woensdag 23 januari 2008
Europese Unie
De Europese Unie of EU is een intergouvernementele en supranationale organisatie van in meerderheid Europese staten, die momenteel 27 lidstaten heeft. De Unie is onder deze naam opgericht door het Verdrag van Maastricht in 1992. Vele aspecten van de EU bestonden echter al in de voorlopers van deze Unie, daterend uit de jaren '50. Binnen de Unie wordt er onder andere op politiek, economisch en juridisch vlak samengewerkt.
Status
De lidstaten van de Europese Unie hebben in de loop van de tijd een aanzienlijke hoeveelheid soevereiniteit overgedragen aan de Europese Unie. De Europese Unie heeft als zodanig meer macht dan welke andere niet-soevereine regionale organisatie ook. Op verschillende terreinen begint de EU te lijken op een federatie of een confederatie. De Unie blijft echter gebaseerd op verdragen tussen lidstaten (ook de voorgestelde Europese Grondwet was in rechtstermen slechts een internationaal verdrag), waaruit volgt dat de Unie slechts bestaat vanuit de wil van de lidstaten – een lidstaat kan zich in principe op elk moment terugtrekken uit de Unie (hoewel het Europese Hof van Justitie hier anders over denkt) en wijzigingen aan de verdragen moeten door alle lidstaten individueel worden geratificeerd.
In dit opzicht lijkt de Europese Unie het meest op een confederatie, die in tegenstelling tot een federatie niet soeverein is en dus ook slechts bestaat bij de gratie van de lidstaten. Een confederatie in de traditionele zin van het woord heeft echter veel meer macht, vooral op het gebied van buitenlandse zaken en defensie. De meeste mensen classificeren de Europese Unie daarom als een structuur sui generis, een unieke vorm van samenwerking tussen landen.
Momenteel probeert men de bestaande verdragen die de Europese Unie vormen samen te voegen in een nieuw verdrag dat de bestaande verdragen moet vervangen. Men is van mening dat de bestaande structuur te complex en ingewikkeld is geworden doordat de Unie in de loop van de tijd steeds meer taken heeft gekregen. Daarnaast is volgens velen de bestaande structuur niet opgewassen tegen de uitgebreide Unie zoals die sinds 2004 bestaat en al helemaal niet tegen verdere uitbreidingen in 2007 en later. Het verdrag dat volgens de Europese regeringsleiders aan deze tekortkomingen tegemoet zou komen, de Europese Grondwet werd echter in 2005 in een referendum zowel in Frankrijk als in Nederland verworpen. Na een onzekere periode direct na de verwerping van het verdrag is nu de algemene consensus dat er nieuwe onderhandelingen over een verdrag zullen komen. De Duitse bondskanselier Angela Merkel heeft gezegd tijdens het Duitse voorzitterschap van de Europese Unie in de eerste helft van 2007 te willen beginnen met nieuwe onderhandelingen over de verdragtekst. De Europese Commissie heeft bij monde van de commissaris voor communicatie Margot Wallstrom laten weten de positie in te willen nemen de bestaande Europese Grondwet als basis voor de onderhandelingen te gebruiken. Algemeen aangenomen wordt dat de onderhandelingen pas echt goed op gang zullen komen na de presidentsverkiezingen in Frankrijk in april 2007.
Momenteel is alleen de Europese Gemeenschap op basis van artikel 281 van het Verdrag van Rome een internationaal rechtspersoon, wat betekent dat de Unie alleen als EG internationale verdragen kan sluiten met landen of andere internationale rechtspersonen. De Europese Unie als overkoepelende organisatie noch de twee andere pijlers hebben een rechtspersoonlijkheid. Verwacht wordt dat met de op handen zijnde verdragswijzigingen de Unie als geheel rechtspersoonlijkheid krijgt (dit was al voorzien in de Europese Grondwet).
Geschiedenis en evolutie van de organisatiestructuur
In de gehele geschiedenis van Europa zijn er momenten geweest dat een Europese macht heeft geprobeerd heel Europa in haar macht te krijgen. Het Romeinse Rijk was hier één van de eerste voorbeelden van en het Derde Rijk van Adolf Hitler de laatste. In de negentiende eeuw kwamen er echter vredelievende ideeën over een verenigd Europa tot stand, waarin individuele lidstaten op gelijkwaardige basis konden samenwerken. Eén van de eerste voorstanders van deze Europese vereniging was de Franse pacifist en intellectueel Victor Hugo.
Tijdens de beide Wereldoorlogen zochten aartsrivalen Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk op initiatief van Jean Monnet al toenadering in een economische unie. Als gevolg van een toespraak van de Franse minister van Buitenlandse Zaken Robert Schuman op 9 mei 1950 kwam de Europese eenwording uiteindelijk op gang. Op 18 april 1951 werd als gevolg van de toespraak het Verdrag van Parijs getekend tussen België, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Nederland en West-Duitsland. De Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal die hierbij opgericht werd kwam tot stand op 23 juli 1952.
Op 25 maart 1957 werd het Verdrag van Rome ondertekend door dezelfde landen. Dit nieuwe verdrag richtte de Euratom en de Europese Economische Gemeenschap op, en betekende een verdere integratie op Europees niveau. De Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal bleef naast deze organisaties bestaan.
Op 1 juli 1967 werden door de inwerkingtreding van het Fusieverdrag, dat gesloten was op 8 april 1965, de drie organisaties feitelijk samengevoegd, waarna ze verder werkten onder naam Europese Gemeenschappen (EG). Officieel bleven de drie organisaties echter bestaan.
Verdere integratie kwam tot stand met de komst van de Europese akte (1986) en het Verdrag van Maastricht (1992). Bij het laatste verdrag werden de bevoegdheden van de Europese Economische Gemeenschap vergroot naar een groot aantal beleidsterreinen. Door al deze extra bevoegdheden was de bepaling 'Economische' niet langer ladingdekkend en werd de naam gewijzigd in Europese Gemeenschap. De Europese Gemeenschappen (meervoud) bestond vanaf dat moment uit de Europese Gemeenschap (enkelvoud), Euratom en de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal. Het belangrijkste aan het Verdrag van Maastricht was echter de oprichting van de Europese Unie als overkoepelende organisatie boven de Europese Gemeenschappen, die in de EU de eerste pijler vormde, en de nieuwe pijlers Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (tweede pijler) en Justitie en Binnenlandse Zaken (derde pijler).
Tijdens het sluiten van het Verdrag van Amsterdam op 2 oktober 1997 (in werking sinds 1 mei 1999) werd besloten de West-Europese Unie en de Akkoorden van Schengen te integreren in de Europese Unie en werden onderdelen uit de derde pijler naar de eerste pijler verhuisd. De derde pijler werd hierdoor hernoemd naar Politiële en Justitiële Samenwerking in Strafzaken. Tevens kreeg de tweede pijler met de sluiting van dit Verdrag een Hoge Vertegenwoordiger die tegelijkertijd ook secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie (een functie die gecreëerd werd om meer continuïteit te geven tussen de voorzitterschappen die halfjaarlijks wisselden tussen de lidstaten). Sinds 1999 bekleedt Javier Solana deze functie.
Het Verdrag van Nice, gesloten op 26 februari 2001, in werking sinds 1 februari 2003, maakte de Unie gereed voor de grote uitbreiding van mei 2004. De pretenties van dit verdrag om de Unie volledig te herstructureren werden door onderlinge strijd teniet gedaan. Besloten werd een Europese Conventie in te stellen die een Europese Grondwet moest formuleren. Het voorstel van de conventie kwam in 2003 gereed, waarna in de intergouvernementele conferentie van 29 oktober 2004 een grondwettelijk verdrag tussen de lidstaten werd gesloten.
Na de afwijzing van de grondwet in Nederland en Frankrijk is de toekomst van het grondwettelijk verdrag onzeker.
In de voorbije jaren werd de Unie gestaag uitgebreid met Denemarken, Ierland, het Verenigd Koninkrijk, Griekenland, Portugal, Spanje, Oost-Duitsland, Finland, Oostenrijk, Zweden, Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slovenië, Slowakije, Tsjechië, Bulgarije en Roemenië. In de toekomst staan uitbreidingen met Kroatië (kandidaat-lid, werkdatum 2010), Turkije (kandidaat-lid), Macedonië (kandidaat-lid) en de Balkanlanden (door de EU erkend als potentiële lidstaten) op het programma. Na het toetreden van Roemenië en Bulgarije tot de Europese Unie, op 1 januari 2007, reikt de Europese Unie nu van de Atlantische Oceaan tot de Zwarte Zee.
Lidstaten en uitbreiding van de Europese Unie
Lidstaten
Op dit moment omvat de Europese Unie 27 lidstaten, een grondgebied van 4.325.675 km² en ongeveer 496 miljoen inwoners. Indien als land gerekend neemt de Europese Unie de zevende plek in op de wereldranglijst qua grondgebied en de derde, na China en India, qua bevolkingsaantal.
De Europese Unie heeft een landgrens met 20 staten en een zeegrens met 31.
Buiten de Spaanse gebieden in of bij Afrika - zoals de Spaanse enclaves Ceuta en Melilla en de Canarische eilanden - en het Aziatische eiland Cyprus ligt de Europese Unie grotendeels op het continent Europa.
Sinds de stichting van de Europese Economische Gemeenschap door de zes oprichtende staten is de Unie met eenentwintig landen uitgebreid.
Jaar Land Aantal landen
1957 België, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Nederland en West-Duitsland (oprichtende lidstaten) 6
1973 Denemarken (inclusief Groenland), Ierland en Verenigd Koninkrijk 9
1981 Griekenland 10
1985 Groenland verlaat de EU 10
1986 Portugal en Spanje 12
1990 Oost-Duitsland wordt met West-Duitsland tot Duitsland herenigd en wordt zo lid van de EU 12
1995 Finland, Oostenrijk en Zweden 15
2004 Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slovenië, Slowakije en Tsjechië 25
2007 Bulgarije en Roemenië 27
Overzeese gebiedsdelen
Veel lidstaten van de Europese Unie bezitten overzeese gebiedsdelen. De zogenaamde ultraperifere regio's maken integraal deel uit van de Europese Unie. Tot deze gebieden behoren onder andere de Spaanse exclaves in Afrika, de Canarische eilanden, de Franse overzeese departementen en de Azoren. Een andere status is de status van landen en gebieden overzee, waartoe de Nederlandse Antillen en Aruba ook behoren. Het is mogelijk dat met de staatkundige hervormingen binnen het Koninkrijk der Nederlanden in 2007 de Antillen en Aruba (al dan niet gedeeltelijk) van status wisselen en ook een ultraperifere regio gaan vormen.
Toekomstige uitbreidingen van de EU
Volgens het EU-verdrag kan iedere "Europese" staat lid worden van de EU mits alle andere lidstaten hiermee instemmen. Dit principe van unanimiteit betekent dat één huidige lidstaat de toetreding van een kandidaat-lidstaat kan blokkeren.
De criteria waaraan de lidstaten moeten voldoen staan beschreven in de Criteria van Kopenhagen. Onderdeel van deze criteria is het volledig overnemen van het acquis communautaire.
Kandidaat-lidstaten
Kroatië onderhandelt sinds 4 oktober 2005 met de EU over toetreding. Het screeningsproces is gestart op 20 oktober 2005. Verwacht wordt dat Kroatië in 2010 zal toetreden tot de Europese Unie;
Macedonië is sinds 17 december 2005 een kandidaat-lidstaat van de Europese Unie. Er is nog geen datum aangeven voor het begin van de onderhandelingen;
Turkije onderhandelt sinds 4 oktober 2005 met de EU over toetreding. Het screeningsproces is gestart op 20 oktober 2005. Het is onbekend wanneer en zelfs onzeker of Turkije toe zal treden tot de Europese Unie. De Unie is naar eigen zeggen voor 2015 niet gereed Turkije op te nemen. Verschillende lidstaten, waaronder Frankrijk en Polen, hebben aangegeven de eventuele toetreding van Turkije onderwerp te maken van een referendum.
Potentiële lidstaten
De Balkanlanden Bosnië en Herzegovina, Servië (met daarin ook een mogelijk onafhankelijk Kosovo), Montenegro en Albanië hebben van de EU te horen gekregen dat ze op termijn lid kunnen worden van de EU. Hun toetreding heeft voor de EU meer prioriteit dan die van Oekraïne, Moldavië of de Aziatische staten Armenië en Georgië.
Andere staten
Oekraïne en Georgië hebben aangegeven in de toekomst toe te willen treden tot de Europese Unie. De Europese Unie reageert hier, gezien het huidige debat over de toetreding van Turkije, vooralsnog terughoudend op.
Marokko diende op 20 juli 1987 een aanvraag in voor EG-lidmaatschap. De EG-lidstaten wezen deze aanvraag af omdat Marokko geheel in Afrika ligt en geen deel uitmaakt van de Europese cultuur.
Noorwegen is in 1973 toegelaten tot de EG en in 1995 tot de EU. Beide keren wees de Noorse bevolking het lidmaatschap in een referendum af. Samen met IJsland, Liechtenstein en de lidstaten van de EU vormt Noorwegen de Europese Economische Ruimte.
IJsland heeft geen belangstelling voor lidmaatschap. Met name de wens voor een eigen visserij-politiek speelt hierbij een rol.
Zwitserland heeft geprobeerd toe te treden tot de EU. Na de afwijzing door de Zwitserse bevolking van het EER-verdrag zijn de toetredingsonderhandelingen gestaakt.
Instellingen en juridisch raamwerk
Instellingen en andere lichamen
Het functioneren van de Europese Unie wordt ondersteund door verschillende instellingen:
Het Europees Parlement (787 leden)
De Raad van de Europese Unie (of 'Raad van Ministers') (27 leden)
De Europese Commissie (27 leden)
Het Europees Hof van Justitie (27 rechters)
Het Gerecht van eerste aanleg (27 rechters)
De Europese Rekenkamer (27 leden)
De Europese Raad (27 leden) - officieel nog geen EU-instelling, desondanks zeer invloedrijk. De Europese Grondwet voorzag in een opwaardering van deze Raad naar officiële EU-instelling
Er zijn verschillende financiële lichamen:
De Europese Centrale Bank (die samen met de nationale Centrale Banken het Europees Systeem van Centrale Banken vormt)
De Europese Investeringsbank (met daarin inbegrepen het Europees Investeringsfonds)
Een drietal comités adviseert de instellingen:
Het Comité van de Regio's vertegenwoordigt het regionaal belang
Het Europees Economisch en Sociaal Comité adviseert voor het economisch en sociaal beleid (hoofdzakelijk de relaties tussen werkgevers en werknemers)
Het Politiek en Veiligheidscomité, ingesteld in het kader van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid, adviseert op het gebied van internationale veiligheid.
Er is ook een groot aantal EU-lichamen, vaak ingesteld door tweedegraads wetgeving, die een speciaal doel voor ogen hebben. Deze lichamen worden de agentschappen van de Europese Unie genoemd.
Ten slotte bestaat er nog de Europese Ombudsman, die klachten over wanbeleid van EU-instellingen onderzoekt.
Berlaymontgebouw van de Europese Commissie in Brussel.
Het Europees Parlement in Straatsburg.
Locatie van EU-instellingen
De Europese Unie heeft geen officiële hoofdstad. Haar instellingen zijn verdeeld tussen verschillende steden:
Brussel, België - In de praktijk beschouwd als de hoofdstad van de EU
Zetel van de Europese Commissie en de Raad van de Europese Unie
Het Europees Parlement houdt er bijeenkomsten voor Parlementcomités en minisessies
Locatie voor alle Europese Raden sinds 2004
Straatsburg, Frankrijk
Zetel van het Europees Parlement
Ook de zetel van twee belangrijke Europese organisaties, namelijk de Raad van Europa en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, beide organisaties die geen onderdeel zijn van de Europese Unie en een groter aantal lidstaten hebben.
Luxemburg-stad, Luxemburg
Zetel van het Europees Hof van Justitie en het Secretariaat van het Europees Parlement
Zetel van de Europese Investeringsbank
Frankfurt, Duitsland
Zetel van de Europese Centrale Bank
De Europese Centrale Bank in Frankfurt.
De drie pijlers
De politiek van de EU is in drie gebieden verdeeld, die 'pijlers' genoemd worden. De eerste pijler, de 'gemeenschapspijler' betreft de gemeenschappelijke economische, sociale en milieupolitiek. De tweede pijler betreft het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB). De derde pijler behelst de Politiële en Justitiële Samenwerking in Strafzaken (PJSS).
Binnen elke pijler is een ander evenwicht gevonden tussen supranationale en intergouvernementele principes. Supranationalisme is het sterkst aanwezig in de eerste pijler, terwijl de andere twee vooral intergouvernementeel zijn. In de tweede en derde pijler zijn de bevoegdheden van het Europees Parlement, de Europese Commissie en het Europees Gerechtshof beperkt, maar niet afwezig.
Het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa, dat pas van kracht zal worden na ratificatie door de lidstaten, schaft de pijlerstructuur af. Voortaan zullen de materies waar de EU zich mee bezighoudt ingedeeld worden in:
Exclusieve bevoegdheden: enkel de EU kan op deze domeinen optreden. De lidstaten kunnen enkel nog de beslissingen van de EU uitvoeren.
Gedeelde bevoegdheden: Zowel de EU als de lidstaten kunnen wetgevend optreden. Indien de EU wetgeving in deze sectoren uitvaardigt hebben de EU-regels wel voorrang op de nationale wetten die eventueel al bestonden. De meeste EU-bevoegdheden zijn van dit type.
Ondersteunende, coördinerende en aanvullende bevoegdheden: zoals de naam het zegt mag de EU het beleid van de lidstaten in deze sectoren ondersteunen, aanvullen of coördineren. De lidstaten behouden echter altijd de volledige wetgevende vrijheid. De EU mag op deze gebieden geen harmonisatie tussen de verschillende nationale stelsels nastreven. Meestal nemen dit type bevoegdheden de vorm aan van een financiële bijdrage vanwege de EU.
Intergouvernementalisme en supranationalisme
Binnen de EU bestaat een spanningsveld tussen intergouvernementele en supranationale tendensen. Intergouvernementalisme is een methode van besluitvorming in internationale organisaties waarbij de macht bij de lidstaten ligt en beslissingen met unanimiteit genomen moeten worden. Afgevaardigden van de regeringen of van gekozen vertegenwoordigingen hebben uitsluitend adviserende of uitvoerende functies. De meeste internationale organisaties hebben tegenwoordig een intergouvernementele grondslag.
Supranationalisme (zie ook federalisme) is een andere methode van besluitvorming. Hier ligt de macht bij onafhankelijke afgevaardigden van de regeringen of van gekozen vertegenwoordigingen. Lidstaten hebben nog steeds macht, maar moeten deze delen met andere instanties. Bovendien worden beslissingen nu bij meerderheid van stemmen genomen. Het kan dan ook gebeuren dat een lidstaat, gedwongen door andere lidstaten, een beslissing tegen zijn wil moet uitvoeren.
Beide vormen van besluitvorming hebben aanhangers binnen de EU. Voorstanders van supranationalisme redeneren dat dit het proces van integratie kan versnellen. Wanneer beslissingen de unanieme goedkeuring van alle betrokken regeringen vereisen, kan het jaren duren voor een besluit valt, als het er al ooit van komt. Voorstanders van intergouvernementalisme argumenteren dat supranationalisme de soevereiniteit en het democratisch gehalte van afzonderlijke staten in gevaar brengt en menen dat de legitimiteit van gemeenschappelijke besluiten alleen afgeleid kan worden van de legitimiteit van de nationale regeringen. Frankrijk is traditioneel een voorstander van een intergouvernementele EU geweest. Dit geldt ook voor eurosceptische landen als Groot-Brittannië en Denemarken. Landen als België, Duitsland en Italië neigen meer naar de supranationale benadering. In de praktijk balanceert de EU tussen beide extremen. Deze balans is echter een moeizaam compromis, dat vaak tot ingewikkelde besluitvormingsprocedures leidt.
Sinds maart 2002 staat herziening van deze balans weer op de politieke agenda. De Europese Conventie kreeg de opdracht om voorstellen te doen om de instellingen en besluitvormingsmechanismen aan te passen aan de steeds groter wordende EU. Uiteindelijk baarde de Conventie een ontwerp van het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa. In 2004 bereikten de staats- en regeringsleiders in de Europese Raad een compromis over dit Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa. Het akkoord beslecht allerminst de strijd tussen de "supranationalisten" en de "intergouvernementalisten". De tekst bevat immers, zoals het een compromis betaamt, elementen van beide strekkingen. Nu het grondwettelijke verdrag door zowel Frankrijk als Nederland is verworpen staat de discussie over de toekomstige balans tussen intergouvernementalisme en supranationalisme weer open.
Procedures in de eerste pijler
In de eerste pijler worden verschillende wetgevingsprocedures gebruikt om tot Europese wetgeving te komen. De wetgevingsprocedures in deze pijlers hebben als overeenkomst dat in deze procedures alleen de Europese Commissie een wetsvoorstel kan doen.
Verreweg het meest gebruikt is de medebeslissingsprocedure (artikel 251 van het EG-verdrag, onder de Europese Grondwet "gewone wetgevingsprocedure" genoemd), waar het Europees Parlement en de Raad van Ministers beide in twee lezingen over het wetsvoorstel van de Europese Commissie stemmen. In de eerste lezing kan het Europees Parlement het wetsvoorstel goedkeuren of amenderen (dus niet verwerpen), waarop de Raad van Ministers in haar eerste lezing het wetsvoorstel met de eventuele amendementen van het parlement ofwel kan aannemen, ofwel over het wetsvoorstel een "gemeenschappelijk standpunt" kan innemen. Als het laatste het geval is wordt het voorstel inclusief het gemeenschappelijk standpunt voor een tweede lezing naar het Europees Parlement gezonden dat het geheel met een gewone meerderheid kan aannemen of met een absolute meerderheid kan verwerpen dan wel amenderen. In geval van amendering door het parlement stemt de Raad van Ministers in een tweede lezing over de amendementen (over het wetsvoorstel zelf kan niet meer gestemd worden). De stemming moet eenparig (unaniem) zijn bij een negatief advies over de amendementen door de Europese Commissie, bij een positief advies volstaat een gekwalificeerde meerderheid. Als de Raad van Ministers de amendementen verwerpt volgt een laatste bemiddelingspoging.
Naast de medebeslissingsprocedure kent de eerste pijler ook de samenwerkingsprocedure (artikel 252 van het EG-verdrag), de instemmingsprocedure en de raadplegingsprocedure. De samenwerkingsprocedure kent net als de medebeslissingsprocedure twee lezingen in zowel het Europees Parlement als de Raad van Ministers. Het parlement geeft in de eerste lezing een advies over het voorstel en kan in een tweede lezing een voorstel goedkeuren of met absolute meerderheid amenderen of verwerpen. Bij verwerping door het parlement kan de Raad een voorstel alleen nog aannemen bij eenparigheid (unanimiteit) van stemmen. De instemmingsprocedure is grotendeels gelijk aan de samenwerkingsprocedure met als uitzondering dat het parlement niet de macht heeft een wetsvoorstel te amenderen. De raadplegingsprocedure voorziet slechts in een raadpleging door de Raad van Ministers van het Europees Parlement, waarbij de Raad de bevoegdheid heeft het advies van het parlement naast zich neer te leggen.
De Europese Grondwet voorzag in een afschaffing van de samenwerkingsprocedure en het onderbrengen van de instemmingsprocedure (in de Grondwet "goedkeuringsprocedure" genoemd) en de raadplegingsprocedure onder "bijzondere wetgevingsprocedures".
Procedures in de tweede pijler
Besluitvorming in de tweede pijler voltrekt zich grotendeels intergouvernementeel. De individuele lidstaten en de Europese Commissie kunnen beide voorstellen doen voor strategieën en richtlijnen die ter stemming voorgelegd worden aan de Europese Raad. Binnen deze strategieën en richtlijnen kunnen vervolgens door de Commissie dan wel de individuele lidstaten voorstellen gedaan worden voor een gemeenschappelijk optreden of een gemeenschappelijk standpunt. Deze voorstellen worden in de Raad van Ministers in stemming gebracht. Het Verdrag van Amsterdam maakt het mogelijk om voor besluiten van uitvoerende aard gebruik te maken van stemming met gekwalificeerde meerderheid in plaats van eenparigheid. Het Europees Parlement heeft een kleine rol in de tweede pijler. De voorzitter van de Raad is enkel gehouden het Parlement te raadplegen over de voornaamste aspecten van het Gemeenschappelijk Buitenland- en Veiligheidsbeleid en hij moet erop toezien dat de opvattingen van het Parlement naar behoren in aanmerking worden genomen.
Procedures in de derde pijler
Ook in de derde pijler voltrekt de besluitvorming zich grotendeels intergouvernementeel. Net als in de tweede pijler hebben zowel de Europese Commissie als de EU-lidstaten het initiatiefrecht voor een beslissingsvoorstel. De besluitvorming over dit voorstel in de Raad van ministers vindt plaats op basis van unanimiteit. Voor besluiten van uitvoerende aard echter ook in deze pijler slechts een gekwalificeerde meerderheid nodig. Het Europees Parlement heeft in de derde pijler iets meer invloed dan in de tweede. Zo moet de Raad het parlement om advies vragen alvorens het een besluit mag nemen.
Rechtsinstrumenten
Momenteel kent de Europese Unie ongeveer 16 rechtsinstrumenten, waarvan de belangrijkste de Europese verordening en de Europese richtlijn zijn. Een verordening heeft directe rechtskracht, terwijl een richtlijn eerst in nationale wetgeving moet worden doorgevoerd. De Europese Grondwet voorzag in een sterke vereenvoudiging van de rechtsinstrumenten en in het hernoemen van de Europese verordening en de Europese richtlijn in respectievelijk Europese wet en Europese kaderwet.
Financiering van de Unie
De inkomsten van de Europese Unie komen deels uit importheffingen aan de buitengrenzen van Europa, deels uit de opgelegde boetes van de Europese Commissie en deels uit de bijdragen van de aangesloten landen.
Uitgaven van de Unie
Er zijn twee belangrijke uitgavenposten van de EU, bestaande uit landbouw en structuurfondsen.
Bevoegdheden en belangrijkste beleidsterreinen
De Europese Unie heeft bevoegdheden om op zowel economisch als politiek gebied beslissingen te nemen. De bevoegdheden zijn vanwege de verschillende manieren van samenwerking – intergouvernementeel en supranationaal – in drie verschillende pijlers ondergebracht.
Bevoegdheden in de eerste pijler
De Europese Unie heeft verreweg de meeste en meest verregaande bevoegdheden op het gebied van de gemeenschappelijke interne markt. De veelal supranationale bevoegdheden op dit gebied vloeien voort uit het Verdrag van Rome en vormen de eerste pijler (Europese Gemeenschappen) van de Europese Unie:
Wetgeving op het gebied van de vrije handel van goederen en diensten tussen de lidstaten. Er bestaan gemeenschappelijke douanetarieven voor de handel met niet-EU-landen (tolunie).
De bevoegdheid verdragen aan te gaan met andere landen of andere internationale rechtspersonen. Zulke verdragen bestaan onder meer met de EFTA, via de Europese Economische Ruimte.
Wetgeving op het gebied van de Akkoorden van Schengen. Het Verenigd Koninkrijk en Ierland hebben op dit gebied een opt-out in het EG-verdrag.
Wetgeving op het gebied van de vrijheid om als onderdaan van een EU-lidstaat overal binnen de Unie te mogen wonen en werken. Voor dit beleidsterrein is het burgerschap van de Europese Unie van groot belang.
Wetgeving op het gebied van het recht van ingezetenen van de lidstaten om overal binnen de EU aan lokale verkiezingen en de verkiezingen van het Europees parlement te mogen deelnemen. Ook dit vloeit voort uit het burgerschap van de Europese Unie.
Wetgeving op het gebied van het vrije verkeer van kapitaal tussen lidstaten.
Wetgeving op het gebied van de harmonisatie van nationale regels en bepalingen, bedrijfsrecht en merkregistraties.
Beslissingen op het gebied van de gemeenschappelijke munt, de euro. De Europese Centrale Bank is als onafhankelijk instituut hiervoor in het leven geroepen. Alle lidstaten, met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk en Denemarken, zijn op basis van het EG-verdrag verplicht de euro in te voeren.
Wetgeving op het gebied van het gemeenschappelijk landbouw- en visserijbeleid.
Wetgeving op het gebied van een gemeenschappelijk asiel- en immigratiebeleid. Wetgeving op dit gebied was oorspronkelijk een bevoegdheid die voortvloeide uit de intergouvernementele derde pijler, maar de bevoegdheden op dit gebied zijn als gevolg van het Verdrag van Amsterdam overgeheveld naar de eerste pijler.
Wetgeving op het gebied van de harmonisatie van indirecte belastingen, waaronder de omzetbelasting.
De bevoegdheid fondsen op te zetten voor onder meer de ontwikkeling van achtergebleven regio's of kandidaat-lidstaten en wetenschappelijk onderzoek.
Bevoegdheden in de tweede pijler
De tweede pijler van de EU geeft de Unie bevoegdheden beslissingen te nemen op het gebied van buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid. Beslissingen worden hierbij grotendeels intergouvernementeel genomen:
Beslissingen over een gemeenschappelijke buitenlandse politiek.
Beslissingen over een gemeenschappelijk veiligheidsbeleid. In het kader hiervan is onder meer beslist een 60.000 man sterke "Snelle Interventiemacht" op te richten die als vredesmacht kan opereren, een militaire staf te creëren (zie ook West-Europese Unie) en een satellietcentrum voor het vergaren van inlichtingen op te zetten.
Bevoegdheden in de derde pijler
De derde pijler van de EU geeft de Unie bevoegdheden beslissingen te nemen op het gebied van samenwerking op politie- en justitiegebied. Beslissingen worden ook in deze pijler grotendeels intergouvernementeel genomen:
Beslissingen op het gebied van samenwerking in misdaadbestrijding, onder andere door informatie uit te wisselen (via Europol, Eurojust en het Schengen Informatie Systeem), egalisering van definities van criminele vergrijpen en versnelde uitleveringsprocedures.
Beslissingen op het gebied van terrorismebestrijding. In het kader van deze bevoegdheid is Gijs de Vries benoemd als EU-coördinator terrorismebestrijding.
Demografie
Officiële talen
De officiële talen van de instituten van de Europese Unie zijn:
Bulgaars
Deens
Duits
Engels
Ests
Fins
Frans
Grieks
Hongaars
Iers
Italiaans
Lets
Litouws
Maltees
Nederlands
Pools
Portugees
Roemeens
Sloveens
Slowaaks
Spaans
Tsjechisch
Zweeds
Met de toetreding van Bulgarije en Roemenië per 1 januari 2007 kwamen Bulgaars en Roemeens er bij. Ook kwam er een derde alfabet, het cyrillisch (in gebruik in Bulgarije), naast de al gebruikte Latijnse en Griekse letters, bij in gebruik.
Alle besluiten van de instellingen worden vertaald in alle officiële talen. Europese burgers hebben daarnaast het recht zich te wenden tot de Europese instellingen in een van de officiële talen, en hebben het recht in dezelfde taal antwoord te krijgen. Dat betekent vaak dat de autoriteiten voor een tolk moeten zorgen. In de Europese Raad en het Europees Parlement mag in elke officiële taal gesproken worden. Het gesprokene wordt, indien gevraagd, onmiddellijk vertaald in de andere officiële talen van de Unie. Uitspraken van het Europees Hof van Justitie worden in alle officiële talen vertaald. Het Maltees neemt een bijzondere positie in. Besluiten van de Raad en het Europees Parlement worden wel vertaald, maar besluiten van het Europees Hof van Justitie niet. Dit is grotendeels te wijten aan het gebrek aan Maltese tolken. De Raad van Ministers neemt besluit over de welke talen de officiële talen zijn door middel van een Europese verordening.
Andere talen in de Europese Unie
De Spaanse regering zal spoedig een voorstel indien om het Catalaans als semi-officiële taal te gebruiken voor de toekomstige Europese grondwet.
Het Poolse parlementslid Małgorzata Handzlik pleit voor de invoering van de internationale taal Esperanto als tweede taal in Europa. Op 1 april 2004 werd hierover gestemd. Van de 626 leden waren er 346 om allerlei redenen niet aanwezig. Slechts 280 brachten hun stem uit. Daarvan was 43% vóór.
Andere talen die in de Europese Unie worden gesproken, maar (nog) niet officieel zijn erkend door de EU, zijn o.a.:
Asturisch
Baskisch
Bretons
Cornish
Corsicaans
Faeröers
Fries
Galicisch
Jiddisch
Judeo-Spaans
Kasjoebisch
Luxemburgs
Nedersaksisch
Occitaans
Oost-Fries
Romani
Russisch
Schots-Gaelisch
Schots
Sorbisch
Welsh
Judeo-Spaans staat ook als Ladino de taal van de sefardische joden bekend.
Religie
De Europese Unie is een seculier orgaan, met geen formele relaties met wat voor religie dan ook en geen vermelding van religie in huidige of voorgestelde verdragen[2]. Tijdens discussies omtrent de ontwerptekst van de Europese Grondwet en later het Hervormingsverdrag waren er voorstellen om naar het christendom en/of God te verwijzen in de inleiding van de tekst. Dit idee kreeg echter veel oppositie, en zodoende werd het niet aangenomen[3].
Deze verwijzingen naar het christendom komen voort uit het gegeven dat het christendom de dominante religie is in de lidstaten van de Europese Unie. Het christendom in de Europese Unie kan ruwweg verdeeld worden in het rooms-katholicisme, een brede hoeveelheid protestantse kerken (vooral in Noord-Europa) en de oosters-orthodoxe Kerk (vooral in Zuidoost-Europa). Andere religies, vooral de islam en het jodendom komen ook voor. Er leven in de Europese Unie ruwweg meer dan een miljoen joden[4] en in 2006 zo'n zestien miljoen moslims[5].
Bevindingen van Eurostat, het statistische bureau van de Europese Unie, die religie en geloof van de EU-bevolking onderzocht als onderdeel van de Eurobarometer, toonde aan dat de meerderheid van de EU-bevolking wel een soort van geloof heeft, maar dat maar eenentwintig procent dit als belangrijk ervaart. Er is een groeiend aantal atheïsten en agnostici onder de Europese bevolking, met daarnaast in vele landen een dalend kerkbezoek en kerklidmaatschap.[6]. De Eurobarometer van 2005 laat zien dat van de bevolking van de vijfentwintig lidstaten, 52% in een god gelooft, 27% in een af andere bovennatuurlijke entiteit of levenskracht gelooft en dat 18% geen enkel vorm van geloof heeft. De landen waar het laagste percentage mensen aangaf een religie aan te hangen, was Tsjechië (19%) en Estland (16%).[1]. In deze landen geven mensen die een soort van geloof aanhangen tevens aan dat ze religieuze organisaties wantrouwen.[7] De landen met het hoogste aantal religieuzen waren Malta (95%), Cyprus (90%) en Roemenië (90%). Door de Europese Unie heen bleek dat het percentage gelovigen hoger lag onder vrouwen, mensen met een religieuze opvoeding, mensen met een lager onderwijsniveau, mensen met een rechtse politieke voorkeur en mensen die zich meer bezig houden met filosofische en ethische vragen. Ook was het percentage gelovigen onder de ondervraagden hoger naarmate men ouder was.
Percentage Europeanen per lidstaat dat in een god gelooft (kaart is inclusief enkele niet-EU-landen)
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten