INLEIDING :
Trend, stijl, collectie, confectie, haute couture en design allemaal woorden die erg belangrijk zijn in de modewereld, maar wat is mode eigenlijk ? Mode is ontstaan in de 14de eeuw en is sindsdien nooit meer weggeweest. Tijdelijk gebruik in kleding, manieren, uiterlijk voorkomen leert de woordenboek ons over dit fenomeen. Natuurlijk houdt mode meer in dan dat. « De motieven en achtergronden van het kleedgedrag van de mensen vormen een complex weefsel dat moeilijk te ontwarren is. », schrijft Leontien Van beurden en dat heb ik aan den lijve ondervonden door het samenstellen van dit werkstukje. Mode is niet louter en alleen trends die gevolgd moeten worden, maar het gaat meestal gepaard met politieke, economische, sociologische, psychologische en culturele veranderingen.
Mode is esthetisch en ethisch en bovendien geeft het een weergave van de identiteit.
Mode zit overal, tegenwoordig is ons dagelijks leven er helemaal mee doordrongen.
Maar hoe is mode gegroeid? Wie bepaalt de mode? Wat zijn de inspiratiebronnen voor de ontwerpers? Voor wie is mode bedoeld? Waarom heeft mode zoveel aantrekkingskracht op de mens? En hoe gaat de mode verder evolueren? Op zoek naar antwoorden op deze vragen heb ik dit werkstukje samengesteld. Om praktische redenen heb ik me beperkt tot de 20ste eeuw.
Ik heb mode als onderwerp genomen om persoonlijke redenen. Mode is iets dat me al boeit van kleins af aan. Mode is ook zeer actueel. Nu we het nieuwe millennium zijn binnengestapt, leek het mij interessant om achteruit te blikken op de modewereld van de voorbij eeuw om hierdoor de huidige situatie van de modewereld beter te begrijpen.
2. DE NEGENTIENDE EEUW :
Om de ontwikkelingen op het gebied van mode in de 20e eeuw beter te begrijpen is het nodig iets te weten over de daaraan voorafgaande eeuw.
In de 19e eeuw zijn er, ondanks de maatschappelijke en economische vooruitgang, toch nog grote klasseverschillen. Dit is duidelijk te zien aan de kleding van bijvoorbeeld de gegoede burgerij en de kleding van de arbeiders.
De 19e eeuw weerspiegeld de smaak van de burger, terwijl in de vorige eeuw daarvoor vooral de smaak van de aristocratie toonaangevend was. Dit komt doordat de burgerij politieke macht verwerft.
In de 19e eeuw hebben mannen en vrouwen een vaste plaats in de maatschappij. Ieder heeft een duidelijke rol. Er is geen vervaging en verwarring en ieder heeft bepaalde, vastomlijnde eigenschappen en daardoor duidelijke taken.
De 19e eeuw is op het gebied van kleedgedrag in te delen in een aantal perioden : de Empire, rastauratie en Biedermeier, het Victoriaans tijdperk en de Fin de Siècle.
a) Empire :
Empirestijl (tot 1815) werd geïnspireerd door de late neoclassicistische stijl.
Dameskleding : aanvankelijk is de empirejurk een dun hem, laag gedecolleteerd, met een aanrijgkoordje vlak onder de buste. Rond 1800 naait men een apart lijfje aan de rok, waardoor het silhouet enigszins verandert. Er komen plooien achter op de rug en de rok krijgt een sleepje. Er komen pofmouwtjes en een hogere decolleté. De rok wordt steeds strakker om de heup en heeft een kegelvorm. Aan de zoom krijgt de rok een brede zware decoratie. Het belangrijkste onderdeel van het empirekostuum is een grote, langwerpige kasjmier sjaal. Bij de empirejapon worden veelal korte pruikjes gedragen. Het haar wordt opgemaakt à la Grècque.
Herenkleding : Alle versiering van de herenkleding is verdwenen. Het wordt zelfs mode om er nogal nonchalant uit te zien, om maar vooral geen aristocraat te lijken. Terwijl de vrouwenkleding geïnspireerd is op de antieke kostuums, blijft de herenkleding eigentijds van vorm. Wel verandert er veel.
De broeken zijn lang en strak. Het onderste deel stopt men in de laars. Deze broek is van gebreid materiaal en licht van kleur. Vanaf 1810 begint men de pantalon te dragen : een minder strakke broek van stof. En vanaf 1820 wordt de broek over de laarzen heen gedragen.
Het haar van de man is kort geknipt. Aanvankelijk is het haar geïnspireerd op de antieke kapsels, maar later loopt de man met een opgekamde kuif, schuin opzij en met flinke bakkebaarden.
b) Restauratie en Biedermeier :
De kleding van de Restauratie is al aangegeven bij de ontwikkeling van de empiredracht. Maar vanaf de 2de helft van de jaren ‘20 gaat het rechte silhouet van de Empire en Restauratie zich duidelijk wijzigen. De taille zakt weer naar de normale plaats. Een gevolg hiervan is het aansnoeren van de taille met een corset.
Ronde, afhangende schouders zijn een schoonheidsideaal. De lijfjes hebben een horizontale decolleté. De hoeden worden groter met veel garnering. Dit is het kostuum van de burgervrouw. Tussen 1830 en 1850 wordt het silhouet steeds ronder.
c) De Victoriaanse tijd:
De industriële revolutie ontwikkelt zich zeer snel (1850). De burger gaat machtsposities bekleden. Er ontstaat een groep “nouveaux riches”. Het ideaalbeeld van de man en de vrouw staat nog recht overeind. De man heeft de meeste rechten thuis, hij is een heer. En de kleding laat dit ook zien: donker, degelijk, onkreukbaar en met een hoge witte boord. De vrouw is volgzaam, aanhankelijk en afhankelijk en onwetend. Ze heeft slechts een decoratieve functie. Haar kleding toont dit: niet-functioneel, ingesnoerd en beweging-beperkend.
d) La fin de siècle:
In deze tijd wordt de kiem gelegd voor de grote 20e-eeuwse vernieuwingen op wetenschappelijk en cultureel vlak. Het is ook een onzekere tijd. Men is op zoek naar nieuwe ideeën. Tijdens de siècle zijn de kostuums van de vrouw overdadig versierd. De rokken zijn zeer wijd en wordt achter opgenomen door een kussentje, de crinolette. Ook het haar krijgt een dergelijk vorm. Het valt over nek en rug zoals een kleine waterval. Er worden valse haarstukken bij gebruikt. Het silhouet heeft zich vanaf 1800 ontwikkeld van een natuurlijk silhouet naar een onnatuurlijke deformatie. De wespentaille bekomt men door een stevig korset met baleinen.
De herenkleding sinds de restauratie: de kleding van de man ondergaat weinig wijzigingen. Het accent ligt vooral op taille en schouders. Het boord van het hemd wordt steeds hoger en er wordt een das gestrikt. Pantalons zijn van boven wijd en van onderen smal. Vaak zijn ze licht van kleur of geruit, maar de jas heeft meestal een donkere kleur.
Het silhouet vertoont een overeenkomst met het vrouwelijke silhouet van die periode.
Later wordt de vorm natuurlijker en er treed een versombering op. Na 1850 wordt de herenmode somberder en stijver. Het driedelig kostuum ontstaat in die tijd.
In het laatste kwart van de 19e eeuw gaat de man sportievere kleding dragen.
Tijdens de fin siècle zijn er vele soorten hoofddeksels: hoge hoeden, bolhoeden, de homburg, slappe vilthoeden, strohoed en later ook sportieve petten.
Haarstijlen: rond 1860 verdwijnt de bakkebaard. De jongere generatie gaat over op snorren, maar de oude heren blijven vasthouden aan de bakkebaarden.
De rijzweep wordt ingeruild tegen een elegante wandelstok.
3. DE TWINTIGSTE EEUW TOT DE EERSTE WERELDOORLOG:
Het eerste kwart van de 20e eeuw is een periode van vernieuwing en vooruitgang, ondanks De Eerste Wereldoorlog. Ook in de kleding heeft er een enorme verandering plaats gevonden, vooral in de kleding van de vrouw. Dit heeft te maken met politieke, culturele, wetenschappelijke, technische en sociaal-economische gebeurtenissen van het begin van de 20e eeuw.
a) De vrouw in WO I:
Er ontstaat een internationale vrouwenbeweging die zal ijveren voor gelijke rechten voor de vrouw. In WO I wordt het maatschappelijk rollenpatroon doorbroken. Ze krijgt meer verantwoordelijkheden, omdat de man zich bezighield met de oorlog. Na de oorlog is ze niet meer te stuiten in haar vrijheidsdrang. Deze drang komt tot uiting in het afwijzen van knellende kledingstukken . Het dragen van soepele, wijdere rokken die steeds korter worden.
b) Het Russisch ballet:
In de eerste twintig jaar van de eeuw is het vooral de dans die van grote invloed is op de mode en het kleedgedrag, bijvoorbeeld het Russisch ballet van Diaghilev in 1909. Hun repertoire bestaat uit sprookjes uit 1001 nacht en Russische folkloristische verhalen. Deze balletten roepen een exotische, oosterse sfeer op met die prachtige decors en kostuums met barbaarse accenten, woeste kleuren en felle contrasten. Zo gaat ook de dagelijkse kleding eruit zien.
c) Paul Poiret:
De meest vooraanstaande mode-ontwerper in de eerste 20 jaar van de 20e eeuw is Paul Poiret. In tegenstelling tot andere Franse couturiers staat hij open voor nieuwe ontwikkelingen. Poiret’s ontwerpen zijn, vergeleken met de in die tijd gangbare mode, zeer revolutionair. De japonnen zijn lang, sluikvallend en hebben een verhoogde taille.
De haarstijl is geïnspireerd op Griekse en Romeinse kapsels van de antieke wereld.
Een andere inspiratiebron voor Poiret is het Midden-Oosten van de sprookjes uit 1001 nacht. Zijn vrouwen zien er uit als haremdames met hun tulbanden, draperieën en harembroeken. Poiret is, geïnspireerd door het Russisch ballet, in zijn ontwerpen steeds extravaganter en exotischer geworden. Hij is verantwoordelijk voor de rage in glitterende stoffen, lange parelkettingen en tulbanden.
In de jaren ‘20 moet Poiret concurreren met de ontwerpster Chanel en in plaats van met de tijd mee te gaan, worden zijn ontwerpen steeds gecompliceerder en overdadiger, in tegenstelling tot de simpele kleding van Chanel. Poiret stierf berooid en vergeten.
d) Het modebeeld:
Het traditionele beeld. Het ideale vrouwtype is de matrone. Volwassen en rijzig van postuur, met een tamelijk zware boezem, steekt zij koel en zelfverzekerd in een merkwaardig S-vormig corset. Haar rokken vallen glad over de heup en waaieren naar de grond toe uit. Overdag zijn de japonnen of blouses gesloten met hoge boordjes, maar ’s avonds draagt men avondjaponnen met zeer diepe decolletés waarbij altijd lange handschoenen worden gedragen.
Het haar wordt hoog opgestoken in een rol die een beetje naar voorover helt. De hoeden zijn zeer groot en overdadig versierd. Om de hals worden veren boa’s gedragen.
Satijnen japonnen worden geborduurd of met de hand beschilderd. Dit vraagt natuurlijk veel arbeidsuren en ze zijn dan ook erg kostbaar. Vanzelfsprekend konden alleen vrouwen uit de hogere standen deze kleding dragen. Er is in die tijd in de kleding nog steeds een duidelijk verschil tussen arm en rijk.
Een nieuw vrouwbeeld. Een groot aantal jonge vrouwen uit de middenklasse gaat uit werken om hun brood te verdienen. Dus moesten zij kleding dragen die functioneler is dan de bovengenoemde japonnen. Het mantelpak is hiervoor geschikt.
Dameskleding. Het silhouet van de vrouw begint te veranderen rond 1908. De S-vorm gaat verdwijnen. De heupen lijken door de japonvorm smal en het dragen van steeds grotere hoeden draagt bij aan het versmallend effect.
Rond 1910 zal het vrouwelijk silhouet pas echt een grondige wijziging ondergaan door de ontwerpen van Paul Poiret. Beïnvloed door de anti-corsethouding van de vrouwenbeweging, de trend van oriëntalisme en de komst van de Russische balletten wijzigt hij het silhouet van een onnatuurlijke naar een natuurlijke vorm.
De rokken worden na 1910 steeds smaller en resulteren in de bekende strompelrok. Het lijfje van de blouses krijgt steeds vaker een V-hals met platte kraag en het hoge boordje verdwijnt.
Door de Eerste Wereldoorlog wordt de kleding soberder.
Herenkleding. De heren dragen de geklede jas en de hoge hoed. Populair is het wandelkostuum met colbert, gedragen met een homburg, een soort hoed.
De pantalon is nauw en jongere mannen beginnen pantalons met omslagen te dragen met een scherpe vouw voor. De kragen van de overhemden zijn zeer hoog en doen de denken aan de hoge boordjes van de dameskleding.
Na WOI maakt de mannenkleding een vrij snelle ontwikkeling door. Nieuw zijn dan het soepele overhemd, de stropdas en het polshorloge. Ook de kleding van de man wordt steeds functioneler en ruimer en er is meer variatie in kleur.
4. NA DE EERSTE WERELDOORLOG EN DE JAREN ’20:
Na de eerste wereldoorlog is er weinig reden tot optimisme en vertrouwen. Men is gedesillusioneerd en de Europese geallieerde landen zijn bijna bankroet. Vooroorlogse gebruiken en gewoonten verdwijnen. De mensen ervaren de toekomst, met reden, als onzeker.
In deze periode ontstaat het consumptiekapitalisme, er is een nieuwe visie op de arbeider als consument. De lonen worden verdubbeld om de koopkracht van de arbeider te verhogen. De arbeider krijgt in de jaren ‘20 meer variatie in bestedingsmogelijkheden. Deze neemt steeds meer het kleinburgerlijk cultuurpatroon over. Hij heeft de behoefte als een heer gekleed te gaan.
Ook de reclame gaat zich steeds meer richten op het minst koopkrachtige publiek, onder andere in de vorm van advertenties.
De mode gaat gepaard met culturele ontwikkelingen. Het is in de jaren ‘20 dat de ideeën van de avant-gardekunstenaars gestalte krijgen in de kleedvormen. Vooral hun opvattingen omtrent functionaliteit en vormgeving zijn duidelijk waar te nemen in de praktische kleding en de geometrische kleedvormen van de jaren ‘20.
a) Roaring twenties:
De jaren ‘20 worden de ‘roaring twenties’ of de ‘jazz age’ genoemd. De mensen storten zich in het feestgedruis om alle narigheid van de oorlog te kunnen vergeten. Ze willen alles uit het leven halen wat er te halen valt. Vooral de jongeren vergeten zichzelf in een uitbundig sociaal leven. Reizen, feesten, gekostumeerde bals, cocktailparty’s, seksuele uitspattingen en wild gedrag kenmerkt hun nieuwe levensstijl. De jonge generatie wordt niet meer gechaperonneerd. Ze rebelleert tegen vooroorlogse waarden en normen. Er wordt gediscussieerd over gelijke rechten voor man en vrouw en vrije liefde. Voor het eerst is er sprake van een jeugdigheidsideaal.
Sport. Sport werd vroeger beoefend door de adel en de rijke burgerij. Nu wordt sport bereikbaar voor iedereen omdat men meer vrije tijd krijgt en een beter inkomen. Er ontstaat een grote belangstelling voor de sport, zowel voor de actieve als de passieve sportbeoefening. Het is niet verwonderlijk dat de sport van grote invloed is op de comfortabele, sportieve kleding van de jaren 20.
Dans en muziek. Jazz is de populairste muziekvorm en dansen is dé recreatie van de jaren ‘20. Vooral de charleston is populair. Het is modern om zwarte jazzmusici op feestjes uit te nodigen. Met de interesse in jazz loopt ook een interesse in de Afrikaanse cultuur parallel.
Film. De filmindustrie groeit. De sterren worden bewonderd en geïmiteerd. De vrouwelijke sterren zijn allemaal van het type mysterieuze, fatale vrouw, de zogenaamde ‘femme fatale’.
Alles wat uit de droomfabriek Hollywood komt, zoals make-up, kleding, de stijl van bepaalde sterren, is van enorme invloed op het kleedgedrag.
b) Het modebeeld:
Confectie. In Amerika is het modebedrijf sterk georiënteerd op hoeveelheden in dezelfde stijl in plaats van op vernieuwingen en trends. Voor de modetrends moeten Amerikaanse confectiebedrijven naar Parijs. Aangepast aan de Amerikaanse smaak en gestandaardiseerd voor de massaproductie, komen Parijse ontwerpen in de Amerikaanse winkels terecht.
De Amerikaanse markt is ook zeer alert op rages, veroorzaakt door filmsterren. Binnen de kortste keren worden door filmsterren populair geworden kledingstukken te koop aangeboden in modezaken of warenhuizen. Begin jaren ‘20 is dat bijvoorbeeld het mantelpakje ‘Pearle White’ uit de film ‘Plunder’. Dit mantelpakje wordt op de markt gebracht voor een nieuwe doelgroep: het werkende jonge meisje.
Doordat in de jaren ‘20 de vorm van de kleding voor vrouwen zo sterk vereenvoudigd wordt, worden de mogelijkheden in de confectie groter. Bovendien komen er veel nieuwe synthetische stoffen op de markt.
Vrouwen met een krappe beurs slagen er nu ook in om er chique en duur uit te zien. In de jaren ‘20 wordt het onderscheid tussen rijk en arm steeds minder waarneembaar. Mode wordt bereikbaar voor de kleine burgerij en de arbeidersklasse.
Modehuizen. Modehuizen bevinden zich over het algemeen na de Eerste Wereldoorlog in een staat van verwarring. Sommige richten zich op vooroorlogse stijlen en andere realiseren zich dat er geen terugkeer mogelijk is. Het oude cliënteel verdwijnt voor een groot deel en wordt vervangen door een nieuw type cliënt die in de Eerste Wereldoorlog rijk is geworden. Het duurt enige jaren voor er weer enige uniformiteit te zien is bij de modehuizen. Na de eerste wereldoorlog is couture heel duur door een tekort aan materiaal en ervaren werkkrachten.
Textiel. Na 1918 moet de schade -geleden in de oorlog- ingehaald worden. Nieuwe technieken in weefsels ontstaan er rond 1920. Gaas, chiffon en lamé, soms gecombineerd met fluweel en dessins van gouddraad en zilverdraad, zijn erg in trek.
Mode-ontwerpers. Sonia Delaunay toont samen met Heim op de tentoonstelling Art et Décoration ontwerpen die zij simultané’s noemt. Dit zijn ontwerpen volgens kubistische principes, dus geometrische vormgeving in primaire kleuren.
In 1911 maakt ze al een eerste type en in 1914 brengt zij ontwerpen voor kleding die zij ‘levende schilderijen of beeldhouwwerken’ noemt. Zij is erg geïnteresseerd in vorm en kleurtheorieën, onderzoek naar de relatie van kleuren onderling en het scheppen van ruimte door contrast.
Veel filmsterren en andere beroemdheden kopen bij haar unieke stukken.
Ze heeft veel imitators, zoals bijv. Chanel.
Coco Chanel begint als modiste al voor 1914. In 1919 opent zij haar eigen modehuis te Parijs. Ze is zeer inventief. Al in 1915 ontwerpt ze kleding van de nieuwe Amerikaanse synthetische stoffen. Ze is de eerste die wollen jersey toepast in damesmode. Ze is ook de eerste die rekening houdt met het feit dat er veel vrouwen onder haar cliënteel zijn die een baan hebben en die een actief leven leiden. Zij brengt daarom speciaal voor dit type vrouw, functionele tailleurs, die chique genoeg zijn voor diners of recepties. Ook voegt ze namaaksieraden toe aan haar kleding. Vanaf dat moment zijn namaaksieraden niet meer uit het modebeeld weg te denken. Ze introduceert in 1926 het simpele zwarte jurkje, geschikt om bij allerlei gelegenheden gedragen te worden. Ze brengt de strandpyama, de unisex, het twinset, de leren ceintuur en gehaakte kant in de mode. Ze is de ontwerpster van de ‘luxearmoede’.
Het beeld van de vrouw. Het beeld van de ideale vrouw verandert in de jaren ‘20. Het is niet meer de matrone van de eeuwwisseling, maar het jonge meisje of de jonge, geëmancipeerde vrouw. Hoog op de benen met smalle heupen en weinig boezem is ze slank, op het magere af. Maar bovenal is zij geëmancipeerd.
Ze rookt in het openbaar, maakt zich op, zoekt haar eigen vriendjes uit, spot met kritiek en heeft een ongedwongen houding. Ze maakt een jongensachtige indruk. Het kortgeknipte haar draagt bij aan het beeld van de garçonne.
Dameskleding. De garçonne komt niet zomaar uit de lucht vallen maar de verandering ging erg geleidelijk. De rokken worden wat wijder en ook wat korter en de taille zakt naar de heupen. Het lange haar wordt door veel vrouwen afgeknipt. Het silhouet werkt verlengend door de verticale vorm. De halsuitsnijding is vooral de boothals. Rond 1922 is er veel zilver te zien in kleding en accessoires.
In 1923 worden de rokken echt een stuk korter. In 1925 zijn ze het kortst: tot vlak onder of op de knie. De boezem en heupen worden afgeplat doormiddel van speciale onderkleding. De jurk is nu zo vereenvoudigd dat het niet veel meer is dan 2 aan elkaar genaaide stukken stof. Dit is de geboorte van de hemdjurk. Bij deze hemdjurkjes wordt een cloche, een pothoed, gedragen.
Mannenkleding wordt veel gebruikt als basis voor vrouwenkleding. Blazers en blouses met dasjes en manchetknopen en zwarte colbert van mannelijke snit worden algemeen gedragen. Natuurlijk wordt deze kleding niet door iedereen gedragen. Heel wat couturiers en conservatievere vrouwen moeten niets hebben van al dat moderne gedoe.
Later komt het vrouwelijk silhouet weer tevoorschijn. De rokzomen gaan weer zakken. De kleding en hoed krijgen wat meer versiering.
De taille komt geleidelijk aan weer op zijn plaats te zitten. Rond 1927 verdwijnt het jongensachtige. Het silhouet wordt vrouwelijker en de kleding gaat meer de lichaamsvormen volgen.
Herenkleding. In de jaren ‘20 wordt de mannenmode bepaald door de populaire prins Edward. Hij populariseert de plusfour, vooral gedragen bij de golfsport, de das met windsorknoop, de gekleurde pochet vest bij het rokkostuum. Hij draagt colberts die strak om de heupen vallen en een pantalon met wijde broekspijpen. De broekspijpen veranderen in de jaren ‘20 veel van vorm. Van vrij smal naar zeer wijd en dan weer smaller.
Ook de mannenkleding verandert in de jaren ’20, vereenvoudiging is ook hier troef. Het jacket verdwijnt en het rokkostuum wordt acceptabel voor soirees, bals en officiële diners. Later gaat de smoking de plaats innemen van het rokkostuum. De vereenvoudiging van de herenkleding heef veel te maken met de sportkleding die steeds meer als alledaagse kleding gebruikt gaat worden.
Later gaat de man ook poloshirts dragen en jerseytruien. Petten komen in de plaats van strohoeden.
5. DE CRISISTIJD VOOR DE TWEEDE WERELDOORLOG:
In de jaren ’20 groeit de economie en productie enorm snel in de Verenigde Staten. Dat komt door het ontstaan van nieuwe industrieën in verband met nieuwe uitvindingen op wetenschappelijk en technische gebied.
Eind jaren ’20 loopt alles uit de hand. Lonen houden geen gelijke tred met de productiviteit. Daardoor blijft de koopkracht achter en stapelen de voorraden zich op. Als de beurskoersen in korte tijd sterk dalen, breekt er paniek uit. Er heerst over de hele wereld een financiële en economische crisis.
a) Het modebeeld:
Vanaf 1930, onder invloed van de wereldcrisis en de sociale en politieke internationale spanningen wordt de klok weer terug gezet wat betreft het vrouwbeeld en de mode. De kleding neemt weer klassiekere vormen aan. Japonnen vallen sluik langs het lichaam, het been wordt weer bedekt. Het accent komt te liggen op andere lichaamsdelen: armen, schouders en rug.
Op elk gebied komen er bezuinigen. Modehuizen proberen het hoofd boven water te houden. De kleding wordt bescheidener van karakter. Men maakt gebruik van goedkopere synthetische stoffen.
Dameskleding: Het silhouet is gestroomlijnd, zacht vloeiend langs heup en taille. De stof is schuin geknipt, dit is een vinding van ontwerpster Madame Vionet. De rok is lang waardoor het silhouet verlengd wordt. Dit effect wordt benadrukt door de kapsels die plat om het hoofd liggen.
De stoffen zijn glad en effen. Eind jaren ’30 verschijnen er wat meer kleine bloemenprints. Bont is bijzonder populair in de vorm van versiering op mantels.
Lijfjes en blouses hebben rond de hals sjaals, revers en strikken. Men draagt ook vrij strakke truitjes met sjaalkraagjes. De rokken zijn vanonder tamelijk wijd. Mantelpakken kleden slank af, zijn recht, hebben korte jasjes en de rokzoom valt tot net onder de kuit. De avondjaponnen hebben lage decolletés. Kleine capes worden in de loop van de jaren ’30 mode. Schoenen zijn in de jaren ‘30 vrij sportief van vorm. Het silhouet in de jaren 30 verandert langzaam van een sluikvallend, verlengend en zeer vrouwelijk silhouet in een geaccentueerder, korter en vierkanter silhouet dat in de jaren ‘40 sterk zal doorzetten.
Herenkleding. De herenkleding was in de jaren ’20 sterk op Engeland gericht, maar in de jaren ’30 meer op Amerika. Doordat de Amerikaanse confectiefabrikanten stylisten en ontwerpbureaus gaan gebruiken, introduceert de Amerikaanse confectie regelmatig nieuwe ideeën die in Europa aanslaan. Over het algemeen wordt de herenkleding minder zwaar en comfortabeler. Het herenkostuum gaat men van lichter materiaal maken. Katoen wordt steeds populairder. De mannenmode wordt over het algemeen veel kleuriger dan vroeger.
Ontwerpers. Één van de meest toonaangevende mode-ontwerpsters van de jaren ’30 is Elsa Schiaparelli. Haar ontwerpen zijn surrealistisch en dramatisch, maar zeer goed gemaakt en draagbaar. Het is een totaal ander type ontwerpster dan Chanel. Chanel was ontwerpster van de modernisten en Schiaparelli van de surrealisten. Ze is de eerste die speciale thema’s gebruikt voor haar modeshows.
De vorm van de kleding is weer traditioneel vrouwelijk. De crisis doet de vrouw weer terugvallen in haar traditionele rol, zodat zij zich weer plaatst onder de bescherming van de man.
6. DE TWEEDE WERELDOORLOG EN DE WEDEROPBOUW:
De jaren ’40 kunnen verdeeld worden in een oorlogsperiode en een periode van vrede en wederopbouw. Tijdens de 2de wereldoorlog speelt de vrouw een actievere en belangrijkere rol dan tijdens de 1ste wereldoorlog. Door de oorlog verandert het bestaan van de mensen ingrijpend. Vernedering, gevangenschap, armoede, honger en dood zijn dagelijkse realiteit.
a) Het modebeeld in oorlogstijd:
Gedurende de 2de wereldoorlog moet er op elk gebied flink bezuinigd worden.
Die bezuinigingen hebben een grote invloed op het kleedgedrag. Veel vrouwen duiken op een gegeven moment in de klerenkast van hun echtgenote. Ze gaan over op het dragen van herenkleding. Eerst zijn het colbertjes en jassen, later de pantalons. Behalve dat deze ontwikkeling ontstaat uit pure noodzaak, zit er een emancipatorisch element in.
Dameskleding. Tijdens de 2de wereldoorlog stagneert het modebedrijf. In Parijs gaat het ook met de couture slecht. Als cliënten blijven slechts de vrouwen van hoog geplaatste nazi’s, vriendinnen van collaborateurs en enkele zeer rijke Françaises over.
Met de confectie is het ook slecht gesteld. Niet alleen omdat de textielgoederen op de bon zijn, maar omdat veel confectiehuizen joodse eigenaars hebben. De ontwikkeling van de confectie stagneert.
De vrouw gaat steeds meer met accessoires werken om wat variatie te brengen in de kleding die voor alle klasse van de maatschappij steeds gelijkvormiger wordt.
Vrouwen zijn werkzaam bij militaire hulpdiensten. Ze dragen uniformen. Deze uniformen zijn ook van invloed op de burgerkleding.
Het klassieke kledingsstuk in de 2de Wereldoorlog is het mantelpak: rechte rok tot vlak onder de knie, met een lang, recht jasje dat hoog is dichtgeknoopt. Ze dragen een hoed met een verkleinend effect. Door het verdwijnen van de glamour in de kleding wordt de aandacht vooral gericht op de make-up en het kapsel. Het haar wordt lang en naar achteren gedragen, het voorste haar zit in een rol boven op het hoofd.
Door de afwezigheid van mode zou op den duur het moreel van de vrouw beneden peil zakken. Daarom wordt aan een fashion group opgedragen een firma op te zetten voor betere kleding met de beperkte middelen die men heeft. Hun creaties noemen zij de utility garments, dit is uniformachtige en functionele kleding.
b) Jongerencultuur:
De Zazou. In Frankrijk ontstaat rond 1942 een stijl van kleden die zazou genoemd wordt. Deze stijl is ontworpen door jongeren die de oorlog beu zijn. Ze willen met de oorlog niets te maken. Ze dragen kleding waar de bezuinigingen niet aan te zien zijn. Jongemannen dragen wijde pantalons, lange, licht getailleerde jasjes en leren schoenen met dikke leren zolen. De overhemden hebben hoge boorden en de dassen een kleine knoop. De stijl is vrouwelijk van karakter.
7. DE JAREN ‘50 EN BEGINJAREN ’60:
In de jaren ’50 herstelt Europa economisch gezien van het faillissement, veroorzaakt door de oorlog. De oorzaak is de enorme hulp van Amerika en een aantal goede politiek-economische beslissingen van de verschillende regeringen.
a) Het modebeeld na de Tweede Wereldoorlog:
Parijs wil na de oorlog tonen dat het nog steeds het modecentrum van de wereld is. Men organiseert de manifestatie ‘Le Théâtre de la Mode’, waaraan bekende kunstenaars als Jean Cocteau hun medewerking verlenen. De eerste prestatie vindt plaats in 1945 in het Museum van Decoratieve Kunsten. Alle bekende mode-ontwerpers doen eraan mee. De gelanceerde mode bestaat uit zeer wijde, tamelijk korte modellen. De avondjaponnen hebben diepe decolletés met daarover bolero’s.
De modekoningen. Gedurende de jaren ’50 is de Parijse haute couture een essentiële bron en middelpunt van de modewereld. Het is de periode van de modekoningen. In de jaren ’20 en ’30 zijn filmsterren en jonge aristocratie trendsetters. Ze zijn wandelende visitekaartjes van beroemde couturiers. In bladen als Vogue en Vanity Fair staan zij vaak op de foto. Het modebewuste publiek identificeert zich met deze trendsetters en gaat ook de kleding dragen die door hen in de bladen wordt aangegeven.
Na de Tweede Wereldoorlog verandert alles. Er ontstaat tijdelijk een leegte op het gebied van trendsetters. Amerika kijkt naar Parijs, want in Amerika heeft men het mode- en kledingbedrijf grootschalig opgezet voor de massaproduktie, maar er is geen traditie van mode-ontwerpen.
De Parijse couturiers ontpoppen zich als ware dictators op modegebied. Ieder jaar komen zij met een nieuwe lijn die gevolgd moet worden. Ze krijgen een geweldige autoriteit en ze worden wereldberoemd. Het beroep van couturiers krijgt een zekere glamour. De wil der modekoningen is wet.
Dior opent zijn modehuis in 1947, gesteund door de textielproducent Boussac. Hij brengt de new look en is op slag wereldberoemd. Zijn couture heeft gedurende de jaren ’50 het meeste prestige.
De grote modehuizen die in de jaren’50 ontstaan en het gezicht van de mode bepalen, zijn Lanvin-Castillo, De Givenchy en Pierre Cardin. Deze laatste bereikt echter zijn top in de jaren ’60.
De dames Lanvin en Chanel zijn in de jaren ’50 nog steeds actief, maar het zijn vooral de heren couturiers die in die periode regeren.
Het modebedrijf en de haute couture maken in de jaren ’50 een grote bloeiperiode door. Vanzelfsprekend leeft ook de textielindustrie hierdoor op. Tweemaal per jaar gaat men naar Parijs voor de collecties. Een evenement waarvoor een strenge selectie plaatsvindt, want er wordt veel gespioneerd en gekopieerd.
The looks. Tot 1947 draagt men nog veel tailleurs van het uniformmodel, maar dan slaat Dior een andere richting in met zijn new look. Het nieuwe van deze lijn is dat de rok drastisch wordt verlengd, meters wijd is en dat de taille flink wordt ingesnoerd. Het lijfje zit strak om het lichaam. Voor deze lijn een corsetje nodig: de zogenaamde guèpiere of waspie.
De schouders zijn rond en vrouwelijk. Dior brengt deze lijn uit een soort nostalgie naar het verleden, naar de Fin de Siècle. De new look wordt wel bekritiseerd. Stof is nog erg duur en voor veel vrouwen niet te betalen. Het wordt toch een succes, dat tot ver in de jaren ’50 doorwerkt.
Zoals gezegd is de new look de basis voor het algemene modebeeld van de jaren ’50. Toch is er juist in die tijd sprake van grote variatie. Er zijn veel modelijnen en looks.
Fundamenteel bestaat de kleding uit zeer wijde rokken, getailleerde jasjes, blouses met aangeknipte mouwen en mantels in piramidevorm.
Het haar wordt kort gedragen en er worden veel pareloorknoppen, -hangers en parelcolliers gedragen. Rond 1950 komt er asymmetrische en gestileerde kleding. Vormen zijn geometrisch. De rokken zijn iets korter dan een paar jaar terug. Er komen plooirokken en een nieuw type rok: de kokerrok. ’s Avonds draagt men ook rokken van het trompetmodel.
Beginjaren ’50 komt de zogenaamde Chinese look in de vorm van koelihoeden en Chinese jasjes, die wijd en kort zijn.
Over het algemeen gaat de kleding er beginjaren ’50 wat soepeler uitzien. Zelfs Dior maakt minder gebruik van vullingen en baleinen.
In 1953 brengt Dior de H-lijn. De roklengte ligt halverwege het scheenbeen en deze lijn grijpt terug naar de hemdjurk van de jaren ’20. Het is tubevormige kleding met het accent op de heup.
In de jaren 1952 en 1953 wordt het nieuwe type teenager gesignaleerd in de ballerina-look. Cirkelrokken, strakke truitjes met boot- of V-hals, maillot en brede ceintuur zijn er de kenmerken van, evenals de piratenbroek en wijde truien. Als schoen wordt natuurlijk de platte ballerina gedragen.
Als Dior eind jaren ’50 overlijdt, volgt Yves St. laurent hem op. In die tijd worden de rokken korter en de taille wordt bij sommige modellen verhoogd. De rechte robe sac (de zakrok) doet veel stof opwaaien. Het verhult de vrouwelijke vorm te veel! En zoiets in een tijd van ingesnoerde tailles, een tijd waarin de aandacht op de boezem valt.
Met verbijstering wordt zelfs Marilyn Monroe in een robe sac gesignaleerd.
En het kan niet op. Trapezelijn, tulplijn, ballonrok, pothoed, nieuwtjes volgen elkaar snel op. En dan is eindelijk weer de tijd rijp voor Chanel. Eind jaren ’50 komt ze met een nieuwe collectie. Mooie rechte tweed mantelpakjes afgezet met galon of wollen band, bijhorende zijden blouses met een gestrikte kraag, de namaak gouden kettingen, en de matelot.
In het midden van de vijftiger jaren zijn er in feite drie soorten kleding:
Kleding die gedragen wordt door jongeren in verband met de opkomende jongerencultuur; kleding met een eigen vorm, zoals de A-lijn, gemaakt van stuggere stoffen en vaak ingewikkeld van constructie, en kleding die zich naar het lichaam richt en gemaakt is van soepele materialen. Het is vooral dit laatste type dat rond 1960 het modebeeld bepaalt.
Herenkleding. De ontwikkeling van de herenkleding gaat vooral de richting uit van de sport en het comfort. De militaire kleding in de Tweede Wereldoorlog is praktisch en functioneel en dit heeft invloed op de herenkleding.
Als het Amerikaanse leger grotendeels wegtrekt uit Europa, laten zij grote voorraden legerkleding en andere artikelen achter. Er komen winkels die deze goederen tegen voordelige prijzen verkopen. Dit zijn de zogenaamde dumpzaken. Legeroverhemden, duffelcoats, jacks en andere producten vinden hun weg naar de koper en als de voorraden opraken worden er nieuwe voorraden geïmporteerd. Door deze ontwikkeling komt er kleding op de markt die geïnspireerd is op de Amerikaanse kleding van het leger. De herenkleding krijgt een sportiever uiterlijk. Het herenkostuum verandert echter weinig.
Vooral in Engeland is er behoefte aan elegantie en de geraffineerde snit van het maatpak dat zo in de verdrukking is gekomen in de jaren ’40. De jonge Engelsen die zich maatpakken aan laten meten bij kleermakers, worden neo-Edwardians genoemd. Hun kostuums zijn geïnspireerd op de elegante herenkostuums van het tijdperk van koning Edward, begin 20e eeuw. De jonge mannen die zich dergelijke pakken aan laten meten, komen uit de gezeten burgerij. Ze willen, na de opkomst van de confectiepakken, sportkleding en uniformen, weer kostuums met een geraffineerde coupe, perfecte afwerking en zorg voor detail.
Het kostuum van de neo-Edwardians heeft een smalle, rechte pantalon, hoog dichtgeknoopte lange en rechte jasjes met kleine revers en smalle schouders. De overhemden hebben een hoge boord en smalle dassen. Ook de bolhoed met een smalle rand komt weer terug.
b) Jongerencultuur:
Na de Tweede Wereldoorlog ontstaan er in Amerika een aantal jongerengroepen. Het zijn de Hells’ Angels en de Beatniks (de beatgeneratie). Later zijn er ook de rockers.
Ze hebben een eigen manier van leven en kleden.
The Hells’ Angels. Er zijn jongeren die, na hun oorlogservaringen als Amerikaans soldaat in Europa, de Stille Zuidzee en het Verre Oosten, moeite hebben zich meer aan te passen aan de maatschappij. Zij zijn rusteloos en gaan op zoek naar iets dat hun leven meer inhoud geeft, óf iets dat meer sensatie brengt dan het burgersmansbestaan dat zij verafschuwen. De Hell’s Angels, die zich vooral in Amerika ontwikkelen in jaren ’50 en ’60 zijn nozems die met hun leren jacks en hun motoren de straat onveilig maken.
De beatniks ontwikkelen zich in de jaren ’50 tot een internationaal verschijnsel. Ze gaan op in de hippiebeweging die in het midden van de jaren ’60 ontstaat en waarvan zij in zekere zin voorlopers zijn.
De hell’s Angels zijn sterk gericht op lichamelijke agressie. De beatniks zijn meer gericht op geestelijke ontwikkeling en hebben culturele interesse, vooral voor moderne jazz en poëzie.
De Hell’s Angels zijn sterk groepsgericht, kennen leiders en hun kleding is uniformachtig. De beatniks daarentegen zijn wat individueler van instelling. Hun houding is ‘cool’ en er zijn geen leiders. Wel kent men kopstukken op literair gebied die de beatgeneratie een gezicht hebben gegeven. Voorbeelden hiervan zijn William Burroughs, Alan Ginsberg en Gregory Corso.
The Beatniks. De kleding van de beatnik is tegenwoordig moeilijk te omschrijven als bijzonder, omdat wij nu gewend zijn aan dit soort kleding. De beatnik van toen droeg
t-shirts, kaki legerbroeken, blue jeans en legeroverhemden. Sommigen dragen een alpinopet, anderen dragen Mexicaanse kledingstukken omdat Mexico een door beatniks graag bezocht land is. Ook de zonnebril voor buiten én binnen is populair. Dat heeft men van bepaalde jazzmusici overgenomen.
In tegenstelling tot het kleedgedrag van de Hell’s Angels is de kleding van de beatnik niet bedoeld om te imponeren of angst in te boezemen. Men wil zich als beatnik en hipster onderscheiden van de grijze massa om zich als persoonlijkheid te manifesteren. Beatniks zoeken elkaars gezelschap uiteraard, men organiseert feestjes, men komt bijeen en jazzcafés, poëziecafés. Ze hebben interesse voor oosterse filosofieën, marihuana, speed, moderne kunst en zijn niet geïnteresseerd in de toekomst die in hun ogen toch weinig goeds belooft.
Rock and roll. De dame bepaalt tot ongeveer de jaren ’20 het kleedgedrag voor een groot deel. De film doet dat tussen de jaren ’20 en ’50. Vanaf de jaren ’50 bepaalt voornamelijk muziek het kleedgedrag van vooral de jongeren.
De rock and roll is ontstaan in de vroege jaren ’50.
Rock in zijn puurste vorm ontstaat in de vroege jaren ’50 als een mengsel van country and western / hillbilly (blanke muziek) en rythm and blues (zwarte muziek): rockabilly.
Dit wordt ten slotte rock and roll, simpele muziek met een zware beat en eenvoudige, pakkende teksten. Rock and roll spreekt de jongeren geweldig aan. Het slaat in als een bom. Eindelijk echte muziek. Geen sukkelige nummers, flauwe deuntjes, maar opwindende muziek. De ouderen spreken er schande van.
De meeste popzangers zijn een soort sekssymbolen, met name Elvis Presley. Zijn uiterlijk en kleding hebben model gestaan voor een hele generatie jongeren. Hij staat ook model voor de authentieke rock and roll-zanger: gitzwart (eventueel geverfd) kort haar met een kuif, lang en slank van postuur en vaak zwarte kleding dragend. Het is het zwart van de eenzaat, de rebel, de mysterieuze vreemdeling.
Het haar van de rockliefhebber wordt gekamd in een enorme kuif en naar achteren vormt het een duck-tail, kippenkontje in het Nederlands.
Colberts zijn breed en lang. Ze hebben een reverkraag of sjaalkraag vaak deels van fluweel en ook wel fluwelen manchetten. De broek is van het model kachelpijp en tamelijk kort. Men draagt er meestal lichtgekleurde sokken bij en de bordeelsluiper, een suèdeschoen met dikke crêpezool, de trots van elke rechtgeaarde rocker. (‘Don’t you step on my blue suède shoes’ waarschuwt ook Elvis in één van zijn grootste hits.)
De meisjes dragen geen specifieke rock and roll-kleding. Ze dragen de bekende, algemeen gedragen kleding van eind jaren ’50: wijde rokken, tule petticoats eronder, truitjes of overhemdblouses. Het haar wordt gedragen in een paardestaart in allerlei vormen. Eind jaren ’50 en begin jaren ’60 komt de suikerspin: opgestoken, tegengekamd haar. Het korte jaar in plukjes blijft ook gedurende de gehele jaren ’50 in de mode. Dit kapsel geldt als zeer artistiek. Vooral in combinatie met een, liefst paarsgetinte, zakjurk. Een ander zeer populair kledingstuk is het twinset. Eind jaren ’50 komt het op de markt in pasteltinten. Samen met de lagen gekleurde petticoats, wijde katoenen rokken, de brede ceintuur en de queenies (schoentjes met sterk gebogen hak) en de suède jasjes vormt het uniform van de moderne tiener.
Tegen het einde van de jaren ’50 is de rock ’n roll vercommercialiseerd en acceptabeler voor de massa, romantische rockers voeren de boventoon. Het is de tijd van de Amerikaanse high school-stijl.
Italiaanse invloed. Eind jaren ’50 wordt de Italiaanse invloed op modegebied merkbaar. Jongeren gaan schoenen dragen met steeds puntiger neuzen. De damesschoenen zien er uit als gevaarlijke wapens. Zeer spitse tenen en stilettohakken.
Allerlei Italiaanse elementen dringen door in de mannenmode. Vooral bij een groep Engelse jongeren. Zij gaan gekleed in wollen truien met polokraag, parka’s, de desertshoes (schoen van beige suède met dunne zool) en een kapsel in Italiaanse stijl. Ze worden de Mods genoemd. Ze worden afgeschilderd als de losgeslagen jeugd.
De Mods luisteren het liefst naar obscure muziek, maar ook wel naar populaire zwarte zanggroepjes, dameszanggroepjes en naar moderne Jazz. Begin jaren ’60 ontwikkeld deze voorkeur zich tot interesse in authentieke rythm and blues. Hiermee staan we aan het begin van de enorme ontwikkeling op muziekgebied en jongerencultuur en vooral ook kleedgedrag van het midden van de jaren ’60.
8. DE JAREN ’60, DE SWINGING SIXTIES:
We kunnen deze periode bestempelen als een maatschappij van overvloed. De weg ligt open voor welvaart en overvloed door technische vernieuwingen en een hoog opgevoerde productiviteit.
Het doel van de generatie na de Tweede Wereldoorlog was om Europa weer op bouwen tot een welvarend continent. En ze hebben hun doel bereikt ook.
De jaren ’60 en begin jaren ’70 staan geheel in het teken van de jeugd.
a) Het modebeeld van de jaren ’60:
De jaren ’60 worden gekenmerkt door groeiende welvaart door de opkomst van de consumptiemaatschappij.
In de tweede helft van de jaren ’50 zijn er veel jongeren in opstand gekomen tegen de normen, waarden en de levenstijl van de ouderen. In de jaren ’60 gaat dit gewoon verder.
Tot 1958 was er nauwelijks speciale mode voor jongeren. Deze groep werd nauwelijks erkend. Maar nu verandert er iets: de jeugd wordt een aparte maatschappelijke groep, die nog een eigen manier van leven, een eigen stijl moet ontwikkelen.
De jeugd heeft behoefte aan idolen, waarin men zichzelf kan herkennen. Het verschijnsel idool komt uit Amerika. James Dean is één van de eerste voorbeelden van een nieuw type mens met een eigen stijl van leven en kleden. Jongeren voelen zich onbegrepen net als James Dean en ze kleden zich net als hij in spijkerbroek en slordig openstaand hemd of slobbertrui. Een slungelige gang, ongelukkige blik en verward haar maken het compleet.
James Dean heeft de jeans-rage ontketend. Eerst werd de jeansbroek verworpen, later wordt hij gedragen door alle rangen en standen. Het model van de jeans gaat met alle modes mee.
Londen als modecentrum. Net zoals Parijs het centrum is voor de haute couture is Londen het modecentrum voor de jongeren. De Londense stylisten ontwerpen als eersten kleding speciaal voor jongeren.
Jongeren krijgen meer geld om te besteden aan kleding. Maar ze weigeren kleding te kopen in dezelfde winkels als hun ouders.
Voor de jongeren is kwaliteit niet erg van belang, omdat kleding niet duurzaam hoeft te zijn. Hoe goedkoper en modieuzer hoe beter! Hierdoor ontstaat een nieuw soort winkel gericht naar de jongeren, de boutique. Boutiques waren een rage in de jaren ’60.
Een van de eerste boutiques is ‘bazaar’ geopend door Mary Quant.
Boutiques bieden aan de lopende band nieuwe modesnufjes en accessoires. De kleding is niet van hoogwaardige kwaliteit. Het is meer een soort van wegwerpkleding. Heel even is er zelfs een mode van jurken van papier die men letterlijk wegwerpt.
De verkopers in de boutiques zijn van dezelfde leeftijd als het publiek en er luidt popmuziek om de sfeer jong en dynamisch te maken. In de hoek van de winkel vind je ook nog een koffieshop.
De jeugd wil niet meer chique gekleed gaan, maar lekker gek. Door het kleedgedrag van de jongeren is de door Parijs voorgeschreven vormgeving losgelaten. Men oriënteert zich op Londen waar tolerantie, zelfexpressie en erotiek voorop staan.
Schoonheidsideaal. De dames raken uit de mode in de jaren ’60, de teenager neemt haar plaats in. De ideale teenager heeft geen rondingen en is broodmager.
Het prille meisje staat model voor het nieuwe beeld van de vrouw. Ze hebben een jongenskopje en de ogen worden zwaar en groot aangezet.
Het tonen van de benen werkt ook zeer erotisch. Dit heeft waarschijnlijk te maken met de emancipatie van de vrouw.
Ook films over de jaren ’20 en ’30 zetten rages in gang. Kledingelementen door films: kleding in vloeiende lijnen, alpinomutsen, cloches, hoeden met slappe rand en lange gladde rokken. .
Men kleedt zich net als Bonnie in een rok die tot op het scheenbeen komt. Dit is de midi-mode. Ook maxi-rokken tot op de enkel komen in de mode.
Bij de midi of maxi wordt een strak truitje gedragen, het sextruitje.
De vraag naar soepele kleding maakt gebreide mode erg geliefd.
Bij mini draagt men gestileerde kapsels, bij midi en maxi draagt men het haar langer en gekruld.
De hippiemode. Midden jaren ’60 is er een nieuwe groep jongeren, de hippies. Tegenover de rebelse jongeren zijn de hippies erg vredelievend. “Love and peace” is hun slogan. Ze noemen zichzelf de flowerchildren. Ze protesteren tegen het kapitalisme, tegen de consumptiemaatschappij, tegen racisme en tegen de klassenmaatschappij. Ze propageren een alternatieve maatschappij. Hun kleding is oosters georiënteerd. Ze kleden zich uitheems en folkloristisch en het liefst dragen ze geen schoeisel. Hun garderobe bestaat uit grote bedrukte omslagdoeken, lange gewaden, hoofdbanden, kralen en franjes. Het haar hoort lang te zijn.
De hippiekleding inspireert de maatschappij tot een nieuwe mode. De ontwerpers, geïnspireerd door de hippies, ontwerpen exotische kleding.
Het hippietijdperk loopt ten einde begin jaren ’70.
b) Ontwerpers:
Engelse stylisten. De eerste helft van de jaren ’60 is een voortzetting van de mentaliteit en modelijnen in de jaren ’50.
De invloed van de jeugd wordt sterk merkbaar en de Engelse stylisten richten zich op deze jonge groep voor wie stijl belangrijker is dan een goed genaaid kledingstuk.
Mary Quant. Deze naam is onverbrekelijk verbonden met de minimode. In 1965 lanceert ze de minirok die tot 22cm boven de knie reikt. Het silhouet lijkt sterk op dat van de twintiger jaren.
Ze wil kleding afstemmen op elkaar. In 1963 komt er dan de total look. Er komen bijpassende accessoires op de markt, zoals jasjes, laarzen en kousen.
Een recht haartype à la de jaren ’20, de bob, maakt het compleet.
Ouderen kunnen deze mode uit esthetische overwegingen niet overnemen.
De zoom blijft stijgen, in 1967 komt de rok slechts enkele centimeters onder de billen.
Het is onmogelijk om met zo’n korte rok jarretels te dragen en daarom introduceert Mary Quant de panty. Deze komt er in allerlei kleuren en structuren.
John Bates ontwerpt de kleinste jurk ter wereld, de eerste aanwijzing van de doorkijkjurk die gaat komen.
Sally Tuffin en Marion Foale zijn bekend door onder andere de mini-jurkjes in kant. Ook brengen ze de jurk met weggesneden armsgaten uit.
Ossie Clarke ontwerpt de eerste doorkijkjurk en -blouse.
Parijse couturiers. Er is veel kritiek op de modelijnen van de nieuwe generatie ontwerpers. Men vindt deze mode vrouwvijandig. Toch behoort één van de ontwerpers van die jonge generatie, samen met Poiret uit het begin van deze eeuw, tot de grootste vernieuwende ontwerpers van hun tijd, namelijk André Courrèges.
André Courrèges toont in 1964 een nieuw type vrouw: de vrouw uit het jaar 2000, de zogenaamde moongirl. Hij laat zich inspireren door de ruimtevaart .
De mannequins, jong en door de zon gebruind, tonen architectonisch geconstrueerde jurken, een handbreedte boven de knie.
De bruine benen steken in witte laarsjes van geiteleer. De mannequins dragen witte handschoenen, brillen met grote witte monturen en cowboyachtige hoedjes. Dit alles is totaal nieuw, de jonge mensen herkennen zich in wat en hoe er geshowd wordt.
Courrèges speelt in op de veranderingen die door de jeugd aangewakkerd worden.
De space-look wordt mode en andere grote Franse ontwerpers sluiten zich hierbij aan.
Yves St. Laurent zet het werk van Dior voort tot er moeilijkheden optreden. In 1962 begint hij voor zichzelf. Hij gaat uit van twee principes: een vrouw moet een basisgarderobe hebben die tijdloos is en alledaagse kleding moet ook ’s avond gedragen kunnen worden. In 1965 komt hij met de gemakkelijke, soepelvallende, mouwloze Mondriaanmode, geïnspireerd door de schilderijen van Mondriaan. De jurken vallen op door hun uitgekiende kleuren en proporties. Het wordt een echte rage en er komen al vlug Mondriaantassen, -schoenen, -laarzen en –zonnebrillen. Deze mode wordt overgenomen door de Engelse stylisten.
Paco Rabanne en Pierre Cardin moeten tot de vernieuwende en futuristische ontwerpers gerekend worden. Rabanne doet van zich spreken door het maken van kleding in buitengewoon materiaal: jurken van metalen schijfjes, metalen tassen en sieraden van perspex, plastic en acryl.
Piere Cardin is belangrijk voor de vernieuwing in de mannenmode.
De couturiers laten zich vooral inspireren door kunst en architectuur. Geometrische en grafische vormgeving doen hun intrede.
Antimodes. Jongeren die niet met de massa mee willen gaan op zoek naar drachten en kleedstijlen, waarin ze zichzelf ontdekken. Bijvoorbeeld een kleedstijl uit het verleden, een dracht van andere volkeren, of beroepskleding. Dit zijn de zogenaamde antimodes of alternatieve stijlen. Deze kleding wordt op een geheel eigen manier gedragen. Door het zoeken naar een eigen stijl verdwijnen ook de standenverschillen en er treedt een betrekkelijke gelijkheid der seksen op.
Deze antimodes veroorzaken een grote revolutie op het gebied van kleding. Stylisten verwerken deze kleding tot nieuwe modelijnen.
Bijvoorbeeld Yves St. Laurent vertaalt de oosterse ideeën van de hippies in de westers mode. Hij brengt een chiquere versie van de boernoes, de kaftan, de harembroek en rijkelijk gedrapeerde sjaals om hoofd en heupen.
Drachten van de meest uiteenlopende volkeren worden als inpiratiebron genomen. In 1969 introduceert Kenzo Japan in de modewereld. Het jaar daarop lanceert hij een hele serie nieuwe vormen, waaronder de kimonomouw.
Kleedstijlen uit het verleden, de zgn. retrostijlen geven het verlangen naar grootmoeders tijd weer. Antiekmarkten worden druk bezocht om deze nostalgische tweedehands mode te vinden. Armoede wordt mode.
Beroepskleding: studenten zoeken toenadering tot de arbeider. Deze werkmanskleding is functioneel, echt en niet onderhevig aan mode. Bovendien wordt deze kleding van eerlijke stoffen gemaakt.
Levi Strauss werd heel bekend door zijn mijnwerkersbroek in denim. Deze broek kreeg een bovenstuk en de overall was ontstaan. Vanaf de jaren ’50 werden de spijkerbroeken uit de werkmanssfeer door de jongeren gedragen.
Deze kleding kan gecombineerd worden met andere stijlen om zo tot een eigen stijl te komen. Vanaf dit tijdstip gebruiken ontwerpers folklore, arbeidersdracht, en retrostijlen steeds weer als inspiratiebron.
Herenkleding. Tot de tweede wereldoorlog moest de man doorgaan voor stoer, hard en ridderlijk. Hij was een held, een revolutionaire geest. En wat er ook gebeurt, hij bleef zijn mannelijkheid bewaren.
Omstreeks 1965 verandert dit beeld. De man is nu het succesvolle type. Dat kan een intellectueel zijn, een zakenman of een kunstenaar. Hij is gedemocratiseerd, niet meer deftig en streng, maar wat zachter. Dit zijn de statussymbolen: een dure auto, duur huis en mooie kleding.
Jongerengroepen met hun popmusici en de toename van de vrije tijd brengt vernieuwing in de mannenmode.
Engelse popgroepen zoals The Beatles en The Rolling Stones zijn toonaangevende voorbeelden van de stimulans op de verandering in de mannenmode.
Doordat de man meer vrije tijd heeft kan hij nu meer gemakkelijke kleding dragen, zoals soepele jasjes en truitjes. Maar het traditionele kostuum is nog niet verdwenen. Het keurige pak waarmee hij naar zijn werk gaat is niet meer hoekig en vierkant. De kleding is losser geworden.
Er zijn ook nieuwe kledingstukken zoals leren jasjes, vesten en anoraks. De stropdas wordt vervangen door een sjaal. Overhemden zijn halftransparant en gedessineerd.
Belangrijke couturiers in de mannenmode.
Cardin wordt gezien als de grote vernieuwer van de mannenmode. Ook de beatles lieten zich kleden door Cardin die in 1963 kraagloze colberts voor hen ontwerpt. Dit wordt dan mode. Later gaan ze ook zijn colberts dragen met fluwelen kragen en ook dit wordt een rage.
Courrèges’ uitgangspunt is het natuurlijk lichaam: ‘slim fit’, heuppantalons, coltruien en overhemden.
St. Laurent begint voor mannen te ontwerpen omdat hij voor zichzelf kleding zoekt die hij niet in de winkels vindt. Hij brengt onder andere safaripakken.
Armani’s ontwerpen lijken eenvoudig, maar de snit is erg geraffineerd. Stijl en allure zijn belangrijkste kenmerken.
Van couture naar prêt-à-porter. Er blijft couture voor wie mooi en chique boven alles stelt en daar natuurlijk geld voor heeft. Maar daarnaast is er nu ook snelle confectie voor de mensen die van een meer eigentijdse aanpak houden.
Mode was iets dat alleen de Parijse haute couture-ontwerpers betrof, maar de modegevoelige man of vrouw laat zich nu niets meer dicteren. Bovendien willen ze niet meer 6 maanden wachten op een volgenden collectie. Daarom gaan vooruitstrevende ontwerpers hun eigen mode rechtstreeks verkopen in een boutique. De boutique- en confectieontwerpers richten zich op de jongeren, omdat die altijd te vinden zijn voor nieuwe ideeën.
André Courrèges is een voorbeeld van een couturier die meegegaan is met de nieuwe ontwikkelingen op de modemarkt. Hij heeft drie collecties: la haute couture (hoge prijsklasse), la couture future ( middenprijsklasse) en la ligne hyperbole ( lagere prijsklasse).
Ook Yves St. Laurent heeft in 1966 zijn eerste prêt-à-porter-collectie. Een prêt-à-porter-collectie is een kleine serie kleding ontworpen in de studio van de couturier en industrieel vervaardigd. De modellen worden gedistribueerd voor lagere prijzen dan de haute couture. Ze laten zich inspireren door de unieke modellen in de couturehuizen.
9. DE JAREN ’70:
De zeventiger jaren worden ook wel het ‘ik’-tijdperk genoemd. De geesteswetenschappen worden populair. Boeken over persoonlijke groei, zelfverwezenlijking en mystiek verkopen goed. Stress begint op een volksziekte te lijken. Men wordt actief in actiegroepen, niet meer om de wereld te veranderen, maar ook voor de eigen wensen.
In de loop van de zeventiger jaren verdwijnt geleidelijk het vredige, relaxte hippiesfeertje. Het maakt plaats voor een harde, uitzichtloze wereld.
De recessie zal de tweede helft van de jaren ’70 beheersen.
a) Het modebeeld:
Dameskleding. Tot eind jaren ’50, begin ’60 was het ideaalbeeld van de vrouw de rijke bourgeoise. Deze kon zich veroorloven in couture gekleed te gaan. Daarna was het jonge meisje het schoonheidsideaal. In de beginjaren ’70 is dit meisje volwassen geworden en zie je het beeld van de jonge vrouw ontstaan.
Na de rumoerige jaren ’60 is er zekere moeheid ontstaan. De jeugd uit die jaren is nu opgegroeid, ze hebben andere interesses en behoeftes. Hun opstandigheid neemt af.
Omdat de wijze van kleden hun denken en handelen weerspiegelt, verandert ook hun manier van kleden.
De couturiers hadden sinds 1965 veel van hun aanzien verloren door de opkomst van de jongerenmode, die op straat ontstond. Nu deze groep jongeren volwassen geworden is, ontstaat er een vraag naar kleding met een eigentijdse vormgeving, naar kleding volgens bepaalde trends, naar progressieve mode. Hieraan kunnen de modeontwerpers en couturiers voldoen. Toch blijft het kleedgedrag in deze periode erg individualistisch. De couturiers zijn daarom niet meer in staat om de modedictators van voorheen te worden.
De ontwerpers gaan hoe langer hoe meer werken vanuit thema’s, waarin gemeenschappelijke kleuren, stoffen en dessins worden aangegeven. De thema’s of inspiratiebronnen zijn hoofdzakelijk afkomstig uit de antimodes.
Heel langzaam ontwikkelt zich in de jaren ’70 een terugkeer naar klassiekere stijlen.
Tot 1965 was de mode vrij duidelijk, maar dan komt alles in een stroomversnelling en omstreeks 1970 heerst er een collectieve verwarring.
Het silhouet verandert om de haverklap. De mode wordt onlogisch, goedkoop en wil verschillende dingen tegelijkertijd zeggen.
Door de invloed van de dertiger jaren is het silhouet in 1970 overwegend smal. De belangrijkste silhouetten in het modebeeld zijn mini, midi, maxi en de pantalon.
De pantalon wordt hoe langer hoe meer gedragen in allerlei combinaties.
De maximode wint langzaam aan terrein. Maxi komt vooral voor in de haute couture en de mini in de confectie. De chaos op de modemarkt is nu compleet.
In 1971 treedt er dan toch een zekere stabiliteit van lengte en stijl op. Er is een zekere terugkeer naar een draagbaardere mode, naar een nieuwe elegantie.
Het silhouet van 1971 is vierkante schouders, een lengte onder en boven de knie en een aangegeven taille.
Ook de combinatiemode doet het goed. Strakke truitjes en t-shirts worden boven of onder een hemd, blouse of debardeur gedragen. Men kan combineren wat normaal niet gecombineerd wordt: verschillende lengtes, kleuren of prints. Het silhouet moet lang en slank blijven.
Kenmerken voor dit jaar is het levendig kleurenbeeld, waarin primaire kleuren een belangrijke rol spelen, naast roze en wit.
In het modebeeld van 1972 vinden we kledingstukken die de terugkeer naar een klassiekere kleedstijl benadrukken.
Het nieuwe silhouet is wijd, met brede mouwen en gemakkelijk in het dragen.
1972 is het jaar van de grannymode: de nostalgische omajurken. Daarnaast is er een ondeugende-jongetjesmode: grote pet, bandplooibroek met poffende pijpen, waarop een trui met strikje gedragen wordt.
In 1973 verandert de mode niet erg. De mode heeft een rustpunt gevonden. De confectie heeft het met de economische crisis heel moeilijk.
De mode wordt weer wat chiquer, klassiek wordt weer modern. Dit betekent de terugkeer van het mantelpak, de raglanmantel, de plooirok, het twinset, de overhemdjurk, stoffen als tweed, flanel, suède, parelkettingen en pumps.
1974, de spijkerkleding is al helemaal ingeburgerd. De antimodes hebben veel stand- en sekseverschillen laten verdwijnen, maar ook de jeansdracht heeft daartoe bijgedragen. Het verschil in kleedstijl tussen man en vrouw is nu vrij klein.
De grote rage is het versieren en borduren van de spijkerbroek. Levi Strauss opent een wedstrijd: ‘denim art’.
Het silhouet toont een vrouwelijke belijning in de sfeer van de Italiaanse vrouw, die als zeer elegant bekend staat.
In 1975 zien we veel militaire elementen in de kleding. Dit gaat gepaard met de opkomst van fascistische ideeën. Het silhouet is wijd, volumineus en soepel, met rokzoom halverwege het scheenbeen. De belijning is slank, smal, maar soepel in een romantische of sportieve stijl.
Onder invloed van folklore uit China, Japan, Tibet, Schotland en Oostenrijk wordt de mode zeer kleurig en de dessins hebben geometrische en kubistische motieven.
In 1977 wordt de vrouw weer wat verleidelijker. De vrouw verschijnt als vamp. Er is een tendens om nauwere kleding te dragen, vaak met een spleet van achteren en opzij, die soms tot halverwege de dij komt. In 1977 brengt Parijs zoveel trends dat het op den duur verwarrend werkt.
Ook Italië, met name Milaan, wordt een belangrijk modecentrum. De Italianen brengen klassiekere kleding dan de Fransen.
In 1979 zien we in de kleding een combinatie van de jaren ’40 en ’50.
De mouwen zijn bol, de taille ingesnoerd, de rokken recht en vaak zeer strak.. de broeken zijn iets te kort en hierbij worden dan hooggehakte schoenen. Het silhouet doet sterk denken aan de jaren ’40. Door de invloed van de vijftiger jaren zijn er kuitbroeken, straplessjurken met ingesnoerde taille, geaccentueerd door brede ceintuurs. Door de mengeling van de jaren ’40 en ’50 krijgt men een toch een eigentijds beeld.
De discostijl wordt een rage na de film ‘Saturday Night Fever’. Opvallende, glinsterende of transparante rokken en jurken in felle kleuren wervelen over de dansvloer. Daarbij wordt veel bloot getoond en wit is dé kleur in discoland.
Herenkleding. In de mannenkleding is er een combinatie van elementen uit de jaren ’40 en ’50 te zien in de vorm van jasjes met brede schouders, smalle revers en smalle dasjes.
Ook de Russische en Amerikaanse tendensen zijn duidelijk zichtbaar in de mannenkleding. Jogging is een belangrijke inspiratiebron die variaties op trainingspakken en sweatshirts oplevert.
b) De createurs:
Mügler heeft twee hoofdlijnen: de sirenelijn, die nauw om het lichaam sluit en de westernlijn. Zijn silhouet is T- of Y-vormig door de brede opgevulde schouders. Hij brengt een supervrouwelijke stijl op de markt.
Kenzo neemt het oude Egypte en China als inspiratiebron. Hij brengt pyama-achtige pakken, tunieken, wikkelrokken en gedrapeerde rokken.
De Luca brengt een zeer vrouwelijke lijn: de glamourlook van het Hollywood uit de jaren ’50. Daarna komt hij met de marinelook en mexicaanse look.
Versace brengt kleding met iets minder extreme silhouetten. Hij vind dat kleding op de eerste plaats goed gesneden en vervaardigd en bovendien nog comfortabel in het dragen moet zijn. Hij valt al vanouds op door zijn uitstekende kleurencombinaties en goede stoffen.
Cacharel, Hechter en Kenzo geven voor de confectie de nieuwe trends aan en Kenzo wordt gezien als de meest verfrissende ontwerper van Parijs. Hij experimenteert met de verhoudingen van het silhouet, bijvoorbeeld een jasje dat slank om het lichaam sluit, waarvan de mouwen en schouders heel breed zijn aangezet.
De Japanner kenzo Takada is ook de meest originele ontwerper. In 1972 sluit hij zich aan bij de trend naar romantische kleding en komt met zijn lange strookjesjurken. Ook zijn kimonovormen en kleuren- en stoffencombinaties zijn erg gewild.
Ook de kleding van Laura Ashley heeft veel succes. Zij volgt eveneens de romantische trend en maakt betaalbare katoenen jurkjes en blouses in bloemetjes-, streepjes-, of blaadjesstof.
Yves St. Laurent is ook nog volop aanwezig. Hij ontwerpt kleding in de lijn van de zogenaamde boerenlook
c) Jongerencultuur:
Punkers. De invloed van de punkers begint merkbaar te worden in de mode. De hippies, alias de flowerchildren, zijn al lang uit het zicht verdwenen, maar er zijn nieuwe jeugdgroepen ontstaan. Punk is de nieuwste sensatie in het straatbeeld. Net als de hippies in de jaren ’60 walgen de punkers van de maatschappij, maar ze zijn niet te vinden voor ‘love and peace’. Punk is anarchistisch en agressief en reflecteert woede en teleurstelling. De punkers dragen het haar fel gekleurd, het staat met behulp van gel in stijve pieken, soms als een hanenkam omhoog en is aan de zijkanten vaak weggeschoren. Ze dragen overwegend zwarte kleding met felle kleuraccenten en hun kleding is voorzien van slordig geschilderde, agressieve slogans. Hun sieraden bestaan uit hondenhalsbanden, veiligheidsspelden door de neus en oren en scheermesjes aan een kettinkje of een oor. Punk slaat aan en wordt voor veel ontwerpers een grote inspiratie bron. Jean-Paul Gaultier en Thierry Mugler worden er in hoge maten door geïnspireerd.
10. DE JAREN ’80 TOT HEDEN:
De mode van de jaren ’80 en ’90 kenmerkt zich door onoverzichtelijkheid en chaos.
Ondertussen zijn vrijwel alle haute couture ontwerpers overgegaan op prêt-à-porter en ze noemen zich nu liever stylisten of createurs.
Zelfs in deze tijd waarin de media de mensen volop met de neus op de feiten drukken, is binnen de mode de belangstelling voor wat zich in de wereld afspeelt, niet bijzonder groot te noemen. Wel wordt men zich tegen de jaren ’90 bewust van milieuvriendelijke van natuurlijke stoffen. Men denkt daarmee aan zijn ecologische plicht te hebben voldaan. De mode in dit tijdsbestek reflecteert een doelbewuste ontkenning van de harde realiteit. Kleur- en glimorgieën suggereren een maatschappij vol feestgedruis. Seks krijgt nu ook meer aandacht.
a) Het modebeeld:
Dameskleding. Twee rages zijn van invloed op het kleedgedrag aan het begin van de jaren ’80: eerst het skateboard, daarna de roller-skating. Beiden zijn afkomstig uit Californië. Vooral de roller-skating wordt uitdrukking van een levensstijl. In restaurants zie je dat serveersters zich verplaatsen op rolschaatsen. Popzangers laten zich afbeelden op rolschaatsen. Roller-skaters verschijnen nu ook in de disco. Overdag flitst men door de straten met een walkman op. Het lichaam moet op zo’n aantrekkelijk mogelijke manier tentoongesteld worden.
De mode wordt zachter. De stoffen worden soepeler en de kleuren zijn pasteltinten. De lijnen worden natuurlijker en er komen normalere schouders. De lengte komt tot op de knie, naast de mini die opkomt.
De harde lijn zit in de sportieve kleding: combinatie van rood, oranje en hardroze. De jeans is helemaal terug: er zijn spijkerjacks, shorts en denim-minirokjes. Er wordt veel fun fur (imitatiebont) toegepast. Als kleuren zijn er voornamelijk variaties in pasteltinten. De denimlook is weer terug: er wordt nu veel met contraststiksels en fluwelenkraagjes gewerkt.
Originele Levi-jeans met sweatshirts en poloshirts, waarop provocerende teksten en moderne art-reproducties, voeg daar fluorescerende geverfde windhooskapsels aan toe en je hebt de total new wave look.
Parijs laat een gevarieerd modebeeld zien, onder andere geinspireerd op de zestiger jaren: de minirok is terug maar nu met strookjes en ruches, in ballonvormen en andere variaties. Verder inspiratie wordt gehaald uit Zuid-Afrika, de safari en de jungle. De kleuren zijn pastel, zwart en wit. Als dessins worden strepen, stippen, batikstoffen en geometrische vormen gebruikt. Er komen broeken in allerlei lengtes en vormen voor, zoals shorts, bermuda’s, enkellange broeken die van boven heel wijd en van onderen heel smal zijn, broeken met patatzakken (wijdafstaande zakken).
Accessoires bij de minimode zijn vooral plastic sierraden, bij de klassiekere kleding wordt veel goud gedragen. De kapsels zijn nogal hoekig. De hoge suikerspinkapsels duiken weer op.
Milaan blijft vrij klassiek: pakken met rokken net over de knie of met broeken. Nieuw is de vrij wijde, bijna enkellange 7/8e broek. De mode in Milaan kent een grote verscheidenheid aan broeken : Bermuda’s, knickerbockers, paardrijbroeken enzovoort.
Rond de heup bevindt zich een vage aanduiding. De rokken worden minder recht en zijn soms wijd en klokkend.
Er zijn geen retro-invloeden, maar Europese folklore, vooral uit midden-Europa, zoals het tiroler jagerkostuum, het habsburgers koningshuis, Scandinavië en Engeland.
Het motto waarmee de jaren ’80 werden ingeluid was beweging,(skating en jogging).Deze trend zet zich voort. De bijhorende outfit wordt ook buiten de sport gedragen. De producenten van sportwear passen details en kleuren aan de mode aan men neigt naar vereenvoudiging: alle hoekige, agressieve en duidelijk geconstrueerde vormen zijn verdwenen. Over het algemeen is het modebeeld niet echt verschillend van het vorige. Bekende thema’s: de matrozenlook in rood, wit en blauw; de safarilook in kaki en legergroen; de Chinalook met maopakken, Chineze pyama’s en sjanghai-jurken; op sport geïnspireerde kleding; Spaanse en Zuid-Amerikaanse folklore; op mannenmode geïnspireerde Engelse kleding; jeans in allerlei variaties.
Veel ontwerpers hebben zich laten inspireren door de folklore: je ziet Russische en Kaukasische invloeden, Robin-Hoodachtige kleding en chique cowboys.
Er is een sterk romantische en barokke tendens die vooral opvalt in de stoffen en de stofverwerking. Dit heeft waarschijnlijk te maken met de eenvoudige levenswijze waartoe de recessie van de jaren tachtig ons dwingt.
De minimode breidt zich uit, zelfs Kenzo ontwerpt in deze stijl, ondanks protesten van de vrouwen en reacties uit de pers: men vind dat de vrouw weer gedwongen wordt in een keurslijf die door mannen gecreëerd wordt.
De laag-over-laagmode is weer terug en de grote mode wordt het combineren van stijlen, kleuren en materialen die niet bij elkaar passen.
Het modebeeld staat nu helemaal in het teken van het nieuwe combineren: het uitwisselen van kledingstukken uit verschillende stijlen.
Vanaf 1984 nemen de punkinvloeden af en komen er vanuit de straatmode weer andere impulsen. Het nieuwe zit vooral in een andere en gedurfdere manier van stylen. De kledingindustrie die hier op inspeelt noemt deze trend de ‘culture mix’ of ‘nieuwe esthetiek’. Culture mix omdat deze kleedstijl een vermenging is van kleedvormen uit diverse culturen, en nieuwe esthetiek omdat deze kleedstijl tegen de geldende regels van de westerse schoonheidsleer ingaat.
Het silhouet doet nu denken aan dat van de jaren ’30 en is lang en sluik, met een accent op de heupen.
Retro-elementen komen voor: glitter van de jaren ’20 in combinatie met zestiger jaren dessins in fluortinten en pailetten.
Jarenlang heeft men inspiratie gezocht in retromodes, folklore of een combinatie van die twee. Nu richt men zich op het werkelijk nieuwe van de afgelopen jaren: het kledingbeeld van de punk en de New Wave en ook armoede wordt weer mode.
De confectie onderscheidt zes sferen: een vrij zakelijk en mannelijke sfeer; militaristische invloeden battledress jasjes, trenchcoats enz; invloeden uit vooral de vijftiger en zestiger jaren in eigentijdse combinaties; de Japanse stijl: een combinatie van dessins in lagen over elkaar, wijde rollen die gedrapeerd of geknoopt moeten worden, broeken onder rokken; een landelijke sfeertje in tweeds, zowel voor blazers, jassen, en truien en vesten; en een sfeer in sexy filmsterrenstijl.
In de jaren ’90 is er grote belangstelling voor erotiek, lingerie wordt steeds sexier. Er is zelfs een periode geweest dat ondergoed bovengoed wordt. De Amerikaanse zangeres Madonna scoort hiermee hoog bij de jongeren.
“In de jaren ’90 worden authenticiteit, spiritualiteit en sensibiliteit de waarden waarmee men zich wil identificeren.”
Herenkleding. Na de revolutionaire jaren’60 is de kleding van de man sterk vernieuwd en hij volgt de trends van de vrouwenkleding.
De thema’s van de mannenkleding wijzigen niet zo erg. Over het algemeen zijn trends als sport, armoede, hightech en postmodernisme (een mix van oosterse en westerse stijlen) van invloed op de mannenkleding.
Italië is het centrum van de mannenmode geworden. Bekende ontwerpers zijn Versace, Venturi, Armani, de Japanner Yohji Yamamoto en de Fransman Gaultier. Gaultier springt eruit met een vrolijke en sexy stijl.
Ook bij de mannen is er grote belangstelling naar sexy kleding.
De man kan dragen wat hij wil. Zelfs sieraden zijn nu in voor het mannelijk geslacht. Hij kan halskettingen, oorbellen of armbanden dragen zonder voor homo uitgemaakt te worden.
b) Createurs:
Mügler gaat bij het ontwerpen uit van uitdagende kamermeisjes-en verpleegsteruniformen en van mannenkleding.
Montana ontwerpt kleding geïnspireerd op Griekse, Romeinse en Etruskische beschavingen en kleding die de Franse revolutie symboliseert.
Jean-Claude de Luca komt met Mexicaanse kleding in felle kleuren.
Gaultier brengt glinsterende kledingstukken in een Hollywoodstijl. Hij heeft een voorkeur voor sexy ondergoed zoals jarretelle gordels, gemengd met de klassieke jaren ‘50 stijl.
Ook Ann Demeulemeester, een vlaamse ontwerpster, bekomt prestige door haar zeer sombere kleding. Haar kleding is een vorm van anti-mode.
En dan is er nog Karl Lagerfeld die door Leontien Van Beurden ‘het universele genie’ wordt genoemd.
Parijs dreigt, door haar chaotisch modebeeld en organisatie, van de troon gestoten te worden. Ze krijgt veel concurrentie van Milaan. Belangrijke ontwerpers zijn Versace, Ferré, Venturi en Armani.
Haute couture. Met de officiële mode gaat het bergafwaarts in de negentiger jaren. Parijs blijft het middelpunt van de mode en niet alleen van de Franse mode. Maar toch lijkt het einde van de haute couture in zicht. St.Laurent is gedeeltelijk overgenomen door de Franse overheid, Montana is weg bij het modehuis Lanvin en Scherrer is uit zijn eigen modehuis gegooid door een Japanner. Alleen Lagerfeld schijnt het nog te redden.
c) Jongerencultuur:
Vanaf de tweede wereldoorlog ontwikkelden zich jeugdgroepen met eigen culturen. Men ging zich anders gedragen en anders kleden. Na de hippietijd werd het rustiger aan het jeugdfront, maar tegen het eind van de jaren ‘70 werd het weer onrustiger. De bakermat van de meeste jeugdgroepen is Engeland.
De meest opvallende groep is de punk. Hij is al aanwezig sinds de jaren ’70. De punkers civiliseren de slecht smaak, het vuil en het verrotte.
Ze rebelleren tegen de maatschappij en maken deze belachelijk. ‘Destroy your destroyer’ is hun motto.
De skinheads staan bekend als een fascistische groep. Ze zijn agressieve types uit de arbeidersmilieus in de arme wijken. Ze willen geen genoegen nemen met uitzichtloze situaties. Met gemillimeterde hoofden, hoogwater broeken, bretels en dr. Martens boots shockeren en terroriseren zij hun omgeving.
De disco’s passen zich aan, ze genieten van het leven en hebben geen oog voor de maatschappelijke problemen. Ze zijn egocentrisch en ze zijn veel met hun eigen lichaam bezig. Deze groep wordt graag bekeken. Jong, bruin en gekleed in glitter en glamour betreden ze de dansvloer. Ze besteden veel geld aan dure design-kleding. Je moet vooral laten zien dat je succes hebt.
Dan zijn er ook nog de Hells’ Angels, de rockers en de postmoderne generatie.
In de laatste 20 jaar waren de jongeren niet meer zo belangrijk zoals in de jaren ’60 en ’70.
11. De evolutie van de mode:
In de mode kan tegenwoordig werkelijk alles. De ontwerper hoeft niet meer met lifestyle of total look aan te komen. Kledingstukken in combinatie met van alles en nog wat en je bekomt een eigen stijl om zo je persoonlijkheid uit te stralen. De meest uiteenlopende materialen en combinaties worden over en onder elkaar gedragen. Soms zijn de buiken bloot en soms de borsten, dan weer wordt alles, al dan niet doorzichtig, van top tot teen ingepakt.
Alles wordt als inspiratiebron gebruikt. Ook het verleden wordt niet vergeten, onderdelen van historische kostuums zijn een bron van inspiratie voor grote ontwerpers.
Het lanceren van looks en modelijnen behoort tot het verleden. De mode-industrie is een chaos en zal het nog lang blijven.
Wat vooral opvalt is dat er steeds weer wordt teruggekeerd naar het verleden. Nieuwe ideeën lijken zeldzaam te worden. Mode reflecteert de maatschappij, dus als je weet hoe de maatschappij verder zal evolueren zou je de toekomst van de modewereld kunnen voorspellen. Tegenwoordig zijn er zelfs modegoeroes. Dit zijn mensen verbonden aan een trendbureau die gespecialiseerd zijn in het voorspellen van toekomstige trends. Ze adviseren confectiebedrijven in ruil voor een zéér goede vergoeding.
Lidewij Edelkoort is zo’n modegoeroe. Volgens haar hebben we de voorbije eeuw geleefd tussen zwart en wit, mannelijk en vrouwelijk, tussen oud en jong, nostalgisch en progressief. In de toekomst zal de samenleving op zoek gaan naar harmonie. We zullen het moe worden om over en weer gegooid te worden door het tijdsbeeld en steeds weer iets anders te willen. In de toekomst zullen nieuwe dingen ontstaan waarin de contrasten niet meer te onderscheiden zullen zijn. Deze fusie van contrasten zal een enorm creatieve en spannende periode inleiden.
Jongerengroepen met eigen kleedstijlen zullen altijd blijven bestaan. De behoeft om je gelijken op te zoeken en zich in groep te uiten op een persoonlijke manier zal ook in de toekomst noodzakelijk blijven.
Coco Chanel is volgens mij ongetwijfeld de beste modeontwerpster van de 20ste eeuw. En wie kan ik anders laten afsluiten dan deze modekoningin. Ze zei ooit “ la mode, c’est capter l’esprit du temps” (De mode is een antenne die de geest van de tijd opvangt).
Dit zinnetje resumeert deze dertigtal pagina’s op een kort maar krachtige manier.
Bibliografie:
- Leontien Van Beurden. Over mode en mensen. Nijmegen,1994
- Bettie Aaftink. Cultuur en mode in de 20e eeuw. Groningen, 1985
- Jacqueline Herald. Mode uit de 20er jaren. Londen, 1995
- Maria Costantino. Mode uit de 30er jaren. Londen, 1995
- Patricia Baker. Mode uit de 40er jaren. Londen,1995
- Patricia Baker. Mode uit de 50er jaren. Londen,1995
- Yvonne Connikie. Mode uit de 60er jaren. Londen, 1995
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten