Sponsor of prijs nodig? Zelf sponsor worden?
Arkefly: Aruba

vrijdag 4 april 2008

Werkstuk Biologie: Cholesterol

CHOLESTEROL
hart- en vaatziekten

VOORWOORD
Ondanks het feit dat cholesterol een slechte naam heeft, is het voor ons lichaam van groot belang. Het is een stof die noodzakelijk is voor het goed functioneren van ons lichaam. Een hoog cholesterolgehalte veroorzaakt hart- en vaatziekten. Omdat deze ziekten de belangrijkste doodsoorzaak in België zijn, wordt er dan ook veel aandacht aan besteed. Andere factoren die de kans op hart- en vaatziekten vergroten zijn: leeftijd, geslacht, roken, hoge bloeddruk, erfelijke aanleg, suikerziekte, overgewicht. Door de aandacht die de media besteden aan die hart- en vaatziekten gekoppeld aan cholesterol kwam ik op het idee om er mijn geïntegreerde proef over te maken. Een andere reden waarom ik het koos is omdat ik voor mezelf in de klinische chemie wel een verdere toekomst zie. Met dit eindwerk wil ik cholesterol volledig beschrijven en alle factoren aanhalen die de kans op hart- en vaatziekten vergroten of verkleinen.
Cholesterol is in veel verschillende fracties aanwezig in de bloedsomloop. Het HDL-cholesterol beschermt tegen hart- en vaatziekten, het LDL-cholesterol verhoogt het risico. Cholesterol is afgeleid van de woorden, chole=gal en stereos=vast.

INHOUDSOPGAVE
1 Cholesterol
1.1 Wat is cholesterol?
1.2 Cholesterol in historisch perspectief
1.2.1 Cholesterolproblematiek
1.2.2 Cholesterol en hart- en vaatziekten
1.2.3 Informatie over cholesterol
1.3 Hoe krijgen we cholesterol en vet binnen?
1.4 BOUW
1.5 Cholesterol in …
1.5.1 Voedsel
1.5.2 In lichaam.
1.6 Lipoproteïne
1.6.1 Verschillende soorten lipoproteïnen
1.6.2 Low-Density lipoproteïne (LDL)
1.6.3 High-Density lipoproteïne (HDL)
2 Lipiden
2.1 Triglyceriden
2.1.1 Verzadigde en onverzadigde vetten
2.1.2 linolzuur
2.1.3 Visolie
2.1.4 Omegavetzuren
2.2 Fosfolipiden
2.3 Sterolen
3 Hart- en vaatziekten
3.1 Risicofactoren
3.1.1 Roken
3.1.2 Hoge bloeddruk
3.1.3 Geslacht
3.1.4 Suikerziekte
3.1.5 Stress
3.1.6 Overgewicht of obesitas
3.1.7 Leeftijd
3.1.8 De invloed van alcohol
3.1.9 Erfelijkheid
3.2 Cholesterolgehalte
3.2.1 verlaagd HDL-cholesterolgehalte
3.2.2 Verhoogd cholesterolgehalte
3.2.3 Het cholesterolverlagend dieet
3.2.4 Behandeling met geneesmiddelen
3.2.5 Leven met een verhoogd cholesterolgehalte
4 Verklarende woordenlijst

INLEIDING

1 Cholesterol
1.1 Wat is cholesterol?
Cholesterol is een vetachtige, niet in water oplosbare stof die in ons lichaam onder andere als bouwstof wordt gebruikt. Ondanks zijn slechte naam is cholesterol absoluut noodzakelijk. Het is een stof die er voor zorgt dat ons lichaam goed functioneert.
Cholesterol is een reuk- en smaakloze, witte, brokkelige substantie. Hij is chemisch gecompliceerd opgebouwd en bevindt zich in vrijwel alle delen van het lichaam. Dit gebruikt cholesterol voor de bouw en de groei van cellen en voor de vorming van enkele hormonen. Om in de behoefte van het lichaam te voorzien is het niet noodzakelijk cholesterol met de voeding toe te voeren. Zelfs al zou er helemaal geen cholesterol worden opgenomen, dan nog zou de lever er voor eigen gebruik voldoende van kunnen produceren.
Cholesterol is geen vet, maar chemisch gezien een wasachtige substantie. Hij komt in alle levensmiddelen van dierlijke oorsprong voor en is de bouwsteen voor elke dierlijke cel. Hij is niet oplosbaar in water en kan alleen in ether en andere oplosmiddelen voor vet worden opgelost.

1.2 Cholesterol in historisch perspectief
1.2.1 Cholesterolproblematiek
Hoewel de cholesterolproblematiek in de jaren 70 van vorige eeuw pas echt in de belangstelling kwam, is de basis voor al deze aandacht veel langer geleden gelegd. De Rus Anitshkov, een militaire arts, vermoedde reeds meer dan een eeuw geleden dat er een relatie bestaat tussen het eten van veel en vet vlees en het optreden van hart- en vaatziekten. Hij ontdekte dat officieren onder zijn patiënten veel vaker last hadden van hart- en vaatziekten dan soldaten. In die tijd waren officieren meestal afkomstig uit goede milieus waar men zich kon permitteren vlees te kopen, terwijl soldaten gerekruteerd werden onder de armere klasse, waarvoor vlees te duur was. Aan het einde van de 19de eeuw legde Anitshkov de basis voor de cholesterolhypothese, die stelt dat een hoog cholesterolgehalte de kans op hart- en vaatziekten vergroot en dat het verlagen van een verhoogd cholesterolgehalte dit risico weer verkleind. Een halve eeuw later werd deze hypothese nogmaals, zij het ongewild, getoetst. Vanaf het begin van de Tweede Wereldoorlog werd de totale veerstapel in Noorwegen door bezetters in beslag genomen, waardoor de consumptie van vlees, vet en zuivelproducten door de Noorse Bevolking plots sterk afnam. Men kon toen zien dat de gevallen van hart- en vaatziekten hand in hand daalden met de verminderde consumptie van vet.
Een andere militaire arts, de Amerikaan Robert Holmes, onderzocht de lichamen van de vele jonge Amerikaanse soldaten die tijdens de oorlog in Korea waren gesneuveld. Tot zijn verontrusting stelde hij vast dat bij veel jongen mannen reeds een vergevorderd voorstadium van aderverkalking in de vloedvaten vanonder meer het hart te zien was. Holmes voorspelde een epidemie van hart- en vaatziekten, die inderdaad in de jaren 50 in Amerika optrad. Die heeft in de tijd de Amerikaanse regering doen besluiten het Framingham-onderzoek te beginnen. Bij dit onderzoek wordt sinds 1948 de bevolking van het stadje Framingham, aan de Amerikaanse oostkust, nauwlettend gevolgd. In 1976 ontdekte de Japanner Endo in een schimmel een stof die de voorloper was van de moderne cholesterolverlagende geneesmiddelen. Jarenlang bleef deze stof compactine, ongebruikt en onbestudeerd op de plank staan. Het heeft tot 1987 geduurd totdat het eerste, echte efficiënt werkende, cholesterolverlangende middel, lovastine, in Amerika op de markt kwam. Het onderzoek van cholesterol bereikte zijn hoogtepunt in 1985, toen de Amerikanen Brown en Goldstein de Nobelprijs kregen voor hun onderzoek naar de oorzaak van de familiale hypercholesterolemie (erfelijk verhoogd cholesterolgehalte). Zij ontdekten dat deze ziekte veroorzaakt wordt door een slechte werkend eiwit in de lever dat cholesterol uit het bloed moet halen. Met deze ontdekking konden zij de stofwisseling van cholesterol verklaren, wat de introductie van cholesterolverlagende medicijnen zoals lovastatine versnelde. De internationale cholesterolcirkel sluit zich als in 1990 McDonald’s zijn eerste Russische hamburgerrestaurant in Moskou opent…

1.2.2 Cholesterol en hart- en vaatziekten
De relatie tussen een verhoogd cholesterolgehalte van het bloed en hart- en vaatziekten is inmiddels onomstotelijk vast komen te staan. Aan de hand van het eerder genoemde Framingham-onderzoek konden de meest bekende, en tevens de belangrijkste, risicofactoren voor hart- en vaatziekten worden geformuleerd: hoge bloeddruk en een hoog cholesterolgehalte. Talloze latere onderzoeken op kleinere schaal hebben de conclusie van Framingham telkens weer bevestigd.
Ook de mogelijkheid hart- en vaatziekten te voorkomen door een verhoogd cholesterolgehalte te behandelen, is nu algemeen geaccepteerd. Reeds vanaf 1987, en op veel grotere schaal vanaf 1994, zijn de resultaten van een aantal onderzoeken met cholesterolverlagende medicijnen bekend geworden. Deze onderzoeken werden uitgevoerd bij tienduizenden mensen gedurende vele jaren. Hieruit bleek dat drastische verlaging van het cholesterolgehalte resulteerde in een even drastische afnamen van de kans op het krijgen van hart- en vaatziekten. Dit gold zowel voor mensen die al een of andere vorm van hart- en vaatziekten hadden, als voor mensen die er nog geen last van hadden, maar wel een risico liepen. Deze resultaten waren dermate overtuigende dat overheden van vele landen hun beleid ten aanzien van cholesterolverlagende medicijnen hebben herzien. Desondanks zijn in België hart- en vaat ziekten nog steeds de oorzaak van ruim 37 % van alle sterfgevallen. Zo’n 840.000 Belgen hebben een verhoogd risico op hart en vaatziekten

1.2.3 Informatie over cholesterol
Langzamerhand wordt er meer bekend over de oorzaken en behandeling van zowel de ‘gewone’ als de erfelijke hypercholesterolemie. Niet alleen in de medische wereld staat de hypercholesterolemie in de belangstelling, in folders bij de huisarts af apotheek, huis-aan-huisblaadjes en stukjes in de krant wordt regelmatig informatie gegeven over cholesterol of reclame gemaakt voor producten die het cholesterolgehalte verlagen. Cholesterol is inmiddels een populair onderwerp geworden, maar de informatie erover is niet altijd zinnig.

1.3 Hoe krijgen we cholesterol en vet binnen?
Omdat cholesterol zo belangrijk is voor ons lichaam, maken we het overgrote deel zelf, vooral in de lever. Ook de bijnier, darm en testes zijn enkele organen die cholesterol aanmaken. Een klein deel wordt ook opgenomen door de voeding. In de gal komt cholesterol in betrekkelijk hoge gehalte voor. Onder bepaalde omstandigheden kristalliseert cholesterol uit de gal en is er vorming van galstenen.
In het bloed circuleert cholesterol in de vorm van lipoproteïnen. In zenuw- en hersenweefsel neemt cholesterol een bijzondere plaats in, het is één van de basisproducten van het isolatiemateriaal dat zich om de meeste zenuwvezels bevindt. Dit isolatie materiaal is in dunne laagjes om de zenuwenvezels gewonden en heeft als belangrijkste taak te voorkomen dat de elektrische signalen, die door de zenuwvezels op andere springen.
Cholesterol en triglyceriden die in onze voeding zitten, worden door de darmcellen vanuit de darm opgenomen. De darm heeft maar een beperkte capaciteit om cholesterol op te nemen. Dagelijks passeert ongeveer 2 gram cholesterol onze darm. Naast cholesterol uit de voeding komen hier ook cholesterolrijke galzuren (ongeveer 1 gram) bij, die door de gal naar de darm worden afgescheiden voor de vertering. Van die 2 gram kan de darm maar 0.75 gram opnemen, de rest verdwijnt met de ontlasting. De darm is wel zeer efficiënt met de opnamen van triglyceriden verpakt in lipoproteïnedeeltjes die chylomicronen heten. Dit zijn de grote transportdeeltjes die zeer vetrijk zijn. Via het bloed worden de chylomicronen van de darm naar de lever getransporteerd. Een kwartier nadat de chylomicronen in de darm zijn gevormd en aan het bloed zijn afgegeven, zijn ze al door de lever opgenomen.
Bij de verwerking van cholesterol en triglyceriden en het lichaam is de lever het centraal orgaan. In de lever worden triglyceriden en cholesterol uit de lipoproteïne gehaald. De lever verpakt ze dan weer in andere lipoproteïnen, het VLDL, en stuurt deze via de bloedbaan naar andere plaatsen in het lichaam waar vet nodig is: bijvoorbeeld in de spieren om energie te leveren. Onder normale omstandigheden moet er een evenwicht zijn tussen de hoeveelheid triglyceriden en cholesterol die door de lever wordt opgenomen en de hoeveelheid die wordt afgegeven. De lever kan dit evenwicht zelf regelen door bijvoorbeeld de opname van lipoproteïnen tijdelijk te veranderen of door ze zelf de aanmaak van cholesterol stop te zetten. Dit is echter een wankel evenwicht dat verstoord kan raken wanneer de voeding te veel verzadigd vet bevat of wanneer iemand lijdt aan een bepaalde aandoening, zoals suikerziekte.
Figuur 1. Schematisch overzicht van de stofwisseling van lipoproteïnen

1.4 BOUW

Figuur 2. Chemische structuurformule van cholesterol.

1.5 Cholesterol in …
1.5.1 Voedsel
Het kleinste deel van onze cholesterol halen we uit onze voeding. Het overgrote deel maakt de lever aan. Toch speelt de voeding een belangrijke rol. Wanneer men een te hoog cholesterolgehalte vaststelt, is de eerste oplossing een dieet volgen. Het dieet helpt reeds na korte tijd. Grofweg komt het op het volgende neer:
-Kies zoveel mogelijk magere of halfvolle producten.
-Bak en braad in een goede olie of een margarine met veel meervoudig onverzadigd vet.
-Besmeer je boterham met een dieetmargarine of dieethalvarine.
-Maak sla of rauwkost aan met olijfolie of arachideolie.
-gebruik niet te veel snacks en andere hartige tussendoortjes, gebak, cake en dergelijke. In het algemeen zal een vet- en cholesterolarm dieet na korte tijd een daling van het totaal gehalte geven van 10 tot 15%. Gevarieerd eten is ook belangrijk. Een afwisseling aan producten zorgt dat alle voedingstoffen voldoende worden opgenomen.

1.5.2 In lichaam.
Cholesterol, triglyceriden en fosfolipiden worden in het plasma getransporteerd in de vorm van grote moleculaire complexen met een eiwit, genaamd lipoproteïnen. Cholesterol wordt in de darm samen met vetzuren in het jenunuum (nuchtere darm) geabsorbeerd. In deze cel wordt het, met ter plaatse synthetiseert cholesterol, triglyceriden en fosfolipiden, ingebouwd in grote lipoproteïne-partikels. Vervolgens vindt een verandering van het partikel plaats, zodat cholesterol kan worden opgenomen in de lever. Daar wordt cholesterol onder andere gebruikt voor de synthese van galzuren en de endogene liporoteïne-partikels (VLDL). Het VLDL verzorgt het transport van cholesterol en triglyceriden van de lever naar de perifere weefsels. Via een aantal stappen worden triglyceriden afgestaan en ontstaat het loproteïne-partikel, IDL. Deze wordt gedeeltelijk direct door de lever uit het plasma geklaard, het merendeel wordt omgebouwd tot LDL.

Figuur 3 Verschillende lipoproteïne deeltjes in een bloedvat. (niet op schaal)

1.6 Lipoproteïne
Vetachtige stoffen als cholesterol en triglyceriden kunnen niet in water oplossen. Daarom kunnen zij niet in hun pure vorm in het bloed voorkomen, want bloed is een waterige oplossing. Cholesterol en triglyceriden worden dan ook op een speciale manier via het bloed door ons lichaam getransporteerd. Nadat ze uit de voeding in de darmwand worden opgenomen, worden ze verpakt in transportdeeltjes, die we lipoproteïnen noemen. Dit zijn bolvormige deeltjes die bestaan uit lipiden en eiwitten (proteïnen). Alleen verpakt in lipoproteïnedeeltjes kunnen triglyceriden en cholesterol via het bloed naar allerlei plaatsen in het lichaam vervoerd worden. Naast cholesterol en triglyceriden worden ook de fosfolipiden en in vet oplosbare vitamines in de lipoproteïnen verpakt. De lipoproteïnedeeltjes worden in de lever en ook in de darm gemaakt.

1.6.1 Verschillende soorten lipoproteïnen
Afhankelijk van hun samenstelling, onderscheiden we verschillende soorten lipoproteïnen. De indeling van de lipoproteïnen is gemaakt op basis van het gewicht van deze deeltjes. Vetten zijn lichte stoffen, waardoor ze op water drijven. Hoe meer vet en des te minder eiwit een lipoproteïnedeeltje bevat, hoe lichter het is. De wetenschappelijke naam voor gewicht is ‘dichtheid’, of in het Engels ‘density’.
Hiervan uitgaand hebben we de drie meest bekende lipoproteïnedeeltjes de volgende namen: ‘Very-Low-Density’ lipoproteïne (VLDL), ‘Low-density’ lipoproteïne (LDL) en ‘High-Density’ lipoproteïne (HDL). Daarnaast zijn er nog de chylomicronen die vooral triglyceriden vanuit de voeding van de darm naar de kever vervoeren. Elk van deze lipoproteïnedeeltjes heeft een eigen karakteristieke samenstelling en rol bij het verwerken van vetten in het lichaam.
Met cholesterol of totaalcholesterol wordt eigelijk al de cholesterol bedoeld dat verpakt zit in de deeltjes van VLDL, LDL en HDL. Als we een speciaal soort cholesterol bedoelen, dan noemen we het bijvoorbeeld LDL-cholesterol of HDL-cholesterol. Hetzelfde gaat voor de triglyceriden: we kennen HDL-, LDL- en VLDL-triglyceriden. Van al de cholesterol in het bloed bevindt zich ongeveer 75% in het LDL, 20% in het HDL en 5% in het VLDL. In feite bepaalt het LDL-cholesterolgehalte dan ook voor het grootste gedeelte het ‘totale’ cholesterolgehalte of gewoon het cholesterolgehalte zoals dat bij ons gemeten wordt. Dit geeft tevens aan dat de totale cholesterol in feite weinig betekenis heeft. Dit getal is samengesteld uit een drietal cholesterolwaarden van verschillende kwaliteit. ‘Een verhoogd cholesterolgehalte’ zegt eigelijk weinig, het is veel beter aan te geven welk specifiek cholesterolgehalte (LDL-, HDL- of VLDL-gehalte) verhoogd is.

1.6.2 Low-Density lipoproteïne (LDL)
De LDL-deeltjes (slecht cholesterol) hebben een dusdanig kleine afmeting dat zij door de binnenbekleding van het bloedvat kunnen dringen. Deze binnenbekleding heet endotheel. Bij een te hoog cholesterolgehalte ontstaat onder het endotheel, waar bindweefsel en spiercellen zitten, een ophoping van LDL-deeltjes in de bloedvatwand. Het bloed bevat een speciale soort witte bloedcellen die een ‘opruimfunctie’ hebben, de zogenoemde macrofagen. Macrofagen ruiken als het ware de opgehoopte LDL-deeltjes ander het endotheel van het bloedvat, en gaan erop af om het op te ruimen. Er liggen, dan echter zoveel LDL-deeltjes dat het de macrofagen niet meer lukt om ze op te ruimen. De macrofagen proppen zich letterlijk vol met LDL-deeltjes, sterven daardoor af en blijven onder het endotheel liggen. Deze dode cellen trekken nog meer macrofagen aan om op te ruimen waardoor het proces zich steeds herhaalt.
Na verloop van tijd ontstaat er onder het endotheel een brij van dode cellen, vet, cholesterol, macrofagen en bindweefsel. Deze vetachtige massa kan soms ook verkalken waardoor het endotheel naar binnen wordt gedrukt. Op deze manier ontstaat er een vernauwing van het bloedvat waardoor het erachter liggende weefsel te weinig van het zuurstofrijk bloed wordt voorzien. Het weefsel kan hierdoor beschadigd worden. Dit proces staat bekend onder de naam aderverkalking of atherosclerose.
Aderverkalking treedt op in de slagaders, vooral op plaatsten waar het bloed snel stroomt, bijvoorbeeld op aftakkingen.
Bij aderverkalking is de bloedvatvernauwing het gevolg van een langzaam groeiend gezwel in de bloedvatwand. Het is een zeer dynamisch proces dat van allerlei factoren afhangt waarbij de gezondheidstoestand van het endotheel een grote rol speelt. Niet alleen LDL-deeltjes beschadigen het endotheel, ook hoge bloeddruk, suikerziekte en roken hebben een slechte invloed op deze essentiële cellaag. Vooral de nauwe bloedvaten rond het hart (kransslagaders) en in de hersenen zijn gevoelig voor aderverkalking.

Figuur 4 Aderverkalking is eigenlijk een zwelling in de bloedvatwand ten gevolge van ophoping van vetten en dode witte bloedcellen. 1. binnenbekleding bloedvat (endotheel); 2. ophoping van vetten; 3. verkalkte kern; 4. bindweefsellaag; 5. spierlaag.

1.6.3 High-Density lipoproteïne (HDL)
Uit bovenstaande blijkt dat de ophoping van LDL-deeltjes een belangrijke rol speelt bij het ontstaan van aderverkalking. Gelukkig is het niet zo dat cholesterol dat eenmaal in de bloedvatwand opgeslagen is niet meer verwijderd kan worden: HDL-deeltjes kunnen dat klaarspelen. HDL-deeltjes zijn kleiner dan LDL-deeltjes en kunnen nog gemakkelijker door het endotheel heen. HDL-deeltjes hebben de eigenschap om cholesterol over te nemen uit andere lipoproteïnen en uit weefsels waar cholesterol ligt opgeslagen, een soort stofzuigereffect. De HDL-deeltjes, vol met cholesterol ( HDL-cholesterol) komen door het endotheel weer in de bloedstroom, worden naar de lever getransporteerd en door dit orgaan uit het bloed verwijderd. De cholesterol wordt daar verder verwerkt tot gal. Die gal komt via de galbuis in de darm terecht, waarna het met de ontlasting wordt uitgescheiden. Op deze manier beschermt HDL tegen aderverkalking. Een hoog HDL-cholesterolgehalte van het bloed is dus goed. Een te laag HDL-cholesterolgehalte daarentegen verhoogt de kans op hart- en vaatziekten. Het HDL-cholesterolgehalte wordt beïnvloed door hormonen en lichamelijke inspanning. Veel jonge vrouwen en bijvoorbeeld atleten hebben een hoog HDL-cholesterolgehalte. Daarnaast kan de voeding enige invloed op het HDL-cholesterolgehalte uitoefenen. Roken daarentegen verlaagt dit gehalte.

2 Lipiden

Cholesterol is niet de enige vetachtige verbinding in onze voeding. Er zijn drie belangrijke soorten vetachtige stoffen, die tezamen ook wel lipiden worden genoemd: triglyceriden, sterolen en fosfolipiden. Vroeger werd aangenomen dat de voedingsvetten alleen dienden als leveranciers van energie en van de vitamines A, D, E en K voor het menselijk lichaam. Gebleken is echter dat zij vele andere functies vervullen, die voor het lichaam merendeel onmisbaar zijn. De vetten kunnen dus niet door andere voedingsmiddelen worden vervangen. Uit dierproeven blijkt dat de meeste voedingsvetten groei bevorderend en onmisbaar zijn voor een normale voortplanting en zoogproductie. Zij hebben een sparende werking op het verbruik van eiwitten en Vitamine B1 en een gunstige invloed bij verschillende belastende en schadelijke omstandigheden zoals koude, röntgenbestraling en vergiftiging door schildklierpreparaten en verwijdering van een deel van de lever.

2.1 Triglyceriden
Triglyceride is de chemische naam voor wat we gewoonlijk ‘vet” noemen, zoals boter en slaolie. De kwaliteit en eigenschappen van triglyceriden worden bepaald door de verschillende vetzuren waaruit ze zijn opgebouwd. De triglyceriden zijn opgebouwd uit één molecule glycerol en drie moleculen vetzuren.
Figuur 5Algemene structuurformule van triglyceriden
De meeste triglyceriden zitten in kleine deeltjes in de bloedbaan. Die deeltjes kunnen ook op de vaatwand worden afgezet. Aangezien die deeltjes ook cholesterol bevatten, vormen ze een bedreigende factor in het bloed. Hun aantal stijgt wanneer we te veel verzadigde vetten en cholesterol eten en dik worden. Boven dien kan daardoor het bloed stollen, het insulinegehalte en de bloeddruk omhooggaan en het HDLcholesterolgehalte zakken.
Er bestaan ook grotere deeltjes die veel triglyceriden bevatten en die ook in het bloed komen wanneer we te veel geraffineerde koolhydraten eten (witte bloem, suiker). Weliswaar worden die niet in de vaten afgezet, maar toch worden ze wel in verband gebracht met een verhoogde kans op bloedstolling en een verlaging van het HDL-cholesterolgehalte.
Als het triglyceriden van uw bloed 150 of meer bedraagt terwijl het HDL-cholesterolgehalte 45 of minder is, hebt u de kleine deeltjes in uw bloed zitten en maakt u grote kans een vaatziekte te krijgen. Als u een hoog triglyceridengehalte hebt en uw HDL-cholesterolgehalte is ook hoog, zitten de grotere en minder gevaarlijke deeltjes in uw bloed. Hun aantal stijgt wanneer u te veel alcohol drinkt, oestrogeen slikt of bepaalde medicijnen neemt.
Hoe meer triglyceriden in het bloed zitten, hoe meer hartaanvallen er voorkomen. Dat blijkt uit ieder onderzoek. Mensen met een hoog triglyceridengehalte, zelfs bij een normale cholesterolwaarde, lopen kans op een hartaanval door verstopte hartvaten. Vroeg of laat zal het gevaar van een hoog triglyceridengehalte over de hele wereld worden herkend.

2.1.1 Verzadigde en onverzadigde vetten
Vet in de voeding heeft en aantal functies. Naast smaakmaker is vet een belangrijke energieleverancier van essentiële vetzuren (vetzuren die we alleen via de voeding kunnen opnemen en die het lichaam zelf niet kan maken) en een oplosmiddel voor de vitaminen A, D, E en K. Lichaamsvet is een efficiënte energiereserve, isoleert warmt en beschermd kwetsbare organen. Vet is dus nodig.
Bij een dieet van hypercholesterolemie ligt de nadruk op het beperken van vet en cholesterol in de voeding. Het weglaten van alle vet uit de voeding is niet aan te raden, gezien de bovengenoemde functies van vet. Erg belangrijk in dit verband is dat niet het totale vetgehalte maar veel meer het soort vet in de voeding het cholesterolgehalte van het bloed bepaalt. Voor een cholesterolverlangende voeding is het belangrijk een aantal vetten te onderscheiden: cholesterol, verzadigde vetten, enkelvoudige onverzadigde vetten en meervoudige onverzadigde vetten. De begrippen ‘onverzadigde’ vetten en ‘verzadigde’ vetten worden vaak gebruikt om bepaalde vetbevattende producten aan te prijzen dan wel af te raden. Maar wat dat wel of niet ‘verzadigd’ inhoudt, wordt er niet bij verteld.
Vetten bestaan uit vetzuren die weer zijn opgebouwd uit koolstofatomen. Ruwweg komt het erop neer dat bij ‘onverzadigde’ vetzuren tussen de koolstofatomen op een of meer plaatsen dubbele bindingen voorkomen. Daarom is er op een van de twee bindingsplaatsen nog ruimte om een andere stof te binden vandaar te term onverzadigd. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen enkelvoudige onverzadigde (indien er 1 dubbele binding is) en meervoudige onverzadigde (indien er meerdere dubbele bindingen zijn) vetzuren.
Bij verzadigde vetzuren zijn ertussen de koolstofatomen alleen maar enkele bindingen, zodat er geen ruimte meer is om een andere stof te binden.

Figuur 6 Structuur formules van de vetzuren

Verzadigde vetten worden vooral gevonden in dierlijke producten als roomboter, kaas en andere vette melkproducten. Enkele plantaardige bronnen voor verzadigde vetten zijn palmolie, cacaovet en kokosvet. Onverzadigde komen voornamelijk uit plantaardige bronnen. Enkelvoudige onverzadigde vetten bevinden zich in pinda’s, olijfolie en raapzaadolie. Meervoudige onverzadigde vetten (zoals linolzuur en linoleenzuur) zitten voornamelijk in soja bonen, noten, sojaolie, zonnebloemolie en in diverse speciale dieetproducten.
Vetten met een hoog gehalte aan enkelvoudige of meervoudig onverzadigde vetzuren zijn meestal zacht of vloeibaar van consistentie. Vetten met een hoog gehalte aan verzadigde vetzuren zijn meestal hard. Als vuistregel geldt: ‘vetten die stollen in de koelkast, stollen ook in de bloedvaten’.
Verzadigde vetten hebben een cholesterolverhogend effect. Wanneer verzadigde vetten vervangen worden door een zelfde hoeveelheid onverzadigde vetten daalt het cholesterolgehalte van het bloed. Toch moet men streven naar een evenredige verdeling van verzadigden, enkelvoudige en meervoudig onverzadigde vetten. Diëten met te grote hoeveelheden meervoudig onverzadigde vetten verlagen het HDL-cholesterolgehalte en dat zou weer ongunstig zijn voor het risico van hart- en vaatziekten. Er zijn zeker geen aanwijzingen dat een voeding waarin de hoeveelheid meervoudig onverzadigde vetten verhoogd is de kans op kanker doet toenemen.
De hoeveelheid verzadigd vet in de voeding wordt voor een groot deel geleverd door boter, margarine, halvarine, vlees en vleeswaren, melk, kaas en ander zuivelproducten. Bij een cholesterolverlagend dieet is het vaak al voldoende om alternatieven voor deze producten te zoeken, of om grenzen te stellen aan het gebruik ervan. Alternatieven kunnen vaak het best gezocht worden in de categorie magere producten, In plaats van roomboter kan men een dieetmargarine gaan gebruiken. Wanneer men zeer veel brood eet, is een dieethalvarine beter. Volle melk kan het best vervangen worden door halfvolle melk. Drinkt iemand meer dan 1liter melk per dag, dan is het beter wat minder melk te gaan drinken of magere melk of karnemelk te nemen.
Andere voorbeelden zijn magere runderlappen in plaats van doorregen runderlappen, achterham in plaats van schouderham. Kaassoorten met plantaardig vet bevatten evenveel vet als de gewone kaas, alleen is de samenstelling beter: Meer onverzadigd vet. Varkensvlees heeft een slechte naam. De magere soorten varkensvlees zoals varkenshaas, varkensfilet en fricandeau bevatten echter, evenals mager rundvlees, weinig vet.
Producten die veel verzadigd vet bevatten, bevatten ook veel cholesterol. Roomboter bevat veel verzadigd vet en veel cholesterol.
Op het eerste gezicht kan een voedingsmiddel er niet vet uitzien, maar toch een verborgen vetbron zijn. In een croissantje zit bijvoorbeeld 11 g vet. Vooral bladerdeeghapjes, hartige snacks, chips en zoutjes bevatten veel verborgen vet, net als roomboterkoekjes, gebak en bonbons.

2.1.2 linolzuur
Opmerkingen...Bijvoorbeeld in welke klas je dit hebt gemaakt, op welk niveau, volgens welke methode/boek of welk cijfer je ervoor gehad hebt.. Indicatie kwaliteit: 54321Het lukt niet!Werkt het niet, is het bestand te groot, of snap je het Linolzuur bevat een essentieel vetzuur en moet daarom, nat als vitaminen, met de voeding worden opgenomen. Bij gebrek aan linolzuur kunnen huidafwijkingen ontstaan en bij kinderen kan groeiachterstand optreden. Linolzuur bevat, net als een aantal andere onverzadigde vetzuren, zogenoemde omega-6-vetzuren. Een teveel aan omega?6?vetzuren kan het HDL-cholesterolgehalte laten dalen, wat ongunstig is. De hoeveelheid linolzuur die men dagelijks moet binnenkrijgen om geen tekort of overschot te krijgen, is nog niet precies bekend. Linolzuur zit in dieetmargarines en dieethalvarine, maïsolie, zonnebloemolie, noten en pinda’s.
Figuur 7 structuurformule linolzuur (CH3(CH2)4CH=CHCH2CH=CH(CH2)7COOH)

2.1.3 Visolie
Visolie is een meervoudig onverzadigd vet. Het bevat de zogenoemde omega?3?vetzuren, die een cholesterol- en triglyceridenverlagende werking hebben. Visolie komt voor in vette vissoorten zoals haring, makreel, paling en zalm. Vette vis bevat evenveel vet als vet vlees en Franse kaas, maar van een veel betere soort. Een toastje met haring of zalm is daarom beter dan een toastje met Franse kaas of paté. Gezien het aantal calorieën is onbeperkt gebruik echter af te raden. Magere vissoorten zoals kabeljauw, schelvis, schol en tong bevatten nauwelijks vet en visolie. Gepaneerde vis neemt veel vet op tijdens de bereiding.
Mensen die regelmatig vis en zeevruchten eten in plaats van vet vlees lopen minder kans op verstopte hartvaten of een hartaanval. Zeevruchten bevatten ook erg veel eiwitten. Als aanbeveling geldt dat we twee keer per week vis of zeevruchten op het menu moeten zetten. Mits op je juist wijze klaargemaakt kunt u ze vrijwel onbeperkt eten. Garnalen, krabben en kreeften bevatten een beetje cholesterol.

2.1.4 Omegavetzuren
De Omega 3 groep bevat het alfa-linoleenzuur (ALA). Dit vindt men in geringe hoeveelheid in groene groenten, ook in tarwekiemolie, tamme kastanjes, walnoten en walnootolie, paranoten, pompoenpitten, in sojaolie en vlasolie. Maar het allermeeste zit in lijnzaadolie.
Olijfolie bevat geen Omega 3 vetzuren. De Omega 6 vetzuren bevatten linoleenzuur (LA). Deze vindt men in de meeste plantaardige oliën zoals saffloerolie, maïsolie, zonnebloemolie, pindaolie en in noten en zaden. Een uitgebalanceerde verhouding 50%-50% van de twee omega's is essentieel, omdat ze in een subtiel evenwicht met elkaar moeten zijn om duizenden van stofwisselingsprocessen te kunnen reguleren. Elke biologische functie is op de een of andere manier afhankelijk van het subtiele evenwicht van deze twee. Omega 3 vetzuren zijn belangrijk bij het tot stilstand brengen van ontstekingsprocessen, voor een gezond vaatsysteem, de ontwikkeling van het ruggenmerg en het zenuwstelsel, het opbouwen van een sterk afweersysteem. Ze beïnvloeden ons IQ en gedrag. Ze zijn van essentieel belang bij het beschermen tegen allergische reacties. Daarnaast zijn ze de belangrijkste vetten die voor de opbouw van de hersenen en het vormen van het oognetvlies zorgen.
Onderzoek in Amerika wijst uit dat er een samenhang bestaat tussen Alzheimer, dementie en depressie en een lage opname van Omega 3 vetzuren. Ook heeft de World Health Organisation geadviseerd om alle babyvoeding te verrijken met de omega 3 groep omdat deze bij Amerikaanse moeders als te laag werd bevonden. Het gevolg is dat baby's, die borstvoeding krijgen, nog een extra tekort eraan hebben. Bij de baby's die een aanvulling kregen met omega 3 werd het gezichtsvermogen beter en hun IQ hoger dan van een vergelijkbare groep. Zelfs bij psychoses, schizofrenie en manische depressiviteit werden door een Amerikaanse psychiater goede verbeteringen gemeld door behandeling met vlasolie (bevat Omega 3). Een teveel van Omega 6 vetzuren kan chronische ontstekingen veroorzaken, ook kanker, hart- en vaatziekten, beroerte, suikerziekte, gewrichtsklachten en auto-immuunziekten (hier maakt het lichaam antistoffen tegen eigen cellen). Japanse onderzoeken hebben recentelijk uitgewezen, dat de meeste welvaartsziekten niet ontstaan door te veel eiwitten of teveel verzadigde vetten, maar door te weinig Omega 3 vetzuren!
Een klein lijkende maar toch belangrijke verandering van de omegabalans door te weinig opname van Omega 3 met de voeding kan gauw nadelige gevolgen voor de gezondheid hebben. De snelle verandering van gewoontes wat betreft vetopname in de laatste 50 tot 100 jaar zijn er de oorzaak van dat de menselijke fysiologie, die voor een optimaal functioneren afhankelijk is van een gelijke opname van de omega's, behoorlijk verstoord is. Diëten met overwegend Omega 6 vetten ten koste van de Omega 3, begunstigen ontstekingsprocessen. Omega 3 vetten echter stimuleren ontstekingsremmende processen. Daarom werden de Omega 6 VZ als de slechte en Omega 3 VZ als de goede bestempelt. In werkelijkheid zijn beiden essentieel voor de gezondheid en gaat het dus om de balans tussen die twee. En omdat wij allen een tekort aan Omega 3 VZ hebben, is het belangrijk om deze eerst tot ons te nemen, om een evenwicht te bereiken. De opname wordt gestimuleerd door vitamine E, C, B3, B6, Magnesium en Zink.
Als Omega 3 bron is koud geperste lijnzaadolie de beste, beter zelfs dan capsules met visolie. Want vissen zijn tegenwoordig ook erg aangetast door watervervuiling. Waar vindt men nog gezonde vissen? En de vissen moeten plankton en algen eten om Omega 3 vetten binnen te krijgen, omdat deze de eigenlijke leverancier ervan zijn. Dit feit is één van de redenen waarom het macrobiotische dieet, waar veel algen op het menu staan, zo gezond kan zijn. Er zijn ook capsules met Omega 3 op de markt.

2.2 Fosfolipiden
Een fosfolipide is een organische chemische verbinding die bestaat uit een fosfaatgroep, een glycerolgroep, een alcoholgroep en een vetzuur groep. Een fosfolipide heeft door zijn samenstelling een hydrofiele kop en een hydrofobe (dubbele) staart. Een molecuul dat er zo uitziet heet ambipolair. Hydrofiel betekent dat het liefst door water omgeven wil worden. Hydrofoob betekent dat het liefst door vettige moleculen omgeven wil worden. Fosfolipiden komen voor in membranen van cellen. Een membraan bestaat uit een dubbele laag fosfolipiden, waarbij de hydrofobe staarten naar elkaar toe liggen in het midden en de hydrofiele koppen aan de twee oppervlaktelagen. Fosfolipiden zijn gebouwd als vetten, maar in plaats van 1 van de 3 vetzuren zit een soort zout: fosfaat.
Figuur 8 Fosfolipide met apolaire staart (grijs) en polaire kop (rood)

2.3 Sterolen
De sterolen zijn een groep van scheikundige verbindingen die in een of andere vorm in alle plantaardige en dierlijke cellen voorkomen. Cholesterol is voor de gewervelde dieren de belangrijkste vertegenwoordiger van de groep van de sterolen. Het komt in de gal voor, zoals de naam aangeeft, maar het is ook het belangrijkste bestanddeel van vitamine D en een aantal hormonen die in de schors van de bijnieren worden gemaakt. Vitamine D2 voorkomt de Engelse ziekte, bevordert de resorptie en afzetting van calcium, vooral in de beenderen en het gebit. Vitamine D3 voorkomt spierkrampen en stuipen. Vitamine D2 komt uit plantaardige sterolen, Vitamine D3 uit dierlijke sterolen en ook via huidpigment met U.V.straling(Zon).
De waarde van een aantal sterolen is inmiddels bewezen. Plantensterolen (of fytosterolen) zijn in staat het cholesterolgehalte te laten dalen. Deze stoffen komen voornamelijk voor in plantaardige oliën.
Nu deze stof ook aan een aantal smeer- en zuivelproducten wordt toegevoegd lijkt een nieuwe generatie cholesterolverlagende producten haar intrede te doen. Margarines en melkdrinks (zoals Benecol, Becel Pro-Activ) en andere producten die plantensterolen of stanolesters bevatten, kunnen het LDL- en totaal cholesterol met gemiddeld 10% doen dalen. Na 3 weken is het effect reeds meetbaar.
Planten- of fytosterolen of stanolesters, lijken sterk op cholesterol, maar worden in tegenstelling tot cholesterol niet in grote hoeveelheden uit de voeding in het lichaam opgenomen. Ze remmen daarentegen de opname van cholesterol in de darm en verhogen de hoeveelheid cholesterol die met de ontlasting wordt uitgescheiden.
Het LDL-cholesterolverlagend effect van plantensterolen is duidelijk aangetoond in studies bij personen met een normaal en een te hoog bloedcholesterolgehalte, met familiaire hypercholesterolemie, en met diabetes.
Een inname van 1,6-3,6 gram fytosterolen doet het totaal en LDL cholesterolgehalte (‘slechte’ cholesterol) met 8-13% dalen, terwijl het HDL cholesterolgehalte (‘goede’ cholesterol) niet verandert. Een hogere dosis van deze fytosterolen heeft nauwelijks of geen effect.
Uit studies bij mannen van middelbare leeftijd kan worden afgeleid dat een daling van 10% in serum totaal cholesterol gepaard gaat met een 30% daling in het risico van hartziekten, als deze daling behouden blijft over een periode van 5 tot 10 jaar. Plantensterolen zijn tot nu toe vooral verwerkt in dieetmargarines, yoghurt en andere melkdranken.

3 Hart- en vaatziekten

Een op de twee mensen sterft aan een hartaanval of een beroerte. Het hart pompt de hele tijd bloed rond door de jaren heen wordt vet in die bloedvaatjes afgezet, ongeveer zoals kalk een aanslag veroorzaakt in uw waterleidingbuizen. Doordat er steeds meer vet wordt afgezet wordt de doorgang steeds kleiner. Als de bloedstroom dusdanig wordt geblokkeerd dat de hartspier niet genoeg zuurstof krijgt, ontstaat er kortstondig een beklemd gevoel op de borst, angina pectoris genaamd. Soms is dat een zeer heftig gevoel, soms is het een bepaalde spanning of een onrustbarende druk die op de borst ligt. Soms is er sprake van een pijnlijk gevoel in de linker- of rechterarm, de kaak, de rug of de onderbuik. Ook kan kortademigheid optreden of duizeligheid, of de patiënt kan gaan transpireren en misselijk worden.
Mensen die lijden aan een hart- en vaatziekte zullen merken dat inspanning, opwinding en stress het onprettige gevoel kan oproepen. Die aanval verdwijnt meestal binnen een paar minuten wanneer ze rustig en kalm blijven. Gelukkig duren aanvallen van angina pectoris betrekkelijk kort. Wanneer er een bloedstolsel ontstaat in een hartader kan het probleem heel wat ernstiger vormen aannemen. Als een van die kleine haarvaatjes geheel wordt afgesloten, lijdt dat tot ernstige beschadiging van de hartspier. Dat is wat we een hartaanval noemen.
Wanneer de zuurstoftoevoer naar een bepaald gedeelte van de hartspier wordt afgesloten, kan dat nog een ander schadelijk effect opleveren. Er kan dan namelijk iets fout gaan met het elektrisch systeem van het hart. De regelmatige elektrische impulsen die het hart laten kloppen, worden vervangen door wilde stuiptrekkingen. Door dat onregelmatige en inefficiënte ritme kan het hart het bloed niet meer op de juiste wijze rondpompen en ontstaat een kritieke situatie. Met behulp van stroomstoten kan het hart soms weer z’n normale ritme terugkrijgen. In zo’n situatie is tijd van vitaal belang. Iedere minuut telt. Als iemand een hartaanval krijgt, is het van levensbelang te zien wat er aan de hand is. Er moet dan onmiddellijk deskundige hulp worden ingeroepen.
Als het hart blijft functioneren, zorgen medicijnen er meestal voor dat het hart terug op krachten komt. Het bloed bereikt de beschadigde hartspier dan via ander kleine vaatjes. Het is verbazingwekkend om te zien dat veel mensen die een hartaanval hebben gehad, toch verder kunnen leven door een dergelijke omleiding van de bloedbaan.

3.1 Risicofactoren

Figuur 9. Risicofactoren voor hart- en vaatziekten

3.1.1 Roken
Een belangrijke risicofactor voor het krijgen van hart- en vaatziekten is roken. Het roken brengt twee bekende schadelijke effecten met zich mee. In de eerste plaats wordt door roken het HDL-cholesterolgehalte van het bloed sterkt verlaagd. De beschermende werking van HDL tegen aderverkalking vermindert dus door het roken. In de tweede plaats wordt door het roken het endotheel van de bloedvaten beschadigd, waardoor het proces van aderverkalking wordt versneld. In het bijzonder zijn de kransslagaders en slagaders in de bovenbenen erg gevoelig voor het schadelijke effect van roken. Roken vergroot het schadelijke effect van een verhoogd cholesterolgehalte enorm! Stoppen met roken geeft meteen resultaat; na enkele maanden heeft het endotheel, mits er geen andere risicofactoren zijn, zich weer volledig hersteld en is het HDL-cholesterolgehalte weer op peil. DE eventueel ontstane aderverkalking verdwijnt helaas niet; deze schade is vrij definitief. De kans op hart- en vaatziekten neemt wel snel af.
Los van de kans op hart- en vaatziekte staat nog de invloed van het roken op het ontstaan van longaandoeningen (astma, chronische bronchitis en emfyseem) en de verhoogde kans op het ontstaan van kanker. Dit laten we hier verder buiten beschouwing. Roken is een vermijdbare risicofactor!

3.1.2 Hoge bloeddruk
Een verhoogde bloeddruk (hypertensie) kan door verschillende oorzaken ontstaan. Te veel zout of alcohol, nierziekten, hormonale stoornissen en vernauwingen van de bloedvaten zijn de belangrijkste. Ook blijft de oorzaak vaak onbekend (essentiële Hypertensie). Leeftijd speelt ook een rol: met het ouder worden stijgt de bloeddruk. Van een hoge bloeddruk is sprake bij een onderdruk die hoger is dan 90 mmHg en een bovendruk die hoger is dan 160 mmHg
Een te hoge bloeddruk beschadigd de bloedvatwand. Vooral de bloedvaten van de nieren, de hersenen, het netvlies en de kransslagaders rond het hart zijn hier gevoelig voor. Langdurig hoge bloeddruk kan daarom leiden tot nierbeschadigingen, beroerten, gezichtstoornissen en hartklachten. Hoge bloeddruk in combinatie met afwijkende lipidenwaarden verhoogd de kans op hart- en vaatziekten fors en versnelt de aderverkalking.
Hoge bloeddruk is niet altijd vermijdbaar, maar kan wel eenvoudig gecontroleerd en betrekkelijk makkelijk behandeld worden en is daarmee een beheersbare risicofactor. Voeding en vooral het gebruik van zout spelen hierbij een belangrijke rol. Er is een enorm aanbod van geneesmiddelen om de bloeddruk te verlagen. De meest bekende soorten zijn diuretica (plaspillen), alfablokkers, bètablokkers, vaatverwijders, calciumkanaalblokkers, de zogenoemde ACE-remmers en angiotensine 2 antagonisten. Het werkingsmechanisme van deze stoffen loopt sterkt uiteen. De keuze voor een van deze middelen hangt af van de ernst van de hoge bloeddruk en van de aanwezigheid van andere ziekten. Sommige middelen (o.a. bètablokkers) hebben een ongunstig effect op het HDL-cholesterolgehalte. De tegenwoordig veel gebruikte ACE-remmers hebben naast de verlaging van de bloeddruk ook een gunstig werking op de conditie van het endotheel.

3.1.3 Geslacht
Het man- of vrouwzijn is ook van invloed op het risico om hart- en vaatziekten te ontwikkelen. Mannen hebben van nature een lager HDL-cholesterolgehalte en zijn mede daardoor minder beschermd tegen aderverkalking. Dit lager HDL-cholesterolgehalte wordt veroorzaakt door het mannelijke geslachtshormoon testosteron en het gebrek aan het vrouwelijke geslachtshormoon (oestrogeen). Vrouwen maken oestrogeen hormonen. Deze verhogen het HDL-cholesterol gehalte van het bloed en zorgen ervoor da de kans op hart- en vaatziekten bij vrouwen onder de 50 jaar lager ligt dan bij mannen in dezelfde leeftijdsgroep. Na de overgang (menopauze) stopt de vorming van oestrogene hormonen grotendeels, waardoor onder meer het HDL-cholesterolgehalte daalt en het risico voor hart- en vaatziekten stijgt. Daarom halen vrouwen na de menopauze hun achterstand op risico op hart- en vaatziekten op mannen in. De zogenoemde hormoonsuppletie na de overgang voorkomt dit. Het geslacht is uiteraard een niet-vermijdbare risicofactor.

3.1.4 Suikerziekte
Het hebben van suikerziekte ( diabetes mellitus) is een krachtige risicofactor voor het krijgen van hart- en vaatziekten. Ten gevolge van de suikerziekte wordt de stofwisseling van vetten en cholesterol verstoord met als gevolg een behoorlijke verhoging van het triglyceridengehalte. Na behandeling van de suikerziekte worden de gehalten van cholesterol en triglyceriden in veel gevallen nooit helemaal normaal.
Suikerziekte is een stoornis in de suikerstofwisseling, waardoor het lichaam vanwege een tekort aan insuline niet in staat is om het suikergehalte van het bloed een normaal niveau te houden. Veel plassen, dorst, gewichtsverlies en een verminderde weerstand tegen infecties, zijn daarvan onder meer het gevolg. Soms is de vorming van insuline geheel afgenomen en is toediening per injectie noodzakelijk (insulineafhankelijke diabetes). Dit type diabetes treedt reeds op jonge leeftijd op. Vaak is de vorming van insuline gestoord, maar de hoeveelheid gevormde insuline te gering ten opzichte van het lichaamsgewicht (niet-insulineafhankelijke diabetes of overwichtdiabetes). Bij deze vorm van diabetes helpt vaak een dieet, al dan niet gecombineerd met geneesmiddelen. Afwijkingen in het lipidenprofiel komen bij mensen met suikerziekte zeer vaak voor, vooral bij overwichtdiabetes. Deze afwijkingen in het lipidenprofiel dragen sterk bij aan het verhoogde risico voor hart- en vaatziekten. Bij een patiënt met overwichtdiabetes is vaak sprake van een verhoging van het triglyceridengehalte. Oorzaak hiervan is dat bij overwichtdiabetes de afbraak van triglyceriden is verminderd. Hierdoor ontstaat soms ook een lichte verhoging van het LDL-cholesterolgehalte. Bij deze patiënten is daarnaast het HDL-cholesterolgehalte vaak verlaagd. Het lipidenprofiel is bij deze vorm van suikerziekte dus uitermate ongunstig en verbetert onvoldoende na juiste instelling op insuline. Mensen met diabetes komen in de behandeling van hun cholesterol en triglyceriden dan ook vaak voor geneesmiddelen in aanmerking.

3.1.5 Stress
Er wordt wel gezegd dat stress het ontstaan van een hartinfarct kan bevorderen. In dit verband wordt er wel een onderscheid gemaakt tussen mensen met een type-A persoonlijkheid en een type-B persoonlijkheid. Mensen met een type-A persoonlijkheid (agressieve en drukke mensen met een grote werklust, een ontembare ambitie, een sterke geldingsdrang en een onvermogen tot delegeren) zouden meer kan hebben op een hartinfarct fan mensen met een type-B persoonlijkheid (ontspannen mensen met weinig geldingsdrang en met een gemakkelijke en meer filosofisch houding ten opzichte van het leven). Toch is de invloed van stress op hart- en vaatziekten erg onduidelijk. Wel is zeker dat langdurige stresssituaties bijdragen aan het ontstaan van hart- en vaatziekten. Dit is voor een groot deel te wijden aan de levenswijze die stress vaak met zich meebrengt: veel roken en drinken (alcohol), gehaast en slecht eten, weinig beweging. Stress lijkt dus eerder op een indirecte manier aan het ontstaan van hart- en vaatziekten bij te dragen soms is stress een vermijdbare risicofactor.

3.1.6 Overgewicht of obesitas
Overgewicht is een risicofactor die voornamelijk het gevolg is van iemand levenswijze. Immers, overgewicht is meestal te wijten aan te veel en te vet eten en aan te weinig beweging. Ook overmatig alcoholgebruik kan overgewicht veroorzaken. Te veel eten en drinken kan ook samenhangen met spanningen en emoties.
Men kan twee soorten overgewicht onderscheiden: het ‘peer-dik’ en het ‘appel-dik’. Bij peer-dik vindt de afzetting van het overtollig vet vooral plaats op de heupen en bovenbenen. Dit vet is moeilijk kwijt te raken, maar draagt nauwelijks bij aan een verhoging van de kans op hart- en vaatziekten. Peer-dik komt vooral bij vrouwen voor en hangt samen met de oestrogene hormonen. Bij mannen komt vaker het appel-dik-type voor, waarbij overtollig vet zich op de romp en bovenbuik concentreert. Dit vet is meestel eenvoudiger kwijt te raken omdat het makkelijker ‘mobiliseerbaar’ is. Het vet uit deze vetweefsels is snel beschikbaar en kan nadat het in de bloedomloop terechtgekomen is zijn schadelijke werking uitoefenen. Juist daarom verhoogt appel-dikzijn het risico voor hart en vaten aanzienlijk, zoals de laatste tijd uit onderzoeken blijkt. Ook overgewicht is een vermijdbare risicofactor.

3.1.7 Leeftijd
Met het voortschrijden der jaren neemt de kans om allerlei kwalen te krijgen toe. Ook de kans op hart- en vaatziekten. In feite is de leeftijd net als bij veel ander ziekten voor hart- en vaatziekten de allersterkste risicofactor. Ouder worden is natuurlijk niet tegen te gaan. Bij een toenemende leeftijd wordt het daarom des te belangrijker om andere, wel beïnvloedbare, risicofactoren, te vermijden. Een goed dieet en lichaamsgewicht, voldoende beweging en niet roken spelen hierbij een belangrijke rol.

3.1.8 De invloed van alcohol
De stelling dat het gebruik van alcohol invloed heeft op het ontstaan van hart- en vaatziekten, is omstreden. Aan de ene kant verhoogt alcohol het HDL-cholesterolgehalte van het bloed. Dit lijkt gunstig. Rode wijn bevat bovendien een aantal stoffen (antioxidantia, polyfenolen en falvonoïden) die een gunstige werking hebben op de bloedvaten. Maar aan de andere kant wordt door alcohol de afgifte van triglyceriden (VLDL) van de lever aan het bloed verhoogd. Dit is een duidelijk negatieve invloed van alcohol. Alcohol verhoogt ook de bloeddruk, wat weer een bijkomende risicofactor is. En ten slotte is bekend dat overmatig gebruik van alcohol de lever zodanig beschadigt, dat de gehele verwerking van vetten verstoord wordt. Bij het gebruik van alcohol heeft rode wijn de voorkeur. Maar het motto blijft: ‘geniet maar drink met mate’.

3.1.9 Erfelijkheid

3.1.9.1 De rol van de erfelijkheid
Erfelijke stoornissen in de vetstofwisseling zijn nadelige spelingen van de natuur, waarvan sommige dominant en andere recessief overerven. Dominant betekent in dit geval dat slechts een ouder aangedaan hoeft te zijn om de ziekte aan zijn/haar kinderen door te geven. De aangedane kinderen kunnen het op hun beurt ook weer aan hun kinderen doorgeven. Bij een dominante erfelijke ziekte bestaat bij elke zwangerschap een kans van 50% dat het kind de aandoening heeft. Bij iemand met een dominant erfelijke ziekte zijn in de familie in alle voorafgaande generaties ook personen erfelijk belast geweest. Niet-aangedane familieleden kunnen de ziekt niet doorgeven. Recessief betekent dat beide ouder drager moet zijn van een ziekte, zonder dat ze zelf hoeven te zijn aangedaan, om de ziekte aan hun kinderen door te geven. In dit geval wordt de ziekte aan een kwart van de kinderen doorgegeven. Dit wil zeggen dat bij elke zwangerschap een kans bestaat van 25% dat het kind de aandoening zal krijgen en een kans van 50% dat het kind drager wordt. Over het algemeen komen recessieve aandoeningen in een familie maar in 1 generatie voor. Zowel dominante als recessieve erfelijke aandoeningen kunnen zich ook op oudere leeftijd manifesteren.
De oorzaak van de verschillende erfelijke aandoeningen is nog niet in alle gevallen opgehelderd. Maar toch is van enkele ziekten exact bekend waar het foute in het DNA zit, dat da ziekte in feite veroorzaakt. DNA is het erfelijk materiaal in de kern van elke lichaamscel, opgeslagen in de zogeheten chromosomen. In de komende jaren zal zeker inzicht in de oorzaken van de overige aandoeningen verkregen worden. Besturing van erfelijke vetstofwisselingsstoornissen, met name van de familiair hypercholesterolemie, heeft veel inzicht in de vetstofwisseling opgeleverd, maar heeft ook bijgedragen aan de ontwikkeling van cholesterolverlagende geneesmiddelen en het begrijpen van het proces van aderverkalking

Figuur 10 A: schematische voorstelling van een chromosoom. B: Het materiaal waaruit een chromosoom is opgebouwd word DNA genoemd. Dit DNA is gerangschikt in een spiraalvorm. C: De spiraal is opgebouwd uit twee strengen die door bruggen met elkaar verbonden zijn. D: De bruggen bestaan uit kleinere eenheden, de bouwstenen G (guanine), T (thymine), C(cytosine) en A (adenine).

3.1.9.2 Familiaire hypercholesterolemie
De familiaire hypercholesterolemie (FH) is een dominante aandoening die bij ruim 1 op 400 mensen voorkomt. Deze erfelijke aangeboren stofwisselingsstoornis wordt gevonden bij vrijwel ieder ras of etnische groep. Familiaire hypercholesterolemie wordt veroorzaakt door het onvermogen van de lever om voldoende LDL-deeltjes uit de bloedbaan te verwijderen. Onder normale omstandigheden produceert een specifiek gen in de levercel een eiwit dat ervoor zorgt dat de lever LDL-deeltjes kan opnemen. Dit eiwit heet de LDL-receptor. Een receptor is een eiwit dat zich op het oppervlak van cellen bevindt en in de bloedbaan uitsteekt, waar het andere stoffen kan binden. Ten gevolge van een mutatie in het gen dat codeert voor het LDL-receptoreiwit wordt bij FH-patiënten slechts de helft van het normale aantal LDL-receptoren op de levercellen aangemaakt. Aangezien het overgrote deel van het LDL via koppeling aan deze LDL-receptoren uit het bloed verwijderd wordt, kan men stellen dat bij FH-patiënten ( met ongeveer de helft van het normale aantal receptoren) het LDL-cholesterolgehalte ongeveer twee keer hoger is dan normaal, meestal boven de 8 mmol/l. In veel gevallen is de ziekte familiaire hypercholesterolemie met behulp van DNA-diagnostiek aan te tonen. Een aantal FH-patiënten, doch niet allemaal, heeft kenmerkende cholesterolafzettingen (knobbelige verdikkingen) op sommige pezen. Deze verdikkingen, ook wel xanthomen genoemd, zitten meestal op de achillespees op de hiel en op de pezen op de handrug.
Figuur 11 Xanthomen bij een patiënt met familiaire hypercholesterolemie.
Zeldzaam zijn xanthomen onder de knie, aan de elleboog of op de voet. FH-patiënten hebben, als ze niet worden behandeld, ten gevolge van het verhoogde LDL-cholesterolgehalte een groot risico al op jonge leeftijd hart- en vaatziekten te krijgen. Bij hen is het cholesterol al vanaf de geboorte verhoogd. De Gezondheidsraad heeft daarom geadviseerd dat FH-patiënten met grote voorrang opgespoord dienen te worden, zodat zij een effectieve behandeling kunnen ondergaan.
Iemand met familiaire hypercholesterolemie zal altijd cholesterolverlagende geneesmiddelen moeten gebruiken. Deze geneesmiddelen werken optimaal in combinatie met een cholesterol verlagend dieet. In veel gevallen blijkt dat het cholesterolgehalte inderdaad lager is of zelf normaal is geworden, moet men toch met de geneesmiddelen doorgaan. Familiaire hypercholesterolemie is namelijk niet te genezen met medicijnen, de ziekte is immers aangeboren. De geneesmiddelen moeten dus helaas levenslang gebruikt worden. Patiënten met familiaire hypercholesterolemie moeten ten minste 1 keer gezien worden door een specialist met specifieke kennis op dit gebied.

3.1.9.3 Familiair defectief apolipoproteïne B (FDB)
Enkele jaren geleden is er een aandoening ontdekt die vrijwel niet te onderscheiden is van familiaire hypercholesterolemie: familiair defectief apolipoproteïne B, afgekort FDB. Ook bij familiair defectief apolipoproteïne B is het cholesterolgehalte verhoogd en bij een aantal patiënten treft men de typische peesxanthomen aan. De cholesterolverhoging bij FH ontstaat door een onvermogen van de lever om LDL-deeltjes te binden, terwijl bij Familiair defectief apolipoproteïne B het LDL-deeltje zelf afwijkend is en niet gebonden kan worden door de receptoren in de lever. Het eiwit apolipoproteïne B zorgt er onder normale omstandigheden voor dat de binding tussen het LDL-deeltje en de receptor tot stand kan worden gebracht. Bij Familiair defectief apolipoproteïne B is door mutatie in een gen een defect in dit eiwit opgetreden. Vooralsnog lijkt de kans op hart- en vaatziekten dat FDB met zich meebrengt even groot als dat van FH en daarom wordt Familiair defectief apolipoproteïne B op dezelfde wijze als familiaire hypercholesterolemie behandeld.

3.1.9.4 Familiair gecombineerde hyperlipidemie (FCHL)
De familiair gecombineerde hyperlipidemie is een dominante erfelijke ziekte die van ouder op kind wordt doorgegeven met een kans van 50 %. Familiair gecombineerde hyperlipidemie komt net als familiaire hypercholesterolemie veel voor: ongeveer 1 op 300 Belgen heeft deze aandoening. Terwijl er bij familiaire hypercholesterolemie sprake is van een verminderde opname en afbraak van cholesterol, is er bij Familiair gecombineerde hyperlipidemie sprake van een overproductie van cholesterol en vet door de lever. Meestal is er bij FCHL sprake van een matige verhoging van het cholesterol- en triglyceridengehalte en bij weer ander zijn beide gehalten verhoogd. In tegenstelling tot FH kom FCHL op latere leeftijd tot uiting: eind 20, begin 30. De erfelijke grondslag van deze aandoening is tot nu toe niet opgehelderd. Vanaf het moment dat FCHL tot uiting komt, is de kans op een hartinfarct sterk verhoogd. Onderhuidse cholesterolafzettingen, xanthomen, die we bij mensen met FH aantreffen, komen bij deze aandoening niet voor. Een ander verschil is dat bij FCHL de cholesterol wel goed door de lever verwijderd kan worden. Daarom reageert het LDL-cholesterolgehalte van de FCHL patiënten soms beter op dieet en medicijnen dan dat van FH patiënten. Behandeling met geneesmiddelen richt zich op versterking van de opname van de cholesterol en triglyceriden en het laten stijgen van het HDL-cholesterolgehalte.
Ook voor FCHL geldt dat de medicijnen de oorzaak niet kunnen opheffen en men geneesmiddelen moet blijven gebruiken om het cholesterol- en triglyceridengehalte binnen redelijke grenzen te houden.

3.1.9.5 Familiaire dysbetalipoproteïnemie (FD)
Familiaire dysbetalipoproteïnemie (FD) is zeldzaam en wordt gekenmerkt door een sterke verhoging van het aantal restdeeltjes van lipoproteïnen die niet opgenomen worden door de lever. Het lipidenprofiel vertoont vaak een sterke verhoging van zowel het cholesterol- als het triglyceridengehalte. Deze aandoening komt bij ongeveer 1 op 15.000 mensen voor. Meestal komt het beeld bij mannen pas na het 30e levensjaar en bij vrouwen pas na de menopauze volledig tot uiting. Bij de helft van de mensen met familiaire dysbetalipoproteïnemie (FD) ontstaan er typische gele verkleuringen van de handlijnen of sterk knobbelige xanthomen op de ellebogen en knieën. Het risico op aderverkalking is dan sterk verhoogd, vooral van de slagaders in de bovenbenen. De oorzaak van de ziekte is een variant van het eiwit apolopoproteïne E, dat zorgt voor de binding van de restdeeltjes van de lipoproteïnen aan een specifieke receptor in de lever. Het apoloproteïne E-eiwit kent drie hoofdvormen: E2, E2 en E4. De combinatie E3/E3 komt het meest voor, ongeveer 60% van de bevolking heeft dit. De vorm E2/E2 daarentegen is zeldzaam en komt slechts bij 1% voor. De restdeeltjes van de lipoproteïnen bij de mensen met E2/E2 hebben een sterk verminderde gevoeligheid voor de receptor waardoor een vertraagde opname van deze restdeeltjes kan optreden.
Er zijn meer factoren dan E2/E2 die en ral spelen bij FD. Deze factoren kunnen zijn: overgewicht, vetrijke voeding, suikerziekte, alcoholgebruik of andere vetstofwisselingsstoornissen. Hoewel het wegnemen, van deze factoren vaak voldoende is om het sterk afwijkende lipidenprofiel enigszins te normaliseren, is het gebruik van medicatie toch noodzakelijk. Familiaire dysbetalipoproteïnemie (FD) is een voorbeeld van een recessieve erfelijke aandoening. Beide ouders zijn dus dragers van de factor E2 zonder dat ze zelf ziekteverschijnselen vertonen.

3.2 Cholesterolgehalte

3.2.1 verlaagd HDL-cholesterolgehalte
Een te laag gehalte aan het HDL-cholesterol, onder de 0.8 mmol/l, en een verhoogd triglyceridengehalte, verhoogt de kans op hart- en vaatziekten. Omdat de stofwisseling van HDL-cholesterol nauw samenhangt met die van LDL-cholesterol en triglyceriden, heeft een verlaagd HDL-cholesterolgehalte ook ongunstige neveneffecten. Een laag HDL-cholesterol gaat meestal gepaard met een verhoogd triglyceridengehalte. Op zichzelf is dit al een risicoverhogende situatie, maar bovendien wordt de kwalijke werking van LDL-cholesterol fors versterkt. De kans op het krijgen van hart- en vaatziekten ten gevolge van een verlaagde HDL-cholesterolgehalte is minstens zo groot als dat ten gevolgen van een verhoogt LDL-cholesterolgehalte. Er zijn verschillende oorzaken voor een verlaagd HDL-cholesterolgehalte. Allereerst is er een aantal zeldzame erfelijke aandoeningen, waarvan de familiaire hypo-alfalipoproteïnemie de belangrijkste is. Er zijn maar enkele families met een erfelijk verlaagd HDL-cholesterolgehalte bekend. Waarden van 0.5 mmol/l voor het LDL-cholesterol zijn geen uitzonderingen. Het doel van dit onderzoek is te achterhalen wat de oorzaken, en vooral, wat de gevolgen van een laag cholesterolgehalte voor de gezondheid zijn. Deze families met een erfelijk verhoogd cholesterolgehalte hebben in belangrijke mate bijgedragen aan de opheldering van deze erfelijke aandoening. In een aantal gevallen is de oorzaak bekend: specifieke mutaties in het gen dat codeert voor het eiwit apolipoproteïne B Het lage HDL-cholesterolgehalte blijkt te worden veroorzaakt door een niet goed werkend eiwit, het zogenaamde ABC1-eiwit. Dit eiwit is een soort pompje in de celwand dat cholesterol naar buiten pompt, in het HDL-deeltje, dat de celwand aan ligt. Onder normale omstandigheden kunnen cellen op deze manier hun overtollige cholesterol kwijtraken. Indien ABC1-eiwit niet goed werkt, hoopt cholesterol zich in de cellen op met alle kwalijke gevolgen van dien.
Veel belangrijker zijn secundaire oorzaken voor en laag HDL-cholesterolgehalte. Roken verlaagt het HDL-cholesterolgehalte in sterke mate, als ook het gebruik van bepaalde geneesmiddelen. Ook bij suikerziekte ziet men vaak een verlaagd HDL-cholesterolgehalte goed reageert op aanpassing van de levensstijl of behandeling van de secundaire oorzaak.
Regelmatig is er in de pers melding gemaakt van mogelijke kwalijke effecten van een laag of verlaagt cholesterolgehalte van het bloed. Zo zou dit de kans verhogen om te overlijden aan kanker of ten gevolge van een onnatuurlijke oorzaak; zoals dodelijke verwondingen, verkeersongelukken, zelfmoord, of moord. Dit is allemaal onjuist! Er zijn ook niet meer sterfgevallen door kanker als gevolg van een laag cholesterolgehalte. Het is natuurlijk wel zo dat met het voorkomen of uitstellen van hart- en vaatziekten de gemiddelde leeftijd hoger wordt. Hierdoor stijgt de kans om alsnog kanker te krijgen. Mensen met kanker hebben daarnaast vaak een laag cholesterolgehalte ten gevolge van hun ziekte. Bij de snelle groei van kankercellen is er erg veel cholesterol nodig, dat uit het bloed wordt gehaald. Het cholesterolgehalte daalt dan. Een laag cholesterolgehalte bij kankerpatiënten is het gevolg van kanker en niet de oorzaak.
Vreemde sterfgevallen zijn bij het gebruik van de moderne cholesterolverlagende geneesmiddelen tot nu toe niet waargenomen. Sterker nog, uit onderzoek blijkt dat door verlaging van het cholesterolgehalte de aderverkalking tot staan kan worden gebracht en zelfs langzaam kan verdwijnen. Het staat nu zeker vast dat behandeling met medicijnen van mensen met een ernstig verhoogd cholesterolgehalte (de erfelijke vormen bijvoorbeeld), alleen maar gunstig is.
Tot nu toe is er nog nooit een verband aangetoond tussen de hoogte van het cholesterolgehalte of het gebruik van cholesterolverlagende medicijnen en kanker, depressie, geweld of verwonding

3.2.2 Verhoogd cholesterolgehalte
Te hoog en normaal zijn flexibele begrippen die pas een betekenis krijgen als er ene bepaalde waarde aan wordt gekoppeld. In België zijn binnen de medische wereld afspraken over cholesterol waarden gemaakt. Die zijn vastgelegd in de zogenoemde Aanbevelingen voor de diagnose en behandeling van hyperlipidemieën van de Belgian Lipid Club. Deze aanbevelingen zijn opgesteld door deskundigen op het gebied van cardiologie, inwendige en huisartsgeneeskunde. Ze geven aan hoe de verschillende cholesterolwaarden beoordeeld moeten worden, welke waarden voor behandeling in aanmerking komen en wat de streefwaarden van de behandeling zijn.
De hoeveelheid cholesterol in het bloed wordt uitgedrukt in mg/dl (milligram per deciliter).
Als we spreken over een ‘te hoog’ cholesterol gehalte, moet eerst worden afgesproken wat onder een ‘normaal’ cholesterolgehalte wordt verstaan. Dit is voor volwassenen vastgesteld op 190 mg/dl. Dus alles daarboven is een ‘te hoog’ cholesterolgehalte. Deze waarde is gekozen, omdat onderzoekers hebben aangetoond dat de kans op het ontstaan van hart- en vaatziekten langzaam toeneemt als het cholesterolgehalte boven de 190 mg/dl komt. De vaststelling dat een cholesterolgehalte van 190 mg/dl ‘normaal’ is, betekent niet dat dit een gemiddelde waarde is van alle Belgen. Bijna driekwart van alle volwassen Belgen heeft een cholesterolgehalte van 190 mg/dl en hoger. Als we afgaan op het cholesterolgehalte van zoogdieren en zuigelingen (tussen 40 en 80 mg/dl), dan heeft iedereen in onze maatschappij een te hoog cholesterolgehalte. Bij de mens stijgt het cholesterolgehalte vrij snel na de geboorte en dit kan niet meer terugkeren naar het natuurlijke peil. Bij een aantal geïsoleerd levende natuurvolken treft men wel nog lage waarden aan. Blijkbaar heeft de mens in de westerse samenleving het vermogen verloren om het cholesterolgehalte op een natuurlijk peil te houden. Dit heeft te maken met het evenwicht dat in stand gehouden moet worden door de lever. Bij een persoon in een geïndustrialiseerde maatschappij is dit evenwicht enigszins uit balans geraakt. Het aanbod van vet en cholesterol is te groot geworden en de lever kan de grote voorraad in het bloed niet meer aan. Het is duidelijk dat wanneer het aanbod van cholesterol groot wordt, de lever nog minder cholesterol uit het bloed zal opnemen en dat het cholesterolgehalte snel boven de grens van 190 mg/dl zal stijgen. Daarom is het belangrijk het aanbod van vet en cholesterol aan de lever te beperken. Dit kan in de eerste plaats door op de voeding te letten. Het westerse eetpatroon speelt een duidelijk rol bij het te grote van cholesterol aan de lever. Onze voeding heeft ook invloed op het gehalte aan triglyceriden. Onder normale omstandigheden ligt het gehalte aan triglyceriden onder de 180 mg/dl. Door opname van verzadigde vetten te beperken kan het cholesterolgehalte verlaagd worden. In de tweede plaats is het belangrijk een zo ideaal mogelijk lichaamsgewicht te verkrijgen en te behouden. Dit kan u controleren met de Body Mass Index (BMI)
BMI (kg/m²) = lichaamsgewicht in kg / lengte in meter in het kwadraat.

BMI (kg/m2) Gezondheidsrisico

Ondergewicht onder 18,5
Normaal gewicht 18,5 - 24,9
Overgewicht 25,0 - 29,9 Hoog
Obesitas 30,0 - 34,9 Zeer hoog
35,0 - 39,9 Zeer hoog
Morbide obesitas Boven 40,0 Extreem hoog

3.2.3 Het cholesterolverlagend dieet
Bij een Cholesterolverlagend dieet staat de beperking van verzadigd vet centraal. De hoeveelheid verzadigd vet in de voeding heeft meer invloed op het cholesterolgehalte van het bloed dan hoeveelheidcholesterol in de voeding. Het dieet is gebaseerd op de volgende richtlijnen:
· Maximaal 30% van de totale hoeveelheid energie mag door vet geleverd worden
· Maximaal 10% van de totale hoeveelheid energie mag door verzadigd vet worden geleverd
· Per dag mag maximaal 140 mg cholesterol per 1000 kcal worden opgenomen, met een maximum van 250 mg cholesterol per dag
De gemiddelde Belgische voeding bevat te veel vet en teveel verzadigd vet. Bij een cholesterolverlagend dieet dient er een verhouding tussen onverzadigd en verzadigd vet te bestaan van 2:1 dit wordt de P/S-ratio genoemd. Overigens wijkt deze P/S-ratio af van die uit de richtlijnen ‘Goede Voeding’ omdat in een cholesterolverlagend dieet het belang dat de hoeveelheid verzadigd ver omlaaggaat, extra groot is. Door de hoeveelheid verzadigt vet te verminderen wordt niet alleen deze verhouding gunstiger, ook de totale hoeveelheid vet neemt af. Vervanging van verzadigde vet door zetmeelrijke producten heeft daarom een gunstig effect op het gehalte aan LDL-cholesterol en triglyceriden. Meervoudig onverzadigde vetten verlagen ook het LDL-cholesterolgehalte en tevens in geringe mate het HDL-cholesterolgehalte. Dit laatste is ongunstig. Indien het HDL-cholesterolgehalte al laag is, is het daarom aan te raden niet veel meervoudige onverzadigde vetten maar wat meer enkelvoudig onverzadigde vetten te gebruiken. Een dieetvoorschrift op maat houdt rekening met dit soort omstandigheden.
Producten die veel verzadigd vet bevatten, bevatten ook veel cholesterol. Roomboter bevat veel verzadigd vet en veel cholesterol. Orgaanvlees, zoals hart, niertjes en lever, is erg mager, maar bevat wel grote hoeveelheden cholesterol. Leverworst en paté bevatten naast veel cholesterol veel verzadigd vet. Een cholesterolrijk product hoeft echter niet altijd volledig vermeden te worden: het gebruik ervan moet hoogstens beperkt worden. Eidooiers zijn cholesterolrijk, maar twee tot drie keer per week een ei eten, leidt niet tot levensbedreigende cholesterolwaarden. Wel moet men oppassen met producten waarin veel eieren verwerkt zijn. Het cholesterol dat zich in mosselen en oesters bevindt, is niet helemaal hetzelfde als het cholesterol in bijvoorbeeld eidooiers of vet vlees. Daarom is het wat overdreven om in het kader van een cholesterolverlagend dieet een incidentele krabcocktail, een broodje garnalen of een portie mosselen te verbieden. Wat betreft het eten van vlees, kan men stellen dat alles wat rent (wild), vliegt (gevogelte) of zwemt (vis), mits met mate, beter is dan wat ligt of staat (varken en koe).
In het algemeen zal een vet- en cholesterolarm dieet na korte tijd een daling van het totale cholesterolgehalte geven van 10 tot 15%. Verschillende onderzoeken met patiënten met een verhoogd cholesterolgehalte hebben laten zien dat aanpassing van voeding in de zin van een cholesterolverlagend dieet een gunstige invloed kan hebben op het risico voor hart- en vaatziekten. Bij een waarde hoger dan 6.5 mmol/l ligt, wordt het voedingsadvies gebaseerd op de richtlijnen van goede voeding. Bij een waarde hoger dan 6.5 mmol/l zal het voedingsadvies aangescherpt moeten worden en wordt dan ook een cholesterolverlagend dieet voorgeschreven, eventueel in combinatie met medicijnen. Bij de samenstelling van dieet wordt altijd rekening gehouden met de persoonlijke situatie en voedingsvoorkeur van de patiënt.
Er wordt ook gesproken over of geadverteerd met voedingsmiddelen die het cholesterol van het bloed zouden kunnen verlagen, zoals pectine (zin veel in appels en peren), knoflook, uien, algen, zuivelproducten met bepaalde bacteriën en zelf koolstof. Jammer genoeg is er weinig bekend of bewezen over de wijze waarop dat gebeurt. Men weet ook nog niet precies hoe waardevol deze voedingsmiddelen zijn voor cholesterolverlaging en hoeveel men ervan moet eten om een meetbare verlaging te zien. Gebruik van deze producten in een cholesterolverlagend dieet wordt daarom niet sterk aanbevolen noch afgekeurd. Dat is anders voor de dieetmargarines Proactiv en Benecol. Deze producten bevatten plantaardige cholesterolachtige stoffen die met cholesterol concurreren bij de opname door de darm. Hierdoor zijn er inderdaad verlagingen van het cholesterolgehalte tot 10% mogelijk. Deze producten passen dan ook prima in een cholesterolverlagend dieet. Om ernstige gevallen van een te hoog cholesterolgehalte of erfelijke problemen met cholesterol te behandelen werken deze margarines alleen niet voldoende.

3.2.4 Behandeling met geneesmiddelen
Bij behandeling van een afwijkend lipidengehalte van het bloed komen geneesmiddelen pas in aanmerking wanneer het effect van het dieet op het lipidengehalte onvoldoende is. Dat betekent echter niet dat de medicijnen de plaats van het dieet innemen. Het dieet dient tijdens het gebruik van deze middelen dus gewoon worden voortgezet. Het dieet vormt in feite een goede en noodzakelijke basis voor de juist werking van de medicijnen. Uit ervaring weten we dat de reactie op een dieet bij mensen met een erfelijke vetstofwisselingsstoornis meestal onvoldoende is. Een daling van het cholesterolgehalte met ongeveer 15% is bij deze patiënten veelal het maximum. Aan heb bij wie een erfelijk cholesterolprobleem is geconstateerd, of mensen die reeds hart- en vaatziekten hebben, worden direct geneesmiddelen voorgeschreven.
Tot nu toe is er nog geen permanente genezing van ernstige hypercholesterolemie mogelijk. Aderverkalking is echter een langzaam proces, eerder een kwestie van tientallen jaren dan van maanden of enkele jaren. Daarom is het mogelijk het een en ander te proberen om erachter te komen wat het meest effectieve en bestverdragende geneesmiddel is. Het verlagen de dosis of tijdelijk stoppen van medicatie levert geen enkel gevaar op. Er bestaan vier verschillende types lipidenverlagende middelen. Sommigen hebben voornamelijk invloed op het cholesterolgehalte, andere hebben weer invloed op het triglycridengehalte en weer andere op beide gehaltes.

3.2.4.1 Galzuurbindende harsen
De galzuurbindende harsen binden in de darm de gal, zodat deze niet meer opnieuw door de darmwand kan worden opgenomen. De gal wordt hierdoor, samen met de hars, in de ontlasting uitgescheiden. De lever reageert op het verlies van gal door een toename van de productie van nieuwe galzuren uit cholesterol waardoor de hoeveelheid cholesterol in de levercellen daalt. Om dit te compenseren, ontrekt de lever via de LDL-receptoren cholesterol aan de bloedbaan waardoor het LDL-cholesterolgehalte van het bloed daalt. Met hoge doseringen galzuurbindende harsen kan een daling van het cholesterolgehalte van 25% bereikt worden. Het innemen van harsen is volledig veilig, ook na langdurig gebruik en tijdens de zwangerschap. Ook kinderen kunnen harsen gebruiken. Dit geneesmiddel wordt namelijk niet in het bloed opgenomen en blijft in de darm, waar het zijn werking doet. Toch kunnen er een aantal hinderlijke bijwerkingen optreden. ZO kunnen zuurbranden, maagklachten, winderigheid, buikpijn en diarree voorkomen.

3.2.4.2 Cholesterolsyntheseremmers
Vanaf 1994 zijn jaarlijks de resultaten van een aantal zeer grote geneesmiddelenonderzoeken bekend geworden. Hierbij ging het om het gebruik van de moderne cholesterolsyntheseremmers gedurende lange tijd (5 jaar of langer) bij tienduizenden mensen met een normaal, mild of matig verhoogd cholesterolgehalte. In alle onderzoeken werd vastgesteld dat de kans op het krijgen van hart- en vaatziekten sterk afnam door verlaging van het cholesterolgehalte. De afname van dit risico was groter naarmate de daling van het cholesterolgehalte groter was, en onafhankelijk van de uitgangswaarde van het cholesterol. Bovendien gold de risico daling zowel voor patiënten die al hart- en vaatziekten hadden, als voor hen die nog geen tekenen van hart- en vaatziekten hadden. Bij personen met een hoog risico bleek een veel grotere verlaging van dit risico mogelijk. Recent geneesmiddelenonderzoek bij patiënten met FH wees uit dat, na twee jaar behandeling met een hoge dosering van een cholesterolsyntheseremmers, bij meer dan 60% van de patiënten een afname van de aderverkalking (atherosclerose) te meten was. Dit werd vastgesteld aan de hand van echometingen aan de halsslagader.
Het grootste deel van het cholesterol in het lichaam wordt door het lichaam zelf, vooral de lever, gemaakt. Cholesterolsyntheseremmers remmen deze aanmaak. Bij vorming van cholesterol in de lever is het enzym ‘HMG-CoA-reductase’ nodig. Door de werking van dit enzym tegen te gaan, wordt er in de lever minder cholesterol gemaakt. Het tekort aan cholesterol dat hierdoor ontstaat, stimuleert de lever tot een grotere opnamen van cholesterol uit het bloed, zodat het cholesterolgehalte van het bloed daalt. Hierbij treedt tevens een lichte stijging op van het HDL-cholesterolgehalte en in sommige gevallen een daling van het triglyceridengehalte door een nog grotendeels onbekend mechanisme. Tot de cholesterolsyntheseremmers behoren: simvastatine (zocor), pravastine ( selektine en pravasine), fluvastinen (lescol en canef) en atorvastatine (lipitor).
De gemiddelde daling van het totaalcholesterolgehalte is bij maximale dosering van en cholesterolsyntheseremmer 20 tot 45%. Het LDL-cholesterolgehalte kan met 25-60% dalen.
De laatste jaren is er intensief onderzoek gedaan met cholesterolsyntheseremmers. De aanvankelijke terughoudendheid met het voorschrijven van deze middelen lijkte te verdwijnen, omdat ze hun effectiviteit bewezen hebben en inmiddels veilig worden geacht. Er is een streven ontstaan om het cholesterolgehalte zo sterk mogelijk te verlagen, zekerbij mensen die reeds een of andere vorm van hart- en vaatziekten hebben. Daarbij ontstaat ook de tendens steeds hogere doses te gebruiken. De cholesterolsyntheseremmers sluiten goed aan op deze ontwikkelingen. Uit onderzoek is inmiddels naar voren gekomen dat behalve de cholesterolverlaging, nog een aantal andere gunstige effecten aan de statines kunnen worden toegeschreven. Ze verbeteren ook de conditie van het endotheel en werken gunstig op de bloeddruk en de natuurlijke afweer van het lichaam. Ze lijken ook aderverkalking tegen te gaan. De combinatie van een cholesterolsyntheseremmer met een galzuurbindende hars is heel goed mogelijk, aangezien zij elkaars werking aanvullen. Hierbij kunnen zeer forse dalingen van het cholesterolgehalte worden bereikt, hoewel men door de combinatie soms een lichte stijging van de triglyceriden ziet.
Bij gebruik van cholesterolsyntheseremmers komen bijwerkingen betrekkelijk weinig voor. Het gaat dan om onschuldige klachten zoals buikpijn, misselijkheid, obstipatie en winderigheid. In zeldzame gevallen kan er sprake zijn van lichte leverfunctiestoornissen of spieraantastingen. Dit is bij bloedonderzoek vast te stellen, doordat er in dat geval een stijging van de hoeveelheid lever- en spierenzymen in het bloed optreedt. Deze stijging is tijdelijk en verdwijnt na stoppen van de behandeling. De leverfuncties moeten tijdens het eerste jaar regelmatig gecontroleerd worden, waarbij de bepaling van de hoeveelheid spierenzymen alleen plaats hoeft te vinden als over spierpijn wordt geklaagd. Er zijn nog onvoldoende gegevens voorhanden voor uitspraken over de veiligheid van cholesterolsyntheseremmers op een hele lange termijn, maar de bijwerkingen lijken zeldzaam en onschuldig

3.2.4.3 Gentherapie
Met het bekend worden van de onderliggende oorzaak van een erfelijke aandoening, ofwel de identificatie van een mutatie in een gen, ontstaat in principe de mogelijkheid om een erfelijke ziekte te genezen met behulp van gentherapie. In eerste instantie richt gentherapie zich op het vervangen van defect of gemuteerd gen door een goed functionerend gen. In het ideale geval zou een eenmalige toepassing ven gentherapie tot een permanente correctie van het gendefect moeten leiden. Hierbij doen zich echter een aantal problemen voor die nog niet zijn opgelost
Allereerst moet het goede gen op de juiste plaats terechtkomen, bijvoorbeeld in de lever of in het beenmerg. In de praktijk betekent dit dat voor elk doelorgaan een aparte gentherapie ontwikkeld moet worden. Vervolgens moet in het doelorgaan het defecte gen permanent vervangen worden door het goede gen dat stabiel en in het erfelijke materiaal geïntegreerd moet worden. Bovendien moet het nieuwe gen continu blijven functioneren. Een nieuwe en andere invalshoek bij gentherapie is het actieveren of uitschakelen van andere genen dan het defecte gen, die op een of andere manier betrokken zijn bij het ziekteproces. Hierdoor kan het effect van een defecte gen via een omweg of indirect worden gecorrigeerd. Een goed voorbeeld is de familiaire hypercholesterolemie. Men kan via gentherapie de opnamen van LDL-cholesterol door de lever proberen te herstellen, maar anderzijds is het mogelijk met gentherapie de productie van LDL-cholesterol te verlagen.

3.2.4.4 Fibraten
Fibraten beïnvloeden vooral het triglyceridengehalte en het HDL-cholesterolgehalte. De voornaamste effecten zijn een afnamen van de productie van triglyceriden in de lever en een toename van de afbraak van deze vetten. Fibraten veroorzaken een snelle en meetbare afname van het triglyceridengehalte van het bloed van veelal tot 50% van de uitgangswaarde. Voorts is er en stijging van het HDL-cholesterolgehalte te zien met 20 tot 30%, ook weer afhankelijk van de uitgangswaarde. Daarnaast is er sprake van een lichte afname van het LDL-cholesterolgehalte. Soms echter ontstaat een stijging van het triglyceridengehalte. De samenstelling van dit LDL is dan wel weer gunstiger. Het gebruik van fibraten kan overwogen worden bij patiënten met een matig verhoogd cholesterolgehalte, een verlaagd HDL-cholesterolgehalte en een verhoogd triglyceridengehalte of een combinatie van deze gehalten, of als toegevoegde therapie bij suikerziekte.
De kans op het ontstaan van galstenen neemt bij het gebruik van fibraten toe. In de vele onderzoeken die met fibraten zijn uitgevoerd, is de veiligheid en de lage frequentie van bijwerkingen duidelijk naar voren gekomen. Afgezien van maag- en darmklachten, die overigens van voorbijgaande aard zijn, komen andere bijwerkingen zelden voor. Mensen die aan een ernstige nier- of leverziekte lijden of galstenen hebben, kunnen beter geen fibraat gebruiken.

3.2.5 Leven met een verhoogd cholesterolgehalte
Leven met een verhoogd cholesterolgehalte is niet gemakkelijk. De diagnose ‘erfelijk verhoogd cholesterolgehalte’ betekent eigelijk levenslang dieet volgen en medicijnen slikken. Veel mensen voelen zich alsof ze een stempel opgedrukt hebben gekregen. In veel gevallen is dit niet terecht want een goede behandeling verlaagt het risico om op jonge leeftijd een hartinfarct te krijgen of om jong te overlijden. Voor iemand met een erfelijk verhoogd cholesterolgehalte die optimaal op behandeling is ingesteld, is de kans op een infarct hetzelfde als voor iemand die ‘gezond’ is. Een goed behandelde patiënt heeft een normale levensverwachting en hoeft in feite geen enkele activiteit of bezigheid achterwege te laten.
Mensen met een verhoogd cholesterolgehalte kunnen overwegen zich aan te sluiten bij een patiënten- of belangenvereniging. Ook binnen families kan men steungroepen vormen, om elkaar bij te staan in allerlei dagelijkse problemen met voeding en dieet, gebruik van medicijnen of in specifieke problemen ten aanzien van kinderen met een verhoogd cholesterolgehalte. Hoewel er voor kinderen geen volledige therapie bestaat, is het wel van groot belang te weten dat het een verhoogd cholesterol gehalte heeft. De ouders kunnen dat kind dan al vanaf jonge leeftijd leren omgaan met de beperkingen die door de aandoening worden opgelegd. Een kind went gemakkelijker aan een dieet en neemt sneller een gezonde levensstijl aan: niet beginnen roken, veel bewegen, niet te zwaar worden. Als het op deze wijze opgroeit, heeft het een voordeel ten opzichte van volwassenen die op latere leeftijd te horen krijgen dat ze dit hebben. Gewoonten zijn moeilijk af te leren.
Voor mensen met erfelijke hart- en vaartziekten is er in Nederland in 1997 de stichting Bloedlink opgericht. Maar de richting staat ook open voor Vlaamse patiënten. Meer dan 200.000 Vlamingen en Nederlanders hebben een erfelijke aandoening die een verkeerde vetstofwisseling tot gevolg heeft, waardoor zij een verhoogd risico lopen op hart- en vaatziekten. De verzamelnaam voor deze aandoeningen is Erfelijk hoog cholesterol. Driekwart van deze mensen is zich van geen kwaad bewust. Aanpassen van voeding en leefstijl is voor hem noodzakelijk, maar zelden afdoende. Met behulp van medicijnen kan hun risico op hart- en vaatziekten aanzienlijk verlaagd worden. Erfelijke hoog cholesterol is slechts een van de vele risicofactoren voor hart- en vaatziekten. Stichting Bloedlink is voorstander van een geïntegreerde risicobenadering: wanneer voor iemand wordt nagegaan aan welke risico’s hij blootstaat, is de kans op een doeltreffende aanpak van de problemen immers veel groter.
Stichting Bloedlink wil zich sterk maken voor mensen met erfelijke hart- en vaatziekten via voorlichting en belangenbehartiging.
Het Cholesterol Informatie Centrum is sinds 1998 in Nederland actief op gebied van publieksvoorlichting. Het is een initiatief van Pfizer en heeft tot doel het publiek degelijk en educatief te informeren over cholesterol in relatie tot hart- en vaatziekten, gezondheid en leefstijl. Zowel consumenten, patiënten als professionals kunnen bij dit centrum terecht voor informatie en voor het aanvragen van voorlichtingsmateriaal.

Geen opmerkingen: