Soldaten in de loopgravenoorlog.|

26 oktober 2007
Fleur
***aders***
***postcode/plaats***
***School***
***klas***
***vak/ docent***
Voorwoord
Een voorwoord is eigenlijk een stukje vooraf om een babbeltje te houden. Net als dat docenten bij een les even beginnen met: “Hallo, is iedereen er? Nog iets leuks gedaan dit weekend? Nou ik wil het hier en hier even over hebben, omdat …. Dat leek me een goed idee.”
Bij een werkstuk is dat niet veel anders. Het vervelende is alleen dat je toch elke keer weer dat hele voorwoord moet verzinnen. Dat hele praatje vooraf, want het is natuurlijk net zoals bij een les, niet leuk om elke ochtend hetzelfde te vertellen. Niet voor lezers en luisteraars en niet voor de docent of mij.
Deze keer weet ik eigenlijk niet meer te zeggen dan dat ik dit werkstuk moest maken in opdracht van mijn geschiedenis docent ********. Hij heeft ook mijn onderwerp bepaald: ‘Soldaten in de eerste wereldoorlog’. Niet zomaar soldaten, maar wel die uit de loopgraven aan het westfront. Toen bleef er dus niet zoveel meer te kiezen over en ik heb van dit werkstuk dan ook maar letterlijk: ‘De soldaten in de loopgraven’ gemaakt, omdat ik eigenlijk alles wil weten en niet alleen iets over bijvoorbeeld Duitse soldaten. Ik vind het jammer dat we niet zelf iets mochten uitkiezen binnen een bepaald tijdvak. Dan kies je voor een onderwerp dat je het meeste boeit en dan heb je een snellere start. Dit onderwerp zou ik nooit zelf gekozen hebben, maar ik ben het steeds indrukwekkender en erger gaan vinden. Het interesseert me dus wel degelijk. Ik hoop dat u als lezer, na dit stukje werk, ook even stilstaat bij hoe afschuwelijk het eigenlijk allemaal was.
Ik houd het voorwoord deze keer dus vrij kort.
Fleur *******
Inhoud.
Voorwoord
Historische Inleiding
Probleemstelling
Hoofdstuk 1
Wie vochten er aan het westfront?
Hoofdstuk 2
Hoe ziet een loopgraaf en de omgeving van een loopgraaf eruit?
Hoofdstuk 3
Hoe kwamen de soldaten aan rust, ontspanning en troost?
Hoofdstuk 4
Hoe vochten de soldaten aan het westfront en welke wapens werden daarbij gebruikt?
Hoofdstuk 5
Wat zijn de meest voorkomende ziekten en kwalen die men opliep in de loopgraven?
Hoe werden deze behandeld??
Conclusie
Nawoord
De Brieven van Arthur
Bronnenlijst
Historische Inleiding
De tweede helft van de negentiende eeuw was een onrustige periode in Europa. Dat kwam onder andere door de industrialisatie. Door het uitvinden van de stoommachine veranderde de hele stedelijk agrarische samenleving in een industriële samenleving. In de stedelijk agrarische samenleving werd alles naar vraag gemaakt. Iemand vroeg om een paar schoenen, dan werden er schoenen gemaakt. Als iemand een nieuw tapijt wilde hebben, dan werd dat met de hand door vaklieden geweven. Door de fabrieken die massaal gingen produceren, werd dit overbodig. De producten van vaklieden waren duur in vergelijking met de producten die massaal uit de fabrieken kwamen. Op het platteland veranderde ook van alles. Zo kwamen er machines, waardoor er daar minder mensen nodig waren. De mensen die op het land geen werk meer hadden, trokken naar de steden. Zo werd een groot gedeelte van de bevolking werkloos. Die hele grote groep kon mooi plaats nemen in de fabrieken dachten de grote investeerders. Omdat er veel werklozen waren, konden fabrikanten goedkope arbeidskrachten inhuren. Als iemand het niet eens was met zijn lage salaris, dan was er altijd wel iemand anders die voor dat loon wel wilde werken. De werkomstandigheden waren ook nog eens heel erg slecht. Fabrikanten dachten alleen maar aan de winst en op werknemers bezuinigen was een makkelijke manier om die nog iets hoger te maken.
De macht lag in die tijd in handen van de liberalen. De hoofdgedachte van deze mensen was: “Iedereen werkt voor zijn eigen brood, vrije concurrentie!”, ook wel kapitalisme genoemd.
Om aan goedkope grondstoffen te komen voor het produceren van goederen in fabrieken, kon men het beste naar het buitenland gaan. De west Europese landen hadden koloniën in Afrika en Azië. Om aan nog meer grondstoffen te komen werden er nog meer koloniën gezocht in deze gebieden. Tussen verschillende landen ontstond een grote race om de meeste koloniën te bemachtigen. Het land met de meeste koloniën was aan de wereldmacht. Dat heeft voor de nodige confrontaties gezorgd, die uiteindelijk met een sisser zijn afgelopen. Frankrijk en Engeland begonnen zich namelijk beiden zorgen te maken over Duitsland en besloten het op een compromis te gooien in plaats van een gevecht. Duitsland was sinds 1871 weer een staat, die besloten had om in hoog tempo zijn achterstand in te halen op andere West Europese landen. Ze begonnen aan de bouw van fabrieken en oorlogsschepen, die al snel uitvoeren om ook koloniën te veroveren. Al snel ontstond er ook nog een versterkt gevoel van nationalisme. Mensen zagen hun land als het beste. Eigen land voor alles!
De spanningen werden steeds groter. Zeker voor Frankrijk dat aan Duitsland grenst. Frankrijk wilde daarom graag bondgenootschappen gaan sluiten. Eerst met Rusland en Engeland voegde zich daar later ook bij. Zo ontstond de Triple Entente. Niet veel later ontstond ook de Driebond. Dat was een bondgenootschap tussen Duitsland, Oostenrijk-Hongarije en Italië. Beiden bondgenootschappen dachten dat ze wel beter en sterker zouden zijn dan de ander en er hoefde maar iets te gebeuren of iedereen zou elkaar in de haren vliegen.
Dat gebeurde dan ook niet veel later. De aanleiding van de zaak was in het zuidoosten van Europa. Oostenrijk-Hongarije had Bosnië-Herzegovina, waar veel Serven wonen, geannexeerd. Servië wilde graag dat alle Serven in een staat zouden wonen, al zou die nog zo klein zijn.
Er waren organisaties, die dat doormiddel van acties en aanslagen gedaan probeerden te krijgen. Zo werd er door de ’Zwarte Hand’, een van die organisaties, een aanslag bedacht. De kroonprins van Oostenrijk-Hongarije en zijn vrouw zouden een bezoek brengen aan Sarajevo, de hoofdstad van Bosnië-Herzegovina. De man Gavrillo Princip is geslaagd in het plan. Op 27 juni 1914 werden de Kroonprins en zijn vrouw vermoord. Gavrillo werd gepakt kort na de aanslag. Oostenrijk-Hongarije gaf een deel van de schuld aan Servië en zei dat zij onderdak zouden bieden aan dit soort terroristen. Duitsland zag hier een kans en spoorde Oostenrijk-Hongarije aan om door te zetten. Niet veel later viel het land Servië binnen. Servië riep de hulp van Rusland in. Rusland hielp en deed nu ook een beroep op Frankrijk en Engeland vanwege het bondgenootschap. Zo kwam het dat door deze moord half Europa in oorlog raakte.

Gavrillo Princip
Duitsland deed er nog een schepje bovenop. Het dacht misschien de wereldmacht te kunnen bemachtigen als het nu Frankrijk en Rusland zou verslaan. Frankrijk werd aangevallen, maar niet aan de Duits-Franse grens. Het ‘Von Schlieffenplan’ werd gebruikt door de Duitsers. Hiermee hebben ze zich de Britten op de hals gehaald. De Belgen wilden neutraal blijven en in het ’Verdrag van Londen’ zouden de Britten dat garanderen. Duitsland besloot toen, zoals in het plan beschreven, via België Frankrijk aan te vallen. Nadat de Duitsers bij Leuven een derde van de stad hadden laten afbranden, waaronder de universiteitsbibliotheek waarin veel onvervangbare documenten lagen opgeslagen, konden de Britten niet anders meer dan aan Duitsland de oorlog verklaren. De Duitsers hebben in België zo’n vijfduizend burgers gedood en velen zijn gevlucht naar Nederland, waar ze overigens goed asiel hebben gekregen.
De bedoeling was, om zo snel mogelijk Parijs te veroveren via België. Dan zou heel Frankrijk al verslagen zijn. Frankrijk had het ‘Plan XVII’ aangenomen in 1903. Daarbij gingen ze er van uit dat Duitsland nooit via België zou durven binnen vallen, omdat het dan met Engeland in oorlog zou komen. Frankrijk dacht dus dat Duitsland zou aanvallen aan de Duistfranse grens en was dus eigenlijk slecht voorbereid. Ze maakten niet zo handig gebruik van de spoorwegen als Duitsland om het leger te vervoeren en hadden ook een bevolkingsgroei die stagneerde terwijl de bevolking van Duitsland ondertussen wel groeide en veel groter was. Daarbij was er niet in het plan opgenomen hoe ze de reserves zouden aanvoeren.
Het leek er dus op dat Duitsland goed in zijn plan zou slagen en dat ze na de inname van Parijs snel zouden kunnen oprukken naar Rusland om daar het gevecht met de Russen aan te gaan.
Dit verliep anders. Aan het westfront, in België, veranderde de bewegingsoorlog die de Duitsers wilden zien in een loopgravenoorlog. Die duurde zo’n vier jaar en zorgde voor miljoenen doden en vermisten.
Ondertussen bleek het Russische leger veel sneller gevechtsklaar dan verwacht. Duitsland raakte dus in oorlog op twee fronten, wat een behoorlijk drama was.
Aan het oostfront ging het wel beter voor de Duitsers. Er werden overwinningen behaald en de Russen stonden er slecht voor. Er waren genoeg mensen die het leger in konden, maar aan wapens komen was een probleem. Het gevolg was dat een paar mensen het met een wapen moest doen en dat werkte natuurlijk niet. Daarbij werden boeren ingezet om te vechten. Dat is niet handig, omdat je dan problemen krijgt met de voedselvoorzieningen in een land.
Alles liep dus behoorlijk in de soep voor de Russen. De communisten in het land grepen dit aan als een kans om de Tsaar af te zetten en namen de macht over. Dit was het begin van de communistische Sovjet Unie.
Aan het westfront kwam pas verandering toen de Amerikanen mee gingen vechten. Dit was ook weer de schuld van de Duitsers zelf. Er vond zich ondertussen namelijk ook nog een duikbotenoorlog tegen Engeland plaats. Hierbij werden niet alleen oorlogsschepen tot zinken gebracht met behulp van torpedo’s, maar er werd ook een Amerikaans passagiersschip aangevallen en tot zinken gebracht. Dit werd niet gepikt door de Amerikanen. Niet lang daarna zijn de Amerikanen de geallieerden te hulp geschoten. Dit betekende gelijk het einde van de oorlog. De Duitsers verloren en kort daarna werd de ‘Vrede van Versailles’ gesloten. Hierbij werden de Duitsers verantwoordelijk gehouden voor de gehele oorlog en moesten zij alle schade betalen van Frankrijk, Engeland, Italië en België. Daarbij werd het leger van Duitsland verkleind tot 100.000 man. Het gebied aan de franse grens, het Rijnland, moesten ze als onderpand aan Frankrijk geven en ze verloren nog meer grondgebied aan een nieuwe staat die was ontstaan, namelijk Polen. Duitsland werd dus zwaar gestraft.

Aanvalsplan van de Duitsers voor het Westfront
Probleem stelling
Hoofdvraag:
Hoe leefden soldaten die vochten in loopgraven aan het westfront in de Eerste Wereldoorlog?
Hoofdstuk 1.
Wie vochten er aan het westfront?
Hoofdstuk 2.
Hoe ziet een loopgraaf en de omgeving van een loopgraaf eruit?
Hoofdstuk 3.
Hoe kwamen de soldaten aan rust, ontspanning en troost?
Hoofdstuk 4.
Hoe vochten de soldaten aan het westfront en welke wapens werden daarbij gebruikt?
Hoofdstuk 5.
Wat zijn de meest voorkomende ziekten en kwalen die men opliep in de loopgraven?
Hoe werden deze behandeld?
Hoofdstuk 1.
Wie vochten er aan het westfront?
Aan het westfront vochten soldaten uit België, Engeland, Duitsland, Frankrijk en later ook uit Amerika. Dat waren jongens en mannen vanaf 16 jaar. De oudsten waren over de 50.
Er waren erg veel vrijwilligers die zich aanmeldden voor het leger. Door de industriële revolutie was een grote groep arme arbeiders en er waren veel werklozen. Er hing op veel plaatsen een sfeertje, waarin ‘niks te doen was’. Ook het geromantiseerde beeld van een oorlog speelde een grote rol. Er is wel een voorstelling van te maken wat er gebeurt als er oorlog uitbreekt. Er was ook een grote sociale druk. Je was niet echt een man als je niet ging vechten. Sommigen die besloten om niet te gaan kregen dan vaak een wit veertje van hun vriendin. Dat betekende: ‘Watje!’. Hiermee was de relatie dan ook meteen beëindigd. Door de net ingevoerde dienstplicht waren er ook veel rekruten. Velen die vochten waren slecht opgeleid.
Toch had vrijwel iedereen hoop door alle propaganda. Iedereen dacht dat hij de oorlog makkelijk zou winnen. Langer dan drie maanden zou het niet duren. ‘Voor de bladeren vallen thuis!’, dat soort uitspraken werden overal gedaan. Helaas bleek dit anders.
In totaal zullen er zo’n 64.929.000 soldaten hebben gevochten in de Eerste Wereldoorlog. Daarvan zijn 35.043.826 soldaten gestorven. Dat waren er 15.486.963 bij de Centralen (Bulgarije, Duitsland, Oostenrijk-Hongarije, en Turkije) en 19.556.863 bij de Geallieerden (Frankrijk, Engeland, België, Amerika, Italië, Portugal, Roemenië, Servië, Griekenland en Rusland). In de leeftijdsgroep van 20 tot 24 jaar zijn de meeste slachtoffers gevallen. Men spreekt ook wel eens van een verloren generatie.

Duitse soldaten die blij naar het westfront vertrekken op weg naar Parijs. De meeste soldaten die uit Duitsland kwamen, hoopten dat ze naar het westen mochten. Waarom? Om dezelfde reden waarom wij op vakantie gaan:
“We mogen naar het mooie Frankrijk!”
Hoofdstuk 2.
Hoe ziet een loopgraaf en de omgeving van een loopgraaf eruit?
Veel soldaten die in de loopgraven gevochten hebben, hebben erover geschreven. De situatie en hoe de oorlog alles kapot maakte. Dan hebben we het niet alleen over de mensenlevens, maar ook over het landschap. Soldaten die van begin af aan mee vochten, moesten de loopgraven uiteraard eerst graven. Zij zagen het landschap voor hun ogen veranderen. Een soldaat schreef:
'Toen in september, oktober, zelfs nog in november de regimenten zich ingroeven, had het terrein nog een vertrouwd aanzien, bomen waren nog bomen en huizen waren nog huizen. Maar geleidelijk veranderden huizen in ruïnes, die nog verder geruïneerd werden, bomen veranderden in kale skeletten, dood en gehavend, behangen met de parachutes van lichtkogels. De bodem veranderde van vruchtbare graanakkers in een kaal, modderig maanlandschap van kraters, waarin geen leven, behalve dat van de ratten, mogelijk was.'
De veranderingen van het land kwamen dus met het begin van de gevechten en het maken van de loopgraven.

Het graven van een loopgraaf was een heel werk. Eerst werd er een ondiepe schuttersput gemaakt. Daarbij werd een soldaat alleen beschermd voor het vlakke geweervuur. Vervolgens werden de putten dieper gemaakt, ongeveer 1,50 meter vanaf de borstwering (ook wel parapet). Nu was de soldaat ook beschermd tegen rond vliegende scherven van artilleriegranaten. Als laatste werden de putten door gegraven en verbonden met de putten van andere soldaten. Zo ontstond er dus een gang, een loopgraaf. Het zand uit de putten werd gebruikt om de borstwering en de parapos te verhogen(een parapos is hetzelfde als een borstwering, maar dan aan de andere kant van een loopgraaf. Die was er om je rug te beschermen, tegen rondvliegende kogels bijvoorbeeld). Nu had je de enkelvoudige loopgraven, zoals je kunt zien op de foto op de volgende bladzijde.
Wanneer er veel tijd was, werden er gelijk loopgraven gemaakt. Dan was de ondiepe en de diepe schuttersput niet nodig. Er werd dan zo een hele verdedigingslinie opgezet.

Enkelvoudige loopgraaf
Eerst dacht men dat het loopgraven maken slechts een tussenstap was van de bewegingsoorlog. Toen duidelijk werd dat dit voorlopig de vaste verblijf plaats zou blijven van de soldaten werden er aanpassingen gemaakt: de loopgraven moesten worden ingericht. De wanden werden verstevigd doormiddel van zandzakken, rondhout, golfplaten van ijzer of houten schotten. Er werd ook vaak geprobeerd om een overdekte loopgraaf te maken, zodat vervoeren van gewonden, eten en munitie mogelijk werd. Bij zulke loopgraven werd de bovenkant dan breder gemaakt en om verassingaanvallen tegen te gaan werden er Spaanse ruiters en prikkeldraad neergezet (dat zijn een soort gepunte houten palen die elkaar kruisen. Het ziet eruit als en soort hek). Op de bodem werden loopgraafroosters gelegd, ook wel ‘duck boards’ en er waren afvoerputten voor grond- en regenwater, latrines en vuilnisputten.

Achterin zie je de voet van de soldaat op een ‘fire step’.
Er werden ‘foxholes’ gebouwd waarin je kon schuilen voor hevige schietpartijen. Dat waren een soort ruimtes voor 3 man in de borstwering. Als er geen ‘fox holes’ aanwezig waren, lagen de mannen plat op de grond om dekking te zoeken. Verder kwamen er ook nog munitienissen en er waren ‘fire steps’ voor als een soldaat boven de borstwering uit wilde komen om op een gericht doel te schieten. Die ’fire steps’ kun je heel goed zien op de foto van de vorige pagina. Als laatste waren er nog commandoposten en eerstehulpposten. Om de 15 tot 20 meter waren er traversen gebouwd. Die moesten ervoor zorgen dat als de vijand de linies doorbrak, ze niet helemaal open vuur hadden in de loopgraven.
Tijdens zware gevechten was het lastig om te communiceren. Apparaten deden het dikwijls niet meer. Daarom gebruikten ze postduiven. Dit was een vrij betrouwbare manier van informatie uitwisselen (ongeveer 95% van de berichten kwam aan). In de loopgraven hadden ze dus ook duiventillen staan. Deze probeerden ze zo min mogelijk te verplaatsen. Er zijn in de eerste wereldoorlog zo’n 100.000 duiven gebruikt. In Brussel is een speciaal monument opgericht ter ere van de duiven die dienst hebben gedaan in de Eerste Wereldoorlog.

Duivenpost!
Kenmerkend voor de loopgraven waren de ongelofelijke stank van uitwerpselen en lijken, de vele ratten die alles opaten wat los en vast zat (eetbaar of niet eetbaar) en het constante gebulder van de soms weken lang durende bombardementen. Dat gebulder was een grote stressfactor voor de soldaten. Harde klappen en het geratel van machinegeweren klonken aan een stuk door. Een veteraan schrijft:
‘Het was geen lawaai. Het was een symfonie die niet bewoog maar over ons heen hing’.
Bij de Duitsers en de Geallieerden zagen de loopgraven er in principe hetzelfde uit (het schijnt wel dat bij de Duitsers de omstandigheden iets beter waren, omdat zij minder vaak hun loopgraven verplaatsten dan de geallieerden). Soms lagen de loopgraven van de geallieerden en de Duitsers ver uit elkaar (een afstand van honderden meters) en soms lag er maar een paar meter tussen. Dat gebied werd het niemandsland genoemd. In het niemandsland waren waarnemingsposten en wachtposten. Sappen waren een soort loopgraven die het niemandsland in liepen tot dicht bij de vijand en de wachtposten met de frontlinie verbonden. Hiervandaan werd de artillerie duidelijk gemaakt waar ze moesten vuren en ‘s nachts werd er de wacht gehouden. Om die belangrijke wachtposten waren dan ook regelmatig gevechten. Waarnemingsposten lagen ergens willekeurig in het niemandsland. Ze hadden geen loopgraafverbindingen met de frontlinie. ‘s Nachts werd de vijand daar afgeluisterd om erachter te komen wat er allemaal gebeurde. Ze konden zo bijvoorbeeld horen of er graafactiviteiten waren en overdag proberen te zien waarvandaan werd gevuurd. Tussen de waarnemingsposten zaten vaak mitrailleurnesten verborgen, die eventuele aanvallers konden verassen. Wisselactiviteiten waren alleen ‘s nachts toegestaan.
Al snel kwamen ze er achter dat veel soldaten op een linie niet handig was. Het verstandigste was om soldaten zoveel mogelijk te verspreiden. Zo gaf je de vijand minder doelen en was het moeilijker om ergens gericht op te gaan schieten.
Met een machinegeweer probeerde men zo veel mogelijk van de zijkant te schieten, dat was veel effectiever. Daarbij zijn erg rechte loopgraven van 25 tot 50 meter niet handig. Er vonden dus al snel nieuwe ontwikkelingen plaats.

Soldaten vullen zandzakken, waarschijnlijk voor het verstevigen van de loopgraven.
Er kwamen meerdere linies, waarin de gevechtsopstelling werd ‘gesplitst’. Dat kun je goed zien op het kaartje. Er lag steeds zo’n 300 meter tussen de verschillende linies, waarin weer allemaal prikkeldraadversperringen waren opgesteld. Die 300 meter was om te zorgen dat ze niet in elkaars vuur zaten. Daarbij, als de vijand de eerste linie doorbrak, konden ze niet gelijk de tweede linie aanvallen, die op dat moment ook voor de tegenaanval zorgde. Verdedigers konden zich weer even voorbereiden en reservetroepen konden zich installeren. Na de eerste twee linies had je in een derde linie de reservetroepen en de plek waar ook de artillerie verdedigd werd (de lichtpaarse lijn op het kaartje). Het donkerpaarse gedeelte dat je ziet, zijn de verbindingsloopgraven. Daarvandaan komen de reserve troepen naar de eerste linies. In die gangen vond je hindernissen voor de vijand, waarbij meerdere kleine blokkades effectiever waren dan een grote hoop prikkeldraad ergens in het midden.

De situatie in de loopgraven werd steeds onaangenamer. Het begon te stinken naar uitwerpselen en de vele lijken die er lagen te vergaan. In de herfst regende het en liepen de loopgraven vol met water, als er al geen plassen in stonden van hoogstaand grondwater. In de winter vroor het en was het koud. Je vond ook grote plassen die groen gekleurd waren van gifgasaanvallen met lijken erin van mensen en dieren. De stank was ondraaglijk.
Schrijver Henri Barbusse heeft geprobeerd een schatting te maken van de lengte van de Franse loopgraven. Die zouden zo’n 10.000 kilometer zijn geweest. Die van de Engelsen en de Belgen samen zouden volgens de Engelse schrijver Fussel net zo lang zijn als die van de Fransen. De loopgraven van de Duitsers zouden net zo lang zijn als die van de geallieerden samen. Dat zou bij elkaar op zo’n 40.000 kilometer aan loopgraven neerkomen, bijna de omtrek van de aarde.
Nu de ontwikkeling van de loopgraven beschreven is, is de schade en de grauwheid die in het gedicht worden beschreven ook goed voor te stellen. Het zal een afschuwelijke plek zijn geweest om te vechten, met name in de winter en in de herfst als het heeft geregend, gesneeuwd en gevroren.
Nog een opvallend kenmerk van deze omgeving was, dat de enige plantjes die er nog groeiden klaprozen waren. De klaproos werd later als symbool van de loopgravenoorlog gezien.
Hoofdstuk 3.
Hoe kwamen de soldaten aan rust, ontspanning en troost?
Een soldaat had eigenlijk nooit echt rust. En al werd er niet geschoten dan waren ze vaak toch nog ontzettend gespannen omdat er elk moment wel iets kon gebeuren. Het oplichten van je sigarettenpeuk kon er al voor zorg en dat je werd neergeschoten (dit gebruikten ze ook als methode om te kijken waarvandaan werd gestoken. Een hoofd van papier-maché met een oplichtende sigaret er in werd neer gezet op de borstwering. Nadat erop was geschoten . Een onoplettendheid was genoeg om dood te gaan. Verder was er altijd de dreiging van een aanval van de vijand of een wand van een loopgraaf die instortte.
In een divisie zitten zo’n 20.000 man. 2.000 man daarvan staan in de front lijn. In deze eerste linie vochten ze vier dagen lang. Daarna mochten ze naar de tweede linie. Daar brachten ze ook vier dagen door. Vervolgens zitten ze acht dagen in de derde, reservelinie en daarna hadden ze veertien dagen relatieve rust. Die periode werd doorgebracht in het achterland. Daar werden ze weer op sterkte gebracht of kregen medische hulp. Daarna werden ze ingezet bij activiteiten en werkzaamheden in het achterveld. Ze deden daar voorbereidende oefeningen, repareerden prikkeldraadbeschermingen en loopgraven of begroeven de lijken van de soldaten die waren omgekomen. In het weekend was er wel eens tijd voor echte ontspanning, maar die was erg beperkt. Daarbij zaten ook seksuele pleziertjes die vaak voor alleen maar meer problemen zorgde. Denk aan alle ziektes bijvoorbeeld die je kunt oplopen tijdens seks. Vaak waren het prostituees, die door het leger zelf geronseld werden. Belgische en Franse vrouwen die seks over hadden voor eten. Door de duikbotenoorlog die Duitsland met Engeland voerde, waren er blokkades en er kwam een groot tekort aan eten. Wanneer de mannen in de front linie zaten waren deze vrouwen er natuurlijk niet. Het gebeurde dan ook vaak genoeg dat er seks plaatsvond tussen de mannen. De officieren lieten de prostituees toe, vooral om deze ergere zonde te voorkomen.
Regelmatig verliepen de aflossingen niet soepel. Als er zware gevechten waren konden de mannen in de 1e linie niet worden vervangen. Dan moesten ze soms dagen of weken achter elkaar vechten. Daarbij waren 42 dagen of 56 wel de grootste uitzonderingen.
De soldaten kregen ook verlof, maar dat werd regelmatig uitgesteld vanwege zware gevechten (zie de brieven van Arthur).
Een merkwaardig moment van rust en vrede was rond Kerst. Er werd in 1914 namelijk een Kerstbestand gesloten tussen een aantal geallieerden en Duitsers. Het was op dat moment door de weersomstandigheden onmogelijk om te vechten. Daarbij zat iedereen in hetzelfde schuitje. Niet iedereen had haat dragende gevoelens tegenover elkaar en niet iedereen had de wens om aan het westfront te vechten. Daarom staken soldaten het niemandsland over om kerst in het loopgraaf van de vijand te vieren. Samen zaten ze daar dan om een vuurtje en wisselden cadeaus uit. De volgende dag werd er een potje voetbal gespeeld in het niemandsland. De dag erna werden alle lijken uit het niemandsland opgehaald en toen het eenmaal weer kon, vochten diezelfde soldaten een paar dagen later weer tegen elkaar.
De legerleiding was hier streng op tegen. Zij vonden het ongehoord, deze zogenaamde Kerstbestanden. Het zou niet goed zijn voor de strijdlust en het werd gezien als een soort muiterij. De soldaten zagen dit anders. Zij vonden dat ze het er maar het beste van moesten maken. Ze konden op dat moment toch niet vechten! Daarbij bleek later dat de strijdlust snel genoeg weer aanwakkerde op het moment dat er weer een medesoldaat werd neergeschoten. Het jaar daarop werden Kerstbestanden weer streng verboden. Toch vonden er weer een aantal plaats in 1915. In 1916 was de leiding het echt zat en zei dat het al het geschut op iedere soldaat zou richten die het waagde om het niemandsland over te steken naar een loopgraaf van de vijand. De kogels zijn een aantal soldaten van zowel de Duitse als de geallieerde kant om de oren gevlogen. Er vond dat jaar geen Kerstbestand meer plaats en de daarop volgende jaren ook niet meer.
Soms gebeurde het wel eens dat soldaten stiekem onder elkaar besloten dat ze elkaar niet zouden neerschieten. Er werd dan geschoten in de lucht om geen argwaan te wekken. Op die manier konden soldaten bijvoorbeeld rustig het niemandsland inlopen om water te halen. Natuurlijk hield dat na een poosje ook weer op, als de soldaten waren gewisseld. Plotseling werd er dan iemand neergeschoten en begonnen de gevechten weer opnieuw.
Nog zo’n soort moment vond plaats tijdens de grote regenval in de herfst van 1915. De loopgraven liepen vol met water en iedereen klom omhoog naar hoger gelegen plekken om droog te blijven. Ze moesten samen overleven, dus vond ook hier samenwerking plaats tussen de Duitsers en Geallieerden. Dit was volgens de officieren ook weer ongehoord en voor straf werd de post drie weken lang niet uitgedeeld.
Vriendschappen sluiten was lastig. Vaak duurden die niet langer dan twee maanden. Dan ging er iets fout, je vriend werd neergeschoten of hij trok het niet meer en draaide door. Er werd op zulke plekken daarom veel troost gezocht bij dieren zoals paarden en muilezels die daar rondliepen. Heel soms gebeurde het wel eens dat er een verdwaalde kat voorbij kwam. Dat diertje werd dan vertroeteld en geliefkoosd. Als zo’n dier dan werd geraakt en stierf, werd er soms heftiger gereageerd dan wanneer een medesoldaat dood ging. Andere mensen die echt gek werden van de eenzaamheid, sloten vriendschappen met ratten of met voorwerpen, die hun familie en vrienden voorstelden. Verder kregen mannen natuurlijk berichten van huis, brieven, tijdschriften, kranten of geld. Wanneer ze terug schreven luchtten velen van hen hun hart en vertelden over de vreselijke situaties aan het westfront.

Lijken die worden begraven. Vaak kwamen deze lijken bij een later bombardement weer naar boven. Regelmatig vonden soldaten in de borstwering ook weer skeletten of half vergane lijken terug.
Hoofdstuk 4.
Hoe vochten de soldaten en wat welke wapens werden daarbij gebruikt?
Daar draaide de oorlog natuurlijk om. De gevechten die werden geleverd. Winnen of verliezen. Zo sterk mogelijk zijn. Het was de reden waarom de soldaten daar waren.
In het begin van de oorlog was het een bewegingsoorlog. De mannen benaderden de vijand door op elkaar af te lopen, breed of minder breed verspreid over het land. Dit was een manier van oorlog voeren waar veel doden bij vielen. De kracht van de wapens was de laatste jaren erg toegenomen en nam ook tijdens deze oorlog nog toe. Zo waren er bijvoorbeeld machinegeweren. Het was onmogelijk sneller op te trekken dan een machinegeweer, waardoor mannen bij bosjes werden neergeschoten. Ook was het onmogelijk om jezelf te beschermen tegen artillerie als je in openveld stond. De soldaten van beide partijen waren gedwongen geweest om zich in te graven als bescherming tegen deze machines. Zo kwam het dat de bewegingsoorlog vast liep in een loopgravenoorlog.
De gevechten die in de loopgravenoorlogen gevoerd moesten worden waren zenuwslopend voor de soldaten. Elk moment van onoplettendheid kon je leven kosten in de frontlinie. In de wachtposten, die je vond aan het einde van de sappen (zie hoofdstuk 2) zaten ‘s avonds een paar soldaten die moesten proberen te horen welke activiteiten er bij de vijand plaatsvonden. Samen met de waarnemingsposten was dit een van de gevaarlijkste plekken. Als er plotseling een tegenaanval werd uitgevoerd, werd je lelijk verrast. Het gebeurde wel eens dat de vijand met zwart geverfde gezichten naderde en dan plotseling een paar granaten naar binnen gooide.
De waarnemingsposten zaten in het niemandsland zomaar op een willekeurige plek. Elk moment kon er een sluipschutter voorbij komen en de waarnemingspost ontdekken of werd er een stuk grond onder je opgeblazen. Hier hielden de soldaten het dan ook het kortste uit en ze werden vaak zo snel mogelijk weer afgewisseld. Alleen ‘s nachts waren enige wisselactiviteiten toegestaan. Deze posten waren zeer belangrijk om het vuur van de artillerie te kunnen leiden. Er zijn heftige gevechten geweest, om zo goed mogelijke waarnemingsplekken te veroveren.
Iets wat heel snel duidelijk bleek, was dat de verdedigers in het voordeel waren. Wanneer er een grote aanval werd gepland en uitgevoerd, bleef dat niet onopgemerkt bij de vijand. Die begon gelijk met het maken van nieuwe prikkeldraadversperringen, het versterken van linies en het inrichten van mitrailleursnesten. Zo bereidden ze zich voor op een aanval. Vervolgens begonnen dagen lange schietpartijen waarbij prikkeldraad en andere versperringen werden opgeruimd. De soldaten verscholen zich dan in de schuilplaatsen met de extra gekomen troepen en moesten wachten op de stilte die vlak voor de vijandelijke aanval viel. Dat was het teken om naar buiten te komen. Het gebeurde bij beschietingen regelmatig dat zo’n schuilplaats werd geraakt of instortte. Daarbij kwam dan vrijwel altijd iedereen om het leven of raakte zwaar gewond. Wanneer de soldaten in de schuilplaatsen zaten, was het onmogelijk om buiten behoeften te doen, eten aan te voeren of gewonden te helpen, door die constante beschietingen. Veel soldaten hadden het erg moeilijk in zulke momenten.
Het wachten in de plotselinge stilte op het teken van de aanval was ondraaglijk voor de aanvallende partij. Tien minuten van te voren kregen ze, als dat mogelijk was, rum. Dat was ongeveer de hoeveelheid van een dubbele borrel. Dit was om de stress te verminderen. Er zijn soldaten geweest die te veel hebben gehad. Dan ging iemand bij het teken van aanval soms met een zorgeloos gevoel het niemandsland binnen. Ondertussen lazen ze de bijbel, baden, vloekten, keken voor de laatste keer naar een foto of draaiden helemaal door. De mannen konden soms hun zenuwen niet meer aan, gingen rillen als koortspatiënten, braakten en vrijwel iedereen was bleek. Wanneer dan eindelijk het fluitje van de officier in de lucht klonk om ‘over the top‘ te gaan, moesten ze de ladder op klimmen met 45 tot 50 kilo bepakking het niemandsland in. Vaak waren er mannen bij die met moeite weer tot zichzelf konden komen. Ze werden dan letterlijk de ladder op getrapt of met een wapen bedreigd waarna ze weer tot zichzelf kwamen en de anderen volgden. Terwijl ze overstaken naar de vijandelijke loopgraven werden ze vaak nog beschoten door eigenmensen: “Harder lopen! Doorlopen!” Het was ook een waarschuwing: wie niet gehoorzaamde kon de dood verwachten. Ook als je emotioneel compleet instortte en de ladder niet op klom, kon dat je duur komen te staan. Je moest dan voor de krijgsraad verschijnen en werd vaak veroordeeld tot de doodstraf vanwege lafheid in aanzien van de vijand. Die executies werden in het openbaar uitgevoerd met het hele corps erbij, dat verplicht moest kijken. Dit vond de legerleiding belangrijk, omdat het ervoor zou zorgen dat de soldaten gedisciplineerd bleven. Aan het thuisfront kregen de familieleden dan vaak te horen dat een soldaat eervol was gestorven in een gevecht. Zelfs nu is hier nog grote ophef over. De archieven zijn namelijk onderzocht en er blijkt een groot aantal executies te zijn uitgevoerd, na een oneerlijk proces. De Britse regering ontkent nog steeds.
De soldaten die wel aanvielen werden gedekt door artillerie, machinegeweren en granaten. Ze hoopten dan, dat de vijand zo zijn hoofd niet boven de borstwering uit durfde te steken en op die manier niet gericht kon schieten. Wanneer er de artillerie werd uitgeschakeld of er liep iets anders mis, was de kans minimaal dat je het overleefde. Ook wanneer een prikkeldraad versperring niet goed was opgeruimd kwamen de mannen niet verder. Het ergste en meest deprimerende van deze aanvallen waren de gewonden. Schreeuwend van de pijn en om hulp roepend lagen die in het niemandsland. Het was vaak onmogelijk om die te bereiken en als er hulp kwam was die vaak te laat. Soms waagde een soldaat het om een gewonde te halen en bij hoge uitzonderingen overleefde hij het dan. De meeste onderscheidingen zijn uitgereikt aan soldaten die dit soort reddingsacties hadden uitgevoerd. 
Soldaten in de aanval, rennend door het niemandsland.
Als de soldaten waren aangekomen in de loopgraven van de vijand, ontstonden er gevechten op leven en dood. Het werden complete bloedbaden. Mensen werden neergeschoten, met knuppels geslagen, neergestoken met alles wat scherp was of met de handen vermoord, zolang je vijand maar niet overleefde. Ook werden vijandelijke loopgraven vaak ontruimt met handgranaten. Hier komen de verhalen van mensen vandaan, die soldaten moesten doden, terwijl ze een foto van hun familie of een bijbel omhoog hielden en op hun knieën smeekten om genade. Voor deze gevechten was dan ook geen ander woord dan gruwelijk.
Vaak bereikten de soldaten de loopgraven niet, of verloren de gevechten in de loopgraven. Zo’n grote slag of aanval had dan niks opgeleverd. Geen landwinst, alleen maar een heleboel doden, gewonden en vermisten (sommigen werden door een bom of granaat geraakt en ‘verdwenen van de aardbodem‘).
Een voorbeeld daarvan was er op 1 juni 1916: de slag bij Somme. Hier vielen alleen aan Britse kant al 60.000 doden en bij de Duitsers 75.000 doden.

Dode soldaten

Een gasaanval wordt voorbereid. De soldaten wachten op een teken.
Er werd nog een nieuwe vechtmethode toegepast in de loopgravenoorlog: het vuurgordijn. De Duitsers begonnen deze methode in Rusland en pasten hem later toe bij de loopgraven. Hierbij vuurde de artillerie steeds op bijvoorbeeld de frontlinie en moesten de infanteristen in de aanval. Er werden dan afspraken gemaakt dat de artillerie bijvoorbeeld om de 5 a 8 minuten 100 meter verder zou schieten. Omdat er nog geen radiocontact was liep dit regelmatig mis. Dat zorgde dan voor vele doden aan eigen kant. Engelsen noemden dit ‘friendly fire’. Wanneer de overlevende infanteristen dan terugkeerde gebeurden het wel eens dat ze hun eigen artillerie te lijf gingen.
De Eerste Wereldoorlog staat erom bekend een tijdperk te zijn geweest van nieuwe wapens. De loopgraven en het niemandsland waren het testterrein. Nieuwe wapens kwamen de kop op steken. De vuurkracht werd vele malen sterker dan die eerst was. De artillerie werd verbeterd en steeds zwaarder en er werden machinegeweren gebruikt. Zelfs de eerste tanks waren nu uitgevonden. Bij de eerste poging was het nog geen succes, maar uiteindelijk hebben de tanks ervoor gezorgd dat de loopgraven oorlog weer veranderde in een bewegingsoorlog. Tanks hadden geen last van prikkeldraad en ook niet van loopgraven.
Tijdens deze oorlog kwamen ook, behalve gewone granaten, granaten met shrapnel erin. Shrapnel is een combinatie van kogels die door een soort springstof alle kanten worden afgevuurd. Dat zorgde voor de meest ernstige verwondingen bij de soldaten en veel doden.
Ook de chemici en de artsen gingen nu een belangrijke rol spelen. Zij bedachten de eerste gifgasaanvallen die in 1915 door Duitsers bij de Iper werden uitgevoerd. Dit was wel het wreedste soort wapen dat gebruikt kon worden tegen een vijand. Wanneer mensen met het gas in aanraking kwamen zwollen de slijmvliezen op en stikten ze. Bij de Iper werd nog heftiger gas gebruikt en hebben de soldaten letterlijk de longen uit hun lichaam gebraakt. De enige bescherming die daartegen was en snel ontwikkeld werd, was het gifmasker. In de schuilplaatsen werden filters aangebracht met een neutraliserend gas erin.
Een ander soort aanval was vanuit de lucht. Vliegtuigen met bommen waren erg gevaarlijk. Alles moest gecamoufleerd worden. Om vliegtuigen te misleiden zetten ze soms artillerie van karton of hout neer, zodat ze daar hun bommen op zouden werpen, in plaats van op de echt artillerie. Het was ontzettend moeilijk om vliegtuigen uit de lucht te schieten en ze waren daarom een vrij onbereikbare vijand.
Er werd ook voor het eerst gebruik gemaakt van bunkers. Deze werden uitgevonden vanwege de artilleriegranaten. De ladingen werden steeds zwaarder en de bescherming moest steeds beter worden. Daarom wilden ze beton gebruiken. Het maken van de bunkers zorgde echter voor nogal wat problemen. Beton moest namelijk drogen. Daarom werden in het achterland de betonplaten gemaakt en naar de frontlinie vervoerd. Bij Verdun zijn nog de resten van een betonfabriek te zien.

Bunkers
Hoofdstuk 5.
Wat zijn de meest voorkomende ziekten en kwalen die men opliep in de loopgaven?
Hoe werden deze behandeld?
Het is natuurlijk niet moeilijk te bedenken, wat de soldaten ziek zou kunnen maken. Naast het gevaar om te worden neergeschoten of te worden geraakt door een granaat, waren kou en natheid een groot probleem. Daarbij hadden de meeste soldaten ook een gebrek aan rust en slaap. De weerstand zal sowieso dus niet erg hoog zijn geweest. Door het vocht in de loopgraven met hoogwaterstand, werden de voeten nat en ook niet meer droog. Hierdoor kreeg men loopgraafvoeten. De voeten werden koud en stierven dan langzaam maar zeker af als er niet snel iets gebeurde. Er werd dan ook regelmatig wel eens een voet of een teen geamputeerd.
Verder liepen de soldaten door de kou en het vocht (met name veroorzaakt door regen, vorst en hoogstaand grondwater) ziektes als bronchitis, verkoudheid, maag- en darmklachten, loopgraafkoorts en meer van dat soort dingen op. In de winter, wanneer het had gevroren, liepen de soldaten met alles op hun lijf wat een beetje warmte gaf. ’s ochtends was het dan wachten op een waterig zonnetje dat een beetje warmte gaf.
Een soldaat schrijft naar huis:
'Bevroren voeten, verrotte voeten, afgestorven voeten - dagelijks worden de soldaten bij tientallen afgevoerd naar achteren.'
Wanneer er erg veel regen was gevallen in de herfst kwamen er grote modderpoelen te staan in de loopgraven. Mannen probeerden dan zo weinig mogelijk te bewegen. Door de modder zwollen de voeten op en was het onmogelijk om de laarzen uit te trekken. Wanneer een soldaat naast een ‘duckboard’ viel, was het mogelijk dat hij verdronk. Het is zelfs gebeurd dat op een nacht veertig Engelse soldaten zijn omgekomen op die manier. Ook heeft er wel eens een man vast gezeten in de blubber, vijfenzestig uur lang. Uiteindelijk hebben ze hem naakt met een touw uit de modder getrokken. De zuigkracht van de modder had zijn kleren opgeëist en nog net niet zijn leven.
De onhygiënische situatie zorgde ook voor problemen met ongedierte (denk aan alle lijken die overal liggen, naast de smerige modderpoelen en het feit dat wassen een luxe was). Veel mannen hadden last van luizen, vliegen en ratten. Vooral de ratten waren de eigenlijke heersers van de loopgraven. Zij aten alles op wat los en vast zat. Sommigen waren zo groot als katten. Het ergste was dat ze zich ook tegoed deden aan de lijken die nog niet konden worden opgehaald of worden begraven. Als ze tijd hadden werden ratten gedood en bij hele erge honger zelfs opgegeten. Er werd op een gegeven moment zelfs een premie gegeven voor elke rattenstaart die je inleverde.
Luizen en vlooien zoeken werd opgenomen in het dienstrooster. Als je al even van de beesten af was, begon de ellende toch weer opnieuw omdat een buurman weer luizen had (zie de brieven van Arthur). Het enige moment waarop ze een paar dagen van het ongedierte af waren, was na een gasaanval.
Schurft kwam ook erg veel voor. Al het krabben zorgde voor nog meer problemen zoals steenpuisten, uitslag en zweren.
Soms kwam er tien liter water voor veertig mannen. De laatste die zich mochten wassen, wasten zich in modder.
Ook was er vaak honger en dorst. Zeker in de frontlinie was het belangrijk dat je at wat je kreeg. Vaak was het niet veel soeps. Brood werd vaak vies wanneer het naar de frontlinie werd gebracht. Soep was koud en er dreef een vieze dikke vetlaag op. Je moest iets eten en zeker omdat je ook niet wist wanneer er weer nieuw eten zou komen.
Drinken in de frontlinie was vaak ook lastig. Het werd zo’n beetje per slok aangevoerd. Als het erg heet was, leden de soldaten vaak aan hele erge dorst. Poelen, rivieren en beken waren vaak verontreinigd door gifgasaanvallen of lijken.
Geschreven door een Franse soldaat:
‘Vier uur 's middags. We sterven van de dorst. Bij de ruïne van de molen in niemandsland is een poel, een soort moeras. Met zes veldflessen aan mijn riem kruip ik er in de schemering heen. Als ik terugkom met de flessen vol drabbig water, word ik met gejuich begroet en omhelsd door mijn kameraden. De volgende dag kom ik bij zonsopgang weer in de buurt van de poel en dan zie ik de drie lijken die erin liggen en die ik de vorige avond niet heb opgemerkt.’
Naast die ziektes had je ook nog de ziektes die niet door de loopgraven waren veroorzaakt.
Door de seks die soldaten bijvoorbeeld hadden met prostituees (zie hoofdstuk 3) kregen soldaten ook veel problemen. Prostituees zouden officieel tweemaal per week een keuring hebben, maar die vonden nauwelijks plaats in de praktijk. Een prostituee had in twee dagen soms seks met zo’n 150 man en in een week hadden ze vaak een half bataljon gehad. Daarna waren ze vaak letterlijk gebroken en reisden ze weg naar de steden om daar te genieten van hun geld voorzover dat nog ging. Voorbehoedsmiddelen waren pas vanaf 1918 te krijgen in het leger en werden nauwelijks gebruikt. Het is dus niet heel vreemd dat een paar miljoen soldaten met een geslachtsziekte rondliep, waaronder zo’n 200.000 met Syfilis.
Ook erg bekend was de Spaanse griep die uitbrak in de loopgraven. Mensen kregen hierbij last van keelpijn, spierpijn, hoge koorts en moesten hoesten. Het enige wat de hulpverleners konden doen, was de temperatuur in de ruimte zo gelijk mogelijk houden. Verder waren ze constant aan het wassen en verschonen, omdat de meeste incontinent geworden waren.
Het eerst werd de ziekte opgemerkt in Amerika in Kansas, in maart 1918. De zending van de troepen naar Europa ging ondertussen gewoon door en al snel verspreidde de ziekte zich daar ook onder de Duitse troepen en die van de geallieerden. De Amerikanen verloren zo’n 47.000 soldatenlevens aan de Spaanse griep. Dat is bijna net zoveel als ze in totaal verloren bij de gevechten in de loopgraven (dat waren zo’n 50.000 man). De ziekte had ook na de oorlog nog gevolgen in Europa. Mensen kwamen namelijk massaal samen om de soldaten te verwelkomen. In totaal zijn er zo’n 20 tot 40 miljoen doden gevallen in heel Europa. Ongeveer 20% van de wereldbevolking raakte besmet.
Al dit soort problemen en ellende zorgde voor ook psychische problemen. Soldaten kregen dan de bekende ‘Shell shock’. Wanneer een soldaat in Shell shock raakt, krijgt hij vaak last van praat- en gehoorstoornissen, geheugenverlies, blindheid en verlammingen. Men zag dit toen als een soort lafheid. Er zijn soldaten geëxecuteerd voor lafheid in aanzien van de vijand, terwijl ze onder Shell shock leden. Er werden wel behandelingsmethoden uitgeprobeerd, maar die bestonden uit niet meer dan een harde aanpak. Pas in de Tweede Wereldoorlog werd dit erkend als een psychische ziekte en werd de soldaat al bij de eerste verschijnselen geholpen, zodat hij niet geheel instortte. Dit werkte wel en voorkwam dus een hoop ellende. Helaas gebeurde dit dus pas in de Tweede wereldoorlog.
Een extreem aantal van Shell shock gevallen vond plaats na de slag bij Verdun. Toen leden zo’n 80.000 soldaten in het Britse leger onder deze ‘zenuwstoring’.

Naast de vele ziektes en psychische gevolgen waren er ook nog de gewonden die vielen bij de vele gevechten. Het meest werden de kogels en de granaten gevreesd. Bij kogels vooral de afgeketste, omdat ze dan misvormd waren en bij granaten diegene die met shrapnel gevuld waren. Wanneer soldaten door granaten met shrapnel waren getroffen kwamen de dokters de meest gruwelijke verwondingen tegen en soldaten waren vaak misvormd voor de rest van hun leven, als ze het al overleefden. Zo was er eens een soldaat, vertelde een zuster, die blind was geworden. Hij kon niet weten hoe hij eruit zag. Toen hij thuis kwam herkenden zijn kinderen hem niet. Hij creëerde in zijn hoofd een monsterbeeld van zichzelf. ‘Zo moet ik er wel uitzien, als mijn kinderen bang voor me zijn’, dacht hij. Niet veel later pleegde hij zelfmoord.
Het gebeurde ook erg vaak dat een soldaat zichzelf verwondde als hij de stress in de frontlinie niet meer aan kon. Zo schoot hij zich bijvoorbeeld in zijn been zodat hij voor een onbepaalde tijd weg mocht naar het achterland om te herstellen. Wanneer dit soort gevallen werden ontdekt werd dit streng bestraft zodra de soldaat genezen was. Velen durfden alleen maar te hopen op een verwonding of een ziekte die zwaar genoeg was, maar niet ongeneselijk. Alleen om maar even weg te mogen zijn van het gebulder en de gruwelen van de strijd.
Hulpverleningstroepen waren in grote hoeveelheden toegenomen deze oorlog. Zo had je het Royal Army Medical Corps dat in het begin van de oorlog uit 20.000 artsen en verpleegkundigen bestond en in 1918 eindigde met 13.000 officieren van gezondheid en 15.000 overigen. De kwaliteit van de hulpverlening was niet heel erg goed. Artsen kwamen tegenover verwondingen te staan die nog nooit eerder waren gezien. Voor scholing en nascholing was geen tijd. Toch schijnen de Britten het beter te hebben gehad dan de Fransen en de Duitsers.
Een aantal feitjes over het Britse Royal Army Medical Corps:
- 1088 miljoen keer is er een medicijn toegediend
- 1,5 miljoen spalken werden aangelegd
- 108 miljoen verbanden werden aangelegd
- 7250 ton katoen werd verbruikt
- 20.000 keer werd er een kunstoog ingezet
- artsen en verpleegkundigen moesten op zo’n 600.000 bedden toezicht houden
Bij de Duitsers werden 200 miljoen injecties gegeven om immuun te worden, wanneer er een epidemie dreigde op te komen. Dat waren er gemiddeld zo’n 15 per soldaat.
De Amerikanen hadden in 1916 zo’n 433 medici en 146 reserves. In 1918 waren dit er zo’n 13.000. Het Amerikaanse Army Nurse Corps groeide van 400 naar 21.500 verpleegsters, plus nog eens 200.000 stuks ander personeel dat daarbij hoorde.
Helaas waren deze grote groepen nog niet voldoende. Verpleegster Ellen La Motte schreef:
‘De wetenschap van het genezen stond sprakeloos tegenover de wetenschap van het vernietigen.’
Not for us the attacking,
Mid the bursting shell,
Smashing, slashing, hacking,
Giving Germans hell.
It is rather sad we
Never can be fighters,
And however bad we
Want to pot the blighters.
We must never change a
A strecher for a gun;
We get all the danger
Don’t have half the fun.
Dr Leo van Bergen
Conclusie
Hoofdvraag:
Hoe leefden soldaten die vochten in de loopgraven aan het westfront?
Soldaten die in de loopgraven zaten leefden in een grauwe omgeving, vol met prikkeldraad, modderpoelen, lijken en klaprozen.
Ze hadden een gebrek aan rust en ontspanning. Velen waren ziek, gewond of leden aan Shell shock door de vele traumatische ervaringen.
Soldaten moesten zware gevechten leveren, waarbij ontzettend veel doden vielen en dat vaak zonder land te winnen. De gruwelen waarmee de mannen werden geconfronteerd werden ze vaak te veel. Gewonden lagen soms dagen schreeuwend om hulp in het niemandsland zonder dat iemand ze kon helpen. Kwam er eindelijk hulp, dan was het voor velen al te laat. De hulpposten waren met velen, maar nog lang niet genoeg. De verpleegsters en artsen kwamen voor verwondingen te staan die ze nooit eerder hadden gezien. Voor bijscholing en nascholing was geen tijd.
Soldaten leefden erg onhygiënisch en kampten daardoor met vele ziektes. Door onveilige seks, liepen een paar miljoen soldaten met een soa rond. In de herfst liepen bij heftige regenval de loopgraven vol met water en kregen mensen loopgraafvoeten door vocht en de kou. Ook ontstonden er door al die regen vaak modderpoelen, waarvan de zuigkracht zo sterk was, dat het regelmatig gebeurde dat er mensen in verdronken. In de winter stierven ledematen af en als er dan niet snel iets werd gedaan moesten hele tenen, voeten, neuzen, vingers, handen en oren worden geamputeerd. Soldaten leden vaak honger, vooral in de frontlinies. Daar wist je nooit wanneer je volgende etensbeurt zou komen dus deed je het met wat je kreeg: bijvoorbeeld vies brood en koude soep met een gestolde vetlaag erop. In de zomer hadden de mannen vooral dorst. Water werd in de frontlinie soms per slok gebracht en bij heet weer werd dat een groot probleem. Rivieren, beekjes en plassen in de buurt waren vaak verontreinigd door gifgasaanvallen of lijken.
Daarnaast hadden de soldaten last van ongedierte. Luizen, vlooien, vliegen en ratten. De ratten waren het ergste. Zij heersten over de loopgraven en aten alles op wat los en vast zat, eetbaar of niet eetbaar. Als ze klaar waren met de chocolade en het brood, begonnen ze aan de kleding van de soldaten. Sommigen waren zo groot als levende katten. De ratten werden, als de soldaten tijd hadden, gevangen en afgemaakt. Bij hele erge honger werden ze zelfs opgegeten en voor elke rattenstaart werd op een gegevenmoment zelfs een premie gegeven.
Echte rust hadden de soldaten niet. Als ze weer op sterkte waren gekomen werden ze in het achterland ingezet voor andere activiteiten. In de linies hadden ze ook nooit echt rust. Constant heerste er een dreiging dat ze werden aangevallen. Even onoplettend zijn kon je het leven kosten. Een kogel was immers genoeg. Soms werden er wel eens soldaten neergeschoten omdat hun oplichtende sigaret zichtbaar was.
Ik denk dat we hieruit wel kunnen concluderen dat het leven aan het westfront in loopgraven een hel was voor soldaten. Dood, verderf en ziekte was het enige wat men vond op deze plekken.
Nawoord
In het begin wist ik niet zoveel van de loopgravenoorlog. Ik verdiepte me altijd meer in de Tweede Wereldoorlog. Nu ik weet wat de Eerste wereldoorlog inhield (de loopgravenoorlog dus vooral), ben ik beter gaan begrijpen waarom dit nooit meer opnieuw mag gebeuren. Ik schaam me er best wel voor dat ik nooit eerder heb geweten dat er zulke gruwelijke dingen zijn gebeurd in de loopgraven. Daarom hoop ik nu nog meer dat dit werkstuk een duidelijk beeld geeft, omdat dat zou betekenen dat elke lezer die dit heeft gelezen weer iets wijzer wordt. Wat nog afschuwelijker is om te bedenken, is dat dit soort gruwelijke gevechten nog steeds plaatsvinden. Ze worden ook alleen maar erger, omdat wapens steeds verder worden ontwikkeld. De oorlog is de wereld nog niet uit!
Enkele brieven van Arthur die ik bij toeval ben tegengekomen en die ik als bron heb gebruikt, heb ik aan het einde van dit werkstuk bijgevoegd. Ze geven een goed beeld van de situatie in de loopgraven. Daarbij vind ik het altijd schokkender om de woorden van iemand te lezen die het echt heeft meegemaakt. Dat maakt toch de meeste indruk.
Fleur *******
Bronnenlijst
Boeken:
- Eureka 4V; Drs. L.A. de Boer-van Meurs, Drs. R. Dammen, Drs. H.A. Lander-
Vlug. (2e opnieuw herziende druk Amersfoort)
- 14-18 Eerste Wereldoorlog deel 2; Joop Berger, Mirjam Buffing, Wim van
Dam, Rutger Dinger, Drs. Maggy Groenewald-Froger, Hidde Gosse Hoekstra,
Jonneke Krans, Hanneke Lutz, Walter van Opzeeland, Fred Zurel. (over de
druk staat niets vermeld)
Plaatjes zijn in algemeen gevonden via www.google.nl met de zoekwoorden:
- loopgravenoorlog
- Eerste Wereldoorlog
- Gavrillo Princip
- bunker Eerste Wereldoorlog
De overige plaatjes zijn gevonden op de pagina’s waar de informatie vandaan komt, namelijk:
Film: All Quiet on the Western Front
http://www.moviemeter.nl/film/3703
Informatie voor bronnen:
http://www.wfa-belgie.be/links.htm
Informatie over Belgische soldaten aan het front
http://users.skynet.be/fonck/
Slag bij Verdun
http://www.wereldoorlog1418.nl/battleverdun/index.htm
Verzamel site van allemaal stukken met gerichte onderwerpen over de Eerste wereldoorlog. De bronnen van de schrijvers zijn terug te vinden op de pagina zelf en zijn vaak schriften van ooggetuigen.
http://www.wereldoorlog1418.nl/index.html :
Postduiven in de Eerste Wereld oorlog
http://images.google.nl/imgres?imgurl=http://www.wereldoorlog1418.nl/duiven/duiven-dwo-99_small.jpg&imgrefurl=http://www.wereldoorlog1418.nl/duiven/index.html&h=304&w=240&sz=27&hl=nl&start=34&um=1&tbnid=FqhvxGl6wgXREM:&tbnh=116&tbnw=92&prev=/images%3Fq%3Dpaard%2Bin%2Bde%2Bloopgraaf%26start%3D18%26ndsp%3D18%26svnum%3D10%26um%3D1%26hl%3Dnl%26rlz%3D1T4ADBF_nlNL223NL225%26sa%3DN
Ziekenzorg/Hulpverlening
http://www.wereldoorlog1418.nl/geneeskunde/index.htm
http://members.lycos.nl/studiecentrum/geneeskunde.html
Loopgravenoorlog/ leven in de loopgraven
http://www.wereldoorlog1418.nl/loopgraven/index.htm
Brieven van Arthur (een Nederlandse oorlogsvrijwilliger) aan Mies
http://www.wereldoorlog1418.nl/knaap/index.html
Aantallen slachtoffers
http://www.wereldoorlog1418.nl/statistieken/index.html
Aan die komen
Gedenkt, gij kinderen van vrede,
Bloemen aan den boom van geluk,
Gedenkt het vreeslijk verleden,
Gedenkt die de aarde voor u kneedden
Als de wortelen van uw geluk!
Gedenkt, gij lachenden, levensblijden,
Het geluid op aarde van den schrik
En luistert aan den afgrond der tijden
Naar den kreet van die uw ziel bereidden -
Als naar de echo van een snik.
Gedenkt, gij gezegenden en gezonden,
Hen die vielen voor uw blijde eeuw -
Zie hun gelaat en wilde wonden,
Zie het zwarte gat hunner monden,
Nog open voor een laatsten schreeuw!
Gedenkt gij de smeekende oogen
En al de stamelende pijn
Van die, verbrijzeld en bloedovertogen,
Langzaam den donkeren dood inzogen -
Gedenkt gij die uw verlossers zijn!
Gedenkt gij den dreun van hun schreden,
Tast terug in den donkeren vloed
Van die de' ijzeren strijd voor u streden,
Tast terug in het zinkend verleden -
Dat uw hand nog drupt van hun bloed!
Gedenkt die, wat zij deden en zagen
Nimmer meer wischten uit hun geest,
Die door al hun gruwlijke dagen
Aller gruwelen bleven dragen -
Gedenkt de gewonden van geest!
Gedenkt ons, die allen vochten,
Gedenkt ons aller bitteren strijd,
Gedenkt ons, die den weg voor u zochten,
Gedenkt ons, die nog niet vinden mochten -
Gedenkt, gedenkt onzen blinden tijd!
Uit: C.S. Adama van Scheltema - Zingende stemmen
(W.L. & J. Brusse's uitgeversmaatschappij - Rotterdam 1916)
De brieven van Arthur
Arthur Knaap (jaartallen en andere personalia onbekend) behoorde tot de Nederlandse vrijwilligers die zich tijdens de Eerste Wereldoorlog om uiteenlopende redenen aanmeldden voor het Vreemdelingenlegioen en aan de Franse kant meevochten. (Voor hun lotgevallen wordt verwezen naar: Jorge Groen, Nederlanders in de Groote Oorlog, Amsterdam 2004.)
De brieven van Arthur Knaap, die uit 1915 en 1916 dateren en gericht zijn aan zijn directe familieleden en aan zijn vriendin in Frankrijk, geven een schokkend beeld van de oorlogsrealiteit waar de gewone soldaten in de loopgraven mee te maken kregen.
Hieronder volgen enkele fragmenten uit 1916, die onder de titel ‘Brieven uit den loopgraaf’ in datzelfde jaar nog in het oktober- en het decembernummer van het bekende tijdschrift De Nieuwe Gids werden afgedrukt. Deze brieven zijn ‘ontdekt’ tijdens de zoektocht naar nieuw materiaal voor een vervolg op Het monster van de oorlog.
17/4/16
Lieve Mies,
Wees niet boos, dat ik zoo lang gewacht heb om je te antwoorden, maar op het oogenblik mankeert de tijd me dikwijls, daar wij weer in de loopgraven zitten en de onmiddellijke nabijheid van den vijand ons dwingt op hoede te zijn.
Ik heb je kranten ontvangen en bedank je ook hartelijk voor de ƒ 5, maar de 10 anderen die je veel eerder had gestuurd, heb ik nog altijd niet ontvangen. Wat de tijdschriften betreft, waarin artikels van mij staan, ik heb daar ook niets van gezien. Zou de post ze hebben kwijt geraakt.
Wij bewonen, zooals gewoonlijk, een onderaardsche hut, comfortabel ingericht, waar wij vuur kunnen maken. Maar de ratten verpesten ons het leven. Zij eten ons brood op, zij kauwen aan alles wat eetbaar en oneetbaar is, en niets is veilig.
Het weer is helaas ontzettend slecht. Sedert den eersten dag, dat wij hier zijn aangekomen, regent het, en de wegen, de loopgraven, alles wordt moerasachtig. Voor het overige is het nog al vrij rustig. Zoo nu en dan een bombardement, hevig geweerschieten, maar dat is alles. Deze secteur lijkt ons een paradijs, vergeleken bij de vele andere hellen, waar wij geleefd hebben. Misschien is het slechts de kalmte vóór den storm, maar dat is ons gelijk, en de vijand, indien hij hier aanvalt, zal tegenover zich vinden een der beste Fransche divisies.
De datum van mijn verlof nadert en ik verheug mij er van te voren op, in een echt bed te kunnen slapen, na zooveel maanden op stroo of eenvoudig op den grond geslapen te hebben. Het is zoo sterk. dat het den eersten nacht onmogelijk is den slaap te vatten.
Wij hebben ons gisteren voor onze hut laten kieken en binnen een dag of veertien zal ik je een photo sturen.
Daar heb je het weer, dat kanongebulder. Als het lang duurt, hoort men het op ’t laatst niet meer, en wat erger is, men is gedwongen te luisteren naar zijn diepen noot, die iedereen ‘grave’ stemt, en zoo niet angstig aandoet, dan toch wel ongerust maakt. Niets werkt sterker op de hersens dan het kanon en hevigste mitrailleuse-vuur heeft niet dezelfden invloed op het moraal als een langdurige marmitage [hevig bombardement]. Dat is trouwens de grootste factor in de aanvallen. De gebombardeerde partij is of wel vernietigd of wel zoo geschokt, dat er verscheidene minuten noodig zijn haar weer het volle verstand terug te geven, zoodat de vijand allen tijd heeft om uit de loopgraven te springen en te rennen... En dan, wanneer men elkander ontmoet, de bajonetten schitterend in het licht, de oogen glinsterend van haat en moordzucht, gaat er in den chaos een gehuil op, zooals de ooren van een koelbloedig wezen niet zouden kunnen aanhooren zonder in elkander te krimpen. Het wordt vloeken, steken en steken, vloeken en huilen om moeder en rochelen. Gelukkig hoort men bijna niets, zoo is men bezig voor zichzelf; en zoo groot is het instinct van zelfbehoud. En dan, later, is men verwonderd en verrast zich levend te vinden, zonder steek noch stoot, de bajonet en de kolf vaak druipend van bloed, zonder hoofddeksel soms, en de kapot [= lange soldatenjas] in flarden gescheurd.
Schrijf mij gauw, wil je, en wees gezoend door
ARTHUR
17/5/16.
Beste Mies,
Ik heb je laatsten brief ontvangen. Heb nog een weinig geduld. Ik had eigenlijk van morgen al met verlof moeten vertrekken, maar het is uitgesteld, daar een ander, die getrouwd is en kinderen heeft, mijn plaats heeft ingenomen. Ik ga onmiddellijk na hem, zoodat ik dus den 24en of den 25en ’s avonds aan de Gare du Nord zal aankomen. daar ik je niet precies den datum kan zeggen, is het onnoodig me af te halen.
Iedere keer dat ik permissie heb, heb ik zoo’n massa menschen op te zoeken, dat ik bijna nooit tijd heb voor me zelf, maar dezen keer moet ik ook een dag of wat aan mijn meisje besteden. Jullie moet dan niet boos zijn, als je me een dag of twee in het geheel niet ziet. Je kunt je voorstellen, dat ik op heete kolen zit, en dat ik elken dag bang ben, dat het mis is met de permissies en dat wij aanvallen moeten. Het weer is zoo mooi! Maar ik hoop en geloof stellig, dat dat uur nog niet geslagen is, en dat wij nog een maand wachten moeten. Het zou wanbof zijn, om die reden niet naar Parijs te kunnen komen. en toch zijn wij hier zoo tamelijk dicht bij de hoofdstad en verwondert mij het contrast van het levendige Parijs met de hel van de vuurlijn zoo nabij.
Wij worden de laatste dagen hevig gebombardeerd, en het gedonder van onze en hunne kanonnen is soms oorverdovend. Ik ben nog immer en tot ander order dezelfde geluksvogel en kom overal door, zonder de minste schram, waar anderen terug komen na drie en zelfs viermaal gewond te zijn geweest.
[...] Beste Mies, als ik kom, slaap ik in Maatjes bed, dus noch bij jou, noch bij Wilma, je begrijpt wel waarom. En ik heb een reuzentrek, rijsttafel te eten, waar ik sedert het uitbreken van den oorlog niet meer van geproefd heb. Ik hoop, dat je het nog altijd weet klaar te maken.
Wij zijn hier verpest door ratten, luizen en vlooien, en ik geloof, dat de luis nog de grootste plaag is. Je kunt je niet voorstellen, hoe hinderlijk dat ongedierte is, en hoe onmogelijk het is zich er geheel van te ontdoen. Als je zelf geheel gereinigd bent, heeft een kameraad er in overvloed, enz. Sommige luizen dragen een rood kruis op hun rug, andere hebben groote zwarte oogen. Ik zal er een meenemen, zoodat je ziet wat het is. Je kunt het beest zelfs voor me bewaren, als souvenir van den oorlog.
Het is het uur van de vliegmachines, en de Duitschers schieten ontelbare obussen, in de lucht, maar het is zoo moeilijk ze te raken. De blauwe hemel is gevlekt met witte wolkjes, die hoe langer grooter worden, en die de wind ten slotte wegdrijft. De lucht is zoel, en de avond valt. Een dichter zou hier geïnspireerd worden, maar ik denk zoo prozaïsch mogelijk. Alweer een dag dichter bij de permissie. De nachten zijn helder met de volle maan de laatste dagen en dat rust een weinig uit, daar niets vermoeiender is dan het turen in de duisternis om den vijand af te wachten, het blind staren van de oogen die niets zien en het inspannen der ooren die slechts het geruisch van den nachtwind in de bladeren en in het gras vernemen. Daar komt men sluipen, soms, en iedereen springt op zijn geweer, en het tak, tak, tak begint, droog, wreed, onheilspellend. Niettegenstaande de gewoonte, springt het hart in de borst en de handen, die het geweer omklemmen, zijn kil. Maar men heeft getelephoneerd en vlak boven ons hoofd suizen de 75-ers, die uitbarsten in een geweldigen donder. Dat windt ons op, dat exalteert ons, en toch moeten wij blijven, op dezelfde plaats, en de vijandelijke kanonkogels ontvangen, onbewegelijk, maar het hart slaat weer op normale wijze. In den grijzenden morgen ontwaart men dan soms eenige lijken meer tusschen de twee lijnen en die lijken zijn gedoemd daar te blijven totdat veel later, veel later misschien, de vijand teruggeworpen wordt. En aan onzen kant trekken de roode-kruis soldaten dan de loopgraven in, een brancard dragend, met onherkenbare en kreunende mannen. Maar het communiqué, dat jullie lezen, vermeldt zulke kleinigheden niet eens, en den volgenden dag met de traditioneele koffie-en-rhum, die ons ontbijt uitmaakt, wordt alles vergeten. De khaki-uniformen met breede blauwe ceinturen staan als altijd gedurende bijna twee jaar, op hun eerepost, en ieder is gereed te sterven voor het land dat niet zijn vaderland is, en voor de vlag die niet zijn kleuren draagt.
En in den beginne gehaat, miskend [want onbekend] en verafschuwd door wie het kenden, is het Vreemdelingenlegioen een uitverkoren regiment, dat meer dan negen tienden van zijn soldaten heeft zien vallen. Qu’importe, va, het is mij eender, indien wij winnen, ten slotte.
Hartelijk gezoend door
ARTHUR
5 October 1916.
Lieve Ouders, Broers en Zusjes,
[...] Ik heb geprobeerd eenige indrukken op te schrijven van het eerste gevecht en weet zelf niet, of ze de waarheid wel goed weêrgeven, ik was zoo bingoeng [= in de war].
De Eerste
Gedurende drie dagen en nachten reeds, duurde het ontzettende bombardement van de vijandelijke linie. De loopgraaf tegenover ons, in krijtgrond gegraven, kronkelde als een witte slang, zoo ver het oog zag. Het schijnt onmogelijk, dat menschen leven kunnen, waar tonnen staal en ijzer den grond omwoelen, en niettegenstaande alles wás er nog leven, en ’s nachts verlichtten de Duitsche vuurpijlen den hemel, als noodsignalen. De vijand was op zijn hoede, maar indien hij neergedrukt moest zijn door de geweldige ontploffingen, begon een zekere neergeslagenheid zich ook van ons meester te maken. De meest vroolijken verloren hun lach en hun spraakzaamheid, en wat men ook probeerde, altijd hoorde men het gebulder. Gedurende de weinige uren rust die wij in de onderaardsche kazematten doorbrachten, was het ons moerijk den slaap te vatten, en onwillekeurig luisterde men naar de machtige, diepe, ernstige stem van het kanon. Soms ontplofte een vijandelijke granaat vlak bij ons, dan dreunde de grond sterker en de luchtverplaatsing deed de kaars flikkeren.
De beslissende morgen brak eindelijk aan. Wij wisten dat de aanval plaats moest hebben om 10 uur min 40 minuten, 10 uur bleef nog geheim. Iedereen was in de loopgraaf en wij bereidden ons voor tot den stormloop. Soms kijk ik naar den overkant door een schietgat. Van de prikkeldraadversperringen is schijnbaar niets meer over, en de loopgraaf zelf, lijkt me toe, is met den bodem geëffend.
Dan vernemen wij dat ons nog 25 minuten overblijven, omdat de eerste ‘golf’ zal stormen. Boven onze hoofden is het een voortdurend gesuis van de kleine granaten, en het blazend gezucht van de middelbare. Van tijd tot tijd gaat een groote voorbij, met het geratel van een locomotief. Ik heb het mécanisme van mijn geweer nog eens nagekeken, me rekenschap gegeven dat de bajonet goed bevestigd is, en mijn vingers beefden. Ten allen koste beproevende mijn koelbloedigheid te bewaren, steek ik een sigaret op, maar na enige trekken word ik duizelig. Ik durf niet te spreken, uit angst mijn zenuwachtigheid te toonen. Mijn kameraden zijn trouwens in hetzelfde geval, onrustig, de oogen wijd open, als zagen ze iets ontzagwekkends. Sommigen bidden en ik benijd ze, één zag ik in een hoek gezakt, die stil weent. Een officier bijt zenuwachtig op zijn snor. Met beide handen omklem ik het geweer zoo stijf mogelijk. Mijn God, wat zijn de minuten lang!
Nu regent het; een kille, doordringende mistregen, die den krijtgrond in een oogwenk in een witte modder heeft veranderd. Het landschap is woestijnachtig, onbebouwde velden overal, nergens groen, een klein boschje links, is door het artillerievuur geheel vernietigd, eenige boomskeletten rekken ten hemel hun onbebladerde takken. Eindelijk heb ik de geestelijke kracht niet meer, op te merken wat er om mij heen voorvalt. Tegen de verschansing geleund, kijk ik strak voor mij, aan niets denkende. De regen druipt me in den nek, ik bemerk het niet, en soms, - een reflexbeweging - sidder ik bij een sterker ontploffing. Iemand duwt me op zij om voorbij te gaan, geloof ik; ik kijk niet op, het is een onderofficier misschien. Ik weet niet hoe lang ik zoo heb gesuft, als een schril gefluit me wakker schudt.
Ik kijk over de verschansing: de granaten ontploffen nu verder, en de eerste golf vormt zich. De manschappen, gescheiden door eenige meters, een lange lijn van blauwe vlekken, hollen voorwaarts, zonder een kreet, zonder trompetgeschal, in de grootste stilte. Ze rennen, maar het komt me voor dat ze kruipen. Ik zou ze onmiddellijk willen naloopen en inhalen, want de versuftheid heeft plaats gemaakt voor een plotselinge excitatie, maar ik ben van de tweede golf.
Eenige minuten later is het onze beurt. Ik hijsch me op, val met het gezicht in de modder, sta op, glijd nog eens uit, alle angst is verdwenen. De eerste golf hypnotiseert mij, ik kan mijn oogen niet van haar afwenden, en voort gaan wij, als jonge dieven die men loslaat. De eersten hebben de vijandelijke loopgraaf bereikt, als plotseling boven onze hoofden, sst-boem, vliegen de shrapnells uiteen. Het gordijnvuur, te laat; wij zijn al voorbij. Maar ginder, rechts, hoor ik een regelmatig en onophoudelijk tak-tak-tak, in een razend tempo. Hier en daar vallen sommige blauwe vlekken, hoe langer hoe meer. Om mij heen slaan de kogels in den grond met een doffen slag, en een beetje modder spat dan op. De mitrailleuse schijnt onbereikbaar te zijn. Ik ben bij het ijzerdraad aangekomen, en wat mij van uit de verte geheel vernietigd toescheen, bestaat in werkelijkheid nog. Ik struikel, stap met moeite over allerhande paaltjes, en het angstzweet breekt me uit, want ik geloof dat tientallen mitrailleuses en geweren zich op mij richten, en mijn onhandige worsteling nooit zal eindigen.
Als een blok laat ik me in de loopgraaf vallen. Wij hebben de opdracht de loopgraaf ‘schoon te maken’, dat is te zeggen de verdedigers onschadelijk te maken, zoodat ze vooral niet in den rug van de eerste golf kunnen schieten. Het eerste wat ik zie, is een lijk, half bedolven onder verscheurde zakken met aarde. Dan begin ik de loopgraaf links te volgen, met koortsachtige haast, om den verdedigers de gelegenheid niet te laten, zich te hernemen. Nauwelijks heb ik eenige meters afgelegd, als ik, een hoek omdraaiende, tegen een levenden Duitscher stoot, gewapend, evenals ik.
Goede hemel, wat was hij jong, achttien jaar misschien, en zijn groote blauwe oogen waren zoo schichtig. Het scheen mij toe dat mijn armen lam geslagen werden, bij de gedachte zoo’n jong mensch te dooden. Ik zag dat hij zijn mond opende om iets te zeggen, of om te vloeken, misschien. Dit alles duurde echter minder dan een seconde, want voordat ik het wist, stak mijn bajonet reeds in zijn buik, en had ik eenige moeite het wapen terug te trekken. Mijn eerste stoot. Nooit zal ik den blik vergeten dien hij op me vestigde, en die mij een koude rilling in den rug joeg; een blik zóó vol pijn en verdriet, en zoo vol verwijt. Hij zeide niets, zijn mond bleef open, hij bloedde niet eens, en keek me immer aan. Toen kwam er een licht waas over zijn mooie oogen, en hij zakte langzaam in elkander, zijn geweer kletterde op den grond.
Alsof de duivel me op de hielen zat, zoo rende ik weg, zonder om te durven kijken, een moordenaar gelijk. Mijn hart sloeg als een trommel en ik hijgde, buiten adem, toen ik twee kameraden ontmoette, die uit een onderaardsch hol te voorschijn kwamen. Den tweeden onderscheidde ik niet goed in het halfdonkere gat. Maar de eerste droop van het bloed, zijn eigen bloed ook, want hij had zijn muts verloren, en zijn haren waren rood en kleefden tezamen. In zijn linkerhand hield hij een revolver, in de rechter een slagersmes. Ik kwam op adem, en de ontmoeting gaf mij een zucht van verlichting. - Kom, help ons een handje, jongen, er zijn er nog meer, verder op.
Schrijf jullie me gauw. Ik begin me te vervelen. Weest allen hartelijk omhelsd door jullie
ARTHUR
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten