Sponsor of prijs nodig? Zelf sponsor worden?
Arkefly: Aruba

dinsdag 27 mei 2008

Samenvatting Economie: Hoofdstuk 1t/m9 van Pincode Mavo4

Economie
1.1
Vroeger bestond er nog geen geld. Daarom ruilden ze goederen tegenover goederen. Dit noem je directe ruil. Bij Romeinen maakten ze zich kennis met geld. Daardoor het is ruilen van middelen makkelijker geworden. Ruilen van goederen en diensten tegen geld noem je indirecte ruil. Behalve als ruilmiddel heeft geld nog andere functies.
- Spaarmiddel (geld bewaren voor later)
- Rekenmiddel (geld gebruiken om waarde te vergelijken)
- Betaalmiddel (geld uitgeven zonder directe tegenprestatie, bijvoorbeeld belasting of een boete)

De direct opvraagbare tegoeden bij banken noem je giraal geld. De Nederlandse munten en bankbiljetten die in omloop zijn noem je chartaal geld en vormen de wettige betaalmiddellen. Ze worden in omloop gebracht door De Nederlandsche Bank (DNB). Als je een bankpas hebt heb je ook een pincode. Je kan ermee betalen met chipcard, electronisch betalen bij geldautomaten. Je kunt contant geld opnemen. Je kan een creditcard aanvragen, is afhankelijk aan je inkomen. Je kan in het binnen-, buitenland betalen. De rekeningen worden pas na enige tijd afgeschreven. Je betaald een vast bedrag per jaar. Als je rekeningen moet betalen ontvang je een acceptgiro, daar staat meestal welk bedrag je moet betalen. Alle gegevens zijn ingevuld. Meestal hoef je alleen nog maar een handtekening te zetten. Bij een regelmatige terugkerende bedragen worden vaak automatisch van je rekening afgeschreven. Dit noem je automatische incasso. Je moet wel een overzicht van bedragen bijhouden, zodat je kan zien wat er word afgeschreven als je een rekeningafschrift krijgt. Er staat bij en afschrijvingen. Ook het oude en nieuwe saldo. Als je tegoed hebt staat er creditsaldo. Heb je een tekort staat er debetsaldo. Buitenlands geld noem je vreemde valuta of deviezen. De laagste koers is om je vreemde valuta bij de bank te wisselen. De hoogste koers is voor het kopen van vreemde valuta. Banken rekenen in beide gevallen provisie.

1.2
Van je inkomen kan je een deel besteden(bestedingsdeel) en een spaardeel. Motieven om te sparen zijn: sparen voor een doel(bv. surfplank kopen), sparen uit voorzorg(bv. als je brommer kapot gaat) of sparen voor de rente(vergoeding van de bank voor het sparen). De hoeveelheid goederen en diensten die je met je geld kunt kopen, noem je koopkracht. Het stijgen van goederen en diensten is inflatie. Je kan minder kopen met je geld.Het dalen van goederen en diensten is deflatie. Je koopkracht stijgt. Het rentepercentage dat een spaarder krijgt uitbetaald heet nominale rente. De reële rente is het percentage dat je overhoudt na aftrek van inflatie. De reële rente geeft verandering in koopkracht aan.

1.3
Lenen is geld of goederen gebruiken van een ander. Het geleende geld betaal je meestal terug in termijnen. Elke termijn bestaat uit een deel aflossing en een deel rente en kosten. Consumptief krediet: leningen door particulieren, voor de aanschaf van duurzame consumptiegoederen(caravan, auto).
Productief krediet: leningen door bedrijven voor de aanschaf van duurzame productiemiddelen(machines, bedrijfsauto’s).

Krediet betekent vertrouwen. De geldgever wil graag geldgever wil graag geld uitlenen, want het levert hem renteinkomsten op. Risico is alleen of ze het terugbetalen. Consumptief krediet zijn er in veel vormen zoals:
- Persoonlijke lening
- Doorlopend krediet
- Salariskrediet
- Koop op afbetaling; huurkoop

Persoonlijke lening krijg je gelijk het geld in handen, wordt afgesproken rente en aflossing bij het aantal termijnen.

Doorlopend krediet is het populairst. Je spreekt met de bank een kredietlimiet af, is het maximum bedrag wat je mag lenen. Is afhankelijk van je inkomen en vaste lasten. Rente en aflossing betaal je in maandelijkse termijnen.

Salariskrediet kan je alleen afsluiten bij de bank waarop je salaris wordt overgemaakt. Het is gekoppeld aan je maandelijkse salaris. Koop op afbetaling: eigenaar bij levering. Huurkoop: eigenaar nadat je het laatste termijn hebt volbracht.

Hypothecaire lening: Geldlening met een lange looptijd (30 jaar) met een onroerende zaak als onderpand. De bank krijgt het ‘recht van hypotheek’.

1.4
Om geldzaken in zicht te houden, kun je het regelmatig inkomsten en uitgaven op een rijtje re zetten. Het is belangrijk dat je ze in evenwicht houd. Dit noem je budgetteren. Er zijn verschillende vormen van inkomen. De meeste mensen ontvangen het door inkomen uit arbeid (loon of salaris). Mensen met eigen zaak ontvangen winst. Inkomsten ontvangen uit bezittingen, zoals huur van een verhuurde woning, rente van spaargeld en dividend van aandelen. Veel mensen hebben inkomen van een uitkering, bijvoorbeeld kinderbijslag of een uitkering volgens de Werkloosheidwet. Andere vorm is inkomen in natura. Geld opzij leggen voor als er iets ineens stuk gaat is reserveren. Dit doe je maandelijks of gewoon een bedrag per jaar vast stellen. Je houd daarbij ook rekening mee met de nieuwwaarde van het product, vervangingswaarde. Ook de restwaarde van het product op het moment wordt verkocht of ingeruild, inruilwaarde.

Bv.
Nieuwwaarde van computer f 4.100,-
Restwaarde over 3 jaar f 200,-

F 4.100,- - f 200,- = f 1.300,- per jaar
Reservering 3

Vaste lasten: Regelmatig terugkerende uitgaven.
Dagelijkse uitgaven: Huishoudelijke uitgaven.

Incidentele uitgaven: Grotere soms onverwachte uitgaven, die je niet regelmatig doet. Je zult er geld voor moeten reserveren.
Een overzicht van alle verwachte inkomsten en uitgaven voor een bepaalde periode noem je een begroting. Zo kun je zien of je een tekort of een overschot hebt. Bij een tekort kun je wat wegschrappen. Bij een overschot kan je het geld reserveren.

Hoofdstuk 2 Werken

Iemand die gaat werken sluit een arbeidsovereenkomst met een werkgever. Meestal moeten werknemer en werkgever hierbij rekening houden met de Collectieve Arbeidsovereenkomst (CAO) die voor hun bedrijf/bedrijfstak is afgesloten. Daarin staan afspraken over primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden. Een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd kan onder bepaalde voorwaarden worden beëindigd. Hoe kun je een arbeidsovereenkomst die voor onbepaalde tijd is afgesloten beëindigen?
- Werkgever en werknemer zijn het samen eens over de beëindiging.
- Werkgever en werknemer kunnen elk apart opzeggen. De werknemer moet als hij ontslag neemt een opzegtermijn in acht nemen. De werkgever moet als hij een werknemer ontslaan eerst een ontslagvergunning bij het arbeidsbureau aanvragen. Daarna geldt ook voor de werkgever een opzegtermijn.
- Door ontslag op staande voet om dringende reden. Zowel de werkgever als werknemer hebben daar het recht toe. Dringende redenen zijn bv.: diefstal, werkweigering, herhaalde dronkenschap, grove belediging, geen tijdige loonbetaling.
- Binnen de proeftijd is beëindiging altijd mogelijk.

Rechtsregels waarvan je niet mag afwijken noem je dwingend recht. Maar niet alle rechtsregels zijn dwingend vastgesteld. Een deel van arbeidswetgeving valt onder aanvullend recht. Regels die gelden zolang partijen onderling niets anders hebben afgesproken.

De Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) geeft regels over de arbeidsomstandigheden voor werknemers; hygiëne, beveiligde machines, voldoende licht, enzovoort. De Arbowet is gericht op vermindering van het ziekteverzuim. De ondernemingsraad (OR) heeft op diverse terreinen die te maken hebben met het functioneren van de onderneming instemmingsrecht, adviesrecht of het recht van informatie. Een bijzondere vorm van een arbeidsovereenkomst is de arbeidsleerovereenkomst. Hierbij wordt een overeenkomst gesloten tussen een leerling van een school en een werkgever. De leerling werkt drie of vier dagen per week en gaat daarbij nog een of twee dagen naar school.

Je spreekt van nominaal loon wanneer je alleen kijkt naar het bedrag in geld dat iemand ontvangt. Als je echter kijkt naar de koopkracht van dit inkomen en dus rekening houdt met de algemene prijsstijging van producten (inflatie), spreek je van reëel loon. Je zou dus kunnen zeggen: het nominale van een werknemer bij een bank blijft gelijk, maar zijn reële loon daalt. De bouwvakkers nemen geen genoegen met een achteruitgang van reëel loon. Zij eisen prijscompensatie. Bij prijscompensatie worden de gestegen prijzen van producten door een loonsverhoging gecompenseerd. Wanneer bijvoorbeeld de inflatie 3%, bedraagt en je loon stijgt ook met 3%, dan blijft je koopkracht gelijk.
Loonstijgingen kunnen tot gevolg hebben, dat de prijzen van goederen en diensten ook stijgen. Lonen behoren voor de ondernemer tot de kosten. Het gaat hierbij niet alleen om het bedrag, dat bij de werkgever op zijn loonstrookje staat. De werkgever moet voor een werkgever meer betalen dan het brutoloon.
Het loon dat je ontvangt, heeft vooral te maken met het werk dat je doet. Iemand met een hoog opleidingsniveau en verantwoordelijk werk zal een hoger salaris ontvangen dan een ongeschoolde werknemer die eenvoudig werk verricht.

In Nederland is dwingend bij wet geregeld, dat een werknemer vanaf 23 jaar in ieder geval recht heeft op het (wettelijk) minimumloon. Van 15 tot 23 jaar geldt het minimumjeugdloon.
Je bent tot nu toe al een aantal factoren tegen gekomen die van invloed zijn op de hoogte van iemands inkomen. De belangrijke factoren zijn:
- het soort werk dat je doet: geschoold of ongeschoold, leidinggevend of uitvoerend, hoofdarbeid of handarbeid
- de opleiding die je hebt genoten
- de ervaring die je hebt
- de geleverde prestaties
- je leeftijd

Beroepsbevolking is alle inwoners tussen 15 en 65 jaar die 12 uur of meer per week werken of actief werk zoeken en beschikbaar zijn voor 12 uur of meer per week.
De werkgelegenheid wordt bepaald door de vraag naar arbeid op de arbeidsmarkt. De aanbieders van arbeid vormen de beroepsbevolking. Meestal is het aanbod op de arbeidsmarkt groter dan de vraag, zodat sprake is van werkloosheid.

Structurele werkloosheid: blijvende vorm van werkloosheid die ontstaat door veranderingen in de manier van produceren, waardoor arbeidsplaatsen definitief verloren gaan.

Conjuncturele werkloosheid: werkloosheid als gevolg van een verminderde vraag naar goederen en diensten door koopkrachtdaling.

Frictiewerkloosheid: werkloosheid die ontstaat doordat vraag naar en aanbod van arbeid niet goed op elkaar aansluiten.

Geregistreerde werkloosheid: dat deel van de beroepsbevolking dat staat ingeschreven bij arbeidsbureau, geen betaald werk heeft voor 12 uur of meer per week en beschikbaar is voor een baan van ten minste 12 uur per week.

Verborgen werkloosheid: werkzoekenden zonder baan die niet ingeschreven staan bij het arbeidsbureau.

Seizoenswerkloosheid: werkloosheid die ontstaat doordat bepaald werk slechts gedurende een bepaalde periode van het jaar verricht kan worden.

Inkomen, sociale contacten, ontwikkeling van jezelf en status zijn belangrijke arbeidsmotieven. Mensen die in de formele sector(tegen betaling) geen werk meer hebben, zoeken om sommige van deze arbeidsmotieven werk in de informele sector(vrijwilligerswerk, zwart werken).
Voor langdurig werklozen probeert de overheid soms nieuwe banen te scheppen. Hierdoor neemt de werkgelegenheid in de arbeidsjaren toe. Door arbeidstijdverkorting (ATV) en vervroegd uittreden (VUT) neemt de werkgelegenheid in arbeidsjaren niet toe, maar wel de werkgelegenheid in personen.

Hoofdstuk 3 Produceren

Produceren is het maken van goederen en het leveren van diensten, met behulp van de productiefactoren. Arbeid (menselijke inspanning), kapitaal (onder andere gebouwen, machines en gereedschappen) en ook natuur (natuurlijke grondstoffen en grond) en niet te vergeten ondernemersrisico zijn de productiefactoren. Elk bedrijf heeft een combinatie van deze productiefactoren nodig om te kunnen produceren.

Een productieweg is de weg van grondstof tot eindproduct van het product. In deze productieweg komen verschillende bedrijven voor. Als je deze bedrijven in volgorde van kolom plaatst, met de oerproducent, die de grondstof rechtstreeks uit de natuur haalt. Aan het einde van het bedrijfskolom heb je meestal een detailhandelaar (winkelier). Deze levert het eindproduct aan de consument.

BV.
Productieweg van een fiets
Ertsmijnen è importeur/exporteur è hoogovens è gazelle rijwielfabriek è rijwielhandel

Als er tijdens het produceren veel gebruik wordt gemaakt van kapitaalgoederen, zoals machines, spreek je van kapitaalintensieve productie. Wanneer een bedrijf bij de productie vooral aangewezen op arbeidskrachten, dan spreek je van arbeidsintensieve productie.

De kosten van het inkopen en bewerken van de grondstoffen noem je de fabricagekosten. De kosten die gemaakt worden om het eindproduct te verkopen zijn afzetkosten. Ten slotte maakt een bedrijf nog diverse kosten voor onder andere de ontwikkeling van een nieuw product of voor milieutoeslagen. Die noem je de overige kosten. Als alle kosten die gemaakt zijn tijdens het produceren, noem je productiekosten. Deze productiekosten vormen de kostprijs van een product. de fabrikant verkoopt het product voor een hogere prijs omdat hij winst wil maken.

Prijsopbouw van een product gemaakt door de fabrikant

Fabricagekosten + afzetkosten + overige kosten = kostprijs
winst +
---------------
verkoopprijs (van de fabrikant)

Tot de fabricagekosten behoren behalve de grondstoffen ook vaak de halffabrikaten. Dit zijn producten die weer als onderdeel worden gebruikt voor een volgend product. zo wordt de electronische schakeling die is toegepast op de Gazelle Touché geleverd door het bedrijf Sachs.

De kosten van kapitaalgoederen die bij de productie nodig zijn, zoals machines, vervoermiddelen, gebouwen, enzovoort reken je tot de fabricagekosten. Deze kapitaalgoederen gaan een aantal jaren mee en zijn dan versleten of verouderd, en moeten dan vervangen worden. Het geld voor de aanschaf van de nieuwe kapitaalgoederen moet worden verdiend met de verkoop van de geproduceerde goederen. In de kostprijs van elk product wordt daarvoor een bedrag opgenomen. Zo spaar je na verloop van tijd voldoende geld bij elkaar om een nieuw kapitaalgoed (bijvoorbeeld een nieuwe machine) te kunnen kopen.

De waardevermindering van duurzame productiemiddelen noem je afschrijving. Duurzame productiemiddelen zijn kapitaalgoederen die langer meegaan dan 1 jaar. Bij afschrijving moet je letten op
- de aanschafprijs of vervangingsprijs
- de levensduur (gebruiksduur)
- de restwaarde

Formule van de afschrijving:

Aanschafprijs – restwaarde
--------------------------------- = afschrijving per jaar
aantal gebruiksjaren

De kosten die door de overheid gemaakt moeten worden om de gevolgen van milieuvervuiling te voorkomen of op te lossen, noem je maatschappelijke kosten.

Als het product gereed is, moet het nog worden verkocht en afgezet. De kosten die de fabrikant hiervoor moet maken, noem je afzetkosten. De afzetkosten beginnen op het moment dat de voorraad eindproducten wordt opgeslagen in een magazijn. Denk hierbij aan de kosten van het (gehuurde of gekochte) magazijn zelf, de vervoermiddelen (onder andere heftruck) en het magazijnspersoneel.

Een handelaar wil winst maken. Daarom verkoopt hij zijn goederen voor een hoger bedrag dan hij er zelf voor betaald heeft. Het verschil tussen verkoopopbrengst (omzet) en inkoopwaarde noem je brutowinst. Dit tevens de toegevoegde waarde van de handelaar. In deze brutowinst (toegevoegde waarde) zit kosten, loonkosten, reclamekosten en vervoerskosten. Na aftrek van deze kosten blijft de nettowinst over.

Verkoopopbrengst (=omzet) (excl. BTW) –
Inkoopwaarde (excl. BTW) = brutowinst
kosten
----------------- -
nettowinst

omzet = verkochte hoeveelheid (afzet) x prijs

Zowel bij de omzet als bij de inkoopwaarde staat aangegeven ‘exclusief BTW’. Bij de verkoop van goederen ontvangt de handelaar een bedrag aan BTW (Belasting Toegevoegde Waarde) van de consument. Wanneer een handelaar zijn goederen inkoopt, moet hij een bedrag aan BTW betalen aan zijn leverancier. Op het ontvangen BTW-bedrag mag hij in mindering brengen het betaalde BTW-bedrag. Het verschil draagt hij af aan de belastingsdienst (fiscus).

De handelaar ontvangt BTW (van de consument)
De handelaar betaald BTW (aan de leverancier)
------------------- -
De handelaar draagt BTW af (aan de belastingsdienst)

De prijs die de consument voor een product in de winkel moet betalen, noem je de consumentenprijs. Voor de primaire levensbehoeften betaal je 6% BTW. In enkele gevallen, zoals voor een postzegel, betaal je geen BTW. Postzegels vallen, evenals tabak en medische hulp, onder het nulprocent-tarief.

In de economie wordt vaak het begrip markt gebruikt in de zin van vraag naar en aanbod van (bepaalde) goederen en diensten.
Een marktaandeel is het deel dat de totale afzet (omzet) van een bepaalde fabrikant inneemt in de totale afzet (omzet) van productgroep. Het marktaandeel wordt uitgedrukt in procenten.

Bedrijven doen steeds meer aan marketing, dat wil zeggen het bevorderen van de afzet (omzet) door rekening te houden met de wensen van de klanten. De ondernemer maakt hierbij de wensen van de klanten. De ondernemer maakt hierbij gebruik van de volgende marketinginstrumenten:
- productbeleid
- prijsbeleid
- plaatsbeleid
- promotiebeleid
een combinatie van deze marketinginstrumenten (de 4 P’s) noem je marketingmix.

Hoofdstuk 4 Ondernemen

Een ondernemer is iemand, die met behulp van de productiefactoren natuur, arbeid, kapitaal en ondernemers risico goederen maakt of diensten verleent. Het doel van de ondernemer is winst maken. Hij loopt hierbij het risico verlies te lijden en failliet te gaan.

Een balans is een overzicht van bezittingen en schulden en het eigen vermogen op 1 bepaald moment. Een balans behoort in evenwicht te zijn, dat wil zeggen dat aan beide zijden de totaalbedragen even hoog moeten zijn.

Bij de bezittingen (debet) staat onder andere: debiteuren. Debiteuren zijn klanten (afnemers) van wie je als ondernemer nog geld te vorderen hebt, omdat je goederen of diensten aan hen hebt geleverd. Je hebt een vordering op hen (= bezit).

Bij schulden (credit) staat onder andere: crediteuren.
Crediteuren zijn de leveranciers aan wie jij als ondernemer nog geld schuldig bent, wegens levering van goederen en/of diensten. Je hebt een schuld aan hen (= schuld).
Aan de creditkant zie je hoe de onderneming is gefinancierd. Dat wil zeggen: waar heeft de ondernemer de financiële middelen gehaald om alle bezittingen te kunnen aanschaffen.
Voor een deel is dit gebeurd met eigen vermogen. Dit is het geld dat de eigenaar in de onderneming heeft geïnvesteerd. Investeren is bijvoorbeeld geld besteden aan gebouwen, bedrijfsauto’s en voorraden om te kunnen produceren. De schulden aan de anderen staan ook aan de creditzijde. Je noemt dat vreemd vermogen. Vreemd vermogen op korte termijn zijn schulden die binnen 1 jaar moeten zijn voldaan, bijvoorbeeld crediteuren. Schulden, die je niet binnen 1 jaar moet terugbetalen, bijvoorbeeld een hypothecaire lening, noem je vreemd vermogen op lange termijn. Eigen vermogen plus vreemd vermogen vormen samen het totale vermogen. Dit is het totale bedrag dat de ondernemer heeft gebruikt om de bezittingen te financieren.
De waarde van bezittingen kan ondermeer door aan- en verkopen veranderen. Door het aangaan of aflossen van schulden kan de waarde van het vreemd vermogen veranderen. Ook de waarde van het eigen vermogen kan veranderen. Als een ondernemer winst maakt, neemt het eigen vermogen toe en bij verlies neemt het eigen vermogen af.

Op een balans kun je niet zien of er winst of verlies is gemaakt. De balans is een momentopname. Op een bepaald tijdstip tel je de waarde van de bezittingen en de schulden. Om de winst of verlies te kunnen bepalen, moet je een resultatenrekening opstellen. De resultatenrekening geeft het resultaat (= verandering van het eigen vermogen) over een bepaalde periode.
De resultatenrekening geeft de bedragen, waarmee het eigen vermogen is toe- of afgenomen. Een resultatenrekening noem je ook wel verlies en winstrekening of staat van baten en lasten.
Kosten staan aan de debetzijde van de resultatenrekening en de opbrengsten aan de creditzijde. De nettowinst wordt aan de debetzijde gezet en een eventueel verlies aan de creditzijde. De resultatenrekening is hierdoor in evenwicht.

In een eenmanszaak berust de leiding bij 1 persoon. Dit is de eigenaar van de onderneming, die ook het financiële risico draagt.

De Kamer van Koophandel behartigt de belangen van het bedrijfsleven: zij geeft advies en voorlichting en voert verschillende wetten uit zoals de Handelsregisterwet.
Voor deze schulden is hij persoonlijk aansprakelijkheid. Dat wil zeggen dat hij volledig aansprakelijk is, zowel met zijn zakelijke als met zijn privé-bezittingen. Als bij verkoop van de bezittingen uit zijn onderneming de opbrengst te laag is, zal hij de rest van de schuld uit zijn privé-bezittingen moeten bijbetalen.

Het voordeel van een eenmanszaak is dat de eigenaar het alleen voor het zeggen heeft. Hij kan de zaak leiden naar eigen inzicht en de behaalde winst is helemaal voor hem. Er zijn ook nadelen bij het hebben van een eenmanszaak. Als de eigenaar verlies heeft, moet hij dat alleen dragen. In geval van ziekte wordt het voor hem lastig om de onderneming draaiende te houden.
Het samenwerken van 2 of meer personen, die onder een gemeenschappelijke naam een bedrijf uitoefenen, is een vennootschap onder firma. De samenwerkende personen heten ook wel firmanten. De oprichting van de firma gebeurt meestal schriftelijk, hoewel dit niet wettelijk verplicht is. Veel firma’s laten voor alle zekerheid de oprichting vastleggen bij de notaris.

Als firmanten in een onderneming samenwerken, zijn banken over het algemeen sneller bereid om grotere leningen te verstrekken. Bij een v.o.f. is een taakverdeling mogelijk. Men kan de werkzaamheden zo verdelen, dat iedere firmant dat werk kan doen waarvoor hij/zij het meest geschikt is. De ene vennoot neemt bijvoorbeeld de leiding van de winkel en de andere administratie. De firmanten moeten goed kunnen samenwerken en elkaar vertrouwen, anders kan het voortbestaan van de firma in gevaar komen.

Je noemt dat hoofdelijke aansprakelijkheid. Dat betekent dus dat de ene firmant volledig aansprakelijk is voor wat de ander op financieel gebied namens de zaak doet. Een schuldeiser kan zelf kiezen welke firmant hij zal aanspreken voor betaling van het hele bedrag.

Zowel bij de eenmanszaak als bij de v.o.f. lopen de eigenaren flinke financiële risico’s. Zij zijn niet alleen met hun zakelijke bezittingen, maar ook met hun privé-bezittingen aansprakelijk voor de gemaakte schulden. Om deze privé-bezittingen buiten de aansprakelijkheid te houden, trouwen veel ondernemers op huwelijkse voorwaarden. Het vermogen en de eventuele schulden van beide echtgenoten blijven gescheiden. Deze voorwaarden worden bij de notaris vastgelegd. De schuldeisers kunnen dan bij financiële problemen alleen het vermogen opeisen van degene die als ondernemer optreedt.
Een naamloze vennootschap is een ondernemingsvorm waarbij het vermogen is verdeeld in aandelen. De aandelen van een NV kun je via een bank kopen. Degene die een aandeel koopt, wordt aandeelhouder (mede-eigenaar) van de NV. Op deze manier kan de NV miljoenen guldens bij elkaar krijgen.

Als je een NV wilt oprichten, moet
- door de notaris een oprichtingsakte opgemaakt worden.
- de minister van Justitie een verklaring van geen bezwaar afgeven.
- de oprichting in de Staatscourant bekend worden gemaakt.
- de NV worden ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken.
Een naamloze vennootschap is een rechtspersoon. Dit is een instelling die zelf rechten en plichten heeft. Een rechtspersoon kan bezittingen en schulden hebben en overeenkomsten afsluiten. Een onderneming die rechtspersoon is, is zelf aansprakelijk. De eigenaren van de onderneming zijn niet persoonlijk aansprakelijk. Als eigenaar kun je niet meer verliezen dan het bedrag waarvoor je deelgenomen hebt in het aandelenvermogen van de NV. Je kunt dus niet worden aangesproken op je privé-vermogen.
Als aandeelhouder heb je recht op een deel van de winst. Deze winstuitkering heet dividend. Een deel van de winst wordt meestal niet uitgekeerd maar gereserveerd.

Een besloten vennootschap (BV) is een ondernemersvorm, waarbij het vermogen en de verdeling ervan op naam vermeld staan in het aandelenregister. Van iedere aandeelhouder wordt bijgehouden voor welk bedrag hij of zij deelneemt in het aandelenvermogen. De aandeelhouder is niet vrij om zijn aandeel in de onderneming aan iemand anders te verkopen. Verkopen is alleen mogelijk met toestemming van de mede-aandeelhouders.
Net als bij NV moet de oprichting van de BV gebeuren bij notariële akte en worden ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken. De BV is een rechtspersoon en als zodanig aansprakelijk. De eigenaren van de BV kunnen dus (net als bij de NV) nooit meer verliezen dan het bedrag dat ze voor het aandeel hebben betaald.

Een vereniging is een samenwerkingsverband tussen personen (leden) met een gemeenschappelijk doel. Indien de oprichting niet bij de notaris is gebeurd, spreek je van informele vereniging. De bestuursleden van een informele vereniging zijn voor hun handelingen namens de vereniging persoonlijk aansprakelijk.
Het bestuur kan besluiten om voortaan niet meer persoonlijk aansprakelijk te willen zijn voor de verplichtingen die zij namens de vereniging aangaan. De informele vereniging kan dan worden omgezet in formele vereniging. Voor de oprichting van een formele vereniging moet aan 2 eisen worden voldaan:
- de vereniging moet bij notariële akte worden opgericht
- de vereniging moet worden ingeschreven in het Verenigingenregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken.
Een stichting is een rechtspersoon zonder leden, met een ideëel of sociaal, niet op winst gericht doel. Als een stichting winst maakt, moet dit geld ten gunste van het doel van de stichting besteed worden.
De leiding berust bij het bestuur van de stichting. Als een bestuurslid aftreedt, benoemen de overblijvende leden van het bestuur een nieuw bestuurslid.
Voor de oprichting is een notariële akte nodig. Die moet worden ingeschreven in het Stichtingenregister van de Kamer van Koophandel (en Fabrieken).
De stichting is een rechtspersoon, zij heeft dus eigen rechten en plichten. De bestuursleden zijn niet persoonlijk aansprakelijk voor de handelingen die ze in naam van de stichting verrichten, behalve als er sprake is van onbehoorlijk bestuur.

Hoofdstuk 5 Kopen en verkopen

Voor uitgebreide en onafhankelijke informatie kun je terecht bij de Consumentenbond. Deze organisatie doet dit onder andere door vergelijkend warenonderzoek. Hierbij worden gelijksoortige producten met elkaar vergeleken, ondermeer wat betreft prijs en kwaliteit. Deze onderzoeken worden gepubliceerd in het maandblad ‘Consumentengids’.
De winkelier moet volgens het Burgerlijk Wetboek zijn artikelen van een duidelijke prijs voorzien. Als je een artikel voor een bepaalde prijs in de winkel ziet, is de winkelier verplicht voor die prijs te leveren tenzij er sprake is van een ‘kennelijke vergissing’.

In het Burgerlijk Wetboek (BW) staan ook wetten die de verkoper verplichten om een deugdelijk product te leveren. Dat wil zeggen dat het product die eigenschappen moet bezitten, die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn. Als een artikel niet deugt,kun je dus altijd met het artikel teruggaan naar de winkelier. De leverancier moet het artikel repareren of de klant een goed exemplaar leveren. Als dat niet mogelijk is, kun je de koopovereenkomst laten ontbinden. Je hebt dan het recht om je geld terug te krijgen.

De volgende wetten bieden de consument extra bescherming met betrekking tot de kwaliteit van het product: - de Warenwet
- de Wet Productaansprakelijkheid.
Niet alleen levensmiddelen vallen onder de Warenwet, maar ook allerlei andere waren die bij een verkeerde samenstelling of toepassing gevaar kunnen opleveren voor de volksgezondheid. De Inspectie Gezondheidsbescherming controleert of de producten voldoen aan de eisen van de Warenwet.
Het Burgerlijk Wetboek geeft aan dat bij aankoop van producten de consument de zwakkere partij is en dus beschermd dient te worden. De producent(= fabrikant) is aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door een gebrek aan zijn product. we spreken hier van productaansprakelijkheid. Het betreft hier vooral de veiligheid van het product. Dit alles is geregeld in de Wet Productaansprakelijkheid.

De fabrikant is aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door een gebrek aan zijn product, ook wanneer hij daarzelf geen schuld aan heeft. Een voorbeeld hiervan is een gebrek ontstaan doordat de fabrikant grondstoffen heeft ingekocht die ondeugdelijk waren. Hij kan bovendien de aansprakelijkheid niet ontlopen door deze in een overeenkomst uit te sluiten.
Op het moment dat koper en verkoper het eens zijn geworden over het product en de te betalen prijs is er sprake van een koopovereenkomst. Uit een koopovereenkomst ontstaan rechten en plichten voor koper en verkoper.
De koper: - heeft het recht om een deugdelijk product te ontvangen
- is verplicht om de goederen in ontvangst te nemen en te betalen.
De verkoper: - heeft recht op betaling
- moet de goederen vrijwaren, dat wil zeggen: hij moet instaan voor verborgen gebreken; hij moet instaan voor vreedzaam bezit van het verkochte product.
‘Vreedzaam bezit’ betekent dat een ander geen gebrek aanspraak kan maken op het verkochte product.
- moet leveren.
Volgens de wet moet elke overeenkomst aan een aantal voorwaarden voldoen, voordat deze rechtsgelding is. Beide partijen dienen de overeenkomst uit vrije wil af te sluiten. De wet zegt: voor het sluiten van een geldige overeenkomst is wilsovereenstemming tussen beide partijen noodzakelijk. Deze wilsovereenstemming kan mondeling (ook per telefoon) of schriftelijk (ook per fax). Een schriftelijke overeenkomst heeft natuurlijk meer bewijskracht dan een mondelinge overeenkomst.
Als er geen sprake is van ‘vrije wil’ spreek je van een gebrek aan vrije wil (wilsgebrek). Wilsgebreken ontstaan door dwang, dwaling, bedrog en misbruik van omstandigheden. Er is dan wel een overeenkomst afgesloten, maar je kunt de rechter verzoeken de overeenkomst ongeldig te verklaren.
- Je spreekt van dwang onder bedreiging, uit angst, instemt met een overeenkomst.
- Van dwaling is sprake wanneer je zonder opzet een verkeerde voorstelling van zaken hebt en op grond daarvan een overeenkomst afsluit. Als de verkoper opzettelijk een verkeerde voorstelling van zaken geeft spreek je van bedrog.
Als je van andermans situatie gebruik maakt om hem of haar over te halen een overeenkomst af te sluiten, maak je misbruik van omstandigheden.

Voor het afsluiten van een geldige overeenkomst is niet alleen wilsovereenstemming nodig, maar beide partijen (koper en verkoper) moeten ook handelsbekwaam zijn: zij moeten de gevolgen van hun handelen kunnen voorzien.
Je bent handelsbekwaam als je meerderjarig (18 jaar of ouder) bent of getrouwd (geweest), en niet onder curatele staat. Als je niet handelsbekwaam bent, is de gesloten overeenkomst wel geldig, maar kan op verzoek van bijvoorbeeld de ouders ongeldig worden verklaard.

Iemand die onder curatele staat, staat onder toezicht van een door de rechter aangewezen persoon (curator). De rechter kan een meerderjarige niet (meer) het vermogen heeft de gevolgen van zijn handelen te overzien. Bijvoorbeeld door een geestelijke stoornis, omdat hij herhaaldelijk te veel drinkt of omdat hij te veel geld verkwist. Als een onder curatele gestelde een overeenkomst afsluit, kan deze, op verzoek, door de rechter ongeldig verklaard worden. Ongehuwde minderjarigen zijn handelsbekwaam. De gesloten overeenkomsten kunnen op verzoek ongeldig worden verklaard. Hierop bestaat echter een aantal uitzonderingen:
- een minderjarige mag uitgaven doen voor studie of eigen huishouding
- een minderjarige mag bepalen hoe hij zijn zakgeld besteedt
- met toestemming van je ouders of voogd mag een minderjarige overeenkomsten afsluiten
- een minderjarige mag voor een bedrag kopen dat bij zijn leeftijd past
- als een minderjarige de gevolgen van een overeenkomst kan overzien, handelt deze minderjarige met ‘oordeel des onderscheids’ en zal de rechter deze overeenkomst niet ongeldig verklaren.

Mensen die aan de deur producten verkopen, noem je colporteurs. De colporteur moet zich houden aan de Colportagewet, die regels geeft om de consument te beschermen tegen opdringerige verkopers.
De colporteur moet staan ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, waar hij elke verkoop moet melden. Als je aan de deur iets koopt van f 75,- of meer moet de colporteur dit schriftelijk vastleggen (een koopakte opmaken). Het formulier moet je ondertekenen en je krijgt een afschrift. Verkopers op koopparty’s en op verkoopdemonstraties tijdens busreisjes moeten dezelfde eisen voldoen. Op de koopakte moet staan dat je de koop binnen acht dagen –de afkoelingsperiode-weer (schriftelijk) ongedaan kunt maken.

Bij roerende zaken word je als koper eigenaar, op het moment dat je de goederen van de verkoper ontvangt. Een uitzondering hierop vormt huurkoop, waarbij je eigenaar wordt na het betalen van het laatste termijn.
Bij een koopovereenkomst van een onroerende zaak gelden speciale regels. Zodra koper en verkoper het eens zijn geworden, wordt een verlopig koopcontract opgemaakt. Dit is een officieel koopcontract, maar daarin kun je ontbindende voorwaarden opnemen. Een ontbindende voorwaarde kan zijn dat de koop niet doorgaat als de koper de financiering niet rond kan krijgen.
Als de koop definitief doorgaat, maakt de notaris de transportakte op. Dit is dwingend voorgeschreven bij de verkoop van een onroerende zaak. Een transportakte is het officiële bewijsstuk van de (ver)koop van een onroerende zaak; het is een notariële akte. Nadat de transportakte door de verkoper, de koper en de notaris is ondertekend, zorgt de notaris ervoor dat deze akte wordt ingeschreven in het kadaster. Pas dan is de koper eigenaar van de onroerende zaak geworden. Het kadaster is een overheidsinstelling, waar in een openbaar register wordt bijgehouden wie welke onroerende zaak in eigendom heeft.
Wanneer je een huis koopt, sluit je meestal een hypothecaire lening af bij een bank. Evenals bij de transportakte wordt hierbij de notaris ingeschakeld. Hij stelt de hypotheekakte op, waarin onder andere staat dat het huis als onderpand voor de lening dient. Hypotheekakte wordt ingeschreven in het hypotheekregister bij het kadaster. Als de eigenaar van het huis niet, of niet tijdig rente en/of aflossing betaalt, mag de bank de woning verkopen (= recht van hypotheek).
Wanneer je een woning koopt, krijg je te maken met een aantal kosten. Als je als koper deze bijkomende kosten moet betalen, koop je het huis k.k.; dit betekent kosten koper. Zijn de bijkomende kosten in de prijs begrepen, dan spreek je van v.o.f., dit is vrij op naam.

Wanneer je woonruimte gaat huren, is het belangrijk dat er afspraken worden gemaakt tussen huurder en verhuurder. Deze afspraken komen aan de orde in de huurovereenkomst, mondeling maar bij voorkeur schriftelijk. Deze afspraken gaan over de rechten en plichten van de huurder en de verhuurder en over de hoogte van de huurprijs. Als de huurder en verhuurder het oneens zijn over de huurprijs, dan kan men dit geschil voorleggen aan de huurcommissie. De huurcommissie kijkt dan wie er gelijk heeft. Als men het niet eens is met de uitspraak van de huurcommissie, kan men naar de rechter stappen.
Enkele rechten en plichten van huurders en verhuurders zijn dwingend in de wet vastgelegd; hiervan mag dus niet worden afgeweken. Bij overlijden van de verhuurder of bij verkoop van het verhuurde bijvoorbeeld, blijft de huurovereenkomst bestaan; hierdoor wordt de huurder beschermd (KOOP EN DOOD BREKEN GEEN HUUR!!).

De huurder en verhuurder kunnen onderling ook afspraken maken, zoals over het tijdstip van huurbetaling en het onderhoud. Als daar echter geen afspraken over zijn gemaakt, dan gelden de regels volgens de wet: aanvullend recht. In het aanvullend recht zijn over een aantal zaken regels vastgesteld.
Mensen willen producten of diensten kopen om daarmee in bepaalde behoeften te kunnen voorzien. Deze behoeften kun je verdelen in primaire behoeften (basisbehoeften) en secundaire behoeften.
Primaire behoeften zijn behoeften aan goederen en diensten die noodzakelijk zijn om te kunnen leven, zoals voeding, kleding, woonruimte en eventueel medische hulp.
Secundaire behoeften zijn behoeften aan goederen en diensten die het leven veraangenamen. De mate waarin iemand in zijn behoeften kan voorzien, zowel primair als secundair, bepaalt welvaart.
Het CBS publiceert elke maand de prijsstijging van de belangrijkste goederen en diensten waaraan consumenten hun geld besteden.

Zo’n prijsverandering geeft het CBS aan met behulp van indexcijfers. Het CBS gaat dan uit van het basisjaar (het jaar waarmee de prijzen worden vergeleken). Het indexcijfer van het basisjaar is altijd 100.

Economie H6

Verzekeren is het overdragen van financiele gevolgen van schade van de verzekerde naar de verzekeringsmaatschappij. De verzekerde betaalt hiervoor premie aan de verzekeringsmaatschappij. De verzekeringsmaatschappij of verzekeraar garandeert uitkering als er financieel nadeel ontstaat, als gevolg van een onzeker voorval. De overeenkomst tussen verzekerde en de verzekeraar wordt vastgelegd in een polis. Een polis is een schriftelijk bewijs van een verzekeringsovereenkomst.

Voor het berekenen van de premie gaat de verzekeraar uit van de kans op schade en de hoogte van het bedrag van de eventuele schade. Aan de hand van het risico bepaalt de verzekeringsmaatschappij de hoogte van de premie. Het risicobedrag wordt ingeschat door het verwachte schadebedrag (bv. F 2.000.000,-) te delen door het aantal verzekerden (bv. 20.000). Verder worden er diverse kosten doorberekend en is er een opslag als reserve voor onverwacht hoge schade-uitkeringen.
Bij het afsluiten van de verzekering kan de verzekerde polis- of administratiekosten in rekening gebracht worden. De verzekeringsmaatschappij is bovendien verplicht bij de meeste verzekeringen assurantiebelasting te heffen en deze af te dragen aan de overheid. De verzekerde betaalt de totale verzekeringskosten aan de verzekeraar.

Bij het afsluiten van veel verzekeringen kun je kiezen voor eigen risico. Je draagt een deel van het risico dan zelf. Van het schadebedrag moet je het eigen-risico-deel zelf betalen. Hierdoor verlaag je het risico voor de verzekeraar. Je hoeft dan ook minder premie te betalen.

Een verzekeraar ontvangt premie van de verzekerden en betaalt daarmee de schade-uitkeringen. Als de totale premie-ontvangsten in een bepaald jaar hoger zijn dan de betaalde schade-uitkeringen is er sprake van een overschot. Een deel van het overschot zal de verzekeringsmaatschappij reserveren. Deze reservering dient voor het geval er in een jaar zoveel schade moet worden uitgekeerd dat er een tekort ontstaat. Het overige deel van een overschot kan een maatschappij tot de winst rekenen of teruggeven aan de verzekerden. Onderlinge verzekeringsmaatschappijen striven niet naar winst en zullen een overschot weer aan de verzekerden teruggeven. Ze kunnen ook de verzekerden in een volgend verzekeringsjaar minder premie laten betalen.

Een particuliere verzekeringsmaatschappij streeft naar winst en zal een eventueel overschot niet teruggeven aan de verzekerden. Bij het bepalen van het premiebedrag zal de particuliere verzekeraar reeds een winstdeel doorberekenen.

Een opstalverzekering kun je afsluiten als je eigenaar bent van een onroerende zaak, zoals een huis. Het gaat hier bijvoorbeeld om schade door brand of storm.
Naast een opstalverzekering kun je ook een inboedelverzekering afsluiten.

Een inboedelverzekering is een verzekering tegen schade aan en diefstal van de (verplaatsbare) spullen in je huis.
Bij een opstalverzekering wordt het verzekerd bedrag vastgesteld op basis van de herbouwwaarde van het woonhuis. Bij schade door bijvoorbeeld brand, moet het uis namelijk weer in oorspronkelijke staat kunnen worden opgebouwd. De inboedel wordt verzekerd tegen nieuwwaarde. Dat wil zeggen dat bij onherstelbare schade, bijvoorbeeld aan meubels of bij diefstal van videoapparatuur, een bedrag uitgekeerd wordt om deze spullen opnieuw te kunnen kopen.

Er is sprake van onderverzekering als de verzekerde waarde lager is dan de werkelijke waarde. In geval van schade wordt bij onderverzekering nooit het hele schadebedrag uitgekeerd, maar alleen het verzekerde deel. De schade-uitkering wordt dan als volgt berekend:

Verzekerde waarde X schadebedrag = uitkering
Werkelijke waarde

Bij juiste verzekering wordt de schade volledig vergoed. De verzekerde waarde is dan gelijk aan de werkelijke waarde. In geval van oververzekering is de verzekerde waarde hoger dan de werkelijke waarde. Omdat er bij schade echter nooit meer dan het werkelijke schadebedrag uitgekeerd wordt, betaal je dus te veel premie.

Je kunt onderverzekerd raken, wanneer door prijsstijgingen de herbouwwaarde van huizen stijgt, terwijl het verzekerd bedrag gelijk blijft. Als een verzekering geïndexeerd is, worden waardeveranderingen bijvoorbeeld door gestegen prijzen automatisch doorgevoerd. Dit gebeurt op basis van indexcijfers, berekend door het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek). De verzekeraar hanteert het prijsindexcijfer voor aanpassing van de verzekerde waarde van de inboedel en het indexcijfer voor bouwkosten voor aanpassing van de verzekerde waarde van opstalverzekering. Het jaar dat als basis gekozen wordt voor herberekening, noem je het basisjaar (indexcijfer 100). De nieuwe verzekerde waarde wordt dan als volgt berekend:

Oorspronkelijke waarde x nieuwe index = nieuwe waarde
Index in dat jaar

Wanneer je een auto volledig ofwel all risks verzekert, sluit je zowel een WA-verzekering als een cascoverzekering af. De WA-verzekering voor motorvoertuigen dekt de schade die jij met je voertuig (bv. auto, bromfiets, scooter) aan anderen aanbrengt en waarvoor je aansprakelijk bent. Je kunt aansprakelijk gesteld worden als de schade ontstaan is door jouw schuld.
Schade aan je eigen voertuig kun je verzekeren door een cascoverzekering af te sluiten. Je kunt dan de schade die je zelf veroorzaakt aan je eigen voertuig vergoed krijgen. Er zijn 2 vormen van cascoverzekering: een uitgebreide en een beperkte vorm (WA-Top, WA-Extra of WA-Mini-Casco). De uitgebreide vorm dekt schade door onder andere aanrijding, blikseminslag, vallende bomen, brand en dieftstal. De beperkte cascoverzekering vergoedt niet de schade door een aanrijding, maar wel door onder andere diefstal en brand. Voor een WA-verzekering kan het gewicht van de auto bepalend zijn voor de hoogte van de premie. Soms is de premie voor de WA-verzekering echter afhankelijk van de oorspronkelijke consumentenprijs (cataloguswaarde). Dit is de nieuwprijs bij de eerste aankoop van de auto. Voor het bepalen van de basis(bruto)-premie voor de cascoverzekering wordt ook de oorspronkelijke cataloguswaarde als uitgangspunt genomen.
Als je in gebieden van ons land woont waar weinig verkeer is, betekent dit tijdens het autorijden minder kans op een ongeval. Dus ook minder risico voor de verzekeraar. De verzekeraar geeft in dat geval een korting op de brutopremie (regiokorting). Bovendien ontvangt iemand die met zijn auto weinig brokken maakt extra korting. De verzekerde wordt dan beloond voor zijn goede rijgedrag. Met goed rijgedrag bedoelt de verzekeraar het niet opgeven (=claimen) van schade. Je ontvangt dan een no-claimkorting. De meeste maatschappijen werken echter met een bonusmalus, ofwel premieladder.

Bonus à goed rijgedrag à geen schade à 1 trede hoger à meer korting à lagere premie.
Malus à slecht rijgedrag à 1 of meer schades à 1 of meer treden lager à minder korting (of toeslag) à hogere premie.

Als je vaak schade claimt, wordt de korting op de premie minder. Op den duur kan zelfs in plaats van een korting, een toeslag op de premie ontstaan. De premie die betaald moet worden aan de verzekeraar is de nettopremie.

Brutopremie – korting = nettopremie

Volgens de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen ben je als eigenaar van een motorvoertuig verplicht een WA-verzekering af te sluiten met een dekking van ten minste 2 miljoen gulden. Het gaat dan om schade door jouw schuld met het voertuig veroorzaakt (WA-motorvoertuigen). In andere gevallen, bijvoorbeeld voor situaties thuis, op school of op je werk, kun je je ook verzekeren tegen wettelijke aansprakelijkheid. In deze gevallen is er dan sprake van een vrijwillige WA-verzekering. Een WA-verzekering vergoedt alleen maar als er door schuld schade en/of letsel wordt toegebracht aan anderen. Een aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren (AVP) is een verzekering tegen schade aan anderen, die door jou veroorzaakt is en waarvoor je aansprakelijk gesteld wordt (WA-particulier). Gezinsleden, maar ook logés en huisdieren zijn meeverzekerd.
De verzekeringsmaatschappij keert uit in geval van schade als gevolg van een onzeker voorval. Op het moment dat je de verzekering afsluit, weet je niet of er schade zal ontstaan (bv. door een aardbeving of overstroming). Een schadeverzekering is een vorm van verzekering waarbij het onzeker is of er schade zal plaatsvinden. De hoogte van de uitkering is afhankelijk van de geleden schade.

Een overlijdensrisicoverzekering is een verzekering tegen de financiële gevolgen van overlijden. Deze verzekering is vooral van belang wanneer je in geval van overlijden de nabestaanden financieel verzorgd achter wilt laten. Bij overlijden van de verzekerde wordt aan de begunstigde – een in de polis met name genoemde persoon, bv de partner – een afgesproken bedrag uitgekeerd. In de polis wordt een datum genoemd, waarmee de duur van de verzekering (de looptijd) wordt vastgesteld. Een overlijdensrisicoverzekering is alleen bedoeld om de financiële gevolgen bij overlijden op te vangen. Je ontvangt dus alleen een uitkering bij overlijden vóór de vastgestelde datum.
Bij in leven zijn op het einde van de looptijd ontvang je geen uitkering, terwijl je jarenlang premie hebt betaald. Je kunt echter ook een andere vorm van sommenverzekering kiezen, waarbij je altijd een uitkering ontvangt. Je betaalt dan wel meer premie. Er is dan sprake van een gemengde verzekering. Een gemengde verzekering is een verzekering tegen het financieel risico van vroegtijdig overlijden en je spaart gelijktijdig voor een uitkering op de einddatum van de verzekering. Het is een mengvorm van risicodekking en sparen. Er wordt altijd een bedrag uitgekeerd:
- of aan het einde van de looptijd
- of bij overlijden vóór het einde van de looptijd.
Je kunt er voor kiezen het bedrag van de uitkering op de einddatum ineens te ontvangen of in termijnen. Een uitkering in termijnen noem je een lijfrente. Een lijfrente is een uitkering in termijnen, die is gekoppeld aan het lijf (=leven) van de verzekerde. De lijfrente kan levenslang of tijdelijk zijn. Een levenslange lijfrente blijft doorlopen tot de dood van de verzekerde. Een tijdelijke lijfrente eindigt op een van te voren afgesproken tijdstip of bij eerder overlijden. Een lijfrenteverzekering wordt afgesloten om eerder te kunnen stoppen met werken of om een aanvulling op het pensioen te ontvangen.

Een sociale verzekering is een verzekering die de overheid wettelijk vastlegt, waarbij een beroep gedaan wordt op de solidariteit van de burgers. Je bent verplicht de door de overheid vastgestelde premie te betalen. Er is geen rechtstreeks verband tussen de betaalde premies gestort in een sociaal fonds; uit dit fonds worden de uitkeringen betaald. Bij een particuliere verzekering bestaat er wel een verband tussen de premie en de hoogte van de uitkering.

De overheid overweegt en bepaalt in welke situaties een sociale verzekering wenselijk is. Koos de overheid in het verleden voor een sociale ziektekostenverzekering in de vorm van het ziekenfonds. De Ziekenfondswet (ZFW) is een verplichte verzekering voor werknemers met een inkomen beneden f 59.700,- (loongrens), voor mensen met een uitkering en voor bejaarden met een laag inkomen. De partner met wie de verzekerde samenwoont – gehuwd of niet – en de kinderen zijn automatisch meeverzekerd. Het ziekenfonds geeft een vergoeding voor een standaardpakket van ziektekosten, zoals kosten van dokter, medicijnen en ziekenhuisopname. De wettelijk vastgestelde premie bij een sociale verzekering wordt vaak naar draagkracht geheven. Iemand met een hoog inkomen betaalt dan meer premie dan iemand met een laag inkomen.

Bij een sociale verzekering wordt uitgegaan van een basisdekking voor iedereen. Ook mensen met een laag inkomen hebben recht op de basisvoorzieningen in de gezondheidszorg. Je kunt niet zelf kiezen in welke mate je verzekerd wilt zijn of waarvoor je verzekerd wil zijn. Je hebt geen keuzevrijheid. Die keuzevrijheid heb je wel bij een particuliere ziektekostenverzekering. Deze kun je vrijwillig afsluiten als je niet verplicht verzekerd bent volgens de Ziekenfondswet.
De Ziekenfondswet is niet de enige sociale verzekering die te duur is. Ook de uitvoering van de Ziektewet bleek in het verleden te duur. Deze sociale verzekering was onbetaalbaar vanwege het hoge ziekteverzuim. De Ziektewet is afgeschaft en de werkgever heeft de plicht een zieke werknemer maximaal 1 jaar zelf 70% van het salaris als uitkering te betalen. De werkgever is nu zelf verantwoordelijk voor het ziekteverzuim in zijn onderneming. Hij kan het risico zelf dragen of verzekeren bij een particuliere verzekeringsmaatschappij.

De AOW-uitkering vormt een basispensioen, voor iedereen gelijk. Daarnaast heeft 80% van de werknemers een bedrijfspensioen. Dit is een aanvullend pensioen dat per odnerneming geregeld is via een pensioenenfonds. Een werkgever is niet verplicht een aanvullende pensioenenregeling voor zijn werknemers te treffen. Om op je oude dag verder te kunnen leven zoals je gewend was, moet de AOW plus het aanvullend pensioen ongeveer 70% van het laatst verdiende loon bedragen. Naast een sociale verzekering in vorm van een AOW-uitkering en eventueel een aanvullend pensioen, kun je een pensioenverzekering afsluiten bij een particuliere verzekeringsmaatschappij.

Economie H7

Als je in Nederland een inkomen hebt, moet je over dat inkomen meestal een bedrag afdragen aan de belastingdienst. Dit bedrag bestaat voor een deel uit loon- of inkomstenbelasting en voor een deel uit premies voor de volksverzekeringen. Als je in loondienst werkt wordt dit bedrag, loonheffing geheten, door je werkgever ingehouden op je brutoloon.

De premies volksverzekeringen zijn uitgedrukt in procenten van het inkomen. Als je meer verdient, betaal je dus een groter bedrag aan premie.
Het bedrag aan premies volksverzekeringen is bestemd voor:
- de AOW (Algemene Ouderdomswet)
- de AAW (Algemene Arbeidsongeschiktheidswet)
- de ANW (Algemene Nabestaandenwet)
- en de AWBZ (Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten).
Er is nog een volksverzekering:
- de AKW (Algemene Kinderbijslagwet),
maar daarvoor hoef je zelf geen premie te betalen. De premie voor de AKW betaalt de overheid. De volksverzekeringen gelden voor alle inwoners van Nederland.

Zo heeft iedere inwoner van Nederland vanaf zijn 65ste levensjaar recht op een uitkering volgens de Algemene Ouderdomswet (AOW). Het maakt daarbij niet uit of hij daarnaast nog een inkomen ontvangt, bijvoorbeeld als zelfstandige of uit een bedrijfspensioen. Het bedrag aan AOW is niet afhankelijk van je inkomen.

Wanneer je partner overlijdt, heb je in sommige gevallen recht op een uitkering volgens de ANW. Het maakt niks uit of je gehuwd bent of samen woont. Ook wezen (beide ouders zijn overleden) of halfwezen (1 van beide ouders is overleden) hebben, afhankelijk van hun leeftijd, recht op een nabestaandenpensioen.
Voor mensen die al van jongsaf gehandicapt zijn, of voor zelfstandigen die arbeidsongeschikt geraakt zijn, geldt de AAW. Je komt onder bepaalde voorwaarden in aanmerking voor een AAW-uitkering. Zo moet je ten minste gedurende 52 weken arbeidsongeschikt zijn. De hoogte van de AAW-uitkering is een percentage van het minimumloon. De uitkering wordt toegekend voor ten hoogste 5 jaar. Daarna wordt de arbeidsongeschikte opnieuw gekeurd om te bepalen of hij misschien weer (meer) werk kan verrichten. Indien nodig kan hij dan opnieuw een uitkering opvragen.

Voor langdurig zieken en gehandicapten moeten allerlei kosten van behandeling en verpleging gemaakt worden. Sommige van die kosten zijn niet gedekt door het ziekenfonds of de particuliere ziektekostenverzekering. Die kosten worden vergoed via de AWBZ. De AWBZ is een volksverzekering.

De AKW is ook een volksverzekering. De premie hiervoor wordt echter betaald door de rijksoverheid. De AKW zorgt ervoor dat iedereen die in Nederland woont en kinderen onderhoudt, een uitkering krijgt als tegemoetkoming in de kosten van levensonderhoud van die kinderen. De hoogte van de kinderbijslag hangt af van de leeftijd van het kind. De kinderbijslag geldt normaal gesproken voor kinderen tot 18 jaar.
De naam werknemersverzekering geeft al aan, dat de WW, WAO en ZFW bestemd zijn voor werknemers. De premies voor werknemersverzekeringen worden niet alleen betaald door de werknemers. De werkgever betaalt voor de WW en de ZFW ook premie.

Het totaal van de premies voor WW en WAO wordt door de werkgever afgedragen aan de bedrijfsvereniging, vaak via het GAK (Gemeenschappelijk Administratiekantoor). Die verzorgt ook de uitkering. De premie ZFW gaat naar het ziekenhuis.
Volgens de WULBZ die vanaf 1 maart 1996 geldt, is de werkgever verplicht om zieke werknemers gedurende 52 weken 70% van het loon als ziekengeld door te betalen. Een uitzondering geldt voor bepaalde groepen van werknemers, met name zwangere vrouwen en tijdelijk personeel: voor hen blijft de Ziektewet als collectieve verzekering bestaan. De uitkeringen die zij krijgen worden betaald uit de WW-pot. Er hoeft dus geen ZW-premie meer te worden betaald.

Als werknemer ontvang je maximaal een jaar lang ziekengeld. Stel dat je na dat jaar nog niet in staat bent om te werken. Je bent dus steeds arbeidsongeschikt. Dan heb je recht op een uitkering volgens de WAO. De WAO-uitkering bestaat uit 2 fasen. In de eerste fase kun je als werknemer recht hebben op een loonvervangende uitkering. De hoogte en duur daarvan worden berekend aan de hand van de onderstaande tabellen (blz. 65).
Indien je als werknemer niet-verwijtbaar zonder werk komt te zitten, terwijl je nog wel in staat bent om te werken, heb je onder bepaalde voorwaarden recht op een uitkering volgens de WW. Die voorwaarden zijn:
- Je moet in de 39 weken voordat je werkloos werd ten minste 26 weken in loondienst hebben gewerkt.
- Je moet minimaal 5 arbeidsuren per week verliezen en beschikbaar zijn voor ander werk.
- Je moet de eerste werkdag nadat je werkloos bent geworden, melden bij de bedrijfsvereniging en je als werkzoekende laten inschrijven bij het arbeidsbureau.
Alleen als je aan deze voorwaarden voldoet, ontvang je een WW-uitkering van 70% van het minimumloon gedurende een halfjaar.
Je moet de laatste 5 jaar voor je ontslag gedurende vier of meer jaren hebben gewerkt. Alleen dan heb je recht op een uitkering van 70% van het loon dat je toen verdiende. Hoe lang je deze uitkering ontvangt, hangt af van je totale arbeidsverleden. Daarbij speelt ook je leeftijd een rol. Hoe dit arbeidsverleden wordt berekend en hoeland je dan recht hebt op een loonafhankelijke uitkering, kun je bepalen aan de hand van het schema en de tabel hiernaast (blz. 67).
Het ziekengeld en de WAO- en WW-uitkeringen vervangen het loon van een werknemer, indien deze niet meer kan werken of werkloos is.

De ZFW regelt de verplichte verzekering tegen ziektekosten. ZFW-verzekerd zijn werknemers met een inkomen beneden de loongrens (1996: ƒ 59.700,- bruto per jaar) en uitkeringsgerechtigden. Vergoed worden kosten voor medische hulp, zoals hulp van de huisarts en de specialist, verloskundige hulp, ziekenhuisverpleging, ziekenvervoer, medicijnen en hulpmiddelen.
De Toeslagenwet (TW) vult WW-, AAW- en WAO-uitkeringen aan tot het sociaal minimum als het totale inkomen van de uitkeringsgerechtigde daaronder ligt. Hierbij telt ook het inkomen van de eventuele partner mee. Het sociaal minimum is het bedrag, door de overheid vastgesteld, dat je ten minste nodig hebt om in je levensonderhoud te kunnen voorzien. Iedere inwoner van Nederland heeft daar recht op.
Via de TW garandeert de overheid mensen met een te lage uitkering een minimuminkomen. De toeslag is wel gebonden aan een maximum. Zo bedraagt de maximale toeslag voor gehuwden of samenwonenden 30% van het minimumloon. Er zijn mensen in Nederland die geen recht hebben op 1 van de andere sociale uitkeringen, of voor wie deze uitkering (plus toeslag volgens de TW) lager is dan het sociaal minimum. Voor deze groep mensen mensen is de ABW bedoeld. ABW geeft aan iedereen in Nederland die onvoldoende in zijn kosten van levensonderhoud kan voorzien een uitkering van maximaal het sociaal minimum.
Je kunt een bijstandsuitkering aanvragen bij de sociale dienst van de gemeente. De sociale dienst houdt bij het beoordelen van de aanvraag rekening met het inkomen, zoals alimentatie (= bijdrage in het levensonderhoud van de gescheiden echtgenoot/-note), uitkering of inkomsten uit arbeid. Iemand die voor een deel in zijn levensonderhoud kan voorzien, ontvangt namelijk minder bijstand. Ook met vermogen (bijvoorbeeld eigen huis, spaargeld, aandelen) boven een bepaald bedragt wordt rekening gehouden.

Jongeren van 18 tot en met 20 jaar komen slechts bij hoge uitzondering in aanmerking voor een bijstandsuitkering. Wie geen baan heeft en ook niet studeert, moet via de Jeugdwerkgarantiewet (JWG) aan de slag. Deze wet biedt werkloze jongeren een 32-urige baan om werkervaring op te doen, tegen 80% van het minimumjeugdloon.
Wanneer je noodzakelijke extra uitgaven moeten worden gedaan, zoals verhuiskosten, studiekosten of kinderopvang, kan daarvoor bijzondere bijstand worden aangevraagd. De gemeente kan die naar eigen inzicht verstrekken.
De TW en de ABW bieden mensen met onvoldoende inkomen de mogelijkheid om in de kosten van levensonderhoud te voorzien. Het zijn echter geen sociale verzekeringen, want er wordt geen premie voor betaald. Samen met enkele andere sociale wetten (die we hier verder niet bespreken) vormen ze de sociale voorzieningen. Het geld voor de uitkeringen van de sociale voorzieningen komt uit de algemene middelen (onder andere de belastingopbrengsten) van de overheid.
In Nederland is sprake van sociale zekerheid. Dit is het geheel van beschermende wetten, die je zekerheid geven dat je kunt terugvallen op een inkomen dat minstens gelijk is aan het sociaal minimum.

Een land zoals Nederland, waar iedere burger verzekerd is van een bestaansminimum, noem je een verzorgingsstaat. In een verzorgingsstaat wordt de burger door de overheid beschermd tegen armoede. Dit gebeurt door middel van een stelsel van sociale zekerheid. De overheid stelt een minimumloon vast, biedt goed onderwijs en een betaalbare gezondsheidszorg. Tevens verstrekt de overheid in een verzorgingsstaat steun aan huishoudens, bijvoorbeeld in de vorm van huursubsidie, en subsidies aan het openbaar vervoer.

De verhouding tussen mensen die een uitkering ontvangen en werkenden – de verhouding inactieven/actieven – ligt in Nederland rond de 82%. Met niet-werkenden of inactieven bedoelen we mensen die een uitkering ontvangen wegens arbeidsongeschiktheid, werkloosheid of ouderdom. Je zou die ook kunnen zeggen: 5 werkenden moeten behalve henzelf nog 4 anderen van een inkomen voorzien. Er wordt een beroep gedaan op het solidariteitsbeginsel: een deel van je inkomen afstaan aan mensen die te weinig middelen van bestaan hebben.

Economie H8.1+8.2

De overheid stelt veel regels en voorschriften op die tot doel hebben het beschermen van de burgers. Deze regels en voorschriften worden vastgesteld in wetten, waaraan iedereen zich moet houden. Wetten beschermen met name de zwakkeren binnen de samenleving. Omdat onze maatschappij steeds gecompliceerder wordt, moet de overheid de wetgeving voortdurend aanpassen en uitbreiden.

Wetten die het recht regelen tussen overheid en burgers, of tussen overheidsorganen onderling, noem je publiekrecht. En wetten die het recht regelen tussen burgers onderling noem je privaatrecht.

De overheid oefent op verschillende manieren invloed uit op het gedrag van mensen. Ongewenst gedrag, zoals alcoholgebruik en roken, probeert de overheid af te remmen door de prijs van alcoholische dranken en rookwaren te laten stijgen. Dit gebeurt door middel van het heffen van accijnzen. De overheid kan ongewenst gedrag niet alleen door wetten, maar ook door afspraken bijsturen. Deze afspraken noem je convenanten.
Accijns is een bijzondere belasting op bepaalde consumptiegoederen om het gebruik ervan af te remmen. Door middel van subsidie wordt de consumptie van bepaalde goederen en diensten juist bevorderd. Subsidie is een financiële bijdrage van de overheid zonder directe tegenprestatie.
De overheid kan door het geven van subsidie bedrijven in staat stellen bepaalde goederen en diensten voor een aantrekkelijker prijs aan te bieden. Hierdoor stimuleert de overheid de aanschaf van deze goederen en diensten. Om verschillende redenen kan de overheid ook zelf goederen en diensten leveren. Het is moeilijk om voor bijvoorbeeld het leger, de politie en de aanleg of het onderhoud van de dijken een prijs per gebruiker vast te stellen. Deze goederen en diensten worden dan ook door – of in opdracht van – de overheid geproduceerd. Ook kan het gaan om goederen en diensten waarvan de overheid het aanbod zelf in de hand wil houden. Deze goederen en diensten worden vaak (ver) beneden de kostprijs aangeboden. Denk maar aan het universitaire onderwijs of het hoger beroepsonderwijs.

De betaling voor een product van de overheid waarvan je persoonlijk profijt hebt, noem je retributie.
De meeste goederen en diensten die de overheid levert, worden voor een belangrijk deel betaald uit belastinginkomsten. Hoe hoger je inkomen is, hoe hoger het percentage belasting is dat je moet betalen. De Nederlandse overheid ziet het als haar taak om de inkomens eerlijk te verdelen. Zo verstrekt de overheid bijstand aan mensen die te weinig of helemaal geen inkomsten hebben. Met andere woorden: een deel van het inkomen in Nederland wordt door de overheid herverdeeld.

De bijstand als sociale voorziening wordt volledig geregeld door de overheid: de financiering geschiedt via de rijksoverheid en de uitvoering is in handen van de gemeenten. Bij de sociale verzekeringen ligt dat anders. De overheid stelt wel de hoogte van de premie en de uitkering vast, maar de uitvoering wordt overgelaten aan onder andere bedrijfsverenigingen en ziekenfondsen. Deze instellingen behoren niet meer tot de overheidssector: ze worden de ‘sector sociale zekerheid’ genoemd.
De overheidssector en de sector sociale zekerheid vormen samen collectieve sector. De collectieve sector bestaat dus uit de overheid en de instellingen die zorg dragen voor de sociale verzekeringen.

De instellingen van de collectieve sector voeren taken uit, zonder daarbij te streven naar winst. Het streven naar winst speelt in de particuliere sector (marktsector) wel een belangrijke rol. Daar wordt uitgegaan van vraag en aanbod. De particuliere sector wordt gevormd door burgers en bedrijfsleven. Soms worden activiteiten van de collectieve sector afgesloten of uitbesteed aan de particuliere sector. Je spreekt dan van privatiseren.

De belangrijkste organen binnen de overheidssector zijn de rijksoverheid, de provincies en de gemeenten. Provincies en gemeenten ontvangen een groot deel van hun inkomsten van de rijksoverheid. Ze hebben daarnaast echter ook eigen inkomsten, zoals onroerendezaakbelasting (gemeenten), milieuheffing en een deel van de motorrijtuigenbelasting (provincies).
De inkomsten en ook de uitgaven van de rijksoverheid staan vermeld in de rijksbegroting en worden toegelicht in de miljoenennota. De miljoenennota bevat verder een beschrijving van actuele economische ontwikkelingen, zoals de werkgelegenheid.
De rijksbegroting is een overzicht van de rijksoverheid in het komende jaar. Samen met de miljoenennota wordt de rijksbegroting op prinsjesdag door de minister van Financiën, namens de regering, aangeboden aan de Tweede Kamer. De Tweede Kamer beslist uiteindelijk, samen met de Eerst Kamer, of de regeringsplannen ook werkelijk uitgevoerd mogen worden.
Belastingen kun je verdelen in directe en indirecte belastingen. Belastingen die je zelf, direct aan de overheid betaalt, noem je directe belastingen. Een indirecte belasting zit verborgen in de prijs van goederen en diensten. De consument betaalt de belasting bij aankoop en de leverancier draagt het geld af aan de belastingdienst.

De omzetbelasting (BTW) is een algemene verbruiksbelasting op bijna alle goederen en diensten. Ook accijns is een verbruiksbelasting, maar dan een bijzondere. Accijns wordt geheven over bepaalde consumptiegoederen, namelijk alcoholische dranken, tabak en brandstoffen. Net als BTW (Belasting over de Toegevoegde Waarde) of accijns af aan de belastingdienst. Hij mag de BTW die hij zelf heeft betaald aan zijn eigen leverancier op de ontvangen BTW in mindering brengen.
De BTW-heffing is een vast percentage over de prijs van een product. De belasting die op inkomen geheven wordt, is echter geen vast percentage. Hogere inkomens betalen een hoger percentage belasting.

Een uitgangspunt bij de belastingheffing op inkomen is het draagkrachtbeginsel: mensen met een hoger inkomen dragen meer belasting en sociale premies af dan mensen met een laag inkomen. De sterkste schouders moeten de zwaarste lasten dragen.
De belasting die iemand over het inkomen dat hij ontvangt, noem je inkomstenbelasting. Om te voorkomen dat je op het eind van het jaar een fors bedrag ineens aan belasting moet betalen, is er voor werknemers een voorheffing ingevoerd. Op het moment dat de werkgever loon uitbetaalt, is hij verplicht loonbelasting in te houden en af te dragen aan de belastingdienst. In een aantal gevallen heeft de werknemer daarmee voldoende belasting betaald en hoeft hij geen inkomstenbelasting meer te betalen. De voorheffing loonbelasting is dan de eindheffing. Zelfstandigen ontvangen een voorlopige aanslag. Daarop staat een bedrag aan inkomstenbelasting, dat in termijnen betaald kan worden.
De loonbelasting en premie volksverzekeringen worden in 1 bedrag geheven. Je noemt dit bedrag de loonheffing. De loonheffing is afhankelijk van de hoogte van je inkomen. Wanneer je extra inkomsten hebt, zoals bijverdiensten of ontvangen rente, moet je die bij je inkomen optellen. Mensen met een eigen woning zijn verplicht hun inkomen voor de belastingdienst te verhogen met een bepaald bedrag volgens de tabel huurwaardeforfait. Bepaalde kosten, zoals betaalde rente voor een lening (niet de aflossing), mag je van je inkomen aftrekken. Reiskosten voor je werk en andere noodzakelijke kosten om je beroep uit te kunnen oefenen (arbeidskosten), zijn alleen aftrekbaar volgens vaste richtlijnen van de belastingdienst. Het inkomen dat je op deze manier hebt berekend, is het belastbaar inkomen. Dit is het inkomen dat je moet opgeven aan de belastingdienst.
Ook winst is een vorm van inkomen. Over de winst van een eenmanszaak of vennootschap onder firma (v.o.f.) moet inkomstenbelasting betaald worden. Rechtspersonen zoals een BV of een NV betalen over de winst vennootschapsbelasting en geen inkomstenbelasting.

Economie H8.3+8.4+H9

Het verschil in bruto-inkomen is in verhouding groter dan het verschil in netto-inkomen. Door de belastingheffing is het verschil tussen hoge en lage inkomens in verhouding kleiner geworden.

Indien het verschil tussen inkomens in verhouding kleiner wordt, is er sprake van een nivellering van inkomens. Het tegenovergestelde van nivelleren is denivelleren. De verschillen worden dan in verhouding groter.
Als je inkomens met eenzelfde percentage veranderen, blijft de verhouding tussen die inkomens gelijk. Er is dan geen sprake van een nivellerend of denivellerend effect. Bij een inkomensverandering met eenzelfde bedrag in geld verandert de verhouding tussen de inkomens wel. Indien de inkomens verhoogd worden met hetzelfde geldbedrag is er sprake van nivellering. Wanneer de inkomens met hetzelfde bedrag dalen, treedt denivellering op.

Het belastingstelsel maakt de verschillen in besteedbaar inkomen als een stuk kleiner. Bovendien gebruikt de overheid een deel van de belasting- en premieheffing om de laagste inkomensgroepen te ondersteunen. Dit gebeurt in de vorm van bijstand, AOW en andere uitkeringen.

Maar de herverdeling van inkomens gaat nog verder. De lagere inkomens profiteren onder andere van de huursubsidie en de subsidie in de gezondheidszorg. Het geven van subsidies helpt echter maar weinig om de inkomensverschillen te verkleinen. Alleen de uitkeringen brengen arm en rijk duidelijk dichter bij elkaar.

De overheidsuitgaven samen met de uitgaven voor de sociale zekerheid noem je collectieve uitgaven.
Het totaal van de inkomsten van de collectieve sector, dus alle belastingen, een deel van de niet-belastingontvangsten en de sociale premies, noem je collectieve lasten. En wanneer je die collectieve lasten uitgedrukt in procenten van het nationaal inkomen, dan heb je de collectieve lastendruk.

Het tekort van de collectieve sector wordt voor een belangrijk deel veroorzaakt door het tekort op de rijksbegroting. Hoe groot het verschil tussen inkomsten en uitgaven voor het rijk zal zijn, is soms moeilijk in te schatten. De overheid kent een aantal regelingen waar iedereen die aan bepaalde eisen voldoet een beroep mag doen. Hierdoor worden met name de uitgaven aan onderwijs en sociale voorzieningen vaak veel hoger dan begroot. Zo’n regeling noem je een open-eindregeling.

Het bedrag dat de overheid moet lenen om het tekort op de begroting op te heffen, noem je financieringstekort. Door een financieringstekort van Fl. 20.6 mld in 1996 is de staatsschuld in dat jaar opgelopen tot Fl. 417.6 mld. Als je dan ook nog de schulden van andere overheden, zoals gemeenten en provincies, meetelt, dan komt de totale overheidsschuld voor 1996 uit op 79% van het nationaal inkomen.

Hoge loonkosten kunnen ook tot uitdrukkingen komen in hogere prijzen van producten. Daardoor kan bijvoorbeeld de concurrentiepositie van bedrijven in Nederland ten opzichte van bedrijven in het buitenland verslechteren:’we’ zijn te duur. Sommige bedrijven kiezen er dan ook voor om zich te vestigen in landen waar de lonen lager zijn. Andere bedrijven vervangen een deel van hun personeel door machines, computers en robots. Hoge collectieve lasten kunnen dus leiden tot hoge loonkosten en daardoor tot ‘uitstoot van arbeid’.

De overheid wil zich minder bemoeien met economie en samenleving. Een mogelijkheid daartoe is het privatiseren van staatsbedrijven. Een andere mogelijkheid is deregulering: het afschaffen van eenvoudigen regels en wetten die de overheid oplegt aan burgers en bedrijven. Om al die regels en wetten te handhaven, heeft de overheid namelijk veel ambtenaren nodig, die de naleving ervan moet controleren. Een gevolg van deregulering en privatisering kan een bezuiniging zijn op de overheidsuitgaven. Veel uitgaven van de overheid zijn gericht op het bevorderen van de welvaart en het welzijn in het land.

Welvaart is de mate waarin wij in onze behoeften aan goederen en diensten kunnen voorzien. Het bevorderen van welvaart richt zich op economische groei, dat wil zeggen groei van het nationaal inkomen. Ons welzijn heeft daarnaast ook te maken met andere behoeften, die niet in geld zijn uit te drukken, zoals een gezond leefmilieu. Bij het bevorderen van de welvaart en het welzijn gaat de overheid uit van een aantal doelstellingen waar de meeste mensen in Nederland het wel over eens zijn. Die algemeen aanvaarde doelstellingen zijn:
- rechtvaardige inkomensverdeling
- bevorderen van economische groei
- behoud leefmilieu
- evenwichtige betalingsbalans, oftewel evenwicht tussen de geldstromen uit het buitenland door export en naar het buitenland door import
- evenwicht tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt, zodat er geen werkloosheid is
- stabiel prijsniveau, zodat het geld zijn waarde behoudt.
Exporteren is het uitvoeren van goederen en diensten naar het buitenland. De ontvangsten uit de export vormen voor Nederland meer dan 50% van het nationaal inkomen (het totale inkomen van de Nederlandse bevolking). Voorbeelden van exportproducten zijn aardgas, groente, fruit en chemische producten. Importeren (het invoeren van goederen en diensten uit het buitenland) is noodzakelijk voor een klein land als het onze. Belangrijke grondstoffen ontbreken in Nederland en voor het telen van sommige landbouwgewassen is ons klimaat niet geschikt.

Hoeveel je moet betalen voor de import (= de importwaarde) hangt niet alleen af van het aantal goederen (afzet), maar ook van de prijs van de goederen. Je berekent de waarde van import door de hoeveelheid ingevoerde goederen te vermenigvuldigen met de prijs per eenheid.

Ingevoerde hoeveelheid x prijs per eenheid = importwaarde

Je berekent de waarde van de export door de hoeveelheid uitgevoerde goederen te vermenigvuldigen met de prijs per eenheid.

Uitgevoerde hoeveelheid x prijs per eenheid = exportwaarde

Op deze wijze wordt jaarlijks de totale waarde van de Nederlandse invoer en uitvoer berekend. Een overzicht van de totale waarde van de invoer en uitvoer van goederen noem je de goederenbalans (= handelsbalans). Dit overzicht geeft inzicht in de goederenstromen tussen Nederland en buitenland.
Wanneer de inkomsten van de export van goederen groter zijn dan de uitgaven aan de import van goederen, spreek je van een overschot op de handelsbalans; er is dan een positief saldo. Wanneer de uitgaven aan de import van goederen, spreek je van een tekort op de handelsbalans; er is dan een negatief saldo.
Nederland wordt door zijn gunstige ligging wel ‘de toegangspoort tot Europa’ genoemd. Grote hoeveelheden goederen worden jaarlijks ingevoerd door Nederland naar een ander land wordt transitohandel genoemd. Buitenlandse bedrijven betalen nederland voor het vervoer en de opslag van deze goederen. Naast het uitvoeren van goederen verdient Nederland dus ook geld met het verlenen van diensten aan het buitenland. Je moet daarbij onder andere denken aan verzekeringen, toerisme, zeesleepvaart en het (helpen) uitvoeren van waterbouwkundige projecten.
Wanneer de waarde van alle dienstverlening aan het buitenland wordt vergeleken met de waarde van de buitenlandse dienstverlening aan ons land, spreek je van de dienstenbalans. Een belangrijk onderdeel van de dienstenbalans vormt de toeristenbalans. Hierop worden de betalingen van buitenlandse toeristen in Nederland vergeleken met de betalingen van Nederlandse toeristen in het buitenland.
Wanneer je alle betalingen aan het buitenland tegenover alle ontvangsten van het buitenland zet, spreek je van de betalingsbalans.

Een hoge koers van de gulden maakt het voor een Nederlander aantrekkelijker om in een land met een lage koers vakantie te houden. Bovendien wordt de invoer van buitenlandse goederen goedkoper. Je zegt dan: ‘ De Nederlandse gulden is hard’. De gulden blijft dan stabiel of wordt duurder ten opzichte van de buitenlandse munten. Er zitten ook nadelen aan een harde Nederlandse munt. Een hoge koers van de gulden maakt Nederlandse uitvoerproducten duurder en dus moeilijker te verkopen in het buitenland.

De verhouding tussen de prijzen van export en de prijzen van de import noem je de ruilvoet. Wanneer de gemiddelde prijs van de export stijgt ten opzichte van de gemiddelde prijs van de import, verbetert de ruilvoet van het land. In het omgekeerde geval verslechtert de ruilvoet. De verandering van de ruilvoet is voor Nederland een belangrijk gegeven. Het CBS berekent daarom ieder jaar voor zowel de export als de import een prijsindexcijfer. Met behulp daarvan bereken je vervolgens de ruilvoet voor dat jaar.

Indexcijfer van de uitvoer = 78 = 0,98 = 98% en dus index 98 (blz 163)
Indexcijfer van de invoer 80

Het afspreken van maximaal in te voeren hoeveelheid goederen noem je contingentering. Het is een vorm van protectionisme. Protectionisme is het beschermen van de binnenlandse handel en industrie ten opzichte van het buitenland. Andere mogelijkheden die landen aangrijpen om hun handel en industrie te beschermen, is het heffen van invoerrechten of het subsidiëren van de eigen exportproducten. Wanneer bedrijven niet belemmerd worden bij het importeren en het exporteren, noem je dat vrijhandel.
Bij het meten van de ontwikkeling van een land, kijk je in de eerste plaats of de bevolking voldoende verdient om van te kunnen leven. Voor een menswaardig bestaan is het ook belangrijk om een goede opleiding te kunnen krijgen en je goed gezond te voelen.

Veel ontwikkelingslanden zijn voor hun exportopbrengsten afhankelijk van de export van grondstoffen. Grondstoffen schommelen vaak sterk in prijs. Een aantal landen in met name West-Afrika zijn voor hun inkomsten afhankelijk van een product. Dit noem je monocultuur. De exportopbrengsten voor deze landen zijn daardoor zeer wisselend.

Omdat hun export vaak weinig geld opleverde, hebben veel ontwikkelingslanden grote bedragen in het buitenland geleend om hun importen te financieren. Door de hoge rente- en aflossingsverplichtingen verkeert een deel van deze landen in een schuldencrisis. In internationaal verband zijn het IMF (Internationale Monetaire Fonds) en de Wereldbank bereid om hulp te bieden. Aan die hulp verbinden ze wel voorwaarden. De ontwikkelingslanden moeten maatregelen nemen om hun economische situatie te verbeteren. Hierdoor wordt de terugbetaling van de schulden mogelijk. Voor de allerarmste landen bestaat de mogelijkheid tot (gedeeltelijke) kwijtschelding van schulden, het tijdelijk stopzetten van de rentebetalingen en het verstrekken van leningen tegen zachte voorwaarden. Dit zijn leningen met een lage rente en een lange looptijd.
Hulp waarbij gestreefd wordt naar het economisch zelfstandig maken van ontwikkelingslanden noem je structurele hulp. Denk daarbij aan bijvoorbeeld het opzetten van ‘proefboederijen’, het geven van technische hulp, onderwijsprojecten en het wegnemen van protectionistische maatregelen tegen producten uit ontwikkelingslanden. Incidentele hulp bij noodsituaties als hongersnood of overstromingen noem je noodhulp.
Veel bedrijven zijn geprivatiseerd. Dat wil zeggen dat de overheid bedrijven of overheidsdiensten heeft overgedragen aan het bedrijfsleven. Wanneer de producent en de consument (vraag en aanbod) de productie bepalen, spreek je van een markteconomie. Wanneer naast producenten en consumenten ook de overheid het economisch systeem beinvloedt, is er sprake van een gemengde economie.

Het gemeenschappelijke Europese landbouwbeleid is belangrijk onderdeel van de Europese samenwerking. Verreweg het grootste deel van de wetgeving van de EU heeft betrekking op de landbouw en bijna de helft van de Europese begroting. In vrijwel alle industrielanden wordt de landbouw door de overheid beschermd. Ook de EU doet dit en garandeert de producent van bijvoorbeeld graan een minimumprijs. De EU verkoopt deze overschotten wanneer de oogsten tegenvallen. Zo zet ook overschotten met exportsubsidie af op de wereldmarkt. Wanneer boeren meer produceren dan is afgesproken, levert dat soms een boete op. Afspraken over maximaal te produceren hoeveelheden heten quoteringsregelingen.
(blz. 178)

Zolang de euro nog niet ingevoerd is, kunnen de verschillende nationale munten onderling nog van waarde veranderen. De verschillende banken blijven tot het moment van invoering verantwoordelijk voor de stabiliteit van hun nationale munt. Een toekomstige Europese Centrale Bank zal de nieuwe munt gaan beheren en verantwoordelijk zijn voor de stabiliteit van de euro ten opzichte van overige valuta. Landen die willen deelnemen aan de EMU moeten aan bepaalde voorwaarden voldoen. Zoals je ziet in het volgende overzicht zijn er maar heel weinig landen die aan alle voorwaarde voldoen.

Een aantal van de vroegere Oostbloklanden heeft laten weten lid te willen worden van de EU. Ze hopen door een lidmaatschap van de EU hun economische positie te verbeteren. De gevolgen van de overshakeling van een planeconomie naar een markteconomie verschillen per Oostblokland. Sommige van deze landen zagen hun economische situatie verslechteren, andere juist verbeteren. Met name de lage lonen in deze landen (de loonkosten in Polen liggen onder die in Korea, Taiwan of Singapore), zorgen voor een groei van werkgelegenheid en daarmee van de productie. Vooral Nederlandse en Duitse ondernemers handelen steeds meer met landen in Midden-Europa.

Geen opmerkingen: