt dat aan de orde. Eileen denkt met minachting aan haar ouders: 'het ontbreken van incidenten kenmerkte hun levens' (p.164); Kevin heeft het in een van zijn brieven over 'de grijze, gemiddelde lulligheden' (p.208); de verteller leeft in de 'precieze regelmaat van de dagindelingen' (p.124). Hij noemt die regelmaat 'stilstand' en hij zegt dat Eileens verhaal hem niet interesseert, omdat hij deze daagse 'vanzelfsprekendheid' bezit. Hij maakt hiermee overigens slechts een noodsprong, omdat hij in een benarde situatie is terechtgekomen. In feite wil hij wel degelijk de 'negatieve' stilstand inwisselen voor de positieve van het verhaal. Hier vinden we de tweede betekenis van de Tristan-sage: voor de verteller suggereert deze geschiedenis de doorbreking van de heersende moraal, van het dagelijkse patroon. Tristan en Isolde overtreden de ethische regels van hun tijd (p. 212/213).
Vanuit dit gezichtspunt is het verklaarbaar dat de beweging in de roman ook positief gewaardeerd kan worden Ze wordt dan niet langer ervaren als het hatelijke toeval en het sluipende, natuurlijke proces, maar ze is een durende gelukstoestand. De romanpersoon heeft zich aan de beweging overgegeven, voelt zich één met de bewegende wereld om hem heen. Dat overkomt Eileen in de bossen bij Lough Mask: ze weet zich opgenomen in het natuurlijke proces en schreeuwt van geluk om het kind dat ze verwacht. Veel eerder, in Dublin, toen alles nog beginnen moest, had ze zich het leven met Kevin voorgesteld als een 'tijdloze, alles omvattende roes'. Ze besefte toen wel dat dit onmogelijk was, maar ze 'wilde het zich voorstellen' (p. 11). Haar uiteindelijke verdwijning laat zich in dezelfde zin interpreteren. Ze verdwijnt, op het derde niveau, uit het leven van haar ouders en uit het leven van Marc. Ze onttrekt zich, zou men zelfs kunnen zeggen, aan de geschiedenis va Ierland: de nooit ophoudende strijd tussen protestanten en katholieken, waarvan zij in feite het slachtoffer is. Ze maakt zich los van de determinerende invloed van haar milieu.
Ook de verteller ervaart zijn rennen door Londen als een bevrijding uit de benauwende stilstand van de dagelijkse sleur. Die bevrijding houdt echter geen stand: hij valt (p.75). De roman eindigt met een scène waarin de verteller tussen de paarden van de Household Cavalry voortdraaft. De lezer weet dat de man eens en val zal komen. Hij kan zich echter voorstellen dat dit verlossende rennen zal blijven voortduren.
Recensies
De reacties op Zoeken naar Eileen W. waren over het algemeen positief. Uit de veelheid van de aangekaarte kwesties volgen er hier twee: de interpretatie van de roman en de vorm waarin hij geschreven is.
De vrij lange, interpreterende beschouwingen die sommige recensenten aan de roman wijdden, zij op zichzelf al een teken van waardering ervoor. In De Volkskrant stond een indringende recensie van Willem Kuipers. Hij constateert een achterwaartse beweging (de "ik" die de oorsprong van Eileen probeert te ontdekken) en een voorwaartse (de onthulling van Eileens werkelijkheid). 'Op het snijpunt van die lijnen, de ontmoeting tussen de "ik" en Eileen, ergens aan het eind van het boek, vallen (aldus Kuipers) fantasie en werkelijkheid, beweging en stilstand samen'. Eileen gaat fungeren als een katalysator van een verlangen, en wel naar vrijheid, verbeelding. Eerder in zijn bespreking had Kuipers gesignaleerd dat in het leven van de 'ik' de grote golfslag van de wereld zich aandient als een kabbelende sleur. Daarvan bevrijdt Eileen hem dus.
Carel Peeters legde in Vrij Nederland vooral de nadruk op het geschiedenis-aspect (dat wat Kuipers de grote golfslag noemde). Peeters laat zien hoe de romanpersonages (vooral Kevin) zich tegen de loop van de geschiedenis verzetten; de verdeeldheid van protestanten en katholieken in Noord-Ierland is volgens Kevin een historische absurditeit'. Jaap Goedegebuure concentreert zich op de artistieke ideeën van de roman. Hij merkt op dat het boek ten aanzien van het kunstwerk twee tegengestelde gedachten ontwikkeld: de vorm kan leiden tot verheldering van de werkelijkheid, maar hij bevestigt ook de 'ijzeren wetmatigheid van het lot'. Beide gedachten zijn van Kevin. Goedegebuure betwijfelt of de laatste opvatting door de verteller gedeeld wordt.
De reacties op de vorm van de roman (zijn opbouw, zijn structuur, zijn verwijzingen enzovoort) waren verdeeld. Zowel Kuipers als Peeters wijzen erop dat de complexe chronologie het werk spannend maakt (Kuipers spreekt zelfs van een 'toets van suspense'); Goedegebuure ergert zich aan de nadrukkelijkheid van de verwijzingen naar het vormgevingsprobleem. Wam de Moor gaf blijk van een soortgelijke irritatie. Hij ziet het thema als een element 'dat sjabloonachtig wordt: de schrijver op zoek naar zijn onderwerp'. (Overigens vindt hij Zoeken naar Eileen W. 'een bijna perfecte roman', geschreven in een voortreffelijke stijl.) Aleid Truijens formuleert een en ander wat voorzichtiger, maar ze typeert het soort literatuur waartoe Zoeken naar Eileen W. behoort ironisch als 'bron van intellectueel genot voor constructeur en knappe ontcijferaar'. Niettemin vindt ze 'ingewikkelde structuren' op zichzelf niet verwerpelijk, als de schrijver ze maar stilistisch bij kan benen. Al is de stijl van Zoeken naar Eileen W. beter dan die van De (ver)wording van de jonge Durer, toch is De Winter er naar haar mening 'niet in geslaagd het kernthema van de roman, zijn vormgevingsprobleem, voor zijn lezer even nijpend te maken als het voor hemzelf kennelijk is'.
Bronnen:
P. Kralt, Kritisch Literatuur Lexicon, z.p., 1988.
Jacoline van Weelden, Boek in- Boek uit 1994-1995, Ellessy, Amsterdam, 1996
Leon de Winter, Zoeken naar Eileen W., In de Knipscheer, Haarlem, 1981, 3e druk
Hugo Bousset, 'Leon de Winter, zoeken naar Eileen.', in Spectator, 7 september 1981
Anthony Mertens, 'Een pastiche van een klassieke liefdesroman', in De Groene Amsterdammer, 13 mei 1981
Kaplan
1986
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De roman Kaplan van Leon de Winter verscheen in 1986 bij uitgeverij De Bezige Bij te Amsterdam. Van het boek zijn tot op heden 87631 exemplaren verkocht.
Met Kaplan liet Leon de Winter voor het eerst weer van zich horen, na een lang stilzwijgen sinds Vertraagde roman in 1982. In die periode had de auteur de overstap naaar een andere uitgeverij gemaakt en was zijn werk sterk van karakter veranderd. Veel critici zagen in de metamorfose van De Winter een knieval voor het makkelijk leesbare verhaal, maar Ton Anbeek beschouwde de stijlbreuk als een natuurlijke reactie op het postmodernisme en bestempelde de romans van De Winter vanaf Kaplan als 'het duidelijkste, het brutaalste voorbeeld van een koersverandering in het Nederlandse proza'.
De roman, die inclusief het voorwerk en de inhoudsopgave 464 bladzijden beslaat, telt een proloog, drie delen en een epiloog. Het geheel bestaat uit 35 hoofdstukken. De verdeling van de hoofdstukken over de delen is als volgt: Proloog (1), Deel een (17), Deel twee (5), Deel drie (11) en epiloog (1). De hoofdstukken zijn getiteld, met als opvallende eigenaardigheid dat alle titels bestaan uit een plaats- of straatnaam.
Inhoud
De joodse schrijver Leo Kaplan is zeer succesvol, maar heeft, naar later zal blijken, sinds tweeënhalf jaar last van een writer's block. In die tijd is hij Hannah, zijn tweede echtgenote, regelmatig ontrouw. Op het moment dat de roman aanvangt (het is bijna Kerst 1984), heeft Kaplan zojuist zijn kortstondige verhouding met studente Jonneke beëindigd en neemt hij zich voor om eeuwig trouw te blijven aan Hannah.
Kort daarna kondigt Hannah aan dat ze een verhouding heeft en van Kaplan wil scheiden. Kaplan vertrekt uit hun huis in de Amsterdamse Concertgebouw en belandt via een hotelkamer op een klein en gehorig kamertje, dat nog het meest wegheeft van een onderkomen voor studenten. Hij heeft echter zijn oog al laten vallen op een koopwoning in één van de betere buurten van Amsterdam. Die dure woning ligt binnen zijn bereik doordat hij binnen enkele maanden over ruim 2 miljoen gulden kan beschikken uit zijn vaders erfenis. Kaplan heeft 15 jaar op het geld moeten wachten omdat hij op het moment dat zijn vader overleed geen joodse en besneden zoon had, hetgeen een voorwaarde was om meteen over de erfenis te mogen beschikken. Maar zonder dat hij het zelf wist, had Kaplan wel degelijk een zoon.
In Rome woont Ellen de Waal, met wie Kaplan op achtien-jarige leeftijd een hartstochtelijke relatie gehad heeft tijdens zijn studententijd. Ellen raakte zwanger en ze waren van plan om te trouwen, maar omdat Ellen ervan overtuigd was dat hun liefde toch geen toekomst had, maakte zij Kaplan wijs dat ze zich had laten aborteren. Woedend vluchtte Kaplan weg, zonder ooit te weten dat hun kind wel geboren werd en opgroeide in het gezin van Ellen en haar man, de diplomaat Frank Jonker.
Ellen en Frank zijn elkaar trouw. De reden dat Ellen niet vreemd wil gaan ondanks haar toch wat eentonige huwelijk is dat zij veel verschuldigd is aan Frank. Maar zodra ze het idee heeft dat hij het houdt met een koffiejuffrouw aarzelt ze geen seconde om de flirterige ober Dino haar bed in te lokken.
Kaplan beseft na zijn tweede scheiding dat hij iemand is zonder enige houvast, terwijl hij juist dorst naar helderheid en duidelijkheid. Hij noemt zichzelf een golem, een mens van leem. Hij voelt zich een buitenstaander. Sinds zijn jeugd heeft hij alle mogelijke moeite gedaan om zijn joodse afkomst te vergeten, die wat hem betreft alleen maar bestond uit dode familieleden en een moeizame relatie met zijn ouders.
In Caïro zag Kaplan Ellen tweeënhalf jaar geleden voor het eerst bij toeval weer terug, zonder dat zij hem zag. Sinds die tijd kan hij niet meer schrijven en gaat hij vreemd.
Intussen introduceert de alwetende verteller een enorme stoet personages die allemaal op de een of andere manier iets met een roze tafellaken van Ellen te maken hebben. Aan het einde van de rij staat de (werkelijk bestaande) seriemoordenaar Il Monstro, die minnekozende paartjes in de vrije natuur doodschiet. Eén van de slachtoffers is een collega van Frank, die vermoord wordt in een auto, samen met de koffiejuffrouw van wie Ellen dacht dat zij iets met Frank had.
Bij veel van de verhalen en personages vermoedt de verteller een zekere overeenkomst, zoals tussen de dood van Max de fokgorilla uit Artis, en de zelfmoord van Lily, de eenbenige buurvrouw van Kaplan, die na een abortus geen kinderen meer kon krijgen.
In Rome probeert Ellen haar minnaar Dino op een afstand te houden, omdat hij zich te veel in haar leven wil mengen. Op de ambassade hoort zij dat Kaplan naar Rome komt in verband met de publiciteitscampagne rond de verfilming van zijn boek Hoffman's honger.
In zijn nieuwe woning in Amsterdam schrijft Kaplan voor het eerst weer een verhaal, over Nabokov.
Deel twee vertelt het verhaal van de liefde tussen de twee eerstejaars studenten in Amsterdam, Ellen de Waal en Leo Kaplan, die beiden uit Den Bosch komen. Ellen is een dochter uit een verbitterde katholiek middenstandsfamilie, met familieleden die fout zijn geweest in de oorlog. Net als Kaplan probeert zij zich hardnekkig te onttrekken aan haar verleden en afkomst.
Met Ellen weet Kaplan, voor zolang hun relatie duurt, te ontsnappen aan alle vage en onbekende doden in zijn joodse familie. Samen hebben zij het idee dat bij hen de jaartelling opnieuw begint. De liefde tussen Ellen en Kaplan wordt door hun ouders echter streng afgekeurd.
Daarnaast toont de verteller uitgebreid hoe de vreemde haat-liefdeverhouding tussen Kaplan en zijn ouders in elkaar zit Kaplan is hun enige hoop geweest na de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog, maar hij wil niet in een keurslijf van joodse tradities geperst worden.
Twintig jaar na hun breuk ontmoeten Ellen en Kaplan elkaar voor het eerst weer in Rome.
Op weg naar Rome beseft Kaplan dat zijn verhaal over Nabokov zijn verlangen naar pure verhalen uitdrukt, waarin niet voortdurend de schimmen opduiken van zijn dode joodse familie. In het vliegtuig ontmoet hij de jonge, ongecompliceerde stewardess Paula, die meteen stapelverliefd op hem wordt en met wie hij in Rome een verhouding heeft. Paula vervult op dat moment de rol van de dochter die volgens Kaplan geboren had kunnen zijn uit zijn relatie met Ellen. Het meisje heeft absoluut geen problemen met haar afkomst en weet Kaplan zover te krijgen, dat hij haar over zijn eigen vader vertelt.
Op het vliegveld komt Ellen Kaplan afhalen officieel afgevaardigde van de Nederlandse ambassade. Ze doen net alsof ze elkaar niet herkennen, tot Ellen als eerst toegeeft. Kaplan en Ellen praten over vroeger, en dat hun liefde zo niet had mogen eindigen, maar Ellen vertelt Kaplan niet dat hij een zoon heeeft. De leugen is versteend en zij kan hem onmogelijk nog toegeven, temeer omdat ze destijds Frank eveneens heeft voorgelogen en hem verklaard heeft dat de vader van haar zoon een inmiddels verongelukte vriend was. Kaplan en Ellen beseffen dat ze elkaars bestemming zijn en eigenlijk de draad weer zouden moeten oppakken, maar Ellen wil dat Frank niet aandoen. Ze gaan nog één keer samen naar bed, in een hotel, en wanneer Kaplan ontwaakt, is Ellen voorgoed verdwenen uit zijn leven.
Kaplan begrijpt door nog een aantal gebeurtenissen - de zelfmoord van een joodse vriend, de ontmoeting met een doodzieke en eenzame oude man bij wie hij aan het bed waakt en die jiddisch tegen hem praat - dat hij met zijn verleden in het reine moet zien te komen. Deel drie eindigt met een droevige monoloog van Kaplan waarin hij zegt dat hij iedereen van wie hij houdt, zou willen invriezen om hen over vijfduizend jaar weer tot leven te kunnen wekken.
Enkele maanden later ontvangt Kaplan zijn erfenis en woont hij inmiddels samen met een joods vriendinnetje van Paula.
Op zoek naar een foto van de dode oom naar wie hij vernoemd is en die hij nooit eerder heeft gezien, breekt Kaplan in in de synagoge in Den Bosch en wordt daarbij betrapt door de politie. Hij wordt van het politiebureau gehaald door Ben van Gelder, de voorzitter van de joodse gemeente in Den Bosch, die zich hem en zijn familie nog levendig herinnert en voor Kaplan wil instaan. Als tegenprestatie belooft Kaplan de volgende dag de ontbrekende tiende man te zijn bij een gebedsdienst, die anders niet kan doorgaan. Hij blijft bij Ben en zijn familie eten en slapen. 's Nachts ontmaagt hij de oudere niet al te aantrekkelijke vrijgezelle dochter van Ben, deels uit medelijden omdat zij het zo graag wil en deels om goed te maken dat hij haar vroeger, toen ze allebei nog klein waren, vaak gepest heeft. De dag erna, wanneer hij voortstapt naast Ben op weg naar sjoel, voelt Kaplan zich geborgen en veilig, en hij raakt diep geroerd door een mop die Ben vertelt; de mop die zijn vader op zijn sterfbed vertelde en die de hele joodse problematiek samenvat.
Interpretatie
Titel
De titel van de roman bestaat enkel uit de familienaam van de joodse hoofdpersoon. Kaplan is zowel de naam van het individu Leo Kaplan als die van het hele joodse geslacht Kaplan, waartoe hij uiteindelijk toch weer wil behoren.
Opbouw
In Kaplan wordt door middel van een overvloed aan verhaalstengen, sprongen heen en weer in de tijd en wisselende locaties verteld waarom schrijver Leo Kaplan aan een writer's block en aan de onbedwingbare behoefte om vreemd te gaan. Het weerzien met zij jeugdliefde Ellen roept niet alleen herinneringen wakker aan hun vroegere liefde, maar confronteert Kaplan opnieuw met zijn joodse afkomst, die jarenlang op een verkrampte manier heeft geprobeerd achter zich te laten.
Thematiek
Hoewel de afloop van de roman troostend en hoopvol is, kennen zijtakken van de hoofdverhaallijn een minder gunstige afloop: de grote liefde tussen Ellen en Kaplan krijgt geen nieuwe kans, Kaplan zal nooit weten dat zij samen een zoon hebben, zijn joodse vriend Rudy Kohn pleegt zelfmoord. De lezer moet bovendien maar raden of het definitief goedkomt met de schrijfkramp van Kaplan. Daarentegen weet Kaplan wel in het reine te komen met de joodse geschiedenis en zijn eigen aandeel daarin. De leegte die hij aanvankelijk voelde heeft plaats gemaakt voor gevoelens van veiligheid , geborgenheid, gekoesterd zijn, kracht en ontroering. Na vijftien jaar wachten plukt Kaplan letterlijk en figuurlijk de vruchten van de enorme erfenis die zijn vader hem nalaat. Hij erft ruim 2 miljoen gulden en daarbij aanvaardt hij zijn aandeel in de joodse geschiedenis.
De schimmen van gestorven familieleden, die Kaplan benauwden en hem van het schrijven afhielden, zijn opgelost. De foto van de oom naar wie hij vernoemd is en die hij nooit gekend heeft, blijkt niet meer te bestaan. De oude en zieke joodse man die hij in Rome tegen het lijf loopt en bij wie hij thuis de wacht houdt aan zijn ziekbed gaat niet dood in Kaplans aanwezigheid. De oude man strijkt, in een toevallig gebaar, over zijn hart en Kaplan ziet in dat het van het grootste belang is om in het reine te komen met zijn afkomst en zijn overleden vader.
Thuis bij de voorzitter van de joodse gemeenschap in Den Bosch gaat Kaplan naar bed met diens weinig aantrekkelijke dochter. De ontmaagding van Roos van Gelder geeft Kaplans houding weer ten opzichte van het jodendom: enerzijds wekt het zijn afschuw op en anderzijds oefent het ook een grote aantrekkingskracht op hem uit. Net zoals hij naar bed gaat met Roos om een oude schuld in te lossen, keert hij denkbeeldig terug aan de boezem van zijn gestorven vader, om terug te vinden wat hij lange tijd versmaad heeft.
Vertelsituatie
De auctoriële verteller bericht in de derde persoon over zijn personages en verlegt regelmatig het point of view. In hoofdstuk 8 van deel drie laat de verteller zelfs een hond aan het woord in de ik-vorm, die een monoloog afsteekt tegen de lezer, de mens. Naast de uitgebreide aandacht die de verteller besteedt aan zijn hoofdpersonage, scheert hij bovendien in vogelvlucht over een groot aantal personages en hun verhalen, die direct of indirect allemaal met elkaar te maken heeft. Of de personages kruisen elkaars pad, of hun geschiedenissen vertonen een zekere overeenkomst, waardoor zij variaties op één thema zijn. Op deze manier schenkt de verteller een betekenis aan schijnbaar onsamenhangende incidenten.
De verteller is vaak zeer nadrukkelijk aanwezig, geeft tussen haakjes aanvullende informatie, stelt de lezer van alles en nog wat in het vooruitzicht, gunt hem af en toe een kijkje in de keuken en speelt tegelijk met de lezer. Hij vertelt de lezer zaken die Kaplan niet weet, maar houdt ook dingen achter. Zo laat de verteller aan het einde van de roman nog even tussen neus en lippen door weten dat Kaplan sinds enige tijd een relatie heeft met een vriendin van Paula, zonder dat verder uit de doeken te doen. Hij verklaart zijn handelwijze als volgt: 'Ook in een waar verhaal blijven sommige details onverklaard.' (p.159)
Zoals alle, steeds verder uitbottende verhalen in deze roman hun oorsprong vinden bij slechts één figuur, namelijk de verteller, zo is ook Leo Kaplan op zoek naar zijn oorsprong, het Ene, waar hij geborgenheid en rust kan vinden. Niet voor niets haalt Leon de Winter in hoofdstuk 7 van deel drie de Huizinga-lezing aan van Harry Mulisch over het Ene. Hoewel de theorie van Mulisch over het Ene nogal spottend ter sprake komt bij criticus Rudy Kohn, de joodse vriend van Kaplan die later zelfmoord pleegt, gaat de roman Kaplan eveneens uit van een nulpunt van waaruit de chaos zich is gaan ontwikkelen en steeds meer toeneemt. Vanuit het middelpunt dat in deze roman wordt ingenomen door de verteller ontstaat een uitdijend netwerk van verhalen, levens en verschillende mogelijkheden, die elkaar soms kruisen, soms parallel lopen, maar die hoe dan ook steeds verder uit elkaar raken. Zoeken naar eenheid is in die situatie een bijna tegennatuurlijke en vrijwel onmogelijke beweging geworden. Kaplan en Ellen kunnen hun liefde van weleer, toen '[h]un eigen jaartelling begon', niet meer terugvinden. Op het moment dat Ellen zwanger raakte, werd een extra element toegevoegd aan hun eenheid, die daardoor onstabiel werd. Het nieuwe mensje betekende een explosie in hun relatie, die uiteen spatte. Een weg terug is er niet meer, na twintig jaar.
Kaplan weet echter wel terug te keren naar zijn eigen oorsprong, de geschiedenis van het joodse volk, waardoor hij zich weer echt mens kan voelen.
Stijl
Kaplan is geschreven in een losse, vlotte stijl, die door sommige critici populair en plat is genoemd. Veelvuldig gebruik van bijvoeglijke naamwoorden, grof en slordig dagelijks taalgebruik en groteske vergelijkingen ('De aanblik van zijn nieuwe woning viel niet te rijmen met de gedachte dat in de oksel van zijn leven een frisse deodorant werd gespoten') zijn daar debet aan.
De humoristische en luchtige toon levert in contrast met het serieuze onderwerp van de identiteitscrisis op vele plaatsen in het boek een droefgeestige onderstroom op. Zelf omschrijft De Winter in een interview de stijl van Kaplan als 'ironische pathos'.
Het netwerk van verhaallijnen en de vertelsituatie maken evengoed deel uit van de stijl als de stilistische eigenaardigheden in engere zin.
Recensies
In de reacties op Kaplan wordt vooral gerept over de verandering in het werk van De Winter. Zijn nieuwe manier van schrijven ontmoet een even groot aandeel voor- als tegenstanders. De roman wordt positief gewaardeerd om het plezier dat hij uitstraalt en de tomeloze vaart. Goedegebuure noemt Kaplan de Winters meest oorspronkelijke boek en een lekker ouderwets leesboek. Een edelsteen met ruwe plekken, vindt Warren van het boek, dat tintelt van leven, leed en liefde.
Maar er is ook een aantal critici dat schrikt van de nieuwe De Winter. De literatuurbespreker van Het Parool, Robert Anker, noemt de roman een ronduit goedkoop en plat boek, dat wat betreft de stijl niet onderdoet voor een deeltje van de boeketreeks. Anker vindt bovendien de verzoening met de vader en het jodendom aan het einde ongeloofwaardig, omdat hij, zeer onterecht, meent dat het thema van verzoening en geborgenheid verder geen enkele rol heeft gespeeld in het boek. Carel Peeters noemt Kaplan in Vrij Nederland een onbetrouwbaar en mislukt zelfportret.
Maar waarover Peeters en ook P.M. Reinders het meest teleurgesteld zijn, is de omslag in het oeuvre van de Winter. 'Hij is een conjunctuur gevoelig windvaantje,' zegt Peeters en ziet net als Reinders liever de verandering van De Winter teruggedraaid: ze missen het heldere procédé van zijn eerder werk. Later, in 1988, heeft De Winter in een interview met Joost Niemöller daarop gereageerd. Zijn intellectualistische, op Duitse literatuur georiënteerde schrijversschap dwong volgens hem weliswaar veel respect af bij bepaalde critici, die hem een serieus schrijver noemden, maar na die periode kreeg hij eenvoudigweg meer behoefte om uitbundige boeken te schrijven.
Bronnen:
Saskia van Rijnswou, Kritisch Literatuur Lexicon, z.p., februari 1988.
Leon de Winter, Kaplan, De Bezige Bij, Amsterdam, 1986, 4e druk 1990
Hoffman's honger
1990
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Hoffman's honger is het zevende prozaboek van Leon de Winter (*1954 te 's-Hertogenbosch).
De roman verscheen in 1990 bij uitgeverij De Bezige Bij te Amsterdam en is nu aan zijn elfde druk toe (totale oplage 50000 exemplaren). Hij telt inclusief het voorwerk 290 bladzijden en bestaan uit 18 hoofdstukken, die alle een tijdsaanduiding als titel hebben. De vertelde tijd is te situeren tussen 21 juni en 31 december 1989. De auteur deelt in een aantekening vooraf mee dat de citaten van Baruch de Spinoza ontleend zijn aan W.N.A. Klever, Spinoza. Verhandeling over de verbetering van het verstand. Ambo, Baarn 1986.
Op 12 december 1993 zond de VPRO op Nederland 3 het eerste deel van de vierdelige tv-serie Hoffman's honger uit, in een regie van Leon de Winter zelf. Het vormgeversduo was Ben van Os en Jan Roelfs; de hoofdrollen werden gespeeld door de Amerikaan Elliot Gould, de Engelse Jaqueline Bisset en de Française Marie Trintignant. Het grootste probleem bij die verfilming was de uitbeelding van Hoffman's obsessie voor Spinoza's verhandeling. De oplossing voor dat probleem is ingenieus: Spinoza wordt in levenden lijve als commentator opgevoerd.
Met Hoffman's honger publiceerde Leon de Winter een roman die al een tiental jaar door zijn hoofd spookte, zoals blijkt uit twee andere van zijn werken. De geschiedenis van het moeizame ontstaan van het boek kan men lezen in Vertraagde roman (1982). De hoofdpersoon vertelt hoe de werkelijkheid hem twee verhaalelementen schonk. Bij het zijn van een tv-interview met een oudere schrijver kwam hij op de gedachte dat hij die roman over het ouder worden nu maar moest schrijven, nu hij nog geen dertig was. Enkele weken later las hij in de Sunday Times een bericht over een Britse diplomaat die een verhouding was begonnen met een jonge Russische vrouw, hoewel hij wist dat zij voor de geheime dienst werkte. Op die manier begon het verhaal zich te sluiten. Ook in De Winters roman Kaplan (1986) komt Hoffman's honger ter sprake. Kaplan heeft die roman al tweeëneenhalf jaar geleden geschreven. Hoffman ziet hij als een uitgebluste, opgebrande man, die op zoek is naar troost.
Inhoud
In het eerste hoofdstuk is de 49-jarige Amerikaan Freddy Mancini de hoofdpersoon. In zijn vaderland is hij eigenaar van twaalf wasserettes; nu loopt hij hongerig door Praag waar hij met vakantie is. Tijdens zijn zoektocht door het uitgestorven nachtelijke Praag van voor de omwenteling is de 175 kilo wegende Mancini geheel en al ten prooi gevallen aan vraat zucht. De man met de enorme buik onder de immer zwetende borstkas is niet gelukkig en legt zelf een verband tussen zijn seksloos bestaan en zijn steeds groeiende omvang. In deze kille, lege stad leidt Mancini's boulimie tot een catastrofe. In de straat waar hij het opgegeven restaurant niet vindt, verliest hij zijn evenwicht en smakt op de grond. Hij verlangt ernaar dat zijn ik uit zijn lichaam wegzweeft naar het licht. Maar de werkelijkheid is anders: hij wordt beroofd, wankelt en ziet hoe een andere Amerikaan gekidnapt wordt. Later tracht hij - in ruil voor een moord op zijn echtgenote, die hem verlaten heeft - de Tsjechische geheime dienst door te spelen, maar hij wordt door de Amerikaanse contraspionage opgeruimd en verdwijnt spoorloos uit het verhaal.
De hoofdpersoon van het tweede hoofdstuk, de 59-jarige Nederlandse jood Felix Aaron Hoffman, heeft honger. We ontmoeten hem in zijn Praagse ambassade woning, de resten van een receptie opetend. Zijn smaak is veel verfijnder dan die dan Mancini, die het vooral moet hebben van fastfood en TV diners. Hij zit aan een volle tafel met salades, vleessoorten en patés, krab en kreeft, kazen vruchten en noten, champagne, wijn en likeur. Voorts is er nog verse eendelever, een hele Parma-ham, een fles brouilly, haring, wodka, kaviaar. Hoffman heeft een zware kin en brede schouders, hij weegt zo'n 20 kilo te veel. Hij heeft zijn lichaam erg op de proef gesteld: lange werkdagen in warme landen, veel gegeten en gedronken, tot enkele jaren geleden kettingroker. In feite heeft hij 'geen hobby's, geen passies, geen bezigheden'. Voor zijn vrouw Marian voelt hij geen liefde meer alleen nog verdriet. En seks is ook alweer zes jaar geleden. Hij is niet meer dan een slapeloze alcoholicus met chronische honger. Sinds 6 september 1968 is hij gevangene van zichzelf en lijdt hij aan slapeloosheid. Elke nacht drinkt en eet hij zich naar de verlossing van de volgende ochtend toe. Die bewuste zesde september is zijn dochter Esther gestorven aan leukemie.
Minstens even traumatiserend is de dood van Esthers tweelingzusje Mirjam zestien jaar later. Mirjam had de schuld voor Esthers dood op zich genomen: de rivaliteit met haar zusje had tot een geheime doodswens geleid. Ze stopte met haar studie, sliep in Amsterdamse kraakhuizen, ging zwaar aan de drugs en nam bewust een overdosis. Later verneemt Hoffman iets wat hij nog moeilijker kan verwerken: Mirjam heeft meegespeeld in een pornofilm. Hij koopt het filmnegatief en de kopieën van de producer af voor 1,3 miljoen gulden, de waarde van al zijn Cobra-schilderijen. Hij vernietigt alles op een kopie na. Die heeft hij nodig om het gezicht van zijn dochter nog ooit te kunnen zien: zij heeft zichzelf uit alle familiefoto's weggeknipt.
Hoffman's gezin valt uit elkaar Maar er zijn nog veel oudere demonen die hem van zijn slaap beroven: de vergassing van zijn joodse ouders in de Tweede Wereldoorlog. Er blijft alleen nog honger over, een soort ziekte. Zijn vrouw Marian geeft die honger een naam, iets als 'Parkinson's of Alzheimer's': Hoffman's Honger. Hij krijgt een hartinfarct, dat hij overleeft.
Om zijn schaamte te overwinnen leest Hoffman in het holst van de nacht de joodse filosoof Spinoza, van wie hij verlossing verwacht dankzij 'de verbetering van het verstand', dat 'tot ware kennis der dingen' leidt. Spinoza laat varen waar Hoffman in zwelgt: rijkdom, eer en lust. Zo wordt het verstand gezuiverd om beter de natuurwetten te begrijpen, en dus God. Maar met Spinoza's abstracte godsidee kan hij niet in discussie treden, noch zich door hem van zijn schuld bevrijden.
Hoffman kan alleen via zijn gehavende lichaam genezen. Hij lijdt aan verstopping 'een soort van impotentie'. Zijn darmen hadden een van de meest fundamentele lichaamsfuncties - het verwijderen van kwalijke stoffen - opgegeven, en de tot steen verhardende drollen schuurden en bonkten en smeekten om laxeermiddelen. Hij verlangt ernaar zijn lichaam te zuiveren. De wellust van het eten is in feite de wellust van het kotsen.
Maar er is nog een manier om zich door zijn lichaam te laten zuiveren. En zo kwamen we terecht bij een andere hoofdfiguur in deze roman: Irena Nova, de Tsjechische dubbelspionne. Hoffman gaat met haar naar bed, vindt nadien opnieuw de echte slaap en is er trots op dat zijn onttakelde lichaam nog sterk genoeg is om een vrouw van dertig te bevredigen. Paradoxaal genoeg brengt diezelfde Irena hem in professionele moeilijkheden: door haar wordt Hoffman in een spionagezaak verwikkeld, die hem zijn baan kost. Onafwendbaar is hierbij de vraag: werd hij door Irena gemanipuleerd? Is de verlossing niet meer dan bedrog? En ook de val van de Berlijnse muur en de omwentelingen in Tsjecho-Slowakije brengen geen troost, zeker niet voor Irena Nova en de Amerikaanse agent John Marks, want hun spionage-activiteiten zijn nu zinloos geworden. Maar ook niet voor de jood Hoffman, die vreest dat het 'Herrenvolk' uit zijn as zal verrijzen en dat de herenigde 'Moffen' opnieuw zullen brullen om een anti-joods Duitsland.
Uiteindelijk blijft Hoffman achter bij zijn vrouw Marian. Hij leert bidden zonder te geloven en wacht nederig het einde van de eeuw af: met die rot eeuw hoopt hij ook zijn vergiftigd ik te begraven.
Interpretatie
Titel
Hoffman zoekt bevrijding via zijn lichaam. Hoe meer hij eet, hoe meer hij zich kan zuiveren. Tussen twee rijke maaltijden in steekt hij een vinger in de mond. En een wc-pot vervult de functie van een Romeins vomitorium. Na het braken is zijn lichaam ontregeld, 'maar in zijn hoofd heerste berusting'. Iets als toen zijn ouders hem wasten, troostten en in slaap kusten. Ook na de seksuele ervaring met Irena Nova voelt hij zich 'gelukzalig en verlost van de nachtmerrie waarin zijn kinderen waren gestorven.
Plaats
Het verhaal speelt zich af in Praag
Vertelde tijd
De vertelde tijd is te situeren tussen 21 juni en 31 december 1989
Romanfiguren
Hoofdpersonen: Freddy Mancini, een 49-jarige Amerikaan, die in Praag op vakantie is. Felix Aaron Hoffman, een 59-jarige Nederlandse jood, die in een ambassadewoning in Praag woont, Irena Nova, een Tsjechische dubbelspionne en John Marks, de secure, getrainde, maniakale Amerikaanse spionagespecialist.
Bijfiguren: Esther, de dochter van Hoffman, die op 6 september 1989 stierf aan leukemie. Mirjam, Hoffman's andere dochter, die zestien jaar na de dood van haar tweelingzus zelfmoord pleegde, omdat de rivaliteit met haar zusje geleid had tot een geheime doodswens. Marian, de vrouw van Hoffman, die zijn ziekte (de honger) een naam gaf: Hoffman's honger en tot slot Spinoza, de joodse filosoof
Thematiek
Er is een parallel tussen Freddy Mancini en Felix Hoffman. Hoffman's problemen kennen we: de vergassing van zijn joodse ouders, de dood van zijn dochter Esther aan leukemie, de zelfmoord van zijn andere dochter Mirjam, zijn seksloos bestaan naast zijn vrouw Marian. Hij voelt zich schuldig aan al die gebeurtenissen. Tegenover zijn ouders is hij schuldig omdat hij nog leeft; tegenover Mirjam overtrad hij het incest-taboe toen hij seksueel opgewonden raakte bij het zien van de pornofilm waarin zij optreedt; hij verwijt zich zijn machteloosheid bij het sterven van Mirjam en is beschaamd als hij zijn vrouw in de ogen kijkt. Kortom, hij gaat gebukt onder een 'Bijbelse Schaamte'. Hoffman verlangt heftig naar zuiverheid en verlossing, om de 'panische beelden' te bezweren en eindelijk de rustgevende slaap terug te vinden. Al meer dan twintig jaar is hij onafgebroken bij zichzelf te gast en nu begint hij die gastheer te haten. Een tijdlang gaat hij te rade bij Spinoza. Volgens Spinoza is de verbeelding iets wat de ziel ondergaat en weten wij 'hoe wij ons met behulp van het verstand van haar kunnen bevrijden'. Dat is precies wat Hoffman zoekt: 'De verbeelding en het geheugen waren inderdaad Hoffman's kwelgeesten, hij wilde ze vermorzelen, vernietigen, zich van hen bevrijden.' Maar er is een probleem: 'Spinoza's God bood geen ontsnapping. Hij kon Hem niet om vergiffenis vragen of om verlossing. Hij kon zijn hoofd tot bloedens toe tegen de muur slaan maar niemand zou zijn smeekbeden verhoren.'
Alleen het geringste blijft over, houdt stand in dit inferno van dolende food junkies en verpulverende ideologieën, dat wat Hoffman ziet in Marians ogen, na al die jaren van bijziendheid, constipatie, impotentie en vraatzucht: een flikkering van liefde.
Stijl
Men kan zich afvragen waarom Leon de Winter alle registers van zijn plastische en barokke stijl opentrekt als hij zoiets banaals als de honger van goeddoorvoede personages beschrijft. Het loont de moeite de eindeloos gevarieerde woordenschat en metaforiek rond dat onderwerp te onderzoeken. Over Freddy Mancini die in het nachtelijk Praag zoekt naar eten: 'De honger stak als een bajonet in zijn maag en sneed door zijn hart naar zijn keel.' 'De tranen stonden in zijn ogen. De hond in zijn maag had zich vastgebeten. Het beest probeerde een gat in zijn middenrif te scheuren opdat hij zijn kaken in Freddy's vette hart kon zetten.' 'Hij rook bakolie, een zware, warme lucht, die de smaak van french fries en gefrituurde inktvisringen in zijn mond bracht, gevolgd door een golf heet speeksel, ''hongervocht'' was hij het zelf gaan noemen, stroperig keelwater dat de brokken die hij slikte soepel naar zijn maag transporteerde.' 'De honger begon woest zijn lijf te verscheuren, zijn maag werd opgegeten, hij zou verdwijnen in een gat dat hij zelf was.' Deze laatste zin is de sleutel tot de interpretatie. Mancini is uitgeleefd, voelt zich leeg, en precies die leegte tracht hij verwoed op te vullen met voedsel, waardoor hij een soort boulimia ontwikkelt. Ook zijn diëtiste weet het: 'Bij jou is honger iets mentaals.' Hij hongert 'naar vervulling en eeuwig durende bevrediging'. Dat haast metafysische gevecht tegen de hel van het niets, dat verlangen ook 'naar het licht in de lange gang, het licht dat streelt en liefheeft, het licht dat troost en verlost' leidt bij Mancini tot vraatzucht. Het lichaam moet kunnen wat de ziel niet kan.
Recensies
De ontvangst van Hoffman's honger is zeer wisselvallig. Een aantal critici houdt van de verschillende verhaallagen van de roman: een spannende detective, die tegelijkertijd ook de meer veeleisende lezers kan bekoren door filosofische en maatschappelijke lectuurwijzen. Reinjan Mulder heeft het in dat verband zelfs over 'een geheel nieuw literair genre' en over een roman die behalve aangrijpend ook nog spannend is. Hans Warren houdt van 'zo'n wonderlijke mengeling van ernst en spot, van overdrijving en ingetogenheid, van oppervlakkige vrolijkheid en doorvoelde tragiek'. De Winter kan nu met de zwaarte van zijn thema's spelen; Hoffman's schuldvragen zij ingebed in'razendsnelle, spannende en complexe gebeurtenissen', zo schrijft Jessica Durlacher. Het boek moet het hebben van de 'flair', de gretigheid, het schrijfplezier, de vaart, de lust tot vertellen (Frank van Dijl). Bart Vervaeck merkt hierbij op dat Hoffman's honger onder de vlotlezende verhaallaag toch ook ingewikkelde transformaties van literaire genres uitvoert: 'In postmoderne termen zou men Hoffman's honger de deconstructie van de detective- of de spionageroman kunnen noemen. Het boek toont dat men nooit te weten kan komen wat men te weten wil komen. De schuldige, de oorzaak en de oplossing - het zijn allemaal ficties'. Leon de Winter munt zo gezien uit door zijn lichtvoetige ernst.
Maar de afwijzende reacties zijn minstens zo uitgesproken en talrijk. Carel Peeters vindt dat De Winter teveel lonkt naar een groot publiek en als schrijver een 'knieval' doet. De roman is soms wel meeslepend geschreven, maar uiteindelijk komt het thema waaromheen de roman gebouwd werd, met name het 'mythisch schuldgevoel', absoluut niet over door een gebrek aan tragiek en ontroeringskracht. Bovendien zijnde nevenintriges met Freddy Mancini en John Marks overbodig. De kritiek van Tom van Deel gaat in dezelfde richting. De verschillende verhaallijnen maken de roman 'mollig, zeg maar gerust moddervet', waarbij de Spinoza-passages extra belachelijk overkomen. De roman maakt op alle gebied een kitscherige, Bouquetreeks-achtige indruk, zowel compositorisch en stilistisch als filosofisch. Jaap Goedegebuure vindt De Winters stijl 'veel te smeuïg'. Kortom nogal wat zwaargewichten in de Nederlandse literaire kritiek hebben zich van De Winter als 'producent van lekker leesbare boeken afgewend.
Precies het hanteren van 'leesbaarheid' als een negatief criterium wordt door Ton Aanbreek op de korrel genomen. Hoewel hij soms ook moeite heeft met 'de platheid van De Winters proza, zijn (ba)anale humor, het grove effectbejag', wordt hij toch bekoord door 'het wilde perspectief' en 'de vele loodlijnen'. Over het algemeen schrijft hij de afwijzende reacties van heel wat critici toe aan het feit dat ze niet hebben gemerkt hoe in bijvoorbeeld Amerika de postmoderne 'gelaagde' roman al lang plaats heeft moeten maken voor het 'dictie realisme'. Merkwaardig hierbij is echter da zowel Carel Peeters als Bart Vervaeck Hoffman's honger grotendeels als een post moderne roman ziet; Peeters wijst de roman om precies die reden af: 'De Winter moet zich gesteund hebben gevoeld door postmoderne literatuur (waarin genres door elkaar heen lopen) om in Hoffman's honger elementen van de spionageroman te verwerken. Ook al ''mag'' dit van het postmodernisme, en ook al is het bon-ton om hoge en lage culturele sferen nadrukkelijk met elkaar in verband te brengen, betere literatuur levert het niet op.' Carel Peeters vindt het boek niet goed omdat het postmodern is. De discussie blijft open.
Context:
Het einde van Hoffman's honger klinkt wat kitscherig en daardoor onecht, terwijl het toch de bedoeling is dat tussen al die schijn iets echts tevoorschijn komt. Maar juist het opzettelijk vermengen van ernst en kitsch, van het hogere en het lagere, is een typisch kenmerk van De Winters romans na Kaplan (1986). Knipogend naar zichzelf schrijft De Winter over zijn personage John Marks: 'Hij herschikte de werkelijkheid. Hij verzon verhalen die absurder waren dan die van Irving en realistischer dan die van Updike.' Tenslotte kan in dezelfde context verwezen worden naar de manier waarop De Winter een romangenre - de spionageroman - ironiseert en ontmantelt en tevens naar zijn volstrekt ongeloof in elke ideologie. Voor sommigen is dat voldoende om de recente De Winter, en dus ook Hoffman's honger, als postmodern te beschouwen. Als men bij de bepaling van de term 'postmodernisme' vooral de problematisering van de werkelijkheidsillusie essentieel vindt, is het echter duidelijk dat de romans uit De Winters eerste periode, bijvoorbeeld Zoeken naar Eileen W. (1981), veel meer in aanmerking komen om als 'postmodern' te worden aangeduid.
Er is nog een tweede verschil tussen de periodes voor en na 1986. Kaplan, de hoofdpersoon van de gelijknamige roman, wil romans schrijven over een wereld van wanhopige individuen die niet weten of ze naar links of naar rechts moeten stappen'; hij neemt afstand van zijn tomeloze verlangen naar zuiverheid: rotzooi hoort nu eenmaal bij de wereld. Via Kaplan reageert Leon de Winter tegen een roman als Zoeken naar Eileen W., die juist gelezen kan worden als een zoektocht naar zuiverheid.
Bronnen:
Hugo Bousset, Kritisch Literatuur Lexicon, z.p., 1988
Leon de Winter, Hoffman's honger, De Bezige Bij, Amsterdam, 1990, 3e druk september 1990
Supertex
1991
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Het omslag van het boek toont op de voorzijde en kleurrijke impressie van een ruimte met een raam, een kapstok met daaraan een jas en een hoed. Verder zien we een tapijt op de vloer en een ligbank met opstaande zijleuning. De kleur van de bank is groen, de wand is paarsblauw en het tapijt heeft een onbestemde bruine kleur. Bovenaan staat in witte letters de naam van de auteur afgedrukt. Daaronder zien we in een groen kader met een heel klein enigszins rafelig randje in geel de titel van her werk in een licht cursieve letter met de gele kleur die op de rug van het boek en de achterzijde domineert. Onder de titel zien we van het boek en de achterzijde domineert. Onder de titel zien we in een dun lettertje de aanduiding 'roman'. Geheel onderaan de voorzijde vermeldt de uitgeverij zijn naam. Linksonder is een sticker geplakt die aankondigt dat dit exemplaar een Bezige Bij jubileumpocket is. Het midden van de sticker toont het logo van de uitgever, een bij waarboven we het getal 50 zien. Dat logo komt terug op de rug van het boek waar ook in kleine, zwarte letters auteur, titel en de aanduiding 'roman' zijn afgedrukt. Linksboven op de achterzijde is een pasfoto van Leon de Winter te zien. Daarnaast en daaronder wordt in 25 regels aan de lezer een idee gegeven van wat hem/haar te wachten staat.
De roman bestaat uit 13 genummerde hoofdstukken en heeft de vorm van een raamvertelling. De oneven nummers (met uitzondering van hoofdstuk 11) vormen het vertelheden, het 'raamwerk'. Ook hoofdstuk 12 behoort daartoe. In de overige hoofdstukken vertelt Max Breslauer zijn levensverhaal. Hij doet dit niet chronologisch, maar thematisch. Hoofdstuk 11 bevat brieven. Het boek telt 252 bladzijden. Het perspectief ligt bij de IK-figuur. De plaats van handeling is Amsterdam, voornamelijk de kamer van de psychiater. In het 'verleden' spelen ook andere plaatsen een rol (o.a. Jeruzalem en Casablanca). Aan de geschiedenis gaat een tijdsaanduiding vooraf: 'een zaterdag, oktober 1990. Het boek is opgedragen aan Gideon Spitz. Het motto van het boek is: 'A sjo in gan-eydn iz ojk gut' (één uur in het paradijs is ook de moeite waard) ; de mens moet zijn beperkingen leren accepteren.
Inhoud
Na de dood van zijn vader leidt de zesendertigjarige Max Breslauer het succesvolle SuperTex-imperium, een keten winkels van goedkope confectiekleding. Hij woont samen met een beeldschone vriendin, Maria de Jong ( De ex-minnares van zijn vader.), bezit een Penthouse aan de Amstel en rijdt een Porche 928 S. Op een zaterdag in oktober 1990 rijdt 's morgens vroeg met 120 km per uur naar de zaak om Jimmy Tdjin in Thailand te bellen, omdat zijn secretaresse,Yvonne, haar plicht had "verzuimd". Onderweg rijdt hij de jongste zoon uit een orthodox-joodse familie aan en er ontstaat veel commotie. Max belt Maria en Robbie Goudsmit, zijn advocaat. Tevens belt hij zijn psychiater, mevr. dr. Jansen, op en eist een onmiddellijk consult. Aan haar vertelt hij zijn levensgeschiedenis.
Zijn vader, Simon Breslauer, was afkomstig uit het Poolse Lemberg en had in de oorlog het concentratiekamp Belzec overleefd. Hij was later handelaar in textiel geworden, in een kraam aan de Amsterdamse Dappermarkt , en met succes, want toen hij stierf stond hij aan de top van Euro Textiel International BV (ETI). Hij was altijd een veeleisende man geweest, die van zijn oudste zoon onder meer verwachtte dat hij meester in de rechten werd. Zijn jongste zoon , Boy, was minder begaafd en kreeg een baan op de boekhoudafdeling van het bedrijf. Max werd advocaat, maar trad na een aantal jaren ook in dienst van zijn vader. Tijdens het bezoek van een beurs in Milaan legde hij contact met de Marokkaanse broers Jean-Pierre en Louis Mohammed, die hem een aantrekkelijk aanbod deden. Zijn vader had er echter geen oren naar en daarom was Max zelf met de broers in zee gegaan. Hij had namelijk zijn eigen BV opgericht, Maximaal.
Zijn vader belandde in juni 1989 met zijn Mercedes 560 SEL in de loosdrechtse plassen en verdronk. Een maand later werd hij gebeld door een vrouw die zich voorstelde als Maria de Jong. Ze vertelde hem dat ze een verhouding had gehad met zijn vader. Aanvankelijk weigerde Max haar te geloven , maar Boy, die van de verhouding op de hoogte was, bevestigde haar verhaal. Ze ontmoetten elkaar in een van de restaurants van het Okura Hotel. Hoewel zij hem niet openlijk chanteerde, begreep Max toch dat het beter was haar te geven wat zij vroeg: het behoud van haar auto, haar flat en haar maandelijkse toelage. Na verloop van tijd begon Max zelf een verhouding met haar. Max en Boy waren orthodox-joods opgevoed. Hun ouders waren er ook altijd van uitgegaan dat zij een joods meisje zouden trouwen. Toen Max in de ogen van zijn moeder wat erg lang vrijgezel bleef, had zij hem op een aantal geschikte huwelijkskandidaten gewezen. Uiteindelijk koos hij echter zelf en wel voor Esther d'Oliviera, een nieuwe partner in de advocatenmaatschappij waar hij werkte. Zij had net een huwelijk achter de rug een musicus die alcoholproblemen had en haar nog steeds lastig viel. Regelmatig sloeg hij haar spullen kort en klein. Op een dag pleegde hij zelfmoord en Esther kreeg hiervan van zijn familie de schuld. Dat bracht haar in grote problemen. Ze vond pas vrede toen zij zich tot de orthodoxie bekeerd had. Max weigerde haar daarin te volgen en raakte haar op den duur kwijt. Zij was naar Israël verhuisd; Max bracht daar een aantal dagen met haar door en keerde toen terug naar Amsterdam. Maanden- lang ging hij regelmatig naar haar toe , maar hij wilde zich niet in Jeruzalem vestigen. Later is Esther daar getrouwd met een Amerikaanse Talmoed-geleerde. Niet lang daarna werd hij tweede man bij ETI.
Rond één uur gaat Max even naar huis; Maria vertelt hem dat ze besloten heeft hem te verlaten. Per taxi keert Max terug naar de psychiater.
Boy was heel wat minder begaafd, minder rusteloos en ingetogener. Na een korte verkering met de onaantrekkelijke Lea van Gelder, de enige dochter uit een goed-joodse familie, vroeg hij haar ten huwelijk. Vlak voor het huwelijk stuurde Max, die intussen zijn vaders plaats had ingenomen, hem naar Casablanca om zijn contract met de broers Mohammed te verlengen. Het was de eerste keer dat Boy zo'n opdracht kreeg en hij liet zich dan ook als een echte beginneling in de maling nemen door de Marokkanen. Het contract werd niet verlengd, maar verbroken. Een dag later werd hij opnieuw het slachtoffer van zijn naïviteit. Ene Abdul Khalil, die zich ook als zakenman voorstelde, 'leende' zolang vierhonderd dollar van hem om medicijnen te kunnen kopen. Boy besefte al gauw dat hij naar zijn centen kon fluiten en ging op zoek naar de man. Hij vond hem in de stad, volgde hem naar zijn huis en ontdekte dat hij ook een jood was en in werkelijkheid David heette. Boy werd door Davids familie gastvrij ontvangen. Hij ontmoette de beeldschone Sulamit, op wie hij hevig verliefd werd. Hij besloot zijn oude leven op te geven en aan de zijde van Sulamit als orthodoxe jood in Casablanca verder te leven. Hij begon een zaak in chemische wc-units. Max en Lea, die volledig overstuur was, reisden naar Boy, maar konden hem niet van gedachten doen veranderen.
Max wil geen verdere therapie. Aan het eind van de middag loopt hij naar huis terug; onderweg 'herkent' hij in de bestuurder van een zwarte Mercedes zijn vader. Hij voelt zich leeg, alles wat hem dwars zat heeft hij aan de psychiater verteld. Tegelijkertijd heeft hij een voldaan gevoel, want zijn lange 'biecht' heeft hem duidelijk gemaakt hoe hij zijn leven voortaan moet inrichten om gelukkig te zijn.
Interpretatie
Vertelsituatie
De gebeurtenissen in Supertex hebben zich al voltrokken als de verteller ze ons via zijn ik-persoon met ons als lezers deelt. Hoewel het werk een ik-roman lijkt, schuift de verteller als het ware tussen de 'ik' die zijn verhaal doet aan zijn therapeute en de lezer in . Het raamwerk voor het verhaal wordt gevormd door de spaarzame opmerkingen van de psychiater, de beschrijving van haar spreekkamer en de observaties van de 'ik' omtrent haar manier van luisteren en noteren.
Tijd
Het verhaal is als het ware een lange flash-back. De eerste herinnering gaat niet ver terug, namelijk naar de vroege morgen van de dag die de 'ik' op de bank van de psychiater doorbrengt. De samenloop van ongelukkige gebeurtenissen, misverstanden en onbehoorlijk gedrag brengt een stroom van gedachten op gang die met behulp van de therapeut wordt geordend. Eerst het verhaal van de jeugd van de 36-jarige 'ik' met daarin de nog verder terugliggende geschiedenis van de vader in het Poolsche Lemberg. Vervolgens het verhaal van Esther en tenslotte het verhaal van Boy dat eindigt met het verwijt omtrent 'de jood in de Porsche' dat de 'ik' ook die vroege morgen naar zijn hoofd geslingerd had gekregen.
Ruimte
Het grootste deel van de handeling is gesitueerd in Amsterdam. Leon de Winter heeft de couleur locale van de omgeving Beethovenstraat, Apollolaan duidelijk herkenbaar een plaats gegeven in zijn roman. Het zijn niet de onaangenaamste plekken in de hoofdstad. Het leven in Supertex speelt zich dus af in een plezierig rijke omgeving. Afspraken worden gemaakt in het Hilton Hotel, of het Okura. Men logeert in het Hyatt. De pakken van de 'ik' zijn van dure snit. Dat hoort op de plekken waar hij zich bevindt. Broer Boy, zo wordt met nauwelijks verholen leedvermaak vermeld, kleedt zich uit de rekken van hij, maar die komt ook niet in dure gelegenheden. Hij hangt thuis op de bank voor de televisie. Dde 'ik' woont in een penthouse aan de Amstel van anderhalf miljoen. De spreekkamer van dr. Jansen, met de 'doorgelegen' sofa en het wat sjofele Perzische tapijt, steekt daarbij armoedig af.
Personages
De 'ik', Max Breslauer, is geen sympathiek figuur. Hij zou waarschijnlijk het best gekarakteriseerd kunnen worden als een patser. Tijdens zijn studie hing hij de radicale student uit die een loopbaan als sociaal advocaat voor zich zag. Maar uiteindelijk wordt hij een handige en vooral harde zakenman. Hij kent geen scrupules als het gaat om de produktiewijze van de spotgoedkope spullen die 'Supertex' verkoopt. Als de arbeidsomstandigheden in het Verre Oosten miserabel zijn, dan is dat ver van zijn comfortabele bed. Bovendien, als 'Supertex' geen gebruik maakte van de lage loonkosten, dan zou C&A het wel doen, dus wie zou er last hebben van gewetenswroeging? Tegenover zijn personeel is hij meedogenloos en als Maria hem verlaat, neemt hij niet de moeite om de koffers voor naar de lift te dragen, terwijl hij weet dat zij dat als gevolg van een auto-ongeluk heel moeilijk zelf kan doen. Terecht wordt hij dan ook beloond met de kwalificatie: 'klootzak'.
De 'vertelde' zaterdag heeft de 'ik' ontegenzeggelijk last van een identiteitscrisis en de oplossing die hij ervoor zoekt, is misschien wel karakteristiek voor hem: op patserige wijze koopt hij - door dubbel tarief te bieden - de aandacht van de wijze vrouw, dr. Jansen. Het is moelijk te geloven dat deze figuur de erfgenaam kan zijn van de joodse wijsheid die in de Jiddische spreekwoorden verborgen ligt.
Het egoïsme zoals dat zich bij Max Breslauer manifesteert, is de overige personages ook niet vreemd. De vader erkent alleen zijn eigen normen en waarden. De persoonlijkheid van zijn zoon lijkt hem niet te interesseren. Esther kiest voor het orthodoxe jodendom, zonder daarbij aan de gevolgen voor 'haar grote liefde' te denken. Voor Boy geldt dat hij Lea als een wegwerpartikel behandelt.
Thematiek
Het gaat in Supertex, zoals ook in eerdere romans van De Winter, La Place de la Bastille, Hoffmanns's honger en Kaplan om het joodse verleden dat de 'drager' ervan dwars zit. Max Breslauer probeert zich ervan te bevrijden, maar verzoent zich uiteindelijk met zijn lot als hij zich de drager weet van de joodse traditie in spreekwoorden. Daarmee neemt hij de rol van de vader op zich. De weg die zowel Esther als Boy kiezen, die zich overgeven aan het orthodoxe jodendom, is daarmee vermeden.
Stijl
Arnold Heumakers stelt in de Volkskrant dat de stijl van de Winter in deze roman rechtstreeks ontleend zou kunen zijn aan de Bouquetreeks. Als voorbeeld haalt hij de vollgende passage aan : 'Van de ene seconde op de andere drong het tot me door dat ik haar al kende voordat ik haar ontmoet had, dat ik al van haar hield voordat ik geboren was.' De vraag die gesteld kan worden, is of De Winter bij zulke teksten die hij zijn 'ik' in de mond legt, een spel met zijn lezers speelt. De 'ik' immers, munt niet uit door diepzinnige gedachten, dat zou natuurlijk ook 'gemakzucht' kunnen zijn, vreest Heumakers.
Opvallend in Supertex zijn in ieder geval de Jiddische spreekwoorden waarmee de vader zijn spreektaal doorspekt en die uiteindelijk zo'n belangrijke rol zullen spelen bij de acceptatie van het eigen lot van de 'ik'.
Bronnen:
N.N., Prisma, uittrekselboek Nederlandse literatuur 1991-1994, Prisma Informatief, Amsterdam, 1995.
N.N., Supertex, op www.uittreksels.vuurwerk.nl
Leon de Winter, Supertex, De Bezige Bij, Amsterdam, 1991, 6e druk 1994
De ruimte van Sokolov
1992
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Op de voorzijde van het boek zien we een 'artist impression' van het heelal. Opvallend zijn de kleine davidsterren die in het heelal niet zomaar thuis horen en de twee rode handschoenen die in de roman een grote rol spelen. Boven aan de voorzijde van de omslag staat in witte letters de naam van de auteur afgedrukt. Daaronder zien we in een geel kader de titel van het werk. Onder 'De ruimte van' zien we een blauwe streep en 'Sokolov is in kapitalen gedrukt. De aanduiding 'roman' is te zien in een klein blauw uitstulpsel van het gele kader. Helemaal onderaan staat de naam van de uitgever. Op de rug van het boek, dat daar dik genoeg oor is, is een zwart-wit portret van de auteur afgebeeld. Daaronder staat zijn naam en weer daaronder, nu in een kader dat gevormd wordt door witte lijnen, de titel van het werk en de kwalificatie 'roman'. Onderaan op de rug is het logo van de uitgever, een bij, te zien.
Op de achterzijde treffen we een satellietfoto van de aarde in grijsblauwe kleuren aan. In de aardbol is in een zwarte tekst informatie over de inhoud van het boek te lezen. Helemaal onderaan zien we de streepjescode en het ISBN.
De ruimte van Sokolov telt 411 bladzijdenen het werk is verdeeld in vier delen. Elk van de delen telt een aantal, genummerde hoofdstukken: Deel een telt 12 hoofdstukken; deel twee 9 hoofdstukken; deel drie 3 hoofdstukken en deel vier telt 7 hoofdstukken. Na deel vier volgt nog een hoofdstuk 'Later'.
Het boek kent een opdracht: Voor Jessica. Op de ongenummerde pagina 5 staan twee citaten afgedrukt: 'Niets zult ge zien in de eeuwige lege verte, De stap niet horen die ge doet, Geen steunpunt vinden voor uw voet'. Goethe, Faust. 'Geloof je niet dat God alles ziet?' 'God is een luxe die ik me niet kan veroorloven.' Woody Allen, Crimes and Misdemeanors
Bladzijde 413 wordt ingenomen door een DANK. We leren daar dat de auteur bij het schrijven van het werk hulp heeft gekreen van onder andere een rakettechnoloog, een aantal Russen, een arts in Tel Aviv en de oud-redacteur van De Bezige Bij, Sander Blom.
Inhoud
In 1990 wordt in de Regov Etsel in de Jemenitische wijk van Tel Aviv een moord gepleegd. De drieenveertigjarige Sasja Sokolov is giervan getuige. In de Sovjet-Unie deed hij als metallur-gisch ingenieur wetenschappelijk werk ten behoeve van de ruimtevaart. Zes jaar heeft hij in de afgesloten ruimtevaartstad Kaliningrad aan een ruimtevaartproject gewerkt. Na de catastrofe met de Oktjabr is hij verbannen naar Tomsk. In Israël heeft hij geen passend werk kunnen vinden en daarom is hij maar straatveger geworden; hij werkt voor de Jemeniet Zwarte Jossi. Aangezien hij aan de drank verslaafd is, komt hij vaak te laat op zijn werk.
De moord wordt gepleegd door 'de man in de dure broek'. Na de moord komt deze man met getrokken pistool naar Sasja toe, die in hem zijn jeugdvriend Lev meent te herkennen. De straatveger zegt in het Russisch: ''Ik heb niets gezien.'' De moordenaar aarzelt en loopt weg. Sasja komt tot de conclusie dat hij gek geworden is. Later verneemt hij dat het slachtoffer een onderwereldfiguur was.
Sasja heeft Lev leren kennen toen ze allebei vijftien jaar oud waren en op de middelbare school zaten; ze waren nagenoeg elkaars gelijken wat betreft hun schoolprestaties. Bij een geheugen-wedstrijd tussen Lev en Sasja zet de laatste zijn prachtige nieuwe handschoenen in. Lev wint, maar geeft de handschoenen terug. Sasja is echter zo principieel dat hij ze niet meer wil dragen. Enige jaren later komt hij er toevallig achter dat Lev vals heeft gespeeld. Hij is echter niet altijd zo rechtlijnig. lev haalt hem over mee te werken aan het kopieren van de sleutel van de kast van de natuurkundeleraar. Daarmee 'hoopt' Sasja dat een meisje hem 'haar liefde geeft'.
Als Sasja tien is ontdekt hij dat zijn ouders 'geheime' joden zijn. De familie van zijn moeder komt oorspronkelijk uit Spanje en zijn vader stamt uit een geslacht van rabbijnen. Zijn ouders hebben het doe voorkomen dat hun papieren zijn verbrand en zij hebben een Russische naam aangenomen. Later vertelt Lev aan Sasja dat zijn moeder een jodin is en dat hij dus ook jood is. Ze beloven elkaar dat ze altijd vrienden zullen blijven.
Sasja is getrouwd met Irina. Zij werkt ook aan het ruimtevaartproject. Hun dochter heet Natasja. Na de ramp met de Oktjabr komt het tot een echtscheiding. Irina heeft namelijk opgebiecht een nacht met Lev te hebben geslapen. Ze gaat met Natasja in Leningrad wonen en trouwt opnieuw, maar laat zich na enige tijd weer scheiden.
Lev is vlak voor de lancering van de Oktjabr verliefd geworden op de vrouw van de kosmo-naut Maltsev. Lev en Maltsev hebben met elkaar gevochten. Na de ramp doet het verhaal de ronde dat er sprake is geweest va sabotage. Lev zou ervoor gezorgd hebben dat Maltsev uit de weg is geruimd om met diens vrouw te kunnen trouwen. De KGB stelt een onderzoek in en Irina vertelt wat er volgens haar gebeurd is. Lev denkt dat Sasja de verrader is. Beide onder-zoekers worden ontslagen en Sasja wordt verbannen naar Tomsk. Daarna gaat hij als immi-grant naar Israël. Hij kan werk krijgen bij Koeznadze, een louche handelaar in tweedehands vliegtuigonderdelen. Hij weigert en wordt straatveger. Onderdak vindt hij in een klein vies kamertje in de Jemenitische wijk.
Naast Sasja vestigen zich Tanja en haar dochtertje Emma. Ze komen uit Kiev. Tanja is lerares Duits; haar man is gesneuveld in Afghanistan. Ze is zioniste en wil leven volgens de joodse regels. Sasja wordt verliefd op haar.
Als Sasja uit een dagenlange dronkenschap ontwaakt, zit Lev naast hem. Hij vertelt dat hij zich bezighoudt met maffia-achtige praktijken en dat hij zodoende rijk is geworden. ('mijn Georgi-sche familie is een soort maffia-clan'). Hij is een makelaar die grof geld verdient met het wit wassen van zwart geld. Vanuit Rusland is hij met Olga, de weduwe van Maltsev, via Wenen naar New York gegaan. Daar is Olga van het dak van een flat gesprongen.
Lev wil zijn oude vriend redden. Hij wil een nieuw bedrijf, dat zich bezig zal gaan houden met wapenproduktie, opzetten. Sasja kan de leiding geven, maar dan moet hij wel stoppen met drinken. Hij krijgt een maand bedenktijd. In die tij komt hij in het luxe appartement van lev op verhaal. Daarna gaat hij in een eigen appartement wonen; Roy wordt zijn secretaris en chauffeur. Sasja is van nature principieel en rechtlijnig, hij is wetenschapper. Lev is een man met een grenzeloze fantasie. Hij is onderzoeker en 'probeert vast te stellen waar het denkbare haalbaar wordt'. Hij is bereid ver te gaan en sluit ook moord niet uit. Na de maand bedenktijd is Sasja ook wat ruimer van geweten geworden. Sasja nodigt Tanja uit om in een chic restaurant te gaan eten, en dar vertelt ze dat ze op zoek is naar 'een degelijke man en een vader voor Emma'. Als ze enige tijd later met elkaar naar bed gaan, merkt Tanja dat Sasja niet besneden is. Omdat ze wil leven volgens de joodse wette, weigert ze gemeenschap. Sasja moet zich eerst laten besnijden.
Na de moord in de Jemenitische wijk wordt er een onderzoek ingesteld door Naum Katsz, een rechercheur van de Israëlische politie. Hij bezoekt Sasja enige keren, omdat deze kroongetuige is. Het slachtoffer is een Fransman die werd verdacht van drugshandel. Naum laat een schets van de mogelijke dader zien, gemaakt door Grunwald, die vanaf zijn balkon getuige was van de moord. Sasja vindt dat de tekenaar twee gezichten over elkaar heeft gelegd; dat van Lev en dat van hemzelf. Naum vindt dat de moord doet denken aan Amerika of Sicilië (' een soort maffia- afrekening'). Sasja licht lev in over het onderzoek van de rechercheur en over de tekening ('die tekening was jij en ik in een tronie'). De 'paranoïde bekentenis ' van Sasja valt niet zo goed bij Lev. Sasja en Lev brengen een bezoek aan een stuk braakliggend terrein aan de Westbank. Daar zal de wapenfabriek moeten verrijzen. Via kolonel Uri Bar-On krijgen ze toegang tot de internationale wapenmarkt.
Irina neemt contact op met Lev. Ze vraagt of Sasja haar wil bellen. Als Sokolov haar aan de lijn krijgt, geeft ze te kennen dat ze met Natasja naar Israël wil komen, want de situatie is erg slecht in Leningrad.
Sasja laat zich besnijden. Als hij in het ziekenhuis ligt, bombarderen de Amerikanen Bagdad; de Golfoorlog is begonnen. Lev komt op bezoek en legt hem een probleem voor. Hij heeft een alarminstallatie aan laten leggen door een Georgier, en deze heeft meteen een paar microfoontjes ingebouwd. Hij heeft Lev afgeluisterd en chanteert hem nu. Lev vindt dat de gruzin uit de weg moet worden geruimd en Sasja moet dit doen, met een pistool. Lev biedt hem vijfhonderdduizend dollar, maar Sasja wil van geen beloning weten. Hij zal het uit vriendschap doen, nog diezelfde nacht. De gruzin blijkt Koeznadze te zijn.
's Nachts stapt Sasja met een gasmasker, een pistool en een koffertje met springstof in een auto. In een plastic zak zitten 'de handschoenen van James Dean'. Als Koeznadze opendoet, durft Sasja niet meteen te schieten. De Gruzin schiet eerder en Sasja vangt de kogel op met het koffertje. Daarna maakt Sokolov met twee schoten een einde aan het leven van de gruzin.
Als hij de koffer openmaakt, ontdekt hij de opzet van Lev: als hij na het instellen van de klok de knop had ingedrukt, had dit zijn einde betekend. In een moment wordt hem alles duidelijk: Lev heeft ook de ramp met de Oktjabr en de dood van de man in de Regov Etsel op zijn geweten
Sasja gaat naar zijn appartement, waar Tanja is. Als hij mekt dat Lev bij haar is, wordt hem duidelijk Lev hem heeft willen doden. Een deel van de explosieven heeft hij gebruikt om het huis van Koezladze op te blazen, het andere deel legt hij in de auto van Lev. Daarna gaat hij terug naar het ziekenhuis.
Later
Sasja is rijk geworden door de dood van Lev. Irina en Natasja zijn naar Israël gekomen; ze zijn joods geworden. Max Grunwald, de oude amateur schilder die een schets heeft gemaakt van de dader van de moord in de Regov Etsel, is in dezelfde nacht gestorven als Lev en Koeznadze. Sasja vermoedt dat Lev hierin de hand heeft gehad. Dit is voor Naum Katsz aanleiding om met Sasja te gaan praten. Het alibi van Sokolov is echter ijzersterk.
Naum is ervan overtuigd dat er een verbinding geweest moet zijn tussen Lev en Grunwald. Beiden hebben een alarminstallatie aan laten leggen door Koeznadze. In de spullen van Lev is een ring gevonden die vermoedelijk uit de winkel van Grunwald komt. 'Lezjawa is de spil
Interpretatie
Titel
De ontwikkeling die hij doormaakt met zijn vriendschap met Lev, is duidelijk; zo bezien gunt hij zich dus meer morele ruimte, dit is een manier om de titel te verklaren.
Een tweede manier om de titel te verklaren staat beschreven op de eerste bladzijde van het boek: "Sokolov zweefde te midden van alles wat hij ooit eerder had gezien, en hij keek naar wie hij was geweest als baby, als schooljongen als echtgenoot, en ook kon hij naar zijn ouders kijken en naar zijn schoolboeken en zijn handschoenenen en de vrouwen die hij had liefgehad." Deze ruimtereis door het universum beschrijft de ruimte van Sokolov, de ruimte waarin tijd gelijktijdigheid veranderd.
Plaats
Het verhaal speelt zich voornamelijk af in Tel Aviv. Sokolov en Lev maken eenmaal een reis naar 'West Bank'als ze de locatie van de nieuwe fabriek bekijken. De beschrijving van Tel Aviv is nauwkeurig. De lezer leert straatnamen en wijken kennen. De ruimtelijke beschrijving van Moskou, Tomsk en Kaliningrad is minimaal.
Tijd
Het verhaal in Israel speelt zich af in enkele maanden. De verhaalijn van het vertelheden wordt zeer regelmatig onderbroken. In flashbacks wordt de lezer dan meegenomen naar de jeugd van Sokolov, en de periode dat Lev en Sokolov werkten aan de nieuwe raket. In de eerst periode ontstond de vriendschap die pas hecht leek te worden toen Sokolov ontdekte geheel joods te zijn en het Lev duidelijk werd dat hij half joods was. In de tweede periode gebruikt Lev het wetenschappelijk inzichten en de technische vermogens van Sokolov om het geliefde project van de nieuwe raket te verwezenlijken. Het is ook de periode waarin hij overspel pleegt met Irina, de vrouw van Sokolov.
Het vertelheden speelt zich af tegen tegen de achtergrond van de Golfoorlog in1991 toen Irak de oliestaat Koeweit bezet hield en dreigde bij Westers ingrijpen de staat Israel 'te vernietigen' met lange-afstandsraketten. Er is inderdaad een aantal raketten op diverse doelen in Israel neergekomen; ze bevatten echter niet het gevreesde gifgas.
Het historische kader zou de geloofwaardigheid van deze psychologische roman die geschreven is als een spannende thriller, moeten verhogen. Het historisch kader kan ook worden opgevat als een middel om juist het thriller-effect te versterken. Een moderne thriller van het type 'Ludlum' is immers veelal gekoppeld aan het soort gebeurtenissen dat CNN-kijkers massaal aan de buis gekluisterd houdt. Het lijkt erop dat De Winter op twee paarden gokt.
Romanfiguren:
Sokolov: Op bladzijde 337 wordt Sokolov als volgt gekarakteriseerd: 'misschien was hij zo krampachtig principieel omdat hij zijn vermogen tot verraad in bedwang moest houden, en dat was iets dat door Lev werd herkend. Lev bracht het aan de oppervlakte: in feite was Sokolov dezelfde schoft als zijn vriend, met dien verstande dat Lev openlijk en direct op zijn doelen joeg en dat Sokolov eerst zelfkastijding onderging. Sokolov was principieel omdat hij bang was voor zjjn eigen bandeloosheid, zoals zijn drankgebruik aantoonde, en een kunstmatig corset van regels en wetten gaf zijn gedrag de stevigheid die niet door zijn natuur kon worden verschaft.' Het 'jood zijn' is voor Sokolov een opgave. Zijn moeder heeft hem iets over de joodse traditie verteld en vooral de noodzaak om de ware identiteit te verbergen voor de Slavische en Duitse antisemieten. Een ware band met het land Israël voelt hij niet. Zelfs als zijn relatie met Tanja, de vrouw die ervoor kiest bewust joods te zijn, hem ertoe leidt zich te laten besnijden, heeft hij andere dan religieuze motieven.
Lev: Tegenover deze krampachtige Sokolov staat Lev. Lev probeert alles uit, zoekt grenzen op en ontwikkelt gaandeweg een cynisme waartegen Sokolov maar een keer bestand is, namelijk als hij Lev met auto en al opblaast. Daarvoor is hij telkenmale door Lev verleid. Op school heeft hij de diefstal van proefwerkopgaven mogelijk gemaakt. In het Beloofde Land weigert hij eerst te werken voor een handelaar in dubieuze vliegtuigonderdelen om vervolgens samen met Lev een wapenfabriek te gaan opzetten. En uiteindelijk is hij zelfs bereid tot moord.
Thematiek
In de roman De ruimte van Sokolov gaat het om de band met de joodse traditie, angst, schuld en schaamte. Het is ook een verhaal van een vriendschap die bestaat door de polariteit van de vrienden en het verraad van deze vrienden. Bovendien is het verhaal van de Russische joden die naar Israël emigreren en daar bepaald niet vanzelfsprekend succesvol zijn, ongeacht de kwaliteit van hun geestelijke bagage. Op literair niveau zijn dit de thema's in het werk. Het ruimtevaartverhaal en de raket-deskundigheid van Sokolov dienen als decor. Ze dragen bij tot het thriller effect. Sokolov gaat op enkele plekken in de roman over tot 'kosmische' bespiegelingen. Hij doet dat als amateur, want hij is slechts expert op het gebied van metalen.
Stijl
Enkele journalisten zijn van mening, dat dit een boek is wat je moeiteloos uitleest ,als ware het een detective en dat is het ook. Ook vinden sommigen het boek erg uitleggerig, en daarom vermoeden zij dat het gemikt is op groot publiek. Maar of het publiek wordt aangesproken door passages zoals op bladzijde 73 is zeer de vraag. Een greep: 'In Tomsk had hij dagen beleefd dat hij verlangend naar het einde had uitgezien, dronken tot in zijn tenen, gedeprimeerd tot in de protonen van zijn lijf. Elke proton had een positieve electrische lading en een massa van 938,3 Mega-electronvolt, maar hij voelde zijn lichaam alsof het spontaan desintegreerde. De spontane desintegratie van een proton werd voorspeld door de grote unificatietheorieën, maar zij was nooit in een laboratorium waargenomen. Hij nam het waar, ook al zou volgens die theorieën slecht een proton van de talloze miljarden waaruit hij bestond uiteenvallen.'
Structuur
De ruimte van Sokolov telt 411 bladzijden en het werk is verdeeld in vier delen. Elk van de delen telt een aantal genummerde hoofdstukken: deel een telt twaalf hoofdstukken; deel twee negen hoofdstukken; deel drie drie hoofdstukken en deel vier telt zeven hoofdstukken. Na deel vier volgt nog een hoofdstuk 'Later'.
Het boek kent een opdracht: Voor Jessica. Op de ongenummerde pagina vijf staan twee citaten afgedrukt: 'Niets zult ge zien in de eeuwige lege verte, De stap niet horen die ge doet, geen steunpunt voelen voor uw voet'. Goethe, Faust. 'Geloof je niet dat God alles ziet?' 'God is een luxe die ik me niet kan veroorloven.'Woody Allen, Crimes and Misdemeanors.
Bladzijde 413 wordt ingenomen door een DANK. We leren daar dat de auteur bij het schrijven van het werk hulp heeft gekregen van onder anderen een rakettechnoloog, een aantal Russen, een arts in Tel Aviv en de oud-redacteur van De Bezige Bij, Sander Blom.
Recensies
Over de roman De ruimte van Sokolov ontstond in de Nederlandse pers een rel. Het Amsterdamse studentenblad Propria Cures had een fotomontage gemaakt van De Winter voor een kuil geëxecuteerde joden uit de Tweede Wereldoorlog. Daarmee wilde men aangeven dat schrijvers over het algemeen met gevoelige materie goedkope publiciteit maken voor hun boeken. In De ruimte van Sokolov was dat de emigratie van Russische joden naar Israël. Er volgde een kort geding wegens smaad en Leon de Winter kreeg gelijk van de rechter. Karel Osstyn schrijft over dat proces in een Belgische krant, De Standaard: 'Toch leek Nederland, dat altijd bijzonder gevoelig is geweest voor de joodse kwestie, bang om voor hem op te komen. Alleen Marcel Moring verwees in NRC- Handelsblad naar de nieuwste racistische golf waar West-Europa zichzelf zo machteloos tegenover ziet staan.' In de kritiek is zeer verschillend op De ruimte van Sokolov gereageerd. De Volkskrant, bijvoorbeeld, is positief. Jaap Goedegebuure is namens HP/ De Tijd juist uitermate negatief: 'Wie dacht dat met het vorig jaar verschenen Supertex een absoluut dieptepunt bereikt was, komt bedrogen uit, want De ruimte van Sokolov bewijst dat het nog larmoyanter en goedkoper kan.'
Het oordeel van de critici heeft veel te maken met de mate waarin zij de persoon Sokolov geloofwaardig vinden.
Bronnen:
N.N., Prisma, uitrekselboek 4, Nederlandse literatuur 1991-1994, Prisma Informatief, Amsterdam, 1995
Bert Peene, Eerste druk '95, Walvaboek, Laren, 1996
Leon de Winter, Ruimte van Sokolov, De Bezige Bij, Amsterdam, 1992, 11e druk 1996
Serenade
1995
Serenade was het boekenweekgeschenk van 1995
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Inhoud
Ben Weiss is componist van populaire hits en muziek voor reclamespots. Hij is het enige kind van de vierenzeventigjarige Anne Weiss, die in het ziekenhuis ligt om geopereerd te worden aan een ogenschijnlijk onschuldige kwaal: galstenen. De ingreep zal hooguit een half uur duren, maar als zij na anderhalf uur nog niet van de operatiekamer terug is, begint Ben te vermoeden dat er iets ernstigs gebeurd is. Het duurt daarna nog twee uur voordat een verpleegster hem waarschuwt dat zijn moeder naar de intensive care is gebracht. Naast haar bed wacht hij tot zij bijkomt uit de narcose.
Voor het zover is, wil de internist die haar geopereerd heeft hem spreken. De arts vertelt hem dat ze een tumor gevonden hebben, een galcarcinoom, dat niet te behandelen is. De vooruitzichten zijn bijzonder slecht. Ben's moeder heeft hooguit nog een jaar te leven. De pijn verzachten is het enige wat de artsen nog voor haar kunnen doen.
Terwijl hij weer aan zijn moeders bed zit, besluit hij te verzwijgen dat zij ten dode is opgeschreven. Daarom vraagt hij de volgende dag aan de artsen en het verplegend personeel of ze zijn moeder niet willen inlichten over de ernst van haar ziekte. Hoewel zij het niet eens zijn met die beslissing, leggen ze zich toch neer bij zijn wens.
Het eerste wat ze vraagt als ze wakker wordt, is wat hij voor zijn verjaardag wil.
Vier weken later mag zij naar huis. Ben en zijn vriendin Inge zijn bij haar. Ze praten over Bens werk. Zij moeder vindt het laatste filmpje niet goed; het mist gevoel. Ben werpt tegen dat zijn werk goed is als zijn opdrachtgevers het goed vinden. Vervolgens uit zij haar verontwaardiging over de manier waarop gastarbeiders in Duitsland behandeld worden.
Vier maanden na de operatie ontmoet zij Fred Bachman, tien maanden na de operatie verdwijnt zij spoorloos.
Op een avond belt Fred Bachman hem om half acht op. Ben legt net de laatste hand aan een zestal jingles die hij in opdracht van reclamebureau JS-XTH gemaakt heeft. Creatief directeur van het bureau is Ruth van Dijk. Ze werken al twintig jaar samen.
Fred Bachman, een vitale zeventiger, en zijn moeder hebben elkaar leren kennen op een introductieavond van het joods bejaardentehuis Beth Shalom in Osdorp. Het was liefde op het eerste gezicht.
Hij vertelt dat zijn moeder al twee dagen taal noch teken geeft. Ze doet niet open als hij aanbelt en neemt niet op als hij telefoneert. Ben maakt zich niet meteen ongerust. Toch probeert hij ook of zijn moeder de telefoon opneemt, maar het lijkt er nog steeds op dat zij niet thuis is.
Dan stapt hij in zijn auto om in haar huis poolshoogte te gaan nemen. Op de deurmat vindt hij kranten en wat post, maar verder is er in het hele huis geen enkel teken van leven. Even is hij opgelucht: zij ligt tenminste niet dood in bed of bad. Maar waar is zij dan?
Toen zijn vader een jaar of tien dood was, had zij hem voor het eerst opgebeld vanuit het buitenland. Nog nooit eerder was zij er alleen zover eropuit gegaan, maar nu meldde zij opgewonden dat zij in Parijs stond. Dat was het begin geweest van wat in de jaren die volgden, een waar ritueel werd.
Steevast een paar keer per jaar belde zij hem op en moest hij raden waar zij nu weer was. Het bleek dan Londen te zijn, Kopenhagen, Brussel, Lissabon of Madrid. Zij reisde nooit per trein; dat deed haar te veel aan de oorlog denken. Zij nam het vliegtuig of de bus.
Als hij in de keuken van zijn moeders huis is, hoort hij achter zich een geluid. Zonder na te denken geeft hij een achterwaartse elleboogstoot, dan pas ziet hij dat het Fred is. Gelukkig valt de schade mee. Fred neemt het voorval bovendien nogal luchthartig op. Hij vertelt dat het de eerste keer is dat hij hier is. Anneke wilde hem nooit thuis ontvangen. Hij maakt zich erg ongerust; er is haar vast iets vreselijks overkomen. In de la van het dressoir vindt Ben allerlei waardepapieren, alleen haar paspoort ontbreekt. Kennelijk is zij op reis. Dan ziet hij dat ook haar reistas ontbreekt. Fred herinnert zich dat zij twee dagen geleden, toen hij haar voor het laatst had gesproken, bijzonder opgewonden was. Zij had iets op de tv gezien wat haar van streek had gemaakt. Ze besluiten samen naar de politie te gaan.
Ben herinnert zich hoe zijn moeder hem enkele dagen geleden opbelde. Ze klonk ontdaan. Ze had inderdaad iets op de tv gezien wat haar geschokt had, maar ze maakte niet goed duidelijk wat.
'Het is vreselijk, Bennie, vreselijk. [-] Wat we elkaar aandoen. De beulen, de slachtoffers, de machteloosheid.'(p. 30)
Omdat hij druk aan het werk was, hadden ze er niet over doorgepraat.
Nadat hij bij het politiebureau aan de Lijnbaansgracht aangifte van zijn moeders verdwijning heeft gedaan, gaat hij bij Inge langs. Die legt net de laatste hand aan een artikel en daarom is hij eigenlijk niet welkom. Toch mag hij binnenkomen.
In haar flat is het een grote bende, een teken van grote worsteling. Het artikel vlot kennelijk niet zo erg. Ze probeert hem gerust te stellen: het zal ongetwijfeld allemaal meevallen; zij moeder is misschien op reis. Zij raadt hem aan haar huisarts op te zoeken. Die kan hem mogelijk verder helpen. Ben denkt terug aan het moment waarop zijn moeder hem vertelde dat ze een vriend had. Samen met Inge waren ze bij Fred Bachman op bezoek gegaan. Tot Bens stomme verbazing zag hij dat de oudjes smoorverliefd waren. Trots had zijn moeder over het werk van haar zoon verteld. Minder leuk was het noemen van het Songfestivalliedje waarvoor hij de muziek had gemaakt; het was eennalaatste geworden
Even na tien uur gaat hij nog bij een Thais eethuis langs, waar ze nog wat voor hem in de koelkast gezet hebben: dat kan hij thuis opwarmen. Bij het weggaan ontmoet hij Ruth van Dijk. Zij vraagt of ze een lift van hem kan krijgen. Onderweg praten ze over de relatie die ze korte tijd gehad hebben. Ben merkt dat zij vannacht die relatie kennelijk een tijdelijk gevolg wil geven. Omdat hij daar geen zin in heeft- bovendien moet hij nog wat werk afmaken- gaat hij niet op haar avances in.
Dan belt Inge aan. Zij is gekomen om hem wat op te beuren, maar Ruth verpest haar plan door onaangekondigd halfnaakt de kamer in te komen.
De volgende morgen laat hij Ruth de jingles die hij gemaakt heeft, horen. Hoewel hij er zelf amper tevreden over is, vindt zij ze prachtig. Vreemd genoeg maakt hem dat niet vrolijk. Integendeel, als hij even later bij het reclamebureau wegrijdt, barst hij in tranen uit.
Hij gaat opnieuw naar de woning van zijn moeder en zet zijn speurtocht voort. Haar huisarts kan hem niet helpen, de buren evenmin. Fred komt ook en helpt hem zoeken. Dan vinden ze een brief van een reisbureau. Daaruit maken ze op dat Bens moeder een reis naar Split in Kroatië heeft geboekt.
Op het reisbureau blijkt dat zijn moeder naar Sarajevo wilde, maar dat was onmogelijk, omdat momenteel geen enkele maatschappij op die stad vliegt. Daarom had zij voor de dichtstbijzijnde bestemming gekozen
Ben besluit onmiddellijk zijn moeder na te reizen. Inge wil niet mee omdat zij een paar dagen tijd wil om over hun relatie na te denken. Daarom gaat hij met Fred op reis. Via via weet hij de reportage te bemachtigen die zij moeder zo van haar stuk gebracht heeft. Hij ziet en hoort een moslimvrouw vertellen hoe zij door een truc aan de Serviërs ontsnapte. Ze had haar familie daarna niet meer teruggezien.
Terwijl ze zich door een taxi van de luchthaven naar de stad laten brengen, maakt Fred ruzie met de chauffeur. Hij verwijt de man fascistoïde gedrag en vergelijkt het gedrag van zijn landgenoten zelfs met dat van de nazi's in de Tweede Wereldoorlog. Uiteindelijk dreigt de man hen de auto uit te zetten, maar hij verandert van gedachten wanneer Fred de naam Drazen Mesic noemt.
In het hotel waar ze samen een kamer nemen, maken ze een plan de campagne. Ze besluiten alle hotels, ziekenhuizen, apothekers, de doktersdienst en de reisbureaus te bellen. De binnenstad van Split beslaat niet meer da een vierkante kilometer, dus hun werkterrein is overzichtelijk.
Ben vertelt Fred over de oorlogstijd van zijn moeder. Zij heeft in Brabant ondergedoken gezeten. Haar familie is door de Duitsers weggehaald, evenals haar tweelingbroer Benjamin. En volgens Fred rouwt zij nog iedere dag om de dood van haar man.
Het eten in het hotel is slecht, maar Fred eet alsof hij de meest uitgelezen gerechten voor zich heeft. Bovendien is hij duidelijk gecharmeerd van de donkerharige serveerster. Het blijkt dat hij ruim tien talen spreekt.
Hun eerste zoektocht levert niets op, enkel een grote vermoeidheid. Fred staat er dan ook op even een uurtje uit te rusten. Het duurt niet lang of hij is in diepe rust.
Aan het eind van de middag ontmoeten ze Drazen Mesic. Fred heeft het contact gelegd, hij kende hem nog uit Amsterdam. Mesic heeft duidelijk goed geboerd en laat zich vergezellen door een indrukwekkende lijfwacht. Hij weet waarschijnlijk waar Bens moeder is. Een zwendelaar had in een kroeg gepocht dat hij de Nederlandse zilvervloot gewonnen had. Dat kan slaan op Bens moeder.
Later betrapt Ben Fred terwijl deze met de donkere serveerster vrijt. Hij is verontwaardigd: Fred is ontrouw aan zijn moeder. Maar Fred verzekert hem dat die ook geen doetje is. Tijdens de reizen die zij ieder jaar ondernam, ging zij steevast op zoek naar een gigolo en liet zich uitgebreid verwennen.
Mesic brengt Fred en Ben naar een station vlakbij de haven. Hij vertelt dat Bens moeder het slachtoffer is geworden van een oplichter, genaamd Slavko. Slavko verdiende de kost door buitenlandse vrouwen die in hun eentje naar Joegoslavië kwamen, geld afhandig te maken. Deze keer was Bens moeder in zij mooie verhaaltjes getrapt. Hij had haar wijs gemaakt dat hij voor een transport met hulpgoederen kon zorgen, als zij betaalde. Ze had hem al haar geld gegeven: honderdvijfenzeventigduizend gulden.
Zijn moeder is nauwelijks verrast als ze Ben ziet. 'Ik was er al bang voor, 'zegt ze, 'ik dacht die gaat me zoeken, die komt me achterna. En ja hoor, daar ie.'(p 82)
Het duurt even voor zij toegeeft Slavko opdracht gegeven te hebben voor haar geld wapens te kopen. Ben verklaart haar voor gek, maar zij houdt vol dat zij tenminste iets wil doen. De wereld laat de bevolking hier stikken. Toch gaat zij uiteindelijk terug met Ben en Fred mee naar het hotel en daarna terug naar Nederland.
In Amsterdam gaat het snel slechter met haar. Het gezwel begint op te spelen, ze raakt in coma en na een korte opleving sterft ze. Na de begrafenis ruimt Ben, samen met Inge, zijn moeders huis op. Hij vindt het adres van de psychiater die haar ooit voor haar oorlogstrauma behandelde. Ze zoeken hem op en hij vertelt dat zij moeder in 1942 tijdens een razzia werd opgepakt, sametiten met haar tweelingbroer Benjamin. Doordat Benjamin de aandacht van de politie afleidde, kon zij ontsnappen. Hij had haar dus het leven gered. Dat had haar een leven lang achtervolgd.
Eenmaal thuis stopt Ben voorlopig met zijn reclamewerk. Hij gaat serieuzere muziek schrijven en begint aan een serenade voor zijn moeder.
Opgedragen ter nagedachtenis van Leon de Winters moeder, Annie de Winter- Zeldenrust, die leefde van 1910 tot 1994.
Titel
Het boek is opgedragen aan de nagedachtenis van de moeder van de schrijver en is als het ware een serenade aan haar. De hoofdpersoon begint na het overlijden van zijn moeder aan een nieuwe stap in zijn leven: hij laat zijn reclamewerk voor wat het is en gaat een muziekstuk schrijven voor zijn moeder: Serenade no.1.
Plaats
De eerste negen hoofdstukken spelen zich af in Hilversum en Amsterdam, de overige vijf in
Kroatie. (Split)
Tijd
Het tijdsverloop is nogal grillig. Het eerste hoofdstuk valt in twee delen uiteen: de operatie en de dag daarna, en 'vier weken later' als Bens moeder uit het ziekenhuis komt.In de slotalinea verspringt de tijd met tien maanden tegelijk: 'Tien maanden na de operatie verdween ze.'
(p 12).
Romanfiguren
Hoofdpersonen: Ben Weiss en Anneke Weiss, zijn moeder
Bijfiguren:
Fred Bachman, de vriend van Anneke Weiss. Inge, de vriendin van Ben.
Ruth van Dijk, creatief directeur van het reclamebureau JS-XTH, waar Ben werkt Benjamin, de inmiddels overleden tweelingbroer van Bens moeder die haar in de oorlog het leven redde en tot slot Drazen Mesic, een kennis van Fred. Deze man bracht Ben enFred naar Anneke.
Karakter van de hoofdpersonen:
Ben Weiss is een typisch De Winter-personage: iemand van de tweede generatie joden, die de oorlog enkel uit de verhalen kent en uit het vele zwijgen van haar ouders.
Ben heeft het helemaal gemaakt. Hij heeft succes als componist van jingles, achtergrondmuziek bij reclamespotjes, die hem zoveel geld opleveren dat hij zich er niet toe dwingen kan met maatschappelijke problemen bezig te zijn. Uit alles blijkt echter dat hem dat niet bevredigt. Met een opvallende zelfspot noemt hij zijn jingles 'auditief afval' (p. 47) en Treife (p.49). Hij steekt zijn verbazing ook niet onder stoelen of banken als zijn opdrachtgevers het werk, dat hij in een kwartiertje op papier heeft gezet, prachtig vinden.Daarnaast werkt hij ook stiekem aan andere composities, 'gefluisterde pogingen om stem te geven aan wat niet gezegd kon worden' (p.40). Pas na de dood van zij moeder neemt hij die composities voor het eerst ter hand met de bedoeling er daadwerkelijk iets van te maken.
Ben Weiss is - wat in het gelijknamige gedicht van T.S. Eliott een 'hollow man'heet - een oppervlakkig mens. Het materiële is zijn pantser tegen gevoelens die hij liever verbergt. Maar zijn moeder waarschuwt hem regelmatig: jouw werk mist gevoel, het is niet goed. Ook in die zin is hij een typisch De Winter-personage: zijn bestaan wordt gekenmerkt door leegte al is het ogenschijnlijk net zo rijk (letterlijk).
Gevoelig is zijn moeder wel. Vooral actualiteitenrubrieken hebben haar belangstelling, hoewel zij ook kan genieten van soaps. Verder is het opvallend hoe vaak er op de een of andere manier verwezen wordt naar haar structureringsdrang: het leven moet structuur hebben om zinvol te zijn. Enkele keren wordt in dit verband het woord 'ritueel'gebruikt, bijvoorbeeld het ritueel van haar jaarlijkse uitstapjes.
Over haar oorlogsverleden zwijgt zij als het graf. Ook dat is verdediging. 'Zeggen was oproepen, benoemen was tot leven brengen,' vertelt Ben op een van de eerste pagina's. (p.7). Het gaat dan over de diagnose kanker, maar de woorden kunnen evengoed van toepassing zijn op zijn moeders zwijgen.
Zoals haar zwijgen veelzeggend is, valt ook de manier waarop zij en Ben met elkaar communiceren op: veelal via de telefoon, er is geen directe confrontatie.
Thema's
De dadenloosheid van de westerse wereld
Stijl
De Winters stijl van vertellen wordt de laatste jaren nogal eens vergeleken met die van veel 'boulevardjournalisten' : te veel bijvoeglijke naamwoorden. Hierdoor zou er voor de lezer te weinig ruimte overblijven om zich zelf een beeld te vormen van de personages. Bijvoorbeeld wanneer Fred Bachman wordt voorgesteld; 'Hij rookte sigaretten door een gouden pijpje, hetgeen in de ogen van mijn moeder gezelligheid en elegantie uitstraalde. Boven zijn smalle gezicht met grote jongensogen en krachtige mediterrane koesterde Fred een dikke witte haardos, kunstzinnig lang alsof hij Bernstein of Beethoven collegiaal kon aanspreken. Fred mat misschien eenzestig, maar hij was langer geweest, vertelde hij bij onze kennismaking. En armer voegde hij er openhartig aan toe. Zijn Rolex, schakelarmband, drie ringen en halsketting met davidsster, alles van massief goud, maakte die toevoeging overbodig, maar Fred sprak graag.'(p.14)
Structuur
Het boek telt veertien hoofdstukken. Hoofdpersoon Ben Weiss treedt daarin ook op als verteller. Hij gebruikt de eerste persoon en doet zijn relaas in de verleden tijd. Hij vertelt de gebeurtenissen in chronologische volgorde
Je zou in het verhaal een tweedeling kunnen onderscheiden. Het eerste deel loopt tot aan het moment dat Ben en Fred naar Kroatië gaan, het tweede begint op de luchthaven van Zagreb. Beide delen eindigen met een verhaal waarin de hoofdpersoon- eerst de vrouw in de documentaire (zie p.55), later Bens moeder (zie p.92)- door een slimme truc van een familielid aan de dood ontsnapt. De laatste twee alinea's zijn dan de epiloog, het naspel.
Recensies:
Doeschka Meijsing: 'Serenade is een tamelijk vlak boek geworden, ondanks de soms fraaie manier van vertellen en componeren van De Winter en het spannende verhaal.'
(Elsevier, 18-3-1995)
Rob van Erkelens: 'Serenade is een voorzichtige novelle, een vlakke vertelling die is toegesneden op een groot, divers publiek en in een grijze stijl een bloedeloze middenweg bewandelt.'
(De Groene Amsterdammer, 18-3-1995)
In de Elsevier schreef men het volgende:
"De Boekenweek van 1995 staat in het teken van vijftig jaar bevrijding. Het boekje Serenade
Van de populaire schrijver Leonde Winter werd in het kader van het een en ander door de uitgeverij de Bezige Bij 'geproduceerd'. Geproduceerd is in dit verband een betere aanduiding dan geschreven. Serenade is geen kunst, geen ambacht, maar een vrucht van assemblage. Serenade is een typisch treurig produkt van de Nederlandse 4-mei-industrie is, in het algemeen , trivialisering van de holocaust. Dat is niet de schuld van de producent van Serenade. Leon de Winter heeft het genre uitgediept, maar niet uitgevonden. Alles in het werk van De Winter draait om macht, status, seks en zijn joodse kwaliteit. Daar is op zich niets optegen. Maar waarom moet dat allemaaal zo plat en zo letterlijk? Omdat het leven simpel en plat is ? Ik dacht dat kunst juist bedoeld was als protest tegen deze ondraaglijke gang van zaken.
Leon de Winter heeft geen fantasie. Noch in de hemel noch op aarde vindt hij iets om zich over te verbazen. In zijn hemel vliegt een Boeing. Als zijn personages het geluk op aarde zoeken dan is het resultaat voorspelbaar."
En: "Serenade is een aanstootgevend boek dat door een fatsoenlijk mens met sympathie voor het levend joods geloof en de joodse zaak alleen op een manier kan worden gelezen: hard gillend van plaatsvervangende schaamte."
De recensies van Serenade zijn overwegend negatief, maar men moet hierbij wel bedenken dat het een boekenweekgeschenk betreft en zich dus op een groot publiek moet richten en dit bevredigen, zonder al te grote concessies aan de gemiddelde smaak.
Bronnen:
De Rijke & De Wit, Materiaalboek, Nieuwe Nederlandse literatuur, Wolters-Noordhoff, Groningen, z.j.
Leon de Winter, Serenade, De Bezige Bij, Amsterdam, 1995, 1e druk
De bekering
In de jaren zeventig was hij een succesvol auteur van boeken met een niet-geringe intellectuele diepgang.
In het begin van de jaren negentig was hij een succesvol schrijver van boeken die de recensenten zagen als een confrontatie van kitsch met kunst waarover wisselend werd geoordeeld.
Is De Winter doelbewust begonnen 'kitschromannetjes' te schrijven? Neemt hij ons op een superieure manier in de maling? Is hij de platte geest waar de recensenten hem tegenwoordig voor houden.
Samen met zijn verandering in uiterlijk en de stap van In de Knipscheer naar de grote publieksuitgeverij De Bezige Bij veranderde zijn schrijfstijl mee. "Op een dag werd ik wakker en ik dacht: ik wil geen harig intellectueel monster meer zijn, ik wil gewoon leven. () Ik wilde degene die ik was, eigenlijk niet zijn. () Ik leefde, ik schreef, ik dacht, ik las als een intellectueel en met die baard, dat lange haar, dat brilletje zag ik eruit als een superintellectueel. Die weg ging ik tot ik niet meer kon." (HP/De Tijd, 1992)
Zijn haar ging eraf, zijn bril verving hij voor contactlenzen en de spijkerbroek werd een pak.
Maar de paukenslag van zijn verandering zat uiteraard in zijn manier van schrijven. In zijn stijl. ("Ik heb geen stijl, ik probeer door allerlei genres heen te dansen," zegt hij in elk interview na 1984.) En in zijn thema's. Hij schrijft geen boeken meer waarin gezocht wordt naar 'de waarheid van de kunst die schuilt in het doorbreken van het monopolie van wat werkelijkheid genoemd wordt', aldus Carel Peeters in Vrij Nederland. Ook komen er geen boeken meer over 'het schrijven zelf, een essay in verhalende vorm over de mogelijkheden van de verbeelding die zich bedient van de taal' (Jaap Goedegebuure in de HP/De Tijd).
Waarom toch? Waarom dit totale verraad aan vroeger?
Zelfs de gezaghebbende recensenten Carel Peeters en Goedegebuure en ook Heumakers van de NRC ('De Winter schrijft tegenwoordig als een soort literaire Max Tailleur') konden er met hun pet niet meer bij.
Ging het slecht met De Winters intellectuele carrière, waardoor de ommezwaai naar het grote geld en de grote massa enigszins verklaarbaar zou zijn?
Nee, De Winter was destijds 'een gevierd intellectueel'. Hij werd gezien als de opvolger van Harry Mulisch. Als iemand die eindelijk wat te zeggen had.
Zelf is hij er trots op deze 'pulp' te produceren. "Ik doe in leesplezier, ik ben een producent van lekker leesbare boeken. Middelbare scholieren die mij lezen, zijn waarschijnlijk net zo ziek van de pretentie als ik. Alles wat ruikt naar pretentie en de verliteraloedering wil ik wegsnijden, het moet zo transparant mogelijk zin. Oké, je hebt ook schrijvers die het niet voor de consument doen, of voor de verkoop, maar een Atte Jongstra of een Dirk van Weelden, wat verkopen die dan? Duizend exemplaren, dat is me echt niet genoeg, daar kun je niet van bestaan, dan zou ik ermee ophouden, dan word ik gewoon een foute, keiharde filmproducent."
Hier vertelt hij ons hoe hij alles voor de consument doet, het hoeft niet intellectueel te zijn, zolang het maar verkoopt.
Ook vertelt hij hoe zijn smaak is veranderd, of in ieder geval, hoe hij er nu voor uit durft te komen, hoe een groot fan hij is geworden van Henny Huisman en hoe grandioos hij de Soundmixshow vindt. "Vroeger zou ik hier niet voor hebben durven uitkomen. Ik keek wel naar dat soort programma's, maar op een schijnheilige manier, met een sociologische, analyserende bril op. Nu zeg ik: lulkoek, ik vind het gewoon leuk."
(Leon de Winter in een interview met Ad Fransen in HP/De Tijd)
Leon de Winter zou dus eindelijk tot zichzelf komen, de gewone massaburger, zonder alle intellectuele poespas, gewoon iemand die Pretty Women al vijf keer gezien heeft en graag boeken leest waarbij hij niet hoeft na te denken.
Deze ingrijpende verandering in zijn doen en laten heeft dus ook zeer sterk zijn werk beïnvloed.
Steeds meer is hij zich immers op een breed publiek gaan richten, na een start waarbij hij zich aanvankelijk meer oriënteerde aan de wat moeilijker toegankelijke duitstalige literatuur in de traditie van Peter Handke, Botho Strauss en Peter Rosei. De maxime dat waar hij vroeger zwaar schreef over lichte onderwerpen en nu licht over zwaarder onderwerpen treft zeker doel.
De tendens is duidelijk, De Winter kijkt niet meer naar vervreemdende, min of meer deconstructivistische schrijvers als voorbeeld maar naar auteurs die een aantrekkelijk gemiddelde tussen anekdote en filosofisch gehalte bieden. In zeker opzicht markeert deze overgang ook het veranderende literaire klimaat, waarin het modernisme wordt opgevolgd door het postmodernisme. Die overgang wordt bij De Winter ook nog eens begeleid door de
stap van In de Knipscheer naar de grote publieksuitgeverij De Bezige Bij.
In 1986 werd het duidelijk dat zijn nieuwe uiterlijk en zijn openlijke aanbidding voor de massaburger zijn werk niet onberoerd zouden laten. Kaplan werd uitgebracht, dit 464 pagina's dikke boek en al zijn daarop volgende boeken hebben voor nogal wat opschudding verzorgt. De stroming waarover De Winter tot dan toe over had geschreven, een soort vervreemding, was opgebrand. De Winter begon boeken op best-sellerformaat te schrijven: goed doordachte, toegankelijke en meeslepende romans. En opvallend was dat hij van dan af alleen nog joodse personages opvoerde. Figuren die dicht in de buurt van het aloude, verguisde cliché van de joodse sjacheraar kwamen.
Het was alsof De Winter er een boodschap mee wou uitdragen, als of hij een boetekleed aantrok en pleitte voor zijn volk. Het image van de eeuwige verschoppeling is hem dierbaar geworden tot in het moralistische toe. Maar gelukkig waren zijn lijvige succesboeken tegelijk spannende en aktuele liefdesromans.Daardoor kregen ze iets algemeen menselijks.
De meningen erover zijn verdeeld: Karel Osstyn vertelt in De Standaard: "In zijn nieuwe stijl is als je zelf een hachelijk avontuur tot een goed einde brengt; misschien is het wel daarom dat het boek iets te vlot, te populair overkomt. Vergis je echter niet: achter deze huzarenstukjes schuilt wel degelijk een inzicht in de mens dat er wezen mag. Ik durf te beweren dat een toonaangevend Amerikaan als Philip Roth het niet eens zoveel beter doet dan Leon de Winter." En Frank Hellemans in Knack: "Leon de Winter is erin geslaagd om niet alleen bestsellers te schrijven, maar ook een heel eigen soepel ogende literatuur die in al zijn bedrieglijke eenvoud veel getob verbergt over de stand van de wereld."
Maar de invloedrijke recensenten vertellen niet veel goeds over De Winters nieuwe stijl.
Zoals Robert Ankers bijvoorbeeld in het Parool Kaplan eeen ronduit goedkoop en plat boek noemt, dat wat betreft de stijl niet onderdoet voor een deeltje van de boeketreeks.
Carel Peeters noemt Kaplan in Vrij Nederland een onbetrouwbaar en mislukt zelfportret.
Het joodse gehalte in het werk van Leon de Winter
Dat Leon de Winter van joodse afkomst is weet iedereen, een Oeteldonkse jood noemt hij zichzelf. Maar hoe komt dit naar voren in zijn werk.
Samen met de verandering in zijn werk komt zijn joodse afkomst steeds meer naar voren.
De overeenkomsten van zijn hoofdpersonages zijn opvallend:Nederlands-joodse mannen die in verval dreigen te raken door het onvermogen het heden met het verleden te rijmen. Ze zijn moeilijk in staat de joodse traditie en hun door de oorlog beladen erfenis een onomstreden plek in hun bestaan te geven. Een worsteling met de kind-ouder relatie, met de niet-joodse omgeving en met hun eigen zijn.
Een kenmerk van het verval van de personages is hun overmatige drankgebruik, terwijl er juist onder Nederlandse joden het idee bestaat dat joden niet drinken. Net als dat de personages bijna allemaal vreemd gaan, terwijl joodse mannen toch het toonbeeld van oppassendheid en braafheid horen te zijn.
In Leon de Winters romans zitten de hoofdfiguren verstrikt in de onvoorstelbare nknoeiboel van de maatschappelijke realiteit; ze trachten daaruit te ontsnappen door een queeste in de vorm van een reis, een zoektocht, die dan op haar beurt mislukt.
Een van de opvallendste kenmerken van het werk van Leon de Winter is het hoge 'joodse' gehalte. Hij heeft de geschiedenis van de naoorlogse Nederlandse jood van de tweede en de derde generatie, tegen het onvermijdelijke decor van de holocaust, programmatisch op het menu gezet. Al zijn hoofdpersonen zijn van joodse afkomst en zich daarvan terdege bewust. Toch kun je hem moeilijk ongenuanceerdhyeid nadragen om maar te zwijgen van de verwijten van exploitatie van het joodse leed, dat hooligan Theo van Gogh hem graag naschreeuwt.
Het beeld van de naar inzicht zoekende jood, in bijvoorbeeld 'Kaplan' en 'Hoffman's honger' vindt een tegenwicht in dat van de ordinaire, oop geldelijk gewin uit zijnde jood in 'Supertex', een bij tijd en wijle hilarische roman over de joodse handelsgeest.
Jeroen Kuypers vertelt echter in De Standaard dat hij van mening is dat de hoofdpersonages in het werk van Leon de Winter zich meestal niet of nauwelijks bewust zijn van hun joodse afkomst, maar dat ze erop een zodanige wijze mee geconfronteerd worden, dat ze soms geen andere keus hebben dan zich tot het ortodoxe geloof te bekeren. Volgens hem onderzoekt Leon de Winter het brede spectrum van het jodendom, wat zijn neerslag vindt in romans en verhalen die hij niet zelden zelf verfilmt.
Bronnen
Boeken
Graa Boomsma, Memoreeks, analyse en samenvatting van literaire werken
Hugo Bousset, Kritisch Literatuur Lexicon, z.p., 1988
C. Gerritsma, Panorama van de Nederlandse letterkunde, auctor, Apeldoorn, 1993
Drs P. Kralt, Kritisch Literatuur Lexicon, z.p., 1988
N.N., Prisma, uittrekselboek Nederlandse literatuur 1945-1980, Prisma Informatief, Amsterdam,1987.
N.N., Prisma, uittrekselboek Nederlandse literatuur 1991-1994, Prisma Informatief, Amsterdam, 1995.
N.N., Prisma, uitrekselboek 4, Nederlandse literatuur 1991-1994, Prisma Informatief, Amsterdam, 1995
Bert Peene, Eerste druk 1995, Walvaboek, Laren, 1996
Saskia van Reinswou, Kritisch Literatuur Lexicon, z.p., 1988
De Rijke & De Wit, Materiaalboek, Nieuwe Nederlandse literatuur, Wolters-Noordhoff, Groningen, z.j.
Koen Vermeiren, Kritisch literatuur Lexicon, z.p., 1988.
Jacoline van Weelden, Boek in-Boek uit 1994-1995, Ellessy, Amsterdam 1996
Leon de Winter, De (ver)wording van de jongere Dürer, In de Knipscheer, Haarlem, 1978, 2e druk
Leon de Winter, La Place de la Bastille, In de Knipscheer, Haarlem, 1981, 6e druk
Leon de Winter, Zoeken naar Eileen W., In de Knipscheer, Haarlem, 1981, 3e druk
Leon de Winter, Kaplan, De Bezige Bij, Amsterdam, 1986, 4e druk 1990
Leon de Winter, Hoffman's honger, De Bezige Bij, Amsterdam, 1990, 3e druk
Leon de Winter, Supertex, De Bezige Bij, Amsterdam, 1991, 6e druk 1994
Leon de Winter, De ruimte van Sokolov, De Bezige Bij, Amsterdam, 1992, 11e druk 1996
Leon de Winter, Serenade, De Bezige Bij, Amsterdam, 1995, 1e druk
Tijdschriften en kranten
Hugo Bousset, 'Leon de Winter, zoeken naar Eileen', in Spectator, 7 september 1981
Rob van Erkelens, 'Schop de mensen een geweten', in De Groene Amsterdammer, 15 maart 1995
Ad Fransen, 'Een broodje boe', in HP/De Tijd, 16 november 1992
Frank Hellemans, 'Twee zielen in een borst', in Knack, 21 februari 1996
Arnold Heumakers, de Volkskrant, 23 november 1991.
Theodor Holman, 'De Bekering', in Het Parool, 5 oktober 1997
Simone Jacobus, 'Mijn vader heet Moos, moet ik dat gaan ontkennen', in HN Magazine, 16 maart 1996
Michel Korzec, 'Filosemitische mug', in Elsevier, 18 maart 1995
Jeroen Kuypers, 'Het jodendom bestaat niet', in De Standaard, 6 juni 1993
Antonie Mertens, 'Een pastiche van een klassieke liefdesroman', in De Groene Amsterdammer, 13 mei 1981
Karel Osstyn, 'Een rabbyn in het oerwoud', in De Standaard, 21 december 1995
P.M. Reinders, Zelfportret met dame. In: NRC Handelsblad, 9 januari 1987
Rob Schouten, 'Knal met het effect van sisser', in Trouw, 10 maart 1995
Jan Geurt Gaarlandt, 'De Winters precisie', in Vrij Nederland, 5 maart 1997
J.J. Wesselo, 'Leon de Winter en de vervreemding', in De Waarheid, 17 oktober 1978
De artkelen uit de tijdschriften hebben we verkregen uit de knipselkranten van de bibliotheek.
Secundaire literatuur
Ton Aanbreek, in: Hugo Bousset, Kritisch Literatuur Lexicon, z.p., 1988
Ton Andeek, in: Koen Vermeiren, Kritisch Literatuur Lexicon, z.p., 1988
Robert Anker, het Parool, in: Saskia van Rijnswou, Kritisch Literatuur Lexicon, z.p., 1988
Graa Boomsma, in: Koen Vermeiren, Kritisch Literatuur Lexicon, z.p., 1988
Tom van Deel, in: Hugo Bousset, Kritisch Literatuur Lexicon, z.p., 1988
Frank van Dijl, in: Hugo Bousset, Kritisch Literatuur Lexicon, z.p., 1988
Jessica Durlacher, in: Hugo Bousset, Kritisch Literatuur Lexicon, z.p., 1988
Rob van Erkelens, De Groene Amsterdammer, 18 maart 1995, in: De Rijke & De Wit, Materiaalboek, Nieuwe Nederlandse literatuur, Wolters-Noordhoff, Groningen, z.j.
Jaap Goedegebuure, in: Hugo Bousset, Kritisch Literatuur Lexicon, z.p., 1988
Jaap Goedegebuure, in: Koen Vermeiren, Kritisch Literatuur Lexicon, z.p., 1988
Jaap Goedegebuure, in: P. Kralt, Kritisch Literatuur Lexicon, z.p., 1988Everhard Huizing, in: Koen Vermeiren, Kritisch Literatuur Lexicon, z.p., 1988
Jaap Goedegebuure, HP/De Tijd, N.N., Prisma, uittrekselboek Nederlandse literatuur 1991-1994, Prisma Informatief, 1995
Arnold Heumakers, de Volkskrant, in: N.N., Prisma, uittrekselboek Nederlandse literatuur 1991-1994, Prisma Informatief, 1995
Willem Kuipers, de Volkskrant, in: P. Kralt, Kritisch Literatuur Lexicon, z.p., 1988
Jaak de Maere, in: Koen Vermeiren, Kritisch Literatuur Lexicon, z.p., 1988
Doeschka Meijsing, Elsevier, 18 maart 1995, in: De Rijke & De Wit, Materiaalboek, Nieuwe Nederlandse literatuur, Wolters-Noordhoff, Groningen, z.j.
Wam de Moor, in: P. Kralt, Kritisch Literatuur Lexicon, z.p., 1988
Marcel Moring, NRC-Handelsblad, in: N.N., Prisma, uittrekselboek Nederlandse literatuur 1991-1994, Prisma Informatief, 1995
Reinjan Mulder, in: Hugo Bousset, Kritisch Literatuur Lexicon, z.p., 1988
Joost Niemöller, in: Saskia van Rijnswou, Kritisch Literatuur Lexicon, z.p., 1988
Cyrille Offermans, in: Koen Vermeiren, Kritisch Literatuur Lexicon, z.p., 1988
Karel Osstyn, De Standaard, in: N.N., Prisma, uittrekselboek Nederlandse literatuur 1991-1994, Prisma Informatief, 1995
Carel Peeters, Vrij Nederland, in: P. Kralt, Kritisch Literatuur Lexicon, z.p., 1988
Carel Peeters, Vrij Nederland, in: Saskia van Rijnswou, Kritisch Literatuur Lexicon, z.p., 1988
Carel Peeters, in: Hugo Bousset, Kritisch Literatuur Lexicon, z.p., 1988
P.M. Reinders, in: Koen Vermeiren, Kritisch Literatuur Lexicon, z.p., 1988
P.M. Reinders, in: Saskia van Rijnswou, Kritisch Literatuur Lexicon, z.p., 1988
Bart Vervaeck, in: Hugo Bousset, Kritisch Literatuur Lexicon, z.p., 1988
Hans Warren, in: Hugo Bousset, Kritisch Literatuur Lexicon, z.p., 1988
Internet
N.N., Supertex, op http://www.uittreksels.vuurwerk.nl/nederlands/supertex.html"">http://www.uittreksels.vuurwerk.nl/nederlands/supertex.html
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten