Samenvatting De Tweede Man
Robert Martin is dichter in Amsterdam. Om in zijn levensonderhoud te voorzien geeft hij een klein aantal uren Grieks op een middelbare school. Plotseling krijgt hij het bericht dat hij naar Griekenland moet, want het gaat niet goed met zijn broer. Een oudere broer waar hij naar opkijkt, maar die hij slechts een paar maal heeft gezien. In Griekenland aangekomen blijkt zijn broer te zijn overleden en door de erfenis is Robert in één klap miljonair. Bij de erfenis hoort ook een geheimzinnig soort steenli met daaraan een brief. Robert raakt geïnteresseerd in de steen en voor hij het weet, heeft hij zijn baan opgezegd en is zijn zoektocht begonnen. Via allerlei aanknopingspunten komt hij te weten dat de geheimzinnige steen iets met de vondst van de Dode Zeerollen in Qumran te maken moet hebben. Robert komt terecht bij een professor in Rome en daar ontdekt hij dat er iets in de steen zit wat belangwekkend is. Hij vertrouwt de professor niet helemaal, maar langzamerhand begint hij een relatie met zijn vrouw Anna. Hij komt erachter dat het voorwerp in de steen een koperkoker is waarin een papyrusrol zit met tekst erop. Hij gaat naar Oxford en ontmoet daar Isaak die hem helpt met het ontcijferen van de Griekse letters op de papyrusrol. Het blijkt een brief aan Hefaistion te zijn, de tweede man achter Alexander de Grote en Robert gaat op zoek naar de schrijver. Tijdens zijn zoektocht komt Isaak over naar Rome. Ogenblikkelijk krijgen Anna en Isaak een relatie. Robert vlucht weg uit Rome en hij komt terecht in allerlei duistere oorden, waar hij last krijgt van een drankverslaving, waaraan zijn broer gestorven is. Hij sluit vriendschap met een andere dronkelap, maar als die sterft, reist hij toch weer af naar Griekenland, naar het huis waar zijn broer de scepter zwaaide over een aantal andere mannen. Door zijn enorme vermogen en het feit dat hij de broer van Alexander is, wordt hij daar geaccepteerd en hij laat het hele huis verbouwen. Hij begint aan een boek over Hefaistion. Robert is namelijk geobsedeerd geraakt door Hefaistion, omdat deze de tweede man achter Alexander de Grote was, zoals hij dat altijd achter zijn broer Alexander is geweest. Hij leeft redelijk rustig, maar zijn drankverslaving wordt steeds heftiger en zijn huisgenoten zien het met lede ogen aan, vooral omdat Alexander daaraan kapot is gegaan. Op een dag nodigt hij Isaak uit om hem nog enkele dingen te vragen over Hefaistion en het Christendom. Als Isaak aankomt lijkt hij Robert te ontwijken, maar na twee dagen komt hij naar zijn werkkamer. Hij wijst op de lege flessen en vraagt naar het boek. Robert blijkt alleen nog maar trefwoorden opgeschreven te hebben en Isaak wordt woedend op Robert vanwege het armzalige resultaat na ruim drie jaar schrijverschap. Dan gooit Isaak een boek op tafel en loopt weg. Dat boek blijkt een fantastische vertelling over het onderwerp van Robert te zijn. Een geweldig boek over het werkelijke ontstaan van het Christendom, gedeeltelijk gebaseerd op feiten, voor de rest fictie. In feite precies het soort boek dat Robert had willen schrijven, maar dan nog veel beter en vanuit een ander perspectief. Namelijk dat van Jacobus, de tweede man achter Jezus van Nazareth. Robert gaat samen met Chaïm, de eigenlijke leider van het huis, naar de presentatie van het boek in Israël. Het blijkt zo druk dat hij niet naar binnen kan en bovendien is Chaïm ervandoor gegaan. Robert blijft alleen achter en blijkt in alles een mislukkeling.
Samenvatting “De ontdekking van de hemel”
Het hele verhaal van de ontdekking van de hemel draait om een goddelijk afgezant. De hemel is in rep en roer, want de duivel heeft een pact met de mensheid gesloten dat ogenblikkelijk onschadelijk moet worden gemaakt. Daarvoor is een mens gecreëerd, dat in genetisch opzicht precies aan alle feiten voldoet. Dat dit niet zonder slag of stoot gaat moge duidelijk zijn. Er waren twee wereldoorlogen en een groot aantal andere rampen voor nodig om deze persoon te creëren. De uitvoerende persoon in de hemel vertelt het verhaal aan de Chef. Op een koude winteravond in 1967 gaat Onno Quist, een letterkundige liften naar huis na een familieruzie. Hij wordt opgepikt door Max Delius, een sterrenkundige. Bijna gelijk zijn ze onafscheidelijke vrienden. Ze zien elkaar vanaf dan bijna elke dag en zij onderwijzen elkaar (en de lezer) in allerlei dingen. Onno heeft verkering met Helga, maar op een dag zorgt Max er ongewild voor dat dit uitgaat. Enige tijd later loopt Max Ada tegen het lijf en ook zij gaan met elkaar. Ondertussen leer je een aantal dingen over de familiegeschiedenissen in de oorlog. Max gaat op zoek naar het oorlogsverleden van zijn vader en dat leidt tot een breuk met Ada. Als Max op reis gaat naar Auswitz ziet Onno zijn kans schoon en hij krijgt een verhouding met haar. Ada is celliste en krijgt een uitnodiging om op Cuba te spelen en Onno en Max gaan mee en komen per ongeluk op een communistisch congres terecht. Op de laatste dag in Cuba gaat Max vreemd met Ada. Een aantal weken na hun thuiskomst komt Ada erachter dat zij zwanger is. Max raakt in paniek, want het kind kan zowel van hem als van Onno zijn, maar Ada wil het niet aan Onno vertellen.
Op een nacht laat Max de sterrenwacht zien aan Onno en Ada. Dan komt het bericht dat de vader van Ada een ernstige hartaanval heeft gehad. Ze gaan met z’n drieën richting Amsterdam, maar er valt een boom op de auto waardoor de zwangere Ada in coma raakt. Het kind wordt gezond geboren met een keizersnede, maar Ada zal nooit meer uit haar coma ontwaken. Omdat Onno niet voor het kind zal kunnen zorgen, aangezien hij in de politiek zit (staatssecretaris), moet er een andere oplossing voor Quinten Quist gevonden worden. Max heeft inmiddels een verhouding met Sophia Brons, de moeder van Ada. Onno weet dat niet, maar hij vindt het geweldig als Max en Ada aanbieden om voor Quinten te zorgen. Max moet vanwege een nieuwe telescoop naar Drenthe verhuizen en Sophia zal dan bij hem in gaan wonen.
Quinten groeit op als een gezonde jongen met een buitengewone aanleg voor allerlei zaken, zoals architectuur en letterkunde. Toch gaat het op school niet geweldig, omdat hij niet erg geïnteresseerd is. Als hij zeventien is ziet hij zijn vader nog maar sporadisch, maar hij lijkt daar niet onder te lijden. Dan gebeurt er iets vreselijks. Onno zal minister worden in een centrumlinks kabinet, maar zijn uitstapje naar Cuba lekt uit en hij zal uit het kabinet moeten. Op dezelfde avond overlijdt zijn vriendin Helga en dan kan hij het niet meer aan. Hij schrijft een afscheidsbrief aan Quinten, Max en Sophia en hij vertrekt. Max vindt door zijn onderzoek met de nieuwe radiotelescoop een totaal nieuwe theorie die een aantal bestaande theorieën bewijst. De Chef vindt dat hij te dicht bij komt en hij wordt getroffen door een meteoriet.
Na een aantal maanden houdt Quinten het niet meer uit en hij gaat naar zijn vader op zoek. Hij heeft geen idee waar hij moet zoeken, maar hij begint in Italië, omdat hij daar zelf heengegaan zou zijn. Na een omzwerving door allerlei steden vindt hij zijn vader bij toeval in Rome in het Pantheon. Hij blijft een tijdje bij zijn vader en gaat op zoek naar een gebouw. Quinten heeft namelijk al een aantal keer dezelfde droom gehad over een gebouw zonder buitenkant. Per toeval komt hij iets te weten over het Sancta Sanctorum, het heilige der heiligen. Hij raakt ervan overtuigd dat daar de stenen tafelen met de tien geboden liggen. Samen met zijn vader ziet hij kans binnen te komen en de tafelen mee te nemen. Ze vluchten het land uit naar Israël en daar brengt hij de tafelen terug naar de plaats waar ze vandaan kwamen. Hij laat ze in scherven vallen en stijgt op naar de hemel. Zijn vader wordt getroffen door een hartaanval en Ada heeft men na 17 jaar ook eindelijk laten inslapen. Dan is de afgezant naar de hemel gebracht en is de ontdekking van de hemel voorkomen.
Analyse & interpretatie “de tweede man”
De tweede man
In “de tweede man” spelen een aantal thema’s. Het opvallendste thema is gelijk aan de titel: “de tweede man”. Het boek is geschreven vanuit het perspectief van Robert. Robert is dichter en leraar Grieks in Amsterdam. Als op een dag het bericht komt dat zijn broer gestorven is, komt zijn leven in een stroomversnelling. Hij krijgt van zijn broer, die hem altijd overvleugelde, een erfenis en een geheimzinnige steen waar hij de betekenis van moet achterhalen. In de brief die bij de steen hoort staan enkele instructies en op dat moment zijn de familieverhoudingen al helemaal duidelijk. “Misschien dat het werk eraan je je dichterschap zal kosten. Misschien kom je ook wel terecht in gebieden die spannender zijn dan je Amsterdamse, gevestigde leven.” bladzijde 56. Uit dit citaat blijkt dat Alexander er zomaar vanuit gaat dat Robert die taak wel op zich zal nemen, zelfs al zal het hem zijn eigen ordelijke leven kosten. Alexander beschouwt Robert duidelijk als zijn mindere. Inderdaad neemt Robert die taak op zich en hij zet zich volledig in. Robert is dus duidelijk de tweede man achter Alexander. Hij heeft Alexander nodig om te kunnen leven en Alexander heeft hem nodig voor de rotklusjes.
In de steen blijkt een brief van Hefaistion aan Alexander de Grote te zitten. Hefaistion was de tweede man achter Alexander de Grote. Een soort van schaduw die veel werk verzette, maar daar nauwelijks roem voor verkreeg. Een mooi citaat op bladzijde 153 geeft aan dat elke tweede man hetzelfde lot beschoren is. Altijd hard werken en pluimen voor je meester vergaren. “En als Hefaistion zijn hele leven lang de minnaar en intiemste vriend van Alexander was geweest, zoals iedereen beweerde, waarom was er dan zo weinig over hem bekend? Waarom was alleen zijn schaduw op de achtergrond aanwezig, altijd, zonder dat er sprake was van een grote populariteit van Hefaistion bij de anderen? […] Hij was tenslotte de tweede man.” Robert voelt zich verwant met Hefaistion, daarom besluit hij een boek over hem te schrijven. Hoezeer hun levens overeenkomen drukt het volgende citaat uit: “’Dan schrijf je over Hefaistion’ stelde Isaak. ‘Je begrijpt me niet Isaak, […] ik doe maar wat, ik droom maar wat. Ik bén Hefaistion!” bladzijde 158.
In zijn zoektocht komt Robert bij een professor in Rome terecht. Hij gaat een relatie aan met diens vrouw Anna en even lijkt hij gelukkig te zijn. Dan komt Isaak naar Rome om hem te helpen. Isaak wordt ziek en Anna waakt lange periodes bij zijn bed. Dan komt Robert erachter wat er werkelijk aan de hand is, Anna heeft inmiddels een relatie met Isaak. Het volgende citaat laat duidelijk zien waar het op staat. “Ze zei dat zij het kennelijk minder erg vond dan ik om bij de poorten van de dood te staan, maar ik had vaak de indruk dat ze me weg wilde hebben, dat ik er op beslissende momenten niet zoveel toe deed.” bladzijde 193. Robert kan het niet meer aan. Hij vlucht weg en raakt aan de drank. Als zijn drankmaatje sterft keert hij toch weer terug naar het huis van Alexander. Hij wil zijn plan voor het schrijven van een boek over Hefaistion weer oppakken en dat lijkt hem ook te lukken. Wel gaat hij steeds meer drinken, waardoor zijn gedrag onvoorspelbaar wordt. Na een tijdje komt Isaak hem opzoeken en hij vraagt naar de vorderingen met zijn boek. Robert toont een stapeltje aantekeningen en de reactie van Isaak is treffend. “’Trefwoorden!’ zei hij verbijsterd, ‘je hebt alleen maar een paar trefwoorden opgeschreven! […] Je bent bijna drie jaar bezig geweest met een boek en het enige wat je kunt presenteren zijn deze armzalige krabbels. Wat heb je gedaan?’” bladzijde 363. Robert reageert redelijk kalm op deze uitbarsting, maar dan gooit Isaak een pakketje op tafel. Instinctief voelt Robert dat dit het einde van hun vriendschap zal zijn en hij beschrijft dat erg mooi met een Latijns citaat: “Timeo Danaos, et dona ferentes” (bladzijde 364) wat betekent “Ik vrees de Grieken, ook al brengen ze geschenken”. Met de Grieken kan in dit geval gewoon iemand anders bedoeld worden. Het pakketje blijkt een boek te zijn, geschreven door Isaak. Het boek dat Robert had willen schrijven, maar dan vele malen beter dan dat hij ooit gekund zou hebben. Het verhaal is rond en Robert is net als Hefaistion een eeuwige tweede man. Hij is minder dan zijn broer, raakt zijn vrouw kwijt en zelfs zijn levenswerk wordt door een ander beter gedaan. Kortom, hij is een slappeling, een loser die het niet in zich heeft ook maar iets te worden. In feite haat hij zelfs zichzelf.
Er is nog een thema dat duidelijk naar voren komt. Dit boek is niet zomaar een boek, nee, het handelt over een ontdekking. De schrijfster laat zien dat zij geleerd is en dat ook nog over kan brengen. Tegelijkertijd streelt ze haar lezerspubliek dat na elke herkende verwijzing denkt: “zie je wel, dat begrijp ik toch maar mooi”. Bijna het hele boek staat in het teken van de ontdekking van de geheimzinnige steen. We komen terecht in Qumran, waar de Dode Zeerollen zijn gevonden en we stuiten op complotten in het Vaticaan. Deze zaken worden ook nog vaak heel mooi beschreven, zoals op bladzijde 93: “Het Vaticaan, […] daar zitten de enige criminelen die nog met middeleeuwse methodes werken, geloof me.” Dit soort dingen maakt het boek sprankelender dan het geweest zou zijn zonder deze verwijzingen. Historisch is niet alles verantwoord, maar daar is het dan ook fictie voor.
Personages
De hoofdpersoon van “de tweede man” is zonder twijfel Robert. In het voorgaande zagen we al dat hij niet van het leiderstype is. Sterker nog, hij is de eeuwige tweede en hij lijdt daaronder. Hij is gescheiden van zijn eerste vrouw en hij woont nu al sinds lange tijd alleen. Hij woont in Amsterdam en bezit wat geld. Samen met een baan als leraar Grieks heeft hij genoeg om van te leven. Ook op de school waar hij werkt blijkt hij middelmatig gewaardeerd zoals blijkt uit het volgende citaat: “Tien jaar geleden, […] was de sectie klassieke talen definitief uitgedund tot drie personen: een volledige baan Latijn voor mevrouw Kamerbeek, een steeds wisselende, nog niet afgestuurde student voor de ‘rommeluren’ en ik. Ze waren blij met mij. Geen ander zou jaar in jaar uit genoegen nemen met een baan van acht á tien uur.” bladzijde 19. Buiten deze uren is Robert dichter en hij denkt dan ook voortdurend dichtregels zoals: “In de berm waren het klaprozen / waaraan je kortstondig voorbijging. / Zeg niet dat het water waar de boten op voeren / ook mij tilde / Of dat de kleine auto’s op het dek / weg wilden rijden.” bladzijde 20. Langzamerhand is hij in een patroon geraakt van werken, dichten en hardlopen, maar dan komt het bericht van het overlijden van zijn broer. Deze dood heeft enorme gevolgen voor het leven van Robert. Helaas voor hem zijn de veranderingen niet positief. Hij raakt zijn evenwicht kwijt aangezien hij ook buiten Amsterdam weinig succes heeft, voelt hij zich erg ondergewaardeerd. Als Isaak het dan ook nog aanlegt met zijn vriendin Anna, gaat het helemaal fout. Hij vlucht op nogal oneervolle wijze zoals te lezen is op bladzijde 210: “Mager, met een verwilderde blik in mijn ogen, verliet ik per huurauto Rome. De stad was niet meer te verdragen. Ik zou wel zien waar ik uit zou komen.” Robert monstert aan op een schip naar Dakar en daar ontmoet hij een dronkelap die hem confronteert met de dood van Alexander. Alexander is namelijk gestorven aan overmatig alcoholgebruik. Hoewel Robert het gevaar kent, raakt ook hij aan de drank. “Het was een toestand van halve angst en halve euforie, die pas werd ingelost bij de eerste slok whisky in een illegaal havencafé.” bladzijde 262. Als zijn drinkmaatje sterft, keert hij terug naar het huis met de vrienden van zijn broer. Daar laat hij het hele huis verbouwen en gaat hij verder aan zijn boek. In de tijd dat hij denkt dat het steeds beter met hem gaat vanwege zijn boek, vinden zijn medebewoners dat het juist niet goed gaat. Volgens hen gaat hij dezelfde kant op als zijn broer. “Je hebt hetzelfde als je broer, jullie drinken niet als wij, alleen ’s avonds en worden dan stomdronken. Jullie drinken de hele dag door en je merkt er niet van. Dat is killing […].” bladzijde 344. Zijn boek wil ook al niet erg vlotten en als Isaak zijn idee blijkt te hebben ingepikt is Robert wel een hele zielige figuur zonder doel in zijn leven geworden.
Opbouw
“De tweede man” is verdeeld in drie delen met de geweldige titels deel 1, deel 2 en deel 3. Het eerste deel verhaalt over het leven van Robert en de relatie tot zijn broer. Bovendien krijgt de lezer alles te horen over de ontdekking van het handschrift. Dit deel eindigt met het feit dat Isaak een relatie krijgt met Anna. Het tweede deel beschrijft de vlucht van Robert voor het leven en de werkelijkheid. Bovendien maken we de hele bewustwording van Robert mee. Hij wordt bewust van zijn leven en valkuilen en hij keert uiteindelijk zelfs terug in zijn leven, of eigenlijk het leven van zijn broer. Het derde deel laat de aftakeling van Robert zien en het feit dat hij uiteindelijk in alle gevallen de ‘loser’ is.
Het verhaal wordt verteld vanuit het perspectief van Robert. De lezer weet alleen wat hij weet en interpreteert. In sommige gedeelten wordt het verhaal als het ware verplaatst naar de tijd van Alexander de Grote. Meestal houdt dat verband met het leven van Robert of met zijn ontdekkingen. In deze gedeelten wordt het perspectief van een verteller aangenomen. Die verteller is Robert, want het zijn zijn bevindingen die je te horen krijgt. In het verhaal komen enkele terugblikken voor, meestal om een bepaalde gedachte of handeling van de hoofdpersoon te verduidelijken. Een mooi voorbeeld daarvan is te vinden bij het voorlezen van Alexanders testament. “Ik was niet in staat te luisteren naar juridische taal of naar getallen die met geld te maken hadden. […] Op de lagere school was ik al uitmuntend in alle vakken geweest, behalve in rekenen en cijferen. Ik herinnerde me nog de paniek van vroeger bij rekenen op school. Toen mijn deel van de erfenis van mijn moeder mij toeviel, overkwam mij iets dergelijks. ‘Jij bent dyslectisch, weet je dat?’ had Alexander gezegd.” bladzijde 51. Vooruitwijzingen worden niet gegeven, parallellen tussen de wereld van Alexander de Grote, de wereld van Robert en de wereld van Alexander wel.
Het boek heeft een open einde, want Robert doolt aan het eind besluiteloos rond en de slotzin “Het is tijd om te gaan.” kan zowel een letterlijke als een figuurlijke betekenis hebben. Letterlijk in de zin van het naar huis toe gaan of figuurlijk in de zin van sterven. Beiden zouden logisch op het verhaal kunnen volgen.
Analyse & Interpretatie “de ontdekking van de hemel”
Thematiek
In “de ontdekking van de hemel” zijn verschillende thema’s te onderscheiden. Ten eerste draait het hele boek natuurlijk om een ontdekking. In dit geval niet zomaar een ontdekking, nee, de ontdekking van de hemel maar liefst! In feite wordt daar vanaf de titel naartoe gewerkt, maar de rol die de titel speelt blijft in het begin nogal duister en komt alleen aan de orde in de teksten die ons rechtstreeks vanuit de hemel bereiken. “Satan-El? Wat hoor ik nu? In welke gestalte? Al die gestalten zijn sowieso tuig […] maar het was Lucifer-Satan natuurlijk weer. Wat deed dat kreng dan? Dat zijn wij pas onlangs te weten gekomen. Zonder dat wij het in de gaten hadden, heeft hij vierhonderd jaar geleden een pact met de mensheid gesloten. Een soort duivelse tegenhanger van het testimonium met de Chef.” bladzijde 244. Zelfs het feit dat Max sterrenkundige is, doet niet meteen een belletje rinkelen. Toch wordt er in feite het hele boek door naar een climax gewerkt. Ondertussen haalt Mulisch dezelfde truc uit als Meijsing, maar dan in veelvoud. Hij laat de lezer zien wat hij allemaal weet en ondertussen streelt hij het ego van de lezer op dezelfde manier. In feite krijgt een groot deel van de geschiedenis van Europa een betekenis en samenhang. Het mooist is dit te zien in de proloog, per expresse vanuit de hemel. “Alleen, zonder kleerscheuren zou het niet gaan. Ik moest er iets verschrikkelijks voor gebruiken. Namelijk? De Eerste Wereldoorlog.” bladzijde 11. Nog een voorbeeld: “Nederlanders? Raken we zo niet erg ver van huis? Het was de enige manier. De Duitse en Oostenrijkse generale staven haalden het oude plan-Schlieffen uit de kast, dat voorzag in de schending van de Nederlandse en Belgische neutraliteit, om zo met een omtrekkende beweging Frankrijk binnen te kunnen vallen.” bladzijde 12. Als Max als sterrenkundige daadwerkelijk de hemel heeft ontdekt, sterft hij door een meteoriet. Quinten vertrekt naar Rome om daar toch nog een soort van hemel te ontdekken. Hij wordt namelijk geraakt door het Sancta Sanctorum. Hij heeft al een aantal malen een droom gehad over een gebouw zonder buitenkant en daar meent hij iets van te herkennen. Door middel van een uitgebreid literatuuronderzoek raakt hij ervan overtuigd dat de stenen tafelen zich daar bevinden. Zijn vasthoudendheid verbaasd Onno, maar ze gaan toch samen op zoek. En natuurlijk worden de tafelen gevonden, zij het minder heilig dan gedacht. “’En als ze vragen, wat er in die koffer zit?’ ‘Waarom zouden ze dat vragen? Er valt hier toch verder niets te stelen? Trouwens wat dan nog? Twee vieze stenen?’” bladzijde 820. Tenslotte is er nog een derde ontdekking, want als ze de stenen hebben vervoerd naar Israël, dan brengt Quinten ze terug naar hun oude plaats en daar stijgt hij op naar de hemel.
Er is ook nog een tweede thema te ontdekken. Met name in het begin draait het verhaal om de verhoudingen tussen de figuren. Deze zijn erg ingewikkeld, vooral omdat de deelnemers soms van rol wisselen, net zoals in een Griekse tragedie. Het begint al bij Quinten. Het is volstrekt niet duidelijk of hij het kind van Onno of van Max is (dat wil zeggen, Max weet dat er een kans is, Onno niet). De vertwijfeling die dit bij Max teweegbrengt is groot, zoals te zien is in het volgende fragment: “Er was vijftig procent kans dat het zijn kind zou zijn; dat was een afgrijselijk risico, en al zou het ten slotte niet zijn kind blijken, dan nog zou hij jarenlang in angst leven voor een opdoemende gelijkenis.” bladzijde 281. De verhouding tussen Onno, Max en Ada wisselt ook nogal. Ada is eerst de vriendin van Max en later van Onno. Die verwisselde verhouding beschrijft Mulisch zelf ook heel erg mooi op bladzijde 166. “Zoals Onno Ada vroeger nooit zonder Max had gezien, ontmoette Max haar nooit meer zonder Onno.” Max en Onno zijn zeer goede vrienden, een tweeling bijna zelfs en dat mag heel letterlijk worden opgevat. “Man! Ik ben toch op 27 november 1933 geboren, en jij had toch ook op 27 november geboren moeten worden? We hebben toch vastgesteld, dat we een twee-eiige eenling zijn!” bladzijde 68. Als Ada echter in coma raakt, treedt Max op als pleegvader. Op dat moment treedt Sophia Brons, de moeder van Ada ook op de voorgrond. Tot op dat moment komt zij alleen sporadisch in beeld als zijnde de moeder van Ada. “Waar denk je aan Ada? Aan niets. Hoe was het met Bruno? Goed.” bladzijde 76. Op de nacht dat de vader van Ada overlijdt en Ada in coma raakt, begint Max een relatie met Sophia. Die relatie duurt een aantal jaar en gaat door als Quinten bij hem en Sophia komt wonen. Onno weet hier niets van. Deze relatie vindt alleen ’s nachts plaats, overdag zijn ze nog net zover van elkaar verwijderd als vroeger. “Zij moest de twee vrouwen blijven die zij was, de dag-Sophia en de nacht-Sophia, -zou hij ze met elkaar verbinden, terstond zou kortsluiting het mechanisme onklaar maken.” bladzijde 354. De ingrijpendste verhoudingenverwisseling heeft te maken met Ada. Door een omvallende boom veranderd zijn in één klap van een zelfstandige, levenlustige vrouw in een kasplantje dat niets meer kan. “Zij ademde rustig, met gesloten ogen, alsof zij sliep, -en tegelijk was op een of andere manier te zien, dat het geen slaap was.” bladzijde 356.
Personages
De hoofdpersoon van dit verhaal is Quinten, ook al wordt hij pas na 32 hoofdstukken geïntroduceerd. Hij is de zoon van Ada en Onno of van Ada en Max. Hij is al bij zijn geboorte beroemd, omdat Ada op dat moment in coma ligt. Onno weet niet beter of het is zijn zoon en Max zwijgt in alle toonaarden. Quinten groeit op in een kasteel in Drenthe. Hij wordt opgevoed door Sophia (de moeder van Ada) en door Max. Hij is leert heel vlug en op zijn vijfde kan hij al lezen. Dat zijn snelle begrip voor de volwassenen nog wel eens problemen veroorzaakt wordt duidelijk gemaakt in het volgende citaat: “’Laat papa maar eens horen wat je kunt’, zei zij en ze gaf hem het boekje. ‘Pim is in het bos,’ las Quinten zonder zijn wijsvinger te gebruiken. Maar eer Onno hem had kunnen prijzen, keek hij naar de krant die op de grond lag en las de kop voor: ‘Cambodjaanse president Lon Nol verlengt speciale volmachten’.” bladzijde 508. Ook na de basisschool gaat het goed met hem, maar hij heeft weinig interesse in school, dus hij presteert onder zijn kunnen. “Ook op het gymnasium bleef zijn belangstelling uitgaan naar zaken, die daar niet werden onderwezen.” bladzijde 565. Quinten is introvert en vastberaden. Als Max sterft, besluit hij zijn vader te zoeken. Hij gaat op pad met dezelfde vastberadenheid die ik net al noemde. “Hij ging zijn vader zoeken. ‘Maar waar wil je hem dan zoeken?’ vroeg Sophia de volgende ochtend aan het ontbijt. ‘Hij kan toch overal zijn. Weet je wel, hoe groot de wereld is?’ “Hij is in elk geval op aarde. Dat sluit alvast een hoop andere plekken uit.’” bladzijde 658/659. Quinten gaat alleen op reis en een heleboel zaken die hij van verschillende mensen heeft geleerd, krijgen een plaats. Om de een of andere reden besluit hij zijn vader in Rome te zoeken en hij gaat alleen op reis. Hij vindt zijn vader en komt achter het bestaan van het Sancta Sanctorum. Dan blijkt dat hij koelbloedig kan handelen, terwijl zijn vader dat nogal eens vergeet. “’Je bent krankzinnig!’ fluisterde hij, terwijl het leek of hij schreeuwde. ‘Dat is onmogelijk! Laat zien!’ ‘Niet nu,’ zei Quinten beslist. ‘Geef de koffer.’” bladzijde 817. Quinten heeft aan het eind van het boek nog steeds iets van zijn jeugdige zorgeloosheid. “’En als het eerste het beste vliegtuig nu naar Zimbabwe gaat?’ vroeg Onno. ‘Dan gaan we naar Zimbabwe. Geld zat.’” bladzijde 828. Ondanks deze zorgeloosheid wordt Quinten als hemelse afgezant opgenomen in de hemel.
Een ander belangrijk personage is Onno Quist. Onno is linguïst. Hij heeft een eredoctoraat gekregen en hij houdt zich bezig met het ontcijferen van een oude taal. Omdat het daarmee niet wil vlotten gaat hij zich steeds meer bezig houden met de linkse politiek. Onno is geen vrouwenverslinder, maar hij heeft wel af en toe een langdurige relatie. Hij is intelligent en samen met Max is hij in staat om de meest geleerde conclusies te trekken en verder te fantaseren. Hij is opgegroeid in een rechtse familie en zijn vader was ook politicus. Onno is volstrekt niet geordend en zijn leven zou je ook zo kunnen noemen. Dat blijkt duidelijk uit het gesprek tussen Ada en Onno dat ik zal citeren. “’Wat is het systeem hier?’ vroeg zij op de toon van iemand die aan het werk gaat. ‘Zodat ik weet hoe ik moet opruimen.’ ‘Er is hier geen systeem. Hier heerst de woeste wanorde van het genie.’” bladzijde 156. Als hij een kind krijgt zonder dat er een moeder aanwezig is, is iedereen het er ook over eens dat hij het kind niet zal kunnen opvoeden. We merken dat ook aan zijn leven. Als Helga sterft dan vlucht Onno omdat hij het leven niet meer aankan. “In andere beschaafde langden was het natuurlijk geen haar beter dan hier, maar daar kende althans niemand hem, want ook zelf wilde hij van nu af niemand meer kennen –zelfs Quinten niet. Hij was een vreemde geworden voor iedereen, voor zichzelf in de eerste plaats. Hij bleef geen dag langer in Nederland dan nodig was.” bladzijde 587. Onno is een genie, maar hij kan totaal niet voor zichzelf zorgen.
De derde hoofdpersoon is Max Delius. Hij is sterrenkundige in Dwingeloo en werkt aan metingen met een nieuwe enorme telescoop in Westerbork. Ook Max is intelligent, maar hij is wat orde betreft het tegenovergestelde van Onno. Bij hem ligt alles netjes op een rijtje en hij kan alles vinden. “Met de eerste oogopslag had Onno gezien, dat daar niets stond of lag, zoals het toevallig was neergezet of terechtgekomen.” bladzijde 56. Max heeft daarentegen wel een bijzonder bewogen liefdesleven. “Natuurlijk was hij nu niet op slag veranderd in een monogaam minnaar: van maandag tot vrijdag ging zijn tijdrovende erotische leven op de oude voet voort. Maar in het weekend, als Ada er was, viel die obsessie van hem af.” bladzijde 96. Max is heel gedreven in zijn werk. Zijn werk op de sterrenwacht kan hij niet goed loslaten, maar zijn leven kan hij wel structureren, in tegenstelling tot Onno. “ ’s Morgens, als hij nog niet wakker was maar ook niet meer sliep, precies op die grens, verscheen onmiddellijk MQ 3412 in zijn brein […]” bladzijde 631. Max komt ongelukkig aan zijn einde, net als hij een vriendin heeft gevonden die een kind van hem wil. Hij ontdekt de hemel en daar is de Chef niet van gediend. Max komt om door een meteorietinslag.
Opbouw
“De ontdekking van de hemel” heeft een hele heldere opbouw. Het boek is verdeeld in vier delen. Elk deel heeft een logische opvolgende titel, namelijk: “het begin van het begin, het einde van het begin, het begin van het einde en het einde van het einde”. Elk deel kent bovendien dezelfde opbouw. Het begint met een samenvatting en/of toelichting rechtstreeks vanuit de hemel. Pas daarna wordt het verhaal vervolgd. Het boek telt 65 hoofdstukken. Evenveel als de leeftijd van de schrijver op het moment van verschijnen. Daaruit blijkt maar weer dat Mulisch helemaal niets aan het toeval overlaat.
Terugblikken worden niet gebruikt. Wel wordt er verwezen naar zaken uit het verleden, maar het is niet zo dat het verhaal echt wordt teruggezet. Vooruitwijzingen worden wel gegeven en het mooiste voorbeeld daarvan staat op bladzijde 241. “Dan was alles in het water gevallen. Ik dank u voor het compliment, maar dat soort dingen is dus routine voor mijn afdeling; dat is voor ons bijkans even eenvoudig al een of andere mechanische operatie, het laten omwaaien van een boom bij voorbeeld, of het laten inslaan van een meteoriet, om maar eens wat te noemen”. Deze twee zaken worden terloops genoemd, alsof het willekeurige voorbeelden zouden zijn. Verderop in het boek blijkt dat niet het geval, want Ada raakt in coma door een omvallende boom en Max wordt getroffen door een meteoriet.
Ook zitten er door het hele boek verwijzingen naar de geschiedenis, de filosofie, de literatuur en allerlei andere wetenschapsgebieden. “hijzelf, had hij gezegd, kon in een handomdraai bewijzen dat Bacon het boek Genesis had geschreven, of de romans van Nabokov: je hoefde maar even naar de eerste vijf letters van diens naam te kijken en je zag dathet een anagram was van ‘Bacon’, waarbij je moest bedenken dat ook de c in cyrillische alfabet de ka was; en de uitgang ‘ov’ stond natuurlijk voor ‘of verulam’, dat sprak vanzelf” bladzijde 565. Veel van deze verwijzingen krijgen later in het verhaal nogmaals een functie. In feite is het verhaal één breiwerk, waar alle draadjes samen een schitterend eindresultaat leveren.
Het boek heeft een gesloten einde. Alle hoofdrolspelers hebben het leven gelaten en Quinten is opgenomen in de hemel. Weliswaar weet je niet wat er verder met de mensheid gebeurt, maar alle hoofdrolspelers hebben hun bestemming bereikt.
Vergelijking
De twee boeken die ik heb gelezen hebben zeer veel overeenkomsten. Dat is ook de belangrijkste reden waarom ik deze twee boeken heb uitgekozen als combinatie. Wat direct opvalt is dat beide boeken een overeenkomst in thema hebben. Beide boeken handelen over een ontdekking. In beide gevallen zou de ontdekking wereldschokkend zijn geweest als het geen fictie was. De ontdekkingen sluiten ook qua onderwerp goed op elkaar aan. In “de tweede man” wordt er een brief aan Alexander de Grote ontdekt. Het zou kunnen dat deze brief afkomstig is uit de Dode Zeerollen die gevonden zijn bij Qumran. Het ontdekken van deze brief mag niet wereldkundig gemaakt worden, omdat het Vaticaan anders zal gaan steigeren. De Dode Zeerollen zijn ook heel lang achter slot en grendel gehouden. In “de ontdekking van de hemel” gaat het om twee ontdekkingen. Eerst ontdekt Max de sterrenkundige de hemel. Dit wordt door de bewoners van die hemel als een bedreiging gezien en daarom moet Max sterven. Daarna ontdekken Quinten en Onno de stenen tafelen. Om te voorkomen dat er gigantische problemen zullen ontstaan binnen de kerk, houden zij hun ontdekking geheim. Niet lang daarna wordt Quinten opgenomen als afgezant in de hemel en vallen de tafelen stuk.
Wat opvalt is dat de boeken in elkaars verlengde lijken te liggen. “De tweede man” handelt gedeeltelijk over de Dode Zeerollen. Ook in “de ontdekking van de hemel” wordt dit genoemd. Andersom is het zo dat in “de ontdekking van de hemel” het Sancta Sanctorum een bijzonder prominente rol speelt, terwijl het in “de tweede man” terloops wordt aangehaald. Ook bij de personages vinden we een overeenkomst. Robert uit “de tweede man” is een dichter en leraar Grieks. Hij is enigszins bezeten van taal. Dat merk je aan de dichtregels die hij voortdurend bedenkt. Robert heeft een zeer gestructureerd leven, maar als dat wegvalt is hij volledig de draad kwijt. Hij vlucht naar het onbekende om weg te lopen van zijn problemen. Onno uit “de ontdekking van de hemel” is ook zo’n taalkunstenaar, zij het in een andere richting. Hij heeft een eredoctoraat ontvangen voor het ontcijferen van het etruskisch en nu is hij bezig de Diskos van Phaistos te ontcijferen. Als er achter elkaar een aantal nare gebeurtenissen in zijn leven plaatshebben, raakt hij de draad kwijt en hij vlucht. Hij wil zijn zoon niet meer onder ogen komen en hij loopt weg van zijn problemen. Robert is bovendien de eeuwige tweede man. Hij zal nooit iemand overvleugelen. Onno is ook de tweede man, maar dan achter zijn vader. Zijn vader is minister geweest en net als hij in aanmerking komt voor een ministerspost, komt er een akkefietje uit het verleden voorbij, waardoor de ministerspost aan zijn neus voorbij gaat.
Wat mij ook opviel was dat beide auteurs hun boek zeer strak gestructureerd hebben. Alle twee de boeken zijn verdeeld in verschillende delen, die op hun beurt weer verdeeld zijn in hoofdstukken. Bij beide boeken hebben alle delen ook echt een functie qua inhoud. Het eind van een deel leidt ook gelijk een verandering in het verhaal in. Mulisch deelt zijn verhaal in, in vier gedeelten, Meijsing maakt er drie delen van. De manier waarop zo’n deel in elkaar zit, verschilt wel van elkaar. In “de ontdekking van de hemel begint elk deel met een hemels intermezzo. In feite wordt het verhaal onderbroken om de lezer het een en ander uit te leggen, om de diepere achtergrond van het verhaal bloot te leggen en om alvast op sommige zaken vooruit te lopen. In “de tweede man” daarentegen, wordt het verhaal gewoon vervolgd na het begin van een nieuw deel. Wel vindt er dan tijdsverdichting plaats of bevindt de hoofdpersoon zich plotseling ergens anders.
In de boeken proberen zowel Mulisch als Meijsing te laten zien dat ze veel weten. Dat doen ze door middel van verwijzingen naar bekende literaire en filosofische werken en door het gebruik van citaten in een andere taal. Met name Latijn is zeer geliefd voor het onderstrepen van de geleerdheid van de schrijver. Bovendien hebben die verwijzingen en citaten nog een ander doel. Ook de lezer wordt door het gebruik van deze zaken gestreeld. Bij elke opgepikte verwijzing denkt een lezer: “zie je wel, dat weet ik toch ook maar weer mooi.”
Bovendien stoppen beide schrijvers veel autobiografische elementen in het verhaal. De leeftijd van Mulisch correspondeert met het aantal hoofdstukken. En dat de hoofdpersoon in “de tweede man” overmatig drinkt, is niet in de laatste plaats omdat Meijsing ook meer dronk dan goed voor haar was. Mulisch kan er ook wat van want een tekst als: “’Hoe is het toch in godsnaam mogelijk dat iemand een roman bij elkaar kan fantaseren?’ ‘Ik fantaseer nooit iets.’ antwoordt de schrijver. ‘Ik herinner het mij. Ik herinner mij dingen die nooit gebeurd zijn.’” is precies datgene wat Mulisch zijn lezers duidelijk zou willen maken.
Wat voor mij een belangrijke reden was om het boek te kiezen, was dat beide boeken zich voor een deel in Rome afspelen. Aan het begin van het volgende schooljaar ga ik met de latijnklas op studiereis naar Rome en daar heb ik heel erg veel zin in. Op dit moment vind ik dus elk boek geslaagd, waar ik informatie over deze wereldstad uit kan halen. Waarschijnlijk gaan deze twee boeken ook mee in mijn bagage zodat ik bijvoorbeeld het gedeelte over het pantheon ter plaatse nog eens kan doorlezen.
Natuurlijk zijn er ook verschillen tussen deze twee boeken. In “de tweede man” wordt één karakter heel erg uitgebreid uitgediept en zijn er nog heel erg veel bijfiguren, van wie we eigenlijk alleen de naam en één of twee bijzonderheden kennen. In “de ontdekking van de hemel” daarentegen zijn er wel vier karakters die uitgebreid worden neergezet (Quinten, Onno, Max en Ada) en zijn er veel minder bijfiguren.
Een groot verschil zit ook in de periode waarop de nadruk wordt gelegd. In “de ontdekking van de hemel” gaat de droom van Quinten uit van de Romeinse bouwkunst met enkele kerkelijke elementen. In “de tweede man” is het juist zo dat het verhaal over Hefaistion (de tweede man achter Alexander de Grote) gaat, maar daar wordt de nadruk gelegd op de Vaticaanse traditie. Eigenlijk is dat vreemd, want Alexander de Grote was een Romeinse keizer, terwijl de stenen tafelen uit “de ontdekking van de hemel” een kerkelijke traditie zijn.
Wat mij ook opviel was dat in “de ontdekking van de hemel” voortdurend wordt toegewerkt naar een doel. Het hele verhaal staat in dienst van het eindresultaat. Door het hele boek heen wordt toegewerkt naar een climax en de methode lijkt daardoor van ondergeschikt belang. Hoe geweldig het verhaal ook in elkaar zit, dat alles is maar voor één doel geschapen. Helaas vind ik de climax nogal tegenvallen en ik vind het einde van deze roman dan ook wat gekunsteld aandoen. Hoe anders is de structuur in “de tweede man”. Hier wordt juist het proces beschreven. Het einde is open en daardoor is het niet nodig naar een climax toe te schrijven. Dat betekent dat het boek zich kan ontwikkelen in welke richting dan ook, want het einde staat niet vast. Beide manieren hebben hun voor- en nadelen, want waar ik de zogenaamde climax in “de ontdekking van de hemel” nogal tegen vind vallen, houdt “de tweede man” gewoon op. Er is wel een einde, maar dat is zeker geen eindpunt. Er kunnen in de toekomst nog verschillende dingen gebeuren. Het zou kunnen dat Robert zich dood drinkt, maar het is net zo (on)waarschijnlijk dat hij eindelijk van zijn ervaringen heeft geleerd, zodat hij wel de juiste keuze maakt.
Nog een verschilpunt is de insteek. Meijsing gaat uit van één mensenleven. Eén persoon die fouten kan maken of rechtzetten. Eén specifiek iemand die alles ineen kan laten storten of tot grote hoogten kan tillen. Mulisch daarentegen gaat uit van de geschiedenis van de mensheid. Voor alles wat hij schrijft is in het verleden een basis gelegd en zijn beschrijvingen zijn weer de basis voor de toekomst. Dat is ook de reden dat hij ondanks zijn zorgvuldige documentatie geen voorspelling geeft over het lot van de mensheid. Zijn boek laat eens temeer zien dat we nooit weten wat er komen gaat, al plannen wij mensen alles zo precies mogelijk. Sterker nog, hij geeft aan dat elke dag je laatste kan zijn, want de Chef mocht eens besluiten dat je al teveel weet of te weten dreigt te komen. “Kennis is macht” zei Francis Bacon, maar teveel kennis kan ook tot je ondergang leiden, voegt Mulisch daar fijntjes aan toe.
Ondanks deze verschillen, lijken de beide boeken zeer sterk op elkaar. Zowel in structuur, als in thematiek en in de personages. De onderwerpen zijn hetzelfde, zelfs de schrijfstijl komt enigszins overeen. Het boek van Mulisch is dikker, maar dat komt voornamelijk omdat hij een paar hoofdpersonen meer heeft en omdat hij nog exhibitionistischer schrijft dan Meijsing. Aangezien het boek van Meijsing acht jaar later is verschenen dan dat van Mulisch, acht ik het waarschijnlijk dat zij enigszins beïnvloed is, door “de ontdekking van de hemel”. Het is in ieder geval zeker dat zij het boek van Mulisch zorgvuldig heeft gelezen, want één van de recensies over “de ontdekking van de hemel” is geschreven door Doeschka Meijsing zelf. Van plagiaat zou ik nog niet willen spreken, maar opvallend zijn de overeenkomsten wel. Toch heb ik het boek in geen enkele recensie vergeleken zien worden met het werk van Mulisch. Zijn naam valt alleen heel even in de laatste alinea van een interview, waarin zij aangeeft dat het werk van de auteur van “de ontdekking van de hemel” haar soms tot inzicht brengt. En dat terwijl elke zichzelf respecterende recensent het boek van Mulisch toch op zijn minst één keer gelezen zal hebben.
Mijn mening
De tweede man
Ik vind de tweede man een heel erg mooi boek. Er is eigenlijk maar één echte hoofdpersoon en zijn karakter is dan ook tot in de details uitgewerkt. Zo lezen we precies wat de relatie tussen Robert en Alexander was. “’Ik heb hem drie keer in mijn leven ontmoet,’ zeik ik bitter. ‘De rest van de tijd zag ik uit naar de volgende ontmoeting. Ik heb alleen maar op hem gewacht.’” bladzijde 34. Ook de thematiek van de ontdekking zou ik heel erg mooi gevonden hebben, als ik niet eerst “de ontdekking van de hemel” zou hebben gelezen. De manier waarop Meijsing het thema uitwerkt, doet mij toch teveel denken aan Mulisch’ opus magnum. Wel heel sprankelend is de manier waarop zij de omgeving van de hoofdpersoon uitwerkt. Dit komt met name naar voren in de tijd dat Robert op Chronos Chrysios aanwezig is. Hij laat het huis verbouwen en hoewel hij de baas zou moeten zijn, komt dat toch niet helemaal naar voren. Hij is meestal net niet genoeg op de hoogte voor een goed oordeel. Het volgende fragment onderstreept dat zeer goed. “’He asks too much’ zie hij. ‘Bied eenderde meer, ‘ zei ik, ‘en zeg hem dat we het beeld van de heilige Vasileios erop zullen zetten, wie dat ook mag zijn’. ‘You don’t understand,’ zei Grygory en hij wendde zich weer tot de pope. ‘Wat heb je nu tegen hem gezegd?’ vroeg ik toen we hartelijk afscheid hadden genomen van de pope en weer op huis aan reden. ‘We can have them for nothing,’ zei Grygory, ‘I tell hem you will buy him a television for his wife and children.’ bladzijde 319.
De structuur van het boek vind ik heel geslaagd. De strakke indeling in delen maakt het een overzichtelijk boek om te lezen. Bovendien is het zo eenvoudig om een leuke passage nog eens terug te vinden. De hoofdstukken dragen titels die zeer duidelijk verwijzen naar de inhoud en ook dat helpt om het boek te kunnen begrijpen.
Overigens zit er wel een storende fout in het boek. Het derde hoofdstuk heet “dyslexie” en er wordt uitgelegd dat de hoofdpersoon moeite heeft met getallen. Dat heet echter dyscalculie, want een persoon met dyslexie heeft moeite met het schrijven en lezen en dat zou voor een dichter wel erg belemmerend werken.
Al met al een uitstekend boek, maar ik ben meer een fan van Mulisch.
De ontdekking van de hemel
De ontdekking van de hemel had ik al een keer gelezen voordat ik het boek voor mijn moderne kern uitkoos. Het feit dat ik de moeite neem deze 900 pagina’s tellende roman in een uiterst drukke periode te herlezen, geeft mijn mening al aardig weer. Dit boek behoort absoluut tot mijn favorieten, ondanks of misschien juist dankzij het feit dat het geen boek is om eventjes door te lezen. Ik heb een ontzettende hekel aan de arrogantie die Mulisch tentoonstelt als hij beweert dat hij de beste schrijver van Nederland is, maar ik kan het helaas niet ontkennen. Buiten dat ik Mulisch’ manier van schrijven sowieso al geweldig vind, vind ik “de ontdekking van de hemel” toch wel het hoogtepunt tot nu toe. Zijn personages zijn bijzonder goed uitgewerkt en ze hebben allemaal een volledig eigen karakter. Zo is Max uitgesproken ordelijk en Onno is daar het tegenovergestelde van. Ada lijkt meer op Max, maar kiest uiteindelijk toch voor Onno.
Met de thematiek is het al net zo. Die is bijzonder origineel en dan ook nog zo uitgewerkt, dat niemand anders hem dat op deze manier zou nadoen. Bovendien integreert Mulisch zijn kennis haast ongemerkt in zijn verhaal. Dit komt prachtig tot uiting in het gesprek dat Ada en Onno hebben na het bekend worden van de zwangerschap van Ada. “’Hoe groot zou het nu zijn? Een millimeter? Twee?’ ‘Zoiets als een belletje kikkerdril, denk ik. Net zoals jij op die leeftijd.’ ‘Wil je je misschien matigen? Ik een belletje kikkerdril… je lijkt wel gek. Ik ben spontaan ontsprongen aan de fontanel van mijn moeder, in vol ornaat, met schild en speer […]’”. bladzijde 267. Dit verwijst natuurlijk overduidelijk naar de geboorte van Pallas Athene (de Griekse godin van de wijsheid). Het hele boek staat vol met dit soort verwijzingen en ik moet bekennen dat ik er een paar heb nagezocht, omdat ik het niet kon uitstaan dat ik een verwijzing herkende die ik niet kon thuisbrengen.
Ook de structuur in dit boek is uitstekend. De vier delen herbergen elk een apart deel van het verhaal en wat ik heel bijzonder vind, is dat de werkelijke hoofdpersoon pas na 32 hoofdstukken wordt geïntroduceerd. Mulisch laat in ruim 900 pagina’s niets, maar dan ook niets aan het toeval over. Het enige teleurstellende vind ik het einde, want juist daar mist het boek kracht. De slotscène is tamelijk vergezocht en bovendien is hij lastig te volgen. Juist de scène die zou moeten blijven hangen, is nogal zwak. Maar op een boek van 900 bladzijden, vind ik niet dat 10 bladzijden voor een negatieve mening mogen zorgen en als ik het boek herlees, stop ik gewoon bij het voorlaatste hoofdstuk. Een fantastisch boek, dat zeker bij mijn favorieten hoort en blijft horen.
Literatuur
primaire literatuur
Meijsing, Doeschka De tweede man 2000, Querido, Amsterdam, eerste druk
Mulisch, Harry De ontdekking van de hemel 1992, De bezige bij, Amsterdam, zevenendertigste druk
secundaire literatuur
Dijk, Yra van Nu ga ik vijftig jaar niet drinken, in De Volkskrant van 3 maart 2000 (interview met Doeschka Meijsing)
Heumakers, Arnold Engelenopdracht maakt aarde tot proeftuin, in De volkskrant van 16 oktober 1992 (recensie “de ontdekking van de hemel”)
Meijer, Ischa De buitenstaander, in Intermagazine van april 1983 (interview met Harry Mulisch)
Meijsing, Doeschka Lichtflits in de tijd, in Elsevier van 24 oktober 1992 (recensie “de ontdekking van de hemel”)
Truijens, Aleid De broer die nooit kwam, in De Volkskrant van 25 februari 2000 (recensie “de tweede man”)
Vullings, Jeroen De tweede man, in Vrij Nederland (recensie “de tweede man”)
Secundaire literatuur over “de tweede man”
Nu ga ik vijftig jaar niet drinken
Dit interview werpt wel een ander licht op de zaak. Ikzelf heb het mechanisme van de tweede man als totaal vaststaand gezien, terwijl Meijsing juist vindt dat het voortdurend wisselt. Een ander verschil tussen onze interpretaties is dat ik het einde als open beschouwde, maar Meijsing zelf vindt dat het juist overduidelijk is dat dit nu echt het einde is voor Robert.
Overigens had ik van dit interview de koppen al van tevoren gelezen en daaruit heb ik gehaald dat de alcoholverslavingen in het boek enigszins autobiografisch zijn.
De broer die nooit kwam
Deze recensie voegt weinig toe aan mijn interpretatie en haalt hem ook niet onderuit. Dit komt doordat de recensent simpelweg een ander insteek kiest. Hij kiest de insteek van de alcohol en vindt dat dat het hoofdthema van het boek is. Ik ben het daar niet mee eens om de eenvoudige reden dat ik vind dat de alcohol een middel is om Robert voor te stellen als de eeuwige tweede. De recensent vindt de alcohol juist een doel op zich en dat lijkt me veel te vergezocht. Ik blijf erbij dat het hoofdthema dat van “de tweede man” is en het thema “alcohol” komt in de topvijf niet eens voor. Wel heeft deze recensent de allermooiste omschrijving van wat de tweede man zijn, inhoudt: “de man die alles kon, maar nergens de beste in was”. Ik denk dat hij hiermee de ultieme gedachte van die boek blootlegt, al presenteert hij dit als een zijdelingse opmerking.
De tweede man
Deze recensent maakt heel wat opmerkingen die voor mij nuttig zijn. Ten eerste haalt hij het begrip “tijd” aan. Hij legt uit dat dat tot tweemaal toe vrij letterlijk wordt neergezet, doordat Robert zijn horloge verliest. Ook schijnt de vertaling van de naam van de villa van Alexander “Chronos Chrysios” Gouden Tijd te betekenen. En die naam is meer dan waar, want de enige periode dat Robert de illusie heeft dat hij werkelijk iets betekent, is de periode waarin hij in de voetsporen van Alexander treedt en het huis laat opknappen.
Ook vind ik de term “gelaagd” zeer treffend, want deze roman heeft inderdaad verschillende niveau’s. Ik doel daarbij niet alleen op de verschillende verhaallijnen, zoals de recensent, maar ook op de manieren waarop je de roman kunt lezen. Ten eerste kun je het lezen als een eenvoudig verhaal, zonder al te veel complicaties. Ten tweede kun je het lezen als een eenvoudig verhaal met enkele herkenningspunten uit het verleden en ten derde kun je het lezen zoals de roman werkelijk geschreven is, namelijk als een hoogstaand meesterwerk dat barst van de verwijzingen naar allerhande zaken uit de wereldgeschiedenis, de klassieken en de literatuur. Ik hoop van harte dat ik tot de laatste groep behoor of tenminste tot de tweede.
Argumenten
De broer die nooit kwam
“Het is een prachtig melancholiek personage, deze Sam met zijn verhalen over zijn zingende moeder in het huishoudelijke-artikelenwinkeltje in Baltimore, over de bandleider die, omdat hij zijn succes niet aankon, zijn bandleden belasterde”. Dit is een emotivistisch argument, want de recensent geeft haar eigen subjectieve mening over het personage. Ik ben het wel met dit argument eens, maar ik vind dat hij teveel nadruk krijgt. Robert en Alexander acht ik beiden toch wel een stuk belangrijker dan deze dronkelap, zelfs al heeft hij ongetwijfeld grote invloed op het verdere leven van Robert.
“Daar gaan we weer, denk je dan, weer zo’n passage die klinkt als een keurige gymnasiale vertaling […]. Dat gebeurt niet. Gelukkig niet.” Dit is een moreel argument, want de recensent beoordeelt een manier van schrijven naar zijn eigen waarden en normen. Ik vind het argument nogal uit de lucht komen, want ik vind het boek zeker van hogere kwaliteit dan de vertalingen van Caesar, Ovidius en Catullus zit te maken.
De tweede man
“Maar Roberts tragiek, zijn liefdesverdriet, de zuigkracht van zijn alcoholisme en zijn down and out-ellende zijn ronduit emotionerend”. Dit is een emotivistisch argument en de recensent laat dat duidelijk blijken. Ik ben het niet met de schrijver eens, maar ik raak sowieso niet zo snel geëmotioneerd bij het lezen van een boek. Ik kan een boek wel mooi vinden of een handeling goed- of afkeuren, maar echt geëmotioneerd, nee.
“Doeschka Meijsing (1947) kiest in haar complexe roman De tweede man gelukkig voor een fantasievollere optie”. Dit is zowel een structureel als een moreel argument. De complexiteit van dit boek kan ik alleen maar onderschrijven, dat is wat deze roman zo aantrekkelijk maakt. Met het morele argument kan ik het ook alleen maar eens zijn. Het bovenstaande argument volgt op de vraag wat mensen gaan doen als ze opeens in het bezit zijn van veel geld. Daarop volgt het antwoordt: “eenvoudig verder leven en niets tegen de buren zeggen” en daarop volgt het bovenstaande argument. Natuurlijk ben ik het eens met dit argument, want anders had er geen roman gelegen.
Uitspraken
Doeschka Meijsing zegt zelf: “Het is een zeer negatief boek. Ik vind het einde kei- en keihard”. Ik vind dit een grappige uitspraak, omdat ik het einde juist heel open vond. Volgens mijn interpretatie stonden alle mogelijkheden nog open en kon er juist van alles gebeuren. Sterker nog ik stelde zelfs dat het misschien nog goed zou komen met Robert.
Nog een uitspraak van Doeschka Meijsing: “Literatuur helpt nooit”. Ik ben het daar absoluut mee oneens, want het simpele feit dat je even in een andere wereld bent als je leest kan ervoor zorgen dat je een andere kijk op bepaalde zaken krijgt of anders gewoon een beter humeur.
Aleid Truijens zegt in haar recensie dat “De tweede man” een geschiedenis van een ondergang is. Ook zij vind het einde dus ook het totale einde voor Robert. Misschien ben ik wel te optimistisch over het lot van mensen.
Ook zegt zij in deze recensie dat Meijsing “met pijnlijk inzicht toont hoe Robert kortstondig herleeft”. Ik had in mijn interpretatie exact hetzelfde staan. Namelijk dat Robert alleen dan het gevoel heeft dat de baas is, net voor hij weer op een verschrikkelijke manier overvleugeld wordt.
Jeroen Vullings schrijft: “In de rest van het verhaal ontbreekt zulke uitleg en bronvermelding, maar de hint is begrepen: het gaat in De tweede man om essentiëlere zaken dan zulke intellectuele zelfbevrediging”. Ik ben het oneens met deze recensent. Ik denk juist wel dat Meijsing hiermee etaleert was ze allemaal wel niet kan en weet. En daar is in principe niets mis mee, maar hij lijkt me niet juist het volledig te ontkennen.
Secundaire literatuur over “de ontdekking van de hemel”
Engelenopdracht maakt aarde tot proeftuin
In grote lijnen ben ik het erg met deze recensie eens. Inderdaad herken ik het nodige uit andere boeken van Mulisch en hij perfectioneert zijn exhibitionistische stijl. Aan De compositie van de wereld ben ik nog niet toegekomen, maar zo te lezen is dat ook een aanrader.
Overigens ben ik het op het gebied van de ‘boeiende delen’ wel oneens met de recensent. Hij vindt dat het eerste gedeelte te traag is, maar dat het laatste deel wel enorm boeiend is. Ik heb precies de tegenovergestelde mening. Ik vind het eerste deel van de roman geweldig. De dialogen tussen Onno en Max die de recensent niet scherp genoeg vindt, vind ik juist geweldig. Ik vind het tweede deel van het boek juist wat minder, omdat Mulisch conclusies trekt en laat trekken die afleiden van het werkelijke verhaal en er verder niet aan bijdragen. Voor de rest vind ik dat deze recensent zijn huiswerk uitstekend heeft gedaan, met als prettige bijkomstigheid dat ik het met hem eens ben.
Lichtflits in de tijd
Ik was erg geïnteresseerd in deze recensie. De recensent is namelijk Doeschka Meijsing, de auteur van het andere boek van mijn moderne kern. Ik gaf in mijn interpretatie aan dat de overeenkomsten tussen haar boek en dat van Mulisch wel erg groot waren. Nu ik deze recensie heb gelezen, sterkt dat mij in mijn oordeel dat ze toch wel het een en ander heeft opgepikt van Harry Mulisch. In deze recensie geeft ze niet echt een waarde-oordeel, maar wel een zeer uitgebreide beschrijving op het gebied van structuur en verwijzingen. Dat zijn de gebieden waarop haar boek het meest overeenkomt met dat van Mulisch. Ze vindt het een goed boek en daar ben ik het mee eens, maar iets verrassends komt er voor mij niet uit.
De buitenstaander
Dit is een interview met Harry Mulisch dat 9 jaar voor het verschijnen van De ontdekking van de hemel is verschenen. Er staan dus geen directe verwijzingen in, maar omdat door Mulisch’ hele werk, steeds dezelfde thema’s terugkeren, vond ik dat dit diepte-interview toch wel wat nieuw licht op de zaken kon werpen. Mulisch zegt zelfs letterlijk: “nee, ik ga tot het einde van het alles, dus ver voorbij het eind van de mensheid”. Dit was voor mij een reden om De ontdekking van de hemel tot een van de beste Nederlandse boeken ooit te nomineren. Hoewel er maar 18 jaar beschreven wordt in het boek (de leeftijd waarop je volwassen wordt, zou dat toeval zijn?) lijkt het veel meer te zijn door het betrekken van allerlei filosofische en geschiedkundige zaken.
Mulisch zegt ook nog iets over zijn eigen doelen: “Ik ambieer een schrijverschap dat alle genres omvat”. Ik denk dat dat de kracht van Mulisch is. Hij schrijft een boek zowel als fictieschrijver als als non-fictieschrijver. Hij is chroniqueur, scriptschrijver en speechschrijver. Maar in de eerste plaats, voor alles is hij schrijver. Wat mij verder opviel aan dit interview is de volgende uitspraak: “Die passie voor de geschiedenis van de natuurwetenschappen heeft met nooit verlaten. Ik lees alle boeken die daarover verschijnen”. Deze uitspraak intrigeerde me, omdat Mulisch een andere uitspraak te pas en te onpas gebruikt om onder lastige vragen over de vergelijking van zijn boeken met die van anderen uit te komen. Hij zegt regelmatig: “Ik ben een schrijver, geen lezer”. Blijkbaar leest Mulisch toch regelmatig wat boeken. Of dat nu literatuur is of niet, ik ben er inmiddels van overtuigd dat hij zijn ‘niet-lezerschap’ behoorlijk overdrijft, teneinde niet met lastige vragen te worden lastiggevallen.
Argumenten
Engelenopdracht maakt aarde tot proeftuin
“Want eerlijk gezegd: De ontdekking van de hemel komt nogal moeizaam op gang”. Dit is een realistisch argument, omdat de recensent heel concreet aangeeft wat er volgens hem aan het boek schort. Ik ben het niet met hem eens, sterker nog, ik vind het eerste deel van het boek het allerbeste op de intermezzo’s met de Chef na dan.
“Toch kan De ontdekking van de hemel niet zonder meer als een sleutelroman worden beschouwd. Daarvoor zijn de verschillen met een echte biografie te groot”. Dit is een intentioneel argument, want de recensent gaat ervan uit dat de schrijver De ontdekking van de hemel niet heeft bedoeld als een autobiografie. Ik denk dat de recensent daar terecht van uitgaat, want buiten dat dit overduidelijk fictie is, zou Mulisch een autobiografie zeker niet minder dan een bladzijde of 1000 laten zijn en waarschijnlijk nog wel meer.
Lichtflits in de tijd
“In de ontdekking van de hemel heeft Mulisch al zijn vroegere en later thema’s zo uitbundig bijeengebracht, dat het verhaal een lichtflits in de tijd lijkt”. Dit is een vernieuwingsargument, want het slaat terug op eerder werk van Mulisch. Ik denk dat Meijsing hier een punt heeft, want inderdaad zitten er zeer veel bekende zaken in De ontdekking van de hemel, die hier allemaal samenkomen.
“Maar het moet gezegd dat Mulisch alle eer aan het personage Onno schenkt, die de hele roman door een round and full character blijft, terwijl Max als briljant en monomaan sterrenkundige minder uit de verf komt”. Dit is een moreel argument, want Meijsing geeft een waarde-oordeel. Ik ben het overigens niet met haar eens, want ik verbaasde me er juist over hoe een schrijver uit de alfa-hoek, zo briljant een beta-wetenschapper weet neer te zetten.
Uitspraken
“In De ontdekking van de hemel heeft Mulisch al zijn vroegere en later thema’s zo uitbundig bijeengebracht, dat het verhaal een lichtflits in de tijd lijkt. Het kan niet zo gebeurd zijn. Het had zo gebeurd moeten zijn. Het is zo gebeurd in een boek dat geschreven is, Mulisch’ meesterwerk dat ons lachen doet. Maar het is de lach van Mulisch, de duivelse tovenaar onder de schrijvers”.
“Als de hel dit filiaal op aarde had, waar was dan dat van de hemel? (Auswitz)”
“Die passie voor de geschiedenis van de natuurwetenschappen heeft me nooit verlaten. Ik lees alle boeken die daarover verschijnen”.
Met name de eerste twee uitspraken sterken me in mijn overtuiging dat De ontdekking van de hemel een krankzinnig boek is. Eigenlijk is het maar met één boek dat ik ken te vergelijken, namelijk “De torens van Februari” van Tonke Dragt. Mulisch heeft dezelfde soort gedachtekronkels als Dragt, maar Dragt schrijft echte fictie en dat van Mulisch is soms erg verwant aan de werkelijkheid.
Poëzie
Opdracht 2 “Wat is poëzie”
Poëzie
zijn je gedachten
gegoten in
een strakke vorm
Opdracht 8 “betekenis”
a)Volgens mij gaat het gedicht van Herman de Coninck over de sterfelijkheid van mensen. Hij zegt dat je je eigen dood kunt zien aankomen als je je bewust kunt worden van de wereld om je heen. Volgens hem moet je vooruit kijken en het verleden achter je laten. Kortom, je moet elke dag leven alsof het je laatste is.
c) Ik denk dat Komrij een hele mooie interpretatie heeft gemaakt. Ik heb zelf ook over het thema vernieuwing zitten denken, maar uiteindelijk ben ik tot de conclusie gekomen dat het wel degelijk een “carpe diem” en een “memento mori” is. Dat zit voor mij in de regels: “Om overmorgen iets te hebben achtergelaten. Daar moet je vandaag voor zorgen.” Als je werkelijk wil vernieuwen, wil je niet iets uit je verleden meenemen, dus dan moet je niet iets gaan achterlaten. Dat overmorgen is voor mij een sprong over je dood. Als je werkelijk onsterfelijk wil worden, dan moet je elke dag iets achterlaten, zodat er de dag na je dood nog iets van je over is. Dat hoeft natuurlijk niet letterlijk te zijn. Een wijze uitspraak of een goede grap kun je ook achterlaten en dat blijft natuurlijk wel langer hangen dan een dag. Het begrip dag staat hier alleen voor de periode na vandaag. Waarin vandaag je leven is en na vandaag je dood.
Opdracht 1 “januari”
Ik denk dat de indeling wel klopt met de inhoud, want de dichter springt van de hak op de tak en door de zeer korte strofen, wordt er toch maar één onderwerp per strofe behandeld. Door het gedicht in langere strofen te zetten zou de inhoud gedeeltelijk verloren gaan.
Opdracht 11 “sterfbed”
Het rijmschema van het gedicht “sterfbed” van Jean Pierre Rawie is een sonnet. Dat is te zien aan verschillende kenmerken. Het opvallendst is de strofe-indeling. Het gedicht bestaat uit twee kwatrijnen en twee terzetten, in totaal veertien regels. Ook het rijmschema is heel kenmerkend voor een sonnet, namelijk abba/baab/cdd/cdc.
Dit gedicht kent ook een chute. De chute ligt in dit geval na het tweede kwatrijn. Daarvoor wordt een situatie beschreven, daarna een gedachte. Zo’n soort wending komt met name in traditionele sonnetten erg veel voor.
Woningloze
Voor mijn moderne kern heb ik geprobeerd om twee gedichten te vinden die enigszins aansluiten bij mijn boeken. Ik zal ze hieronder beschrijven en interpreteren. Beide gedichten komen uit het boekje Domweg gelukkig, in de Dapperstraat uit 1990.
Alleen in mijn gedichten kan ik wonen,
Nooit vond ik ergens anders onderdak;
Voor de eigen haard gevoelde ik nooit een zwak,
Een tent werd door den stormwind meegenomen.
Alleen in mijn gedichten kan ik wonen.
Zolang ik weet dat ik in wildernis,
In steppen, stad en woud dat onderkomen
Kan vinden, deert mij geen bekommernis.
Het zal lang duren, maar de tijd zal komen
Dat vóór den nacht mij de oude kracht ontbreekt
En tevergeefs om zachte woorden smeekt,
Waarmee ‘k weleer kon bouwen, en de aarde
Mij bergen moet en ik mij neerbuig naarde
Plek waar mijn graf in’t donker openbreekt.
J. Slauerhoff
Ik heb dit gedicht gekozen vanwege een kraakpand aan de binnenweg, waar ik woon. Toen ik nog op de basisschool zat, moest ik elke dag een tiental minuten over de binnenweg lopen. Halverwege de tocht naar school stonden een paar kleine huisjes, die al een hele tijd dichtgespijkerd waren. Pas later ben ik erachter gekomen waarom dat was. De eigenaar wilde namelijk nieuwbouw plegen, maar dat mocht niet van de gemeente. Daarom liet hij de huisje maar verloederen in de hoop dat hij wel nieuwbouw kon plegen als de huisjes onbewoonbaar verklaard werden. Overigens heeft hij verloren, hij werd verplicht tot het exact nabouwen van de huisjes.
Op een gegeven moment werd het pand gekraakt. Natuurlijk had de eigenaar daar wel rekening mee gehouden, maar hij had verwacht dat het o zo keurige Heemstede massaal in opstand zou komen. Dat gebeurde dus niet. Sterker nog de omwonenden waren de dichtgespijkerde huisjes zo zat, dat ze de krakers met open armen verwelkomden. Deze krakers hebben dan ook heel erg hun best gedaan om de gevel wat te verfraaien en dat hebben ze onder andere gedaan door de eerste twee strofen van het gedicht van Slauerhoff op de dichtgetimmerde ramen te schilderen. Elke ochtend kwam ik langs dat gedicht en de eerste strofe kende ik dan ook al uit mijn hoofd toen ik tien jaar was. Bovendien was het mijn eerste kennismaking met de wereld buiten het keurige en erg burgerlijke Heemstede.
Het eerste dat mij opviel toen ik het gedicht weer eens herlas, was dat het een sonnet is. Je ziet het niet direct, want de twee terzetten zijn samengevoegd tot een sextet. De eerste twee strofen zijn wel gewoon kwatrijnen. Hoewel het rijmschema enigszins afwijkt van het standaardschema voor een sonnet, is het toch overduidelijk een traditioneel gedicht, want de strofe-indeling klopt wel en er zit wel degelijk een eindrijmschema in het gedicht. Het eindrijmschema ziet er als volgt uit: abba/acac/addeed. Het gedicht is metrisch, want al je het hardop opleest hoor je duidelijk een terugkerend ritme.
In dit gedicht zitten twee verschillende soorten rijm. Het meest opvallend is uiteraard het eindrijm. Dit zie je bijvoorbeeld in de regels: “Nooit vond ik ergens anders onderdak / Voor de eigen haard gevoelde ik nooit een zwak”.
Ook zit er een voorbeeld van binnenrijm in. Namelijk in de regel: “Dat vóór den nacht mij de oude kracht ontbreekt”.
Het metrum is zeker geen eentonige dreun en het wordt regelmatig onderbroken door enjambementen. Het mooiste voorbeeld daarvan zijn absoluut de regels: “Waarmee ‘k weleer kon bouwen, en de aarde / Mij bergen moet[…]”.
In dit gedicht is bovendien sprake van verschillende soorten stijlfiguren. We zien bijvoorbeeld een personificatie van “de oude kracht” in regel 10 en “de aarde in regel” 13/14. Ook vinden we metonymie in regel 3. “Voor de eigen haard gevoelde ik nooit een zwak is een voorbeeld van pars pro toto. Bovendien is de haard of het huis hier een symbool voor een burgerlijk leven. In regel 7 zit ook nog een trikolon, namelijk: “in steppen, stad en woud”. “wonen” is in de eerste regel trouwens figuurlijk gebruikt. Het gaat hier met name om gelukkig zijn of thuisvoelen.
Er valt over te twisten of dit een open of een gesloten gedicht is, maar ik neig naar het eerste, omdat de betekenis vrij snel duidelijk is, zelfs al wordt er wat beeldspraak gebruikt en maken de enjambementen het lastig om het gedicht te lezen.
De titel van dit gedicht is zeer belangrijk voor de interpretatie. De titel “woningloze” stuurt de lezer direct de goede kant op, want volgens mij gaat dit gedicht over een dichter die niet kan aarden in het doorsnee burgerlijke leven dat de meeste mensen leven. Hij beschrijft dat hij met zijn gedichten vlucht uit de wereld die we allemaal goed kennen, omdat hij zich nergens thuisvoelt. Dit alles staat in strofe 1, waarbij de tent duidt op het laatste restje bescherming. Hoewel de schrijver zich niet thuisvoelt in de “gewone grote mensenwereld” voelt hij zich niet verlaten. Hij heeft zijn gedichten en kan daar alles beleven wat hij maar wil. Bovendien kan hij zo de hele wereld en zijn fantasie doorreizen met zijn eigen reisplan, benodigdheden en wensen. De hele wereld wordt gesymboliseerd door “Steppen, stad en woud”, drie toch wel zeer verschillende plaatsen op aarde. Hoewel de schrijver blijkbaar een dromer is, want hij kan alleen aarden in zijn zelfbedachte wereld, denkt hij toch wel vooruit. Hij realiseert zich dat er eens een tijd komt waarin hij niet meer rond kan zwerven vanwege zijn gezondheid. Ondanks al die fantasieën toch nog een realistisch beeld op de werkelijkheid dat is de ware levenskunstenaar.
Ik vind dit gedicht werkelijk prachtig, ook vanwege de bijzondere betekenis die het voor me heeft. Bovendien zit het technisch heel erg goed in elkaar met prachtige enjambementen en een keurig metrum. Dit gedicht past trouwens ook nog prima bij de twee boeken van mijn moderne kern. In “de tweede man” is de hoofdpersoon een dichter, wiens leven totaal verandert en die een schrijver wenst te worden. Vaak stijgen schrijvers ook tot grotere hoogten dan dichters, maar dat is niet terecht, want het schrijven van een goed gedicht is verschrikkelijk moeilijk. Ook hij kan niet aarden in een wereld die niet te maken heeft met zijn oude vertrouwde leventje, beheerst door gedichten en ook hij gaat zwerven. In “de ontdekking van de hemel” gaat één van de hoofdpersonen (taalkundige van beroep) ook zwerven, net zolang totdat zijn zoon hem vindt.
Een prachtig thema en vakkundig uitgevoerd ook nog. Kortom een dijk van een gedicht.
De tuinman en de dood
EEN PERZISCH EDELMAN
Van morgen ijlt mijn tuinman, wit van schrik,
Mijn woning in: ‘Heer, Heer, éen ogenblik!
Ginds in de rooshof, snoeide ik loot na loot
Toen keek ik achter mij. Daar stond de Dood.
Ik schrok, en haastte mij langs de andere kant,
Maar zag nog juist de dreiging van zijn hand.
Meester, uw paard, en laat mij spoorslags gaan,
Voor de avond nog bereik ik Ispahaan!’ –
Van middag (lang reeds was hij heengespoed)
Heb ik in ’t cederpark de Dood ontmoet.
‘Waarom,’ zo vraag ik, want hij wacht en zwijgt,
‘Hebt gij van morgen vroeg mijn knecht gedreigd?’
Glimlachend antwoordt hij: ‘Geen dreiging was ‘t,
Waarvoor uw tuinman vlood. Ik was verrast,
Toen ‘k ’s morgens hier nog stil aan ’t werk zag staan,
Die ‘k ’s avonds halen moest in Ispahaan.’
Dit gedicht heb ik gekozen vanwege het thema. Ik vind het een prachtig gegeven dat mensen wegvluchten voor de dood en daarom juist in zijn armen vluchten. Als je tijd is gekomen, kun je er toch niets meer aan doen. Daarbij vind ik de indeling erg prettig. De verdeling in distichons is eenvoudig leesbaar, waardoor je je volkomen kunt concentreren op de inhoud.
Dit gedicht in een traditioneel gedicht, want het heeft een regelmatige strofe-indeling en een al even regelmatig rijmschema. Het gedicht is verdeelt in distichons en het heeft gepaard rijm. Het rijmschema is dus aa/bb/cc/dd/ee/ff/gg/dd. Dit gedicht bezit dus eindrijm. Dit zit in elke willekeurige strofe zoals: “Van morgen ijlt mijn tuinman, wit van schrik,/Mijn woning in: ‘Heer, Heer, éen ogenblik!”.
In dit gedicht zitten enkele onvoorspelbare momenten die het voordragen lastig maken. Een van die momenten zit in de voorlaatste strofe: “Glimlachend antwoordt hij: ‘geen dreiging was ‘t,/ Waarvoor uw tuinman vlood. Ik was verrast.” In de eerste strofe is ook nog een enjambement te vinden: “Van morgen ijlt mijn tuinman, wit van schrik, / Mijn woning in: ‘Heer, Heer, éen ogenblik!”. Het werkwoord ijlen kan namelijk gebruikt worden van “snel bewegen” of in de zin van “wartaal uitslaan”. Het lijkt in eerste instantie de tweede betekenis te krijgen, maar dat blijkt in de tweede regel dan niet zo te zijn.
In dit gedicht zitten ook nog enkele stijlfiguren. De meest opvallende is uiteraard de personificatie. De dood wordt hier voorgesteld als zijnde een mens. In de literatuur komt deze personificatie heel erg vaak voor. Een tweede stijlfiguur is de antithese in de laatste strofe. Hier worden de ochtend en de avond tegenover elkaar geplaatst. Bovendien worden het werk en de dood ook nog als tegenstelling gezien.
Dit gedicht is zeer zeker een open gedicht. Het leest als zou het proza zijn en de betekenis wordt ook ogenblikkelijk duidelijk. Zelfs het thema ligt er dik bovenop zonder gekunsteld te lijken. Dit wordt gedeeltelijk veroorzaakt door het gebruik van distichons. De tweeregelige strofen maken het gedicht makkelijk leesbaar, doordat je ogen niet over de tekst hoeven dwalen. Bovendien kan er bijna een samenvatting worden gemaakt van het verhaal, omdat elk onderdeel slechts twee regels lang hoeft te zijn.
De titel heeft in dit gedicht wat minder functie, het is meer een korte omschrijving van de inhoudt dan dat het noodzakelijk is voor de interpretatie. Het gedicht vertelt het verhaal van een tuinman die de dood aanschouwt. Hij smeekt zijn meester weg te mogen gaan naar een ver oord om aan de dood te ontsnappen. Lang nadat hij is verdwenen, ziet zijn meester de dood en spreekt hem aan. De dood vertelt dat hij verbaasd was dat de tuinman ’s ochtends nog rustig aan het werk was, terwijl hij hem ’s avonds in een ver oord zou moeten ophalen.
Ik vind het een heel mooi gedicht, vooral vanwege het thema. Ik noemde het al eerder, mensen vluchten weg voor hun lot, maar aan het lot ontsnap je toch niet.
Het lijkt nogal eenvoudig van vorm, maar niettemin zit er een heel verhaal verborgen in die zestien regels.
Literatuurlijst inclusief poëzie
Poëzie
Beide gedichten komen uit het volgende verzamelwerk:
Aarts C.J. en Etten, M.C. van, Domweg gelukkig in de Dapperstraat, Bakker, Amsterdam 1990, eerste druk
Eyck, P.N van, De tuinman en de dood, 1925
Slauerhoff, J., Woningloze, 1934
primaire literatuur
Meijsing, Doeschka De tweede man 2000, Querido, Amsterdam, eerste druk
Mulisch, Harry De ontdekking van de hemel 1992, De bezige bij, Amsterdam, zevenendertigste druk
secundaire literatuur
Dijk, Yra van Nu ga ik vijftig jaar niet drinken, in De Volkskrant van 3 maart 2000 (interview met Doeschka Meijsing)
Heumakers, Arnold Engelenopdracht maakt aarde tot proeftuin, in De volkskrant van 16 oktober 1992 (recensie “de ontdekking van de hemel”)
Meijer, Ischa De buitenstaander, in Intermagazine van april 1983 (interview met Harry Mulisch)
Meijsing, Doeschka Lichtflits in de tijd, in Elsevier van 24 oktober 1992 (recensie “de ontdekking van de hemel”)
Truijens, Aleid De broer die nooit kwam, in De Volkskrant van 25 februari 2000 (recensie “de tweede man”)
Vullings, Jeroen De tweede man, in Vrij Nederland (recensie “de tweede man”)
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten