Sponsor of prijs nodig? Zelf sponsor worden?
Arkefly: Aruba

vrijdag 25 januari 2008

Tweede Wereldoorlog



De Tweede Wereldoorlog was de samensmelting van een aantal aanvankelijk afzonderlijke militaire conflicten die van 1939 tot 1945 op wereldschaal werden uitgevochten tussen twee allianties: de asmogendheden en de geallieerden. In Europa vielen de Duitse troepen op 1 september 1939 Polen binnen. Dit leidde op 3 september 1939 tot een oorlogsverklaring aan Duitsland door het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk. Uitbreiding van het conflict vond plaats op 22 juni 1941 met de Duitse overval op de Sovjet-Unie. Desondanks was de oorlog nog steeds een Europese aangelegenheid. Dit veranderde op 7 december 1941 toen Japan de United States Pacific Fleet bij Pearl Harbor bombardeerde en Hitler vier dagen later eveneens de Verenigde Staten de oorlog verklaarde.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog vielen tussen de 50 en 70 miljoen doden. Ongeveer twee derde van alle slachtoffers waren burger waarvan naar schatting meer dan elf miljoen minderheden stelselmatig werden vervolgd en vermoord.

België en Nederland werden op 10 mei 1940 door Duitsland aangevallen en de daaropvolgende bezetting duurde in België tot 17 september 1944 en in Nederland tot 6 mei 1945. Japan viel Nederlandsch-Indië binnen op 10 januari 1942, deze bezetting eindigde op 15 augustus 1945.


De oorlog in Europa

Oorzaken van de oorlog in Europa

De strijd om de Europese Hegemonie 1866 - 1918

Na de Duitse Eenwording in de 19e eeuw nam de Pruisisch-Duitse macht snel toe. Dit leidde tot oorlog tussen Frankrijk en Duitsland maar na de Duitse successen ook tot spanningen tussen het Keizerrijk en Groot-Brittannië. De wortels van de Eerste en Tweede Wereldoorlog liggen in deze strijd om de Europese hegemonie. Duitsland had de Tweede Duits-Deense Oorlog (1864), de Pruisisch-Oostenrijkse Oorlog (1866) en de Frans-Duitse Oorlog (1870 – 1871) gewonnen. De Eerste Wereldoorlog (1914-1918) had echter een onvergelijkbaar andere afloop. In de herfst van 1918 werden de Duitse troepen aan het hele Westelijk front teruggedreven en Duitsland was gedwongen de wapenstilstand te tekenen.

Duitse instabiliteit 1918 - 1929

Het politiek instabiele Duitsland van na de wapenstilstand (1918) was ondergedompeld in chaos en armoede waarbij links en rechts streden om de macht. Deze strijd zou uiteindelijk worden beslecht in het voordeel van het extreem rechtse en totalitaire Nationaal-Socialisme. De buitenlandse politiek van deze dictatuur zou Europa nogmaals in oorlog storten.

Het Verdrag van Versailles verplichtte Duitsland tot enorme herstelbetalingen, het afstaan van een aanzienlijk deel van haar grondgebied en de facto tot beëindiging van haar militaire macht. De vernedering was een bron voor Duits ressentiment en zou de uiterst rechtse nationalistische partijen in de kaart spelen. Ook de opdeling van Duitse grondgebieden zonder rekening te houden met de bevolkingssamenstelling zou aanleiding geven voor internationale spanningen.

In het verarmde en hongerige Rusland van 1917 braken revoluties uit. De hierop volgende Communistische machtsovername leidde in heel Europa tot ernstige onlusten. Europa zou na 1917 veelvuldig in de greep komen van de angst voor het “Communistisch gevaar” en deze angst zou de opkomst van het Fascisme in Italië en het Nationaal-Socialisme in Duitsland een enorme impuls geven.

In november 1918 vond een door de Russische Revolutie geïnspireerde linkse opstand plaats (de Novemberrevolutie) die de kop werd ingedrukt door uit gedemobiliseerde soldaten samengestelde vrijkorpsen. De extreem rechtse vrijkorpsen werden deels gedreven door de theorie dat communisten, socialisten, republikeinen en Joden het land zouden hebben verraden en dat Duitsland daarom de oorlog had verloren (de zogenaamde dolkstootlegende). De naoorlogse economische crisis verergerde nadat Duitsland in 1923 in gebreke bleef bij de nakoming van de haar opgelegde herstelverplichtingen. Franse en Belgische troepen bezetten hierop het Ruhrgebied waarna door de Duitse staat aangemoedigde stakingen uitbraken. Om de stakingskas te vullen draaide de geldpers en hyperinflatie was het gevolg. De economische chaos ontketende in het hele land onlusten. Een extreem rechtse partij de Nationaalsocialistische Duitse Arbeiderspartij ( N.S.D.A.P) zou deze onlusten aangrijpen om in Beieren een greep naar de macht te doen. De couppoging mislukte jammerlijk en hun leider Adolf Hitler werd tot 5 jaar gevangenisstraf veroordeeld waarvan hij uiteindelijk 1 jaar moest uitzitten. De volgende economische crisis zou de N.S.D.A.P echter helaas een herkansing geven die zij beter zou benutten.



1 tot en met 8: Door het Duitse Rijk afgestane gebieden na de Eerste Wereldoorlog.

Adolf Hitler en het Nationaal-Socialisme



Adolf Hitler 1923


Zo bracht bovenstaande poel van armoede, angst, chaos en onvrede het Nationaal-Socialisme voort. De essentie van deze fascistische stroming was dat de sterkere het recht heeft de zwakkere te overheersen. Dit verklaart zowel het radicaal nationalistische, antisemitische, militaristische, antidemocratische en anticommunistische karakter van deze beweging als de ideologisch geïnspireerde vernietigingsoorlog die hieruit voortvloeide. Hitler trad in 1919 toe tot de N.S.D.A.P. (toen nog D.A.P geheten) en deze fanaticus bleek te beschikken over een ongekend redenaarstalent en politiek instinct. Deze twee eigenschappen opgeteld bij zijn dominerende drang naar macht en gebrek aan moreel besef brachten hem en zijn partij de overheersing en de ondergang.

De depressie die ontstond na 1929 deed de aanhang van de N.S.D.A.P groeien tot bijna 14.000.000 in juli 1932. In januari 1933 trad Hitler als Rijkskanselier toe tot een regering waarin de Nationaal-Socialisten de minderheid vormden. In deze positie was hij zeer snel in staat alle macht naar zich toe te trekken en de parlementaire democratie buiten spel te zetten. Vanaf dat moment zou de Duitse politiek enkel en alleen door hem bepaald worden.

Het Derde Rijk startte vrijwel direct met herbewapening. De omvang van de Reichswehr was door de bepalingen van Versailles beperkt tot 100.000 man. Het had geen tanks, geen luchtmacht en nauwelijks schepen. Zes jaar later, bij het uitbreken van de vijandelijkheden, beschikte de Wehrmacht, de Luftwaffe en de Kriegsmarine over 3,5 miljoen soldaten, 9000 kanonnen, 2.500 tanks, 2.300 vliegtuigen, 57 onderzeeërs en 45 oppervlakteschepen.

Duitse Buitenlandse politiek 1933 - 1939

De buitenlandse politiek van de Nationaal-Socialisten had hoe dan ook tot oorlog geleid. Het verbazingwekkende van de periode 1933 – 1939 waren de Duitse successen zonder dat dit gebeurde. De Westerse democratische landen zouden te lang pogen Hitler in te tomen met diplomatieke middelen waarbij de verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog hen zeker parten hebben gespeeld. Zo kwam in 1935 het Saarland „Heim ins Reich“ en werden in 1936 in het Rijnland Duitse troepen gelegerd. In 1936 ontstond tevens de as Rome-Berlijn, deze alliantie zou met het staalpact van 1939 worden verstevigd. Vervolgens volgde de annexatie van Oostenrijk op 13 maart 1938 en die van Tsjechoslowakije op 15 maart 1939. Deze bezetting van Tsjechoslowakije markeert het eindpunt van Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk om met vreedzame middelen de veroveringszucht van Nazi-Duitsland te beteugelen

De Inval in Polen

Nazi-Duitsland viel op 1 september 1939 Polen aan (Operatie Fall Weiss). Deze aanval, ook wel Poolse campagne genoemd, zou vier weken duren. Het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk verklaarden op 3 september 1939 Duitsland de oorlog. Afgezien van deze oorlogsverklaring en het vruchteloze Franse Saaroffensief van 7 september 1939 ondernamen de geallieerden weinig. Conform het in augustus 1939 gesloten Molotov-Ribbentroppact viel de Sovjet-Unie op 17 september 1939 Oost-Polen binnen. Het Poolse leger werd nu vermorzeld tussen de Duitse en Russische strijdkrachten. De laatste Poolse eenheden capituleerden op 6 oktober 1939 waarna een deel van het Poolse leger en de regering eerst naar Frankrijk uitweken en vervolgens naar het Verenigd Koninkrijk.



Europa in 1939 na de Inval in Polen.

De Russische expansie

De Sovjet-Unie viel op 30 november 1939 Finland aan in de verwachting het land binnen een maand te veroveren. Het Russische leger ontmoette onverwacht felle Finse tegenstand en leed onvoorstelbare verliezen. Zo verloren de Russen meer dan 200.000 soldaten en meer dan 2000 tanks. De Finnen verloren ongeveer 25.000 man. Het bleef helaas een strijd van David tegen Goliath en op 13 maart 1940 kwam een staakt-het-vuren tot stand op Russische voorwaarden. Finland verloor 10 procent van haar grondgebied en 20 procent van haar industriële capaciteit. Het verloop van de winteroorlog had de status van het Rode Leger echter ernstig aangetast en zou in hoge mate de Duitse onderschatting van Ruslands militair vermogen in de hand werken. De Sovjet-Unie bezette in de daaropvolgende maanden nog wel Estland, Letland, Litouwen, Bessarabië en het Roemeense Noord-Boekovina.



Finse skitroepen tijdens de Winteroorlog

Noorwegen en Denemarken

Noorwegen was voor de Duitse oorlogvoering belangrijk vanwege de aanvoerroutes van Zweeds ijzererts en als uitvalsbasis voor de Kriegsmarine. Zowel de Britten als de Duitsers maakten daarom in een vroeg stadium plannen voor een inval. De Duitse vloot stoomt op naar Noorwegen op drie april 1940 en in Noorse wateren worden, op acht april door een Britse torpedobootjager, mijnen gelegd. Vervolgens landen de Duitsers op negen april in Oslo, Bergen, Trondheim en Narvik, en vallen zij Denemarken binnen (Operatie Weserübung). Denemarken capituleert vrijwel onmiddellijk na slechts enkele schermutselingen. Hoewel op vijftien april nog een geallieerde tegenaanval plaats vindt bij Narvik, Namsos en Åndalsnes zijn de kaarten geschud na de vernietigende nederlaag op het Europese vasteland. Noorwegen capituleert op negen juni 1940 en de geallieerden moeten evacueren en Scandinavië achter zich laten.



HMS Warspite, Noorwegen 1940

De Westelijke Veldtocht 1940



Rotterdam na het bombardement


Aan het Westelijk front was tot mei 1940 nauwelijks gevochten. Een situatie door journalisten omschreven als de Schemeroorlog. Op 10 mei 1940 vielen de Duitsers echter Nederland, België en Luxemburg aan (Operatie Fall Gelb). Het Nederlandse leger, niet uitgerust voor een moderne oorlog, werd volkomen onder de voet gelopen. Desondanks verliep de campagne voor de Duitsers te traag en hun Heinkels bombardeerden op 14 mei Rotterdam. Generaal Winkelman, de bevelhebber van de Nederlandse Strijdkrachten werd zowel geconfronteerd met een strategisch uitzichtloze situatie als met het Duitse dreigement tot vernietiging van alle grote Hollandse steden. Woensdagochtend 15 mei 1940 tekende hij de capitulatie. In de provincie Zeeland zou de strijd nog twee dagen verder gaan zodat de Franse troepen zich terug konden trekken






Britse uitgeschakelde Cruiser Mk IV tank 30 Mei 1940


De geallieerde legers hadden ondertussen gereageerd op de Duitse troepenbeweging door zich naar het Noorden te verplaatsen. De achterliggende gedachte was dat het zwaartepunt van de Duitse aanval daar zou plaats vinden omdat het zuiden immers gedekt werd door de Maginotlinie en de Ardennen. De Duitse pantsers doorboorden echter volkomen onverwacht de defensieve linies bij Sedan mede door massale inzet van de Luftwaffe en zij rukten vervolgens zo snel op dat het Britse expeditieleger geïsoleerd werd. Op 20 mei bereikten de verkenningseenheden van de tweede Duitse panterdivisie de Kanaalkust en de Britten restte niets anders dan een vluchtpoging over het Nauw van Calais. Op 2 juni waren driehonderdendertigduizend soldaten erin geslaagd bij Duinkerke in te schepen en de oversteek te maken, hun bewapening en dertigduizend dode kameraden lieten zij achter.






Lockheed Hudson juni 1940


Het Britse expeditieleger was verjaagd en België had gecapituleerd (28 mei). Desondanks vochten de Fransen door. Op 5 juni bogen de Duitsers af naar het zuiden (Operatie Fall Rot). Na een week hardnekkige tegenstand stortte de Franse verdediging in. Het fascistische Italië, overtuigd dat de oorlog voorbij was, verklaarde op 10 juni Frankrijk en Groot-Brittannië alsnog de oorlog en het viel Frankrijk in het zuidoosten aan. De laatste Britse troepen trokken zich terug (Operatie Dynamo), waarna de Duitsers op 14 juni de open stad Parijs innamen. Op 22 juni 1940 ondertekent Frankrijk de wapenstilstand waarbij bepaald werd dat zestig procent van Franse bodem bezet zou worden. In het overige zuidoostelijke deel werd de marionettenstaat Vichy-Frankrijk gevestigd.

De Slag om Engeland

De Britten vochten door, de verpletterende nederlaag op het Europese vasteland ten spijt. Op 16 juli 1940 gaf de Duitse opperbevelhebber opdracht voorbereidingen te treffen voor de invasie en verovering van Groot-Brittannië ( operatie Seelöwe). Mede door het overwicht van de Royal Navy zou de aanval over zee slechts kans van slagen hebben als de Duitse strijdkrachten het luchtruim volledig zouden beheersen. De aanvallen van de Luftwaffe waren dan ook gedurende bijna twee maanden grotendeels gericht op de uitschakeling van de Royal Air Force . Nadat op 24 augustus 1940 voor het eerst bommen op Oost-Londen vielen leidde een vergeldingsaanval op Berlijn en het idee dat het met de Engelse luchtverdediging grotendeels was gedaan tot een fundamentele wijziging van de Duitse strategie. Vanaf 7 september 1940 werd getracht het Britse oorlogsmoreel te breken door stelselmatige terreurbombardementen van de burgerbevolking. De Duitse verliezen liepen echter steeds verder op. Operatie Seelöwe werd eerst een aantal maal uitgesteld en vervolgens definitief afgeblazen. De luftwaffe was meer dan 1500 vliegtuigen kwijt geraakt en de Duitse oorlogscapaciteit zou nooit volledig aan het Oostfront worden ingezet door de voortdurende dreiging in de rug.



Londen, Verenigd Koninkrijk na een bombardement

De Slag om de Atlantische Oceaan

De Kriegsmarine trachtte vooral met duikboten de scheepvaart op de Atlantische Oceaan onmogelijk te maken en op die manier de Britse aanvoerlijnen vanuit de Verenigde Staten af te snijden. Door de samenloop van een aantal factoren zou deze uitputtingsslag vanaf 1943 worden beslecht in het voordeel van de geallieerden. Zo kwamen er meer technische mogelijkheden om duikboten op te sporen en te vernietigen, werden de Enigmacodes gekraakt en bleek bovenal het productief vermogen van de Verenigde Staten groter dan de vernietigingskracht van de Duitsers.



aangevallen U-boot 1943

Afrika en de Middellandse Zee

Meer dan 200.000 Italiaanse troepen vielen op 13 september 1940 Egypte binnen en als zij succes zouden hebben dan zouden de asmogendheden controle krijgen over het Suezkanaal en de Arabische olievelden. Ondanks hun numerieke overwicht leden zij al snel ernstige verliezen en weer moesten de Duitsers Mussolini’s mannen te hulp schieten. Het Afrikakorps dreef met twee Pantserdivisies de Britten terug tot Tobroek en na de Slag bij Gazala werd deze stad ingenomen. Onder Montgomery slaagden de Britten er alsnog in de troepen van Rommel in 1942 bij El Alamein te verslaan. Daarna zouden Britse en Amerikaanse troepen de Duitsers uit Noord-Afrika drijven ( operatie Toorts). In mei 1943 gaven de laatste Duitsers en Italianen zich over.



Uitgeschakelde Engelse Crusader november 1941

De Balkan

Albanië was reeds in april 1939 door de Italianen bezet en Mussolini,geïrriteerd door de Duitse successen, liet op 28 oktober 1940 zijn troepen Griekenland binnenvallen. Hoewel het Griekse leger geen noemenswaardige luchtmacht had en slecht was voorbereid bleek het in staat de Italianen partij te bieden. De overigens evenmin imponerende Italiaanse strijdkrachten beschikten wel over aanvalsvliegtuigen maar deze konden door de slechte weersomstandigheden niet worden ingezet. Ook was het moeilijk begaanbare terrein in het voordeel van de verdedigers. Het Griekse tegenoffensief van 14 november 1940 wierp de Italianen vervolgens ver terug tot over de grenzen van Albanië. Britse troepen landen op Kreta en verleenden de Grieken luchtsteun waarmee voor Duitsland een ernstige bedreiging ontstond. De Britten waren nu namelijk in staat vanuit Griekenland de Roemeense olievelden te bombarderen en zo de Duitse brandstofvoorziening in gevaar te brengen.

Op 27 maart 1941 bracht een staatsgreep in Joegoslavië een bewind aan de macht dat gekant was tegen de as-mogendheden en waarmee de bedreiging vanuit de Balkan compleet was. De Duitse troepen vallen daarom op zes april 1941 van alle kanten Joegoslavië binnen. De inmiddels ervaren Wehrmacht overmeestert het land in elf dagen, geholpen door de onbeholpen strategie van de Joegolaven overal stand te willen houden waardoor de verdediging volledig versnipperd. Tegelijkertijd waren de Duitse strijdkrachten Griekenland binnengedrongen, de gecombineerde Grieks-Britse defensie was echter in geen enkel opzicht opgewassen tegen de numeriek grotere en zwaarder bewapende overmacht. Op 27 april 1941 valt Athene waarna de Nationaal-Socialisten de Balkan beheersen en zij hun flank veilig hebben gesteld.



Toegetakelde Joegoslavische tank

Het oostfront



De territoriale expansiedrift van Nazi-Duitsland en de ideologische tegenstelling tussen het Nationaal-Socialisme en het Communisme zou leiden tot het grootste militaire conflict uit de Europese geschiedenis.

Op 22 juni 1941 vielen meer dan 3 miljoen Duitse soldaten bewapend met 3580 tanks, 7184 kanonnen en 2740 vliegtuigen de Sovjet-Unie binnen (Operatie Barbarossa). Hoewel het veel grotere Rode leger in totaal beschikte over bijna zes miljoen soldaten, 25.700 tanks en 18.700 vliegtuigen ontbeerde het de ervaring, training en slagvaardigheid van de Wehrmacht. De vliegtuigen waren merendeels verouderd en de troepen niet voorbereid. Incompetentie en tekortschietende logistieke ondersteuning completeren het plaatje. Hitler zat er niet heel ver naast toen hij vooraf zei: “we hoeven slechts de deur in te trappen en de hele verrotte boel stort in”.

Drie Duitse legerkorpsen drongen diep in Rusland door. Een Noordelijke aanvalsgolf richting Leningrad en de Baltische staten, een Zuidelijke naar de olievelden in de Caucasus en de middelste moest Moskou veroveren.



Duitse infanteristen 1941


De Duitsers wilden voor oktober 1941 alle gebieden ten Westen van de Wolga bezetten om de herfstmodder te vermijden. De Sovjets probeerden hun tegenstanders te pareren door een vruchteloze poging de Duitse moderne bewegingsoorlog te imiteren. Haar legers en haar pantsers werden omsingeld en vernietigd. In juli 1941 leek het erop dat Duitsland de oorlog had gewonnen en het de Sovjet-Unie had verslagen. Door de enorme omvang van het Rode leger konden echter steeds nieuwe troepen worden aangevoerd. De Wehrmacht bereikte weliswaar Leningrad, Moskou en Rostov maar stagneerde in de herfstblubber, vroor vast in de Russische winter en werd geplaagd door inmiddels te lange aanvoerlijnen. Het eerste echte Russische tegenoffensief van december 1941 wierp legergroep Midden meer dan 100 kilometer terug.




Russen op de Rijksdag mei 1945


Het Duitse leger bleek vervolgens in de zomer van 1942 niet in staat op alle punten aan te vallen en drong alleen in het Zuiden verder door. Sebastopol, Voronez en een aantal olievelden in de Kaukasus werden veroverd. De te ver vooruitgeschoven troepen van Von Paulus raakten eind 1942 in Stalingrad geïsoleerd en werden door de Russen begin 1943 vernietigd. De Russische offensieven namen hierna toe, desondanks wist Manstein toch nog in februari en maart 1943 Kharkov heroveren. De Slag bij Koersk, juli 1943 vormde de laatste grote aanval van de Duitsers en is de grootste tankslag uit de geschiedenis. De Russen wisten echter ook hier de Duitsers te weerstaan en zo keerden na Stalingrad en Koersk de kansen. De Duitsers waren niet meer in staat het initiatief te nemen maar zij konden nog wel een tamelijk succesvolle defensieve strijd leveren en het zou dan ook nog twee jaar duren voordat de Russen in Berlijn zouden staan.


Het verloop van bovenstaande kan pas goed begrepen worden als de omvang van de oorlogseconomiën tegen elkaar afgezet wordt. Dit kan misschien het beste door de vliegtuigproduktie met elkaar te vergelijken ( voor de kanonnen, tanks, vrachtwagens en schepen geldt ongeveer hetzelfde).


Jaar 1939 1940 1941 1942 1943 1944
Duitse vliegtuigproduktie 8300 10.800 11.400 15.300 25.100 39.300
Sovjet vliegtuigproduktie 10.400 10.600 15.700 25.400 34.800 40.250


Deze produktieverschillen betekende slecht nieuws voor het Derde Rijk maar het wordt pas echt hopeloos als wij de totale vliegtuigproduktie van de asmogendheden vergelijken met de totale vliegtuigproduktie van de geallieerden.


Jaar 1940 1941 1942 1943 1944
Totale vliegtuigproduktie asmogendheden 18.900 20.000 27.000 42.500 67.500
Totale vliegtuigproduktie geallieerden 38.400 62.100 96.900 147.000 163.000

De strijd aan het Oostfront was het kernconflict van de oorlog in Europa en het belichaamde de ideologisch geïnspireerde vernietigingsdrang van het Nationaal-Socialisme. Hun oorlog was geen simpele imperialistische strijd om grondgebied of basismaterialen maar een existentiële worsteling waarbij het ene volk zou leven en het andere volk niet. Toen in juli 1941 de oorlog gewonnen leek stelde Hitler daarom dat zowel de Russische krijgsgevangenen als de gewone bevolking moesten worden doodgehongerd. Mede hierdoor vielen in het Oosten de meeste slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog. Meer dan 21 miljoen Russen en Polen lieten het leven: 20 procent van het Poolse volk en 10 procent van de Russische bevolking.


Het Westelijk front van 1943 tot het einde

De geallieerden landden op 10 juli 1943 op Sicilië, op 3 september 1943 werd de Straat van Messina overgestoken en na 9 maanden strijd werd op 4 juni 1944 Rome bevrijd. Omdat vervolgens het zwaartepunt van de geallieerde inspanningen in Frankrijk kwam te liggen zou de strijd om Noord-Italië duren tot mei 1945.



Aanvalsroutes 6 juni 1944


Dwangarbeiders hadden aan aan de Westkust van het bezette Europa meer dan 8.000 bunkers aangelegd maar de verdedigingslinie had weinig diepte en de tijd van lineaire verdediging was voorbij. In de ochtend van 6 juni 1944 werden de Duitsers geconfronteerd met meer dan 6.000 schepen (waaronder 4000 landingsvaartuigen, 7 slagschepen, 23 kruisers, en meer dan 100 jagers), 7000 bommenwerpers en 5000 jachtvliegtuigen. De Duitsers hadden aan het Westfront ongeveer 170 vliegtuigen tot hun beschikking. Binnen een dag was een bres geslagen in de Atlantikwall en was een begin van een bruggehoofd gevormd (operatie Overlord). De Westelijke troepen lukte het op 23 juli 1944 uit te breken (operatie Cobra).




Omahabeach juni 1944


De kwaliteit van de Duitse pantsers was vele malen hoger dan gevechtswaarde van de Amerikaanse tanks maar het geallieerde numerieke overwicht en hun beheersing van het luchtruim bleek doorslaggevend. Een poging om de Rijnbruggen te veroveren middels luchtlandingstroepen mislukte helaas door onverwacht krachtige Duitse tegenstand (operatie Market Garden). In december 1944 poogden de Duitsers in de Ardennen (Ardennenoffensief) tevergeefs en voor de laatste maal hun tegenstanders af te weren. Amerikaanse en Russische troepen schudden elkaar de hand aan de Elbe op 25 april 1945. Hitler pleegt zelfmoord op 30 april 1945. Op 1 mei 1945 maakte de Duitse radio bekend dat de Führer bij de verdediging van Berlijn aan het hoofd van zijn troepen was gesneuveld en met deze laatste leugen ging Nazi-Duitsland ten onder. De overgave werd getekend op 7 mei 1945.


De oorlog in Azië

Japan in de eerste helft van de 20e eeuw

Japan moderniseerde radicaal tijdens de Meji restauratie in de tweede helft van de 19e eeuw. Deze nieuw geïndustrialiseerde grootmacht ontbeerde het echter aan natuurlijke hulpbronnen hetgeen leidde tot de decennia durende Japanse imperialistische politiek tot verovering en beheersing van buurlanden om de aanvoer van grondstoffen en voedsel veilig te stellen. De Eerste Chinees-Japanse oorlog (1894-1895) en de Russisch-Japanse oorlog (1904-1905) leidden tot de Japanse beheersing van Taiwan, Korea en Zuid-Sachalin. De Japanse imperialistische drang werd nieuw leven ingeblazen door de mondiale economische crisis die ontstond na 1929.

De tweede Chinees-Japanse oorlog

In de jaren twintig fragmenteerde het centrale gezag in China onder een aantal krijgsheren. Japan was hierdoor in staat invloed te verwerven en ongelijke verdragen af te sluiten met wat er aan centraal gezag restte. Deze situatie was inherent instabiel: wanneer China verder uiteenviel, kon het de verdragen niet meer nakomen; wanneer het centrale gezag sterker werd, had ze geen belang meer bij deze verdragen.In 1927 leidde Chiang Kai-shek en de Kwomintang de Noordelijke Expeditie. Chiang was in staat de krijgsheren in Zuid- en Midden-China zijn gezag te laten erkennen, en was bezig de krijgsheren in Noord-China formeel aan zijn gezag te binden. Uit vrees dat Zhang Xue-liang (de krijgsheer die Mantsjoerije controleerde) zijn trouw aan Chiang zou verklaren, intervenieerden de Japanners en plaatsten in 1931 een marionettenregering in hun satellietstaat Mantsjoekwo met aan het hoofd ervan de laatste Chinese keizer Pu Yi.In de jaren dertig werd militair geweld als instrument van koloniale macht echter door de internationale gemeenschap niet meer als politiek correct gezien. Japan trok zich terug uit de Volkerenbond. Er ontstond een patstelling toen Chiang zijn inspanningen ging richten op het uitschakelen van de communisten. Chiang beschouwde dit als een groter gevaar dan de Japanners. Deze houding werd binnen China door het sterke nationalisme in alle lagen van de bevolking steeds meer als onhoudbaar gezien.In 1937 werd Chiang ontvoerd door Zhang Xue-liang tijdens het zogenaamde Xian Incident. Als voorwaarde voor zijn vrijlating beloofde Chiang samen met de communisten tegen de Japanners te vechten. Als antwoord hierop zetten officieren van het Kwantoengleger zonder overleg met het Japanse opperbevel het Marco Polo-brugincident in elkaar, waardoor de tweede Chinees-Japanse oorlog formeel een feit werd. Deze oorlog ging gepaard met ongekende wreedheden, zoals het beruchte bloedbad van Nanking waar de Japanners naar schatting 300.000 Chinezen hebben vermoord.



Japanse Imperium 1870-1942

De weg naar Pearl Harbor

In 1938 raakte Japan slaags met Mongolië en de Sovjet-Unie, maar deze landen behaalden onder generaal Zjoekov een overwinning op de Japanners in de Slag bij Halhin Gol, waardoor Japanse uitbreiding naar het noorden verhinderd werd en een status quo ante bellum tot gevolg had. Door deze slag werd de Noordelijke Aanvalsgroep, die het Japanse Leger voorstond, vervangen door de Zuidelijke Aanvalsgroep, die de Japanse Marine prefereerde. In 1940 tekende Japan met Duitsland en Italië het Driemogendhedenpact, dat wederzijdse hulp beloofde bij een eventuele aanval. Vichy-Frankrijk werd door Japan en Duitsland gedwongen Indochina af te staan. Om de Japanse oorlogsinspanning te ontmoedigen stelden de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en de Nederlandse regering in ballingschap die nog steeds de oliebronnen in Nederlands-Indië controleerde, een olie- en een staalboycot tegen Japan in. Japan zag dit als een daad van agressie omdat het deze stoffen voor haar oorlogvoering nodig had. Dit leidde tot het plan van Japanse militairen onder leiding van admiraal Isoroku Yamamoto om de Verenigde Staten de Grote Oceaan uit te drijven. Aangezien de koloniale mogendheden Nederland en Engeland in Europa hun handen vol hadden zouden de Japanners daarna de regionale heerschappij kunnen opeisen.



Admiraal Yamamoto

Het Japanse offensief

Op 7 december 1941 viel Japan Siam, Maleisië (Malakka), de Filipijnen en de Amerikaanse marinebasis Pearl Harbor op Hawaï aan. Vier dagen later verklaarde Duitsland de oorlog aan de Verenigde Staten. Tot dat moment hadden de Verenigde Staten zich buiten de oorlog in Europa gehouden, hoewel het binnen het kader van de voorzichtige anti-Duitse politiek van Franklin Delano Roosevelt wel militaire steun verleende aan het Verenigd Koninkrijk en de Sovjet-Unie door het Lend-Lease programma.


De geallieerde strijdkrachten in Azië bleken niet opgewassen tegen de Japanse veteranen. Het Britse slagschip Prince of Wales en de slagkruiser Repulse werden op 10 december voor de kust van Maleisië tot zinken gebracht. De marinebasis Singapore viel. Hongkong viel op 25 december. Ook de Amerikaanse bases op Guam en het eiland Wake gingen verloren. In januari volgden de Japanse invasies in Birma, de Salomonseilanden, Nederlands-Indië en Nieuw-Guinea. Manilla, Kuala Lumpur en Rabaul werden door Japan veroverd. De Japanse veroveringsmachine draaide in snel tempo verder: Bali en Timor vielen in februari 1942; Rangoon en Java in maart. Mandalay volgde begin mei. De Japanse luchtmacht vernietigde de Britse en Amerikaanse luchtstrijdkrachten in Zuidoost-Azië en voerde belangrijke aanvallen uit op Noord-Australië. De Britse vloot werd uit Ceylon verdreven.

Op 7 december 1941 viel Japan Siam, Maleisië (Malakka), de Filipijnen en de Amerikaanse marinebasis Pearl Harbor op Hawaï aan. Vier dagen later verklaarde Duitsland de oorlog aan de Verenigde Staten. Tot dat moment hadden de Verenigde Staten zich buiten de oorlog in Europa gehouden, hoewel het binnen het kader van de voorzichtige anti-Duitse politiek van Franklin Delano Roosevelt wel militaire steun verleende aan het Verenigd Koninkrijk en de Sovjet-Unie door het Lend-Lease programma.


De geallieerde strijdkrachten in Azië bleken niet opgewassen tegen de Japanse veteranen. Het Britse slagschip Prince of Wales en de slagkruiser Repulse werden op 10 december voor de kust van Maleisië tot zinken gebracht. De marinebasis Singapore viel. Hongkong viel op 25 december. Ook de Amerikaanse bases op Guam en het eiland Wake gingen verloren. In januari volgden de Japanse invasies in Birma, de Salomonseilanden, Nederlands-Indië en Nieuw-Guinea. Manilla, Kuala Lumpur en Rabaul werden door Japan veroverd. De Japanse veroveringsmachine draaide in snel tempo verder: Bali en Timor vielen in februari 1942; Rangoon en Java in maart. Mandalay volgde begin mei. De Japanse luchtmacht vernietigde de Britse en Amerikaanse luchtstrijdkrachten in Zuidoost-Azië en voerde belangrijke aanvallen uit op Noord-Australië. De Britse vloot werd uit Ceylon verdreven.

De omkeer



Brandende Hiryu 4 juni 1942


De geallieerde weerstand nam langzaam toe. De Doolittle Raid in april 1942 was een symbolische maar moreel belangrijke luchtaanval op Japan. Een invasie bij Port Moresby werd voorkomen door de Slag in de Koraalzee ondanks een Amerikaanse tactische nederlaag.

De Slag bij Midway was het keerpunt in de oorlog in Azië, in deze atol in de Stille Oceaan behaalden de Amerikanen een overtuigende overwinning waarvan de Japanse marine zich niet zou herstellen. Drie Amerikaanse vliegdekschepen , de USS Yorktown (CV-5), de USS Enterprise (CV-6) en de USS Hornet (CV-8) troffen vier Japanse, de Kaga, de Akagi, de Soryu en de Hiryu. De Japanners hadden bovendien nog eens 150 ondersteunende schepen tegen 50 Amerikaanse. Doordat op Midway zelf echter 127 gevechtsvliegtuigen waren gestationeerd beschikten de Amerikanen over meer dan 350 vliegtuigen terwijl de Japanners 248 toestellen hadden. Toen op 7 juni 1942 na 4 dagen strijd de balans werd opgemaakt waren de 4 Japanse vliegdekschepen samen met bijna 250 vliegtuigen vernietigd tegen het relatief geringe verlies van de USS Yorktown en ongeveer 100 vliegtuigen. Het is niet moeilijk dit verlies in perspectief te plaatsen: het zou Japan bijna 3 jaar kosten deze 4 schepen te vervangen, in dezelfde periode produceerde de Amerikaanse industrie meer dan 24 vliegdekschepen!



Salomonseilanden


Op het land vertraagde de terugtocht van de Brits/Indiase strijdkrachten in Birma. Australische eenheden in Nieuw-Guinea verdedigden met succes Port Moresby langs de Kokada Track en in augustus 1942 mislukte voor het eerst een Japanse landing bij de (mini)slag om de baai van Milne. Terzelfder tijd probeerden zowel Amerikaanse als Japanse soldaten het eiland Guadalcanal, één van de Salomonseilanden te bezetten. In deze zes maanden durende uitputtingsslag, waar meer dan 40.000 mensen het leven zouden laten behaalden de Verenigde Staten uiteindelijk de overwinning. Hierna werd Japan definitief in het defensief gedrongen. De constante noodzaak om versterkingen naar Guadalcanal te zenden verzwakte de Japanse inspanningen op andere plaatsen. Dit leidde tot de herovering van Buna/Gona door Australische en Amerikaanse strijdkrachten in 1943 en bereidde de weg voor zowel MacArthur's over land gebaseerde route door Nieuw-Guinea en Nimitz's 'island hopping' campagne over de Stille Oceaan.

Het einde



USS Bunker Hill geraakt door Kamikazes 11 mei 1945


De geallieerden dreven de Japanners vanaf 1943 steeds verder terug. Het militair potentieel van de Verenigde Staten resulteerde in onvervangbaar velies van Japanse piloten en vliegtuigen. Dit leidde op 19 oktober 1944 tot oprichting van Japanse zelfmoordeenheden: de Kamikaze. Deze vaak onervaren piloten moesten hun met explosieven volgepropte vliegtuigen in vijandelijke schepen boren en zo de vijand vernietigen. Op deze manier zouden uiteindelijk rond de 2800 zelfmoordenaars ongeveer 40 schepen tot zinken brengen.




landingsvaartuigen naderen Iwo Jima 1944


Begin 1945 veroveren de Amerikanen na een verbeten strijd de eilanden Iwo Jima ( februari-maart) en Okinawa (april-juni) ten koste van huiveringwekkende aantallen slachtoffers: meer dan 20.000 Amerikanen en meer dan 130.000 Japanners.




Nagasaki 1945


De Japanse militaire strategische situatie was in juli 1945 hopeloos, bovendien werd hun infrastructuur stelselmatig vernietigd door de niet aflatende Amerikaanse bombardementen. Desondanks wekten de Japanse militairen niet de indruk dat zij spoedig zouden capituleren. Hierop besloot Truman tot inzet van het atoomwapen. Amerikaanse B-29 bommenwerpers vernietigden op zes augustus 1945 Hiroshima en op acht augustus 1945 Nagasaki. De vernietigingskracht van twee atoombommen was zo groot dat op zes en acht augustus ongeveer 155.000 mensen stierven en in de weken erna nog eens rond de 110.000. Het Russische leger viel vervolgens op negen augustus 1945 Mantsjoerije binnen (waar tot 2 september zou worden doorgevochten) en veroverde Zuid-Sachalin en de Koerilen (Operatie Augustusstorm). Keizerlijk Japan capituleerde eindelijk op 15 augustus 1945 waarna de overgave werd getekend op 2 september 1945 op het slagschip Missouri. In de hierop volgende periode vestigde generaal MacArthur bases in Japan om de naoorlogse ontwikkeling van Japan te sturen en te controleren. President Harry Truman verklaarde officieel op 31 december 1946 de beëindiging van de vijandelijkheden.


Algemeen

Vervolging en vernietiging

De volle gruwel van het Nationaal-Socialisme zou zich na de bevrijding openbaren. In Oost-Europa hadden de Duitsers concentratiekampen aangelegd waar naar schatting 12 miljoen mensen systematisch zijn vermoord. De ongelukkigen die in de ogen van de nazi’s inferieur en parasitair waren moesten letterlijk worden uitgeroeid. Deze groep bestond onder meer uit Joden, Slavische volkeren en Zigeuners. Vooral de Joodse burgers werden het slachtoffer: 6 miljoen van de in kampen vermoorde mensen waren Joods. Deze genocide is van een ander karakter dan de even meedogenloze moord op miljoenen gehandicapten, Katholieken, verzetsstrijders, Jehova’s getuigen, homosexuelen en dissidenten omdat deze groepen niet werden vermoord vanwege hun afkomst. De vernietigingsmethoden verschilden van plaats tot plaats en ontwikkelden zich tijdens de oorlog maar misschien het meest schokkend en ontredderend was de mechanisch massale bijna industriële vernietiging in kampen als Dachau, Sachsenhausen, Majdanek en Auschwitz waar gaskamers werden aangelegd om hele groepen mensen zo efficiënt mogelijk van het leven te beroven.



Zwaar ondervoede Joodse gevangenen in Buchenwald, bij hun bevrijding op 16 april 1945

De Burgerbevolking en de bombardementen

De strijdende partijen bombardeerden de civiele bevolking bewust. De Japanners voerden terreuraanvallen uit op onder andere Sjanghai, Wuhan, Nanking en Kanton. In Europa werden onder andere Warschau, Rotterdam, Londen en Coventry bestookt. Het zou echter vooral door de geallieerden worden gebruikt in een poging de tegenstander op de knieën te krijgen. De voortdurende bommenregen op Duitsland en Japan had twee strategische doelen: vernietiging van de oorlogsindustrie en aantasting van het moreel. De techniek om bommen te richten was echter dermate primitief dat de oorlogsindustrie alleen kon worden aangetast als enorme oppervlakten werden bestookt waarbij veel burgerslachtoffers vielen. In Duitsland werden steden als Hamburg, Keulen, Berlijn, Dresden zwaar beschadigd met in totaal 1,5 miljoen doden en gewonden. In Japan werden 67 steden met overwegend houten huizen vrijwel weggevaagd door brandbommen. Dit resulteerde in 500.000 doden en 5 miljoen daklozen.

In augustus 1945 werden tenslotte ook nucleaire wapens tegen de burgerbevolking ingezet.



Hamburg 1945


Historische betekenis en balans

Mens en materieel

Europa en Japan lagen in puin, meer dan 60 miljoen mensen waren dood. De Verenigde Staten, welvarend en ongeschonden, steunden de niet-communistische landen met miljarden dollars (Marshallplan) en mede hierdoor wisten zowel de Japanners als de Europeanen zich economisch snel uit het moeras te werken. In de door de Sovjet-Unie gedomineerde landen liep het anders: zij kregen in plaats van kredieten een communistisch economisch model opgelegd waardoor tot op heden de West-Europeanen rijker zijn dan de Oost-Europeanen.

Geopolitieke gevolgen

De wereld van 1939 kende 5 grote regionale machten: het opkomende Amerika, het Communistische Rusland, het Nationaal-Socialistische Duitsland, het Keizerlijke Japan en het koloniale Groot-Brittannië. Deze wereld was weg. De naoorlogse periode werd gekenmerkt door de rivaliteit tussen twee resterende supermachten: de USA en de USSR.
De opkomst van de twee grootmachten ging hand in hand met de ingekrompen macht en positie van de drie andere landen. Japan en Duitsland hadden de oorlog verloren en daarom was hun politieke en militaire mondiale rol uitgespeeld. Verbazingwekkender was het snelle einde van het Britse Imperium. De Japanners hadden de nationalistische sentimenten in het Verre Oosten flink opgezweept om steun te krijgen bij hun strijd tegen de Westelijke mogendheden. Deze geest was uit de fles en zou niet meer terugkruipen. De Koloniale Rijken brokkelden af in sneltreinvaart en Groot-Brittannië moest leren leven met de status van modale staat.
De staat Israël werd gesticht ten koste van de Palestijnen waardoor in dat deel van het Midden-Oosten voortdurend gewapende conflicten oplaaien.
De verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog hebben met name op het Europese continent geleid tot geïntensiveerde internationale samenwerking. De Verenigde Naties en de Europese Unie kwamen hierdoor tot stand. Het succes van de Europese Unie met haar supranationale wetgeving, gemeenschappelijke munt en democratische waarden maakt in onze tijd een Europees conflict moeilijk denkbaar.



Geallieerde oorlogsleiders in Jalta 1945

Technische en wetenschappelijke gevolgen.

Het conflict versnelde de wetenschappelijke en technologische kennis. Hierdoor heeft de mensheid eerder dan verwacht kennis gemaakt met penicilline, radar, nucleaire energie, geavanceerde raketten, straalvliegtuigen en de atoombom.

woensdag 23 januari 2008

Europese Unie



De Europese Unie of EU is een intergouvernementele en supranationale organisatie van in meerderheid Europese staten, die momenteel 27 lidstaten heeft. De Unie is onder deze naam opgericht door het Verdrag van Maastricht in 1992. Vele aspecten van de EU bestonden echter al in de voorlopers van deze Unie, daterend uit de jaren '50. Binnen de Unie wordt er onder andere op politiek, economisch en juridisch vlak samengewerkt.


Status

De lidstaten van de Europese Unie hebben in de loop van de tijd een aanzienlijke hoeveelheid soevereiniteit overgedragen aan de Europese Unie. De Europese Unie heeft als zodanig meer macht dan welke andere niet-soevereine regionale organisatie ook. Op verschillende terreinen begint de EU te lijken op een federatie of een confederatie. De Unie blijft echter gebaseerd op verdragen tussen lidstaten (ook de voorgestelde Europese Grondwet was in rechtstermen slechts een internationaal verdrag), waaruit volgt dat de Unie slechts bestaat vanuit de wil van de lidstaten – een lidstaat kan zich in principe op elk moment terugtrekken uit de Unie (hoewel het Europese Hof van Justitie hier anders over denkt) en wijzigingen aan de verdragen moeten door alle lidstaten individueel worden geratificeerd.

In dit opzicht lijkt de Europese Unie het meest op een confederatie, die in tegenstelling tot een federatie niet soeverein is en dus ook slechts bestaat bij de gratie van de lidstaten. Een confederatie in de traditionele zin van het woord heeft echter veel meer macht, vooral op het gebied van buitenlandse zaken en defensie. De meeste mensen classificeren de Europese Unie daarom als een structuur sui generis, een unieke vorm van samenwerking tussen landen.

Momenteel probeert men de bestaande verdragen die de Europese Unie vormen samen te voegen in een nieuw verdrag dat de bestaande verdragen moet vervangen. Men is van mening dat de bestaande structuur te complex en ingewikkeld is geworden doordat de Unie in de loop van de tijd steeds meer taken heeft gekregen. Daarnaast is volgens velen de bestaande structuur niet opgewassen tegen de uitgebreide Unie zoals die sinds 2004 bestaat en al helemaal niet tegen verdere uitbreidingen in 2007 en later. Het verdrag dat volgens de Europese regeringsleiders aan deze tekortkomingen tegemoet zou komen, de Europese Grondwet werd echter in 2005 in een referendum zowel in Frankrijk als in Nederland verworpen. Na een onzekere periode direct na de verwerping van het verdrag is nu de algemene consensus dat er nieuwe onderhandelingen over een verdrag zullen komen. De Duitse bondskanselier Angela Merkel heeft gezegd tijdens het Duitse voorzitterschap van de Europese Unie in de eerste helft van 2007 te willen beginnen met nieuwe onderhandelingen over de verdragtekst. De Europese Commissie heeft bij monde van de commissaris voor communicatie Margot Wallstrom laten weten de positie in te willen nemen de bestaande Europese Grondwet als basis voor de onderhandelingen te gebruiken. Algemeen aangenomen wordt dat de onderhandelingen pas echt goed op gang zullen komen na de presidentsverkiezingen in Frankrijk in april 2007.

Momenteel is alleen de Europese Gemeenschap op basis van artikel 281 van het Verdrag van Rome een internationaal rechtspersoon, wat betekent dat de Unie alleen als EG internationale verdragen kan sluiten met landen of andere internationale rechtspersonen. De Europese Unie als overkoepelende organisatie noch de twee andere pijlers hebben een rechtspersoonlijkheid. Verwacht wordt dat met de op handen zijnde verdragswijzigingen de Unie als geheel rechtspersoonlijkheid krijgt (dit was al voorzien in de Europese Grondwet).


Geschiedenis en evolutie van de organisatiestructuur

In de gehele geschiedenis van Europa zijn er momenten geweest dat een Europese macht heeft geprobeerd heel Europa in haar macht te krijgen. Het Romeinse Rijk was hier één van de eerste voorbeelden van en het Derde Rijk van Adolf Hitler de laatste. In de negentiende eeuw kwamen er echter vredelievende ideeën over een verenigd Europa tot stand, waarin individuele lidstaten op gelijkwaardige basis konden samenwerken. Eén van de eerste voorstanders van deze Europese vereniging was de Franse pacifist en intellectueel Victor Hugo.

Tijdens de beide Wereldoorlogen zochten aartsrivalen Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk op initiatief van Jean Monnet al toenadering in een economische unie. Als gevolg van een toespraak van de Franse minister van Buitenlandse Zaken Robert Schuman op 9 mei 1950 kwam de Europese eenwording uiteindelijk op gang. Op 18 april 1951 werd als gevolg van de toespraak het Verdrag van Parijs getekend tussen België, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Nederland en West-Duitsland. De Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal die hierbij opgericht werd kwam tot stand op 23 juli 1952.

Op 25 maart 1957 werd het Verdrag van Rome ondertekend door dezelfde landen. Dit nieuwe verdrag richtte de Euratom en de Europese Economische Gemeenschap op, en betekende een verdere integratie op Europees niveau. De Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal bleef naast deze organisaties bestaan.

Op 1 juli 1967 werden door de inwerkingtreding van het Fusieverdrag, dat gesloten was op 8 april 1965, de drie organisaties feitelijk samengevoegd, waarna ze verder werkten onder naam Europese Gemeenschappen (EG). Officieel bleven de drie organisaties echter bestaan.


Verdere integratie kwam tot stand met de komst van de Europese akte (1986) en het Verdrag van Maastricht (1992). Bij het laatste verdrag werden de bevoegdheden van de Europese Economische Gemeenschap vergroot naar een groot aantal beleidsterreinen. Door al deze extra bevoegdheden was de bepaling 'Economische' niet langer ladingdekkend en werd de naam gewijzigd in Europese Gemeenschap. De Europese Gemeenschappen (meervoud) bestond vanaf dat moment uit de Europese Gemeenschap (enkelvoud), Euratom en de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal. Het belangrijkste aan het Verdrag van Maastricht was echter de oprichting van de Europese Unie als overkoepelende organisatie boven de Europese Gemeenschappen, die in de EU de eerste pijler vormde, en de nieuwe pijlers Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (tweede pijler) en Justitie en Binnenlandse Zaken (derde pijler).

Tijdens het sluiten van het Verdrag van Amsterdam op 2 oktober 1997 (in werking sinds 1 mei 1999) werd besloten de West-Europese Unie en de Akkoorden van Schengen te integreren in de Europese Unie en werden onderdelen uit de derde pijler naar de eerste pijler verhuisd. De derde pijler werd hierdoor hernoemd naar Politiële en Justitiële Samenwerking in Strafzaken. Tevens kreeg de tweede pijler met de sluiting van dit Verdrag een Hoge Vertegenwoordiger die tegelijkertijd ook secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie (een functie die gecreëerd werd om meer continuïteit te geven tussen de voorzitterschappen die halfjaarlijks wisselden tussen de lidstaten). Sinds 1999 bekleedt Javier Solana deze functie.

Het Verdrag van Nice, gesloten op 26 februari 2001, in werking sinds 1 februari 2003, maakte de Unie gereed voor de grote uitbreiding van mei 2004. De pretenties van dit verdrag om de Unie volledig te herstructureren werden door onderlinge strijd teniet gedaan. Besloten werd een Europese Conventie in te stellen die een Europese Grondwet moest formuleren. Het voorstel van de conventie kwam in 2003 gereed, waarna in de intergouvernementele conferentie van 29 oktober 2004 een grondwettelijk verdrag tussen de lidstaten werd gesloten.

Na de afwijzing van de grondwet in Nederland en Frankrijk is de toekomst van het grondwettelijk verdrag onzeker.

In de voorbije jaren werd de Unie gestaag uitgebreid met Denemarken, Ierland, het Verenigd Koninkrijk, Griekenland, Portugal, Spanje, Oost-Duitsland, Finland, Oostenrijk, Zweden, Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slovenië, Slowakije, Tsjechië, Bulgarije en Roemenië. In de toekomst staan uitbreidingen met Kroatië (kandidaat-lid, werkdatum 2010), Turkije (kandidaat-lid), Macedonië (kandidaat-lid) en de Balkanlanden (door de EU erkend als potentiële lidstaten) op het programma. Na het toetreden van Roemenië en Bulgarije tot de Europese Unie, op 1 januari 2007, reikt de Europese Unie nu van de Atlantische Oceaan tot de Zwarte Zee.


Lidstaten en uitbreiding van de Europese Unie

Lidstaten

Op dit moment omvat de Europese Unie 27 lidstaten, een grondgebied van 4.325.675 km² en ongeveer 496 miljoen inwoners. Indien als land gerekend neemt de Europese Unie de zevende plek in op de wereldranglijst qua grondgebied en de derde, na China en India, qua bevolkingsaantal.

De Europese Unie heeft een landgrens met 20 staten en een zeegrens met 31.

Buiten de Spaanse gebieden in of bij Afrika - zoals de Spaanse enclaves Ceuta en Melilla en de Canarische eilanden - en het Aziatische eiland Cyprus ligt de Europese Unie grotendeels op het continent Europa.

Sinds de stichting van de Europese Economische Gemeenschap door de zes oprichtende staten is de Unie met eenentwintig landen uitgebreid.


Jaar Land Aantal landen
1957 België, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Nederland en West-Duitsland (oprichtende lidstaten) 6
1973 Denemarken (inclusief Groenland), Ierland en Verenigd Koninkrijk 9
1981 Griekenland 10
1985 Groenland verlaat de EU 10
1986 Portugal en Spanje 12
1990 Oost-Duitsland wordt met West-Duitsland tot Duitsland herenigd en wordt zo lid van de EU 12
1995 Finland, Oostenrijk en Zweden 15
2004 Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slovenië, Slowakije en Tsjechië 25
2007 Bulgarije en Roemenië 27

Overzeese gebiedsdelen

Veel lidstaten van de Europese Unie bezitten overzeese gebiedsdelen. De zogenaamde ultraperifere regio's maken integraal deel uit van de Europese Unie. Tot deze gebieden behoren onder andere de Spaanse exclaves in Afrika, de Canarische eilanden, de Franse overzeese departementen en de Azoren. Een andere status is de status van landen en gebieden overzee, waartoe de Nederlandse Antillen en Aruba ook behoren. Het is mogelijk dat met de staatkundige hervormingen binnen het Koninkrijk der Nederlanden in 2007 de Antillen en Aruba (al dan niet gedeeltelijk) van status wisselen en ook een ultraperifere regio gaan vormen.

Toekomstige uitbreidingen van de EU

Volgens het EU-verdrag kan iedere "Europese" staat lid worden van de EU mits alle andere lidstaten hiermee instemmen. Dit principe van unanimiteit betekent dat één huidige lidstaat de toetreding van een kandidaat-lidstaat kan blokkeren.

De criteria waaraan de lidstaten moeten voldoen staan beschreven in de Criteria van Kopenhagen. Onderdeel van deze criteria is het volledig overnemen van het acquis communautaire.



Kandidaat-lidstaten

Kroatië onderhandelt sinds 4 oktober 2005 met de EU over toetreding. Het screeningsproces is gestart op 20 oktober 2005. Verwacht wordt dat Kroatië in 2010 zal toetreden tot de Europese Unie;

Macedonië is sinds 17 december 2005 een kandidaat-lidstaat van de Europese Unie. Er is nog geen datum aangeven voor het begin van de onderhandelingen;

Turkije onderhandelt sinds 4 oktober 2005 met de EU over toetreding. Het screeningsproces is gestart op 20 oktober 2005. Het is onbekend wanneer en zelfs onzeker of Turkije toe zal treden tot de Europese Unie. De Unie is naar eigen zeggen voor 2015 niet gereed Turkije op te nemen. Verschillende lidstaten, waaronder Frankrijk en Polen, hebben aangegeven de eventuele toetreding van Turkije onderwerp te maken van een referendum.

Potentiële lidstaten

De Balkanlanden Bosnië en Herzegovina, Servië (met daarin ook een mogelijk onafhankelijk Kosovo), Montenegro en Albanië hebben van de EU te horen gekregen dat ze op termijn lid kunnen worden van de EU. Hun toetreding heeft voor de EU meer prioriteit dan die van Oekraïne, Moldavië of de Aziatische staten Armenië en Georgië.

Andere staten

Oekraïne en Georgië hebben aangegeven in de toekomst toe te willen treden tot de Europese Unie. De Europese Unie reageert hier, gezien het huidige debat over de toetreding van Turkije, vooralsnog terughoudend op.

Marokko diende op 20 juli 1987 een aanvraag in voor EG-lidmaatschap. De EG-lidstaten wezen deze aanvraag af omdat Marokko geheel in Afrika ligt en geen deel uitmaakt van de Europese cultuur.

Noorwegen is in 1973 toegelaten tot de EG en in 1995 tot de EU. Beide keren wees de Noorse bevolking het lidmaatschap in een referendum af. Samen met IJsland, Liechtenstein en de lidstaten van de EU vormt Noorwegen de Europese Economische Ruimte.

IJsland heeft geen belangstelling voor lidmaatschap. Met name de wens voor een eigen visserij-politiek speelt hierbij een rol.

Zwitserland heeft geprobeerd toe te treden tot de EU. Na de afwijzing door de Zwitserse bevolking van het EER-verdrag zijn de toetredingsonderhandelingen gestaakt.


Instellingen en juridisch raamwerk

Instellingen en andere lichamen

Het functioneren van de Europese Unie wordt ondersteund door verschillende instellingen:

Het Europees Parlement (787 leden)
De Raad van de Europese Unie (of 'Raad van Ministers') (27 leden)
De Europese Commissie (27 leden)
Het Europees Hof van Justitie (27 rechters)
Het Gerecht van eerste aanleg (27 rechters)
De Europese Rekenkamer (27 leden)
De Europese Raad (27 leden) - officieel nog geen EU-instelling, desondanks zeer invloedrijk. De Europese Grondwet voorzag in een opwaardering van deze Raad naar officiële EU-instelling
Er zijn verschillende financiële lichamen:

De Europese Centrale Bank (die samen met de nationale Centrale Banken het Europees Systeem van Centrale Banken vormt)
De Europese Investeringsbank (met daarin inbegrepen het Europees Investeringsfonds)
Een drietal comités adviseert de instellingen:

Het Comité van de Regio's vertegenwoordigt het regionaal belang
Het Europees Economisch en Sociaal Comité adviseert voor het economisch en sociaal beleid (hoofdzakelijk de relaties tussen werkgevers en werknemers)
Het Politiek en Veiligheidscomité, ingesteld in het kader van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid, adviseert op het gebied van internationale veiligheid.
Er is ook een groot aantal EU-lichamen, vaak ingesteld door tweedegraads wetgeving, die een speciaal doel voor ogen hebben. Deze lichamen worden de agentschappen van de Europese Unie genoemd.

Ten slotte bestaat er nog de Europese Ombudsman, die klachten over wanbeleid van EU-instellingen onderzoekt.



Berlaymontgebouw van de Europese Commissie in Brussel.




Het Europees Parlement in Straatsburg.

Locatie van EU-instellingen

De Europese Unie heeft geen officiële hoofdstad. Haar instellingen zijn verdeeld tussen verschillende steden:

Brussel, België - In de praktijk beschouwd als de hoofdstad van de EU
Zetel van de Europese Commissie en de Raad van de Europese Unie
Het Europees Parlement houdt er bijeenkomsten voor Parlementcomités en minisessies
Locatie voor alle Europese Raden sinds 2004
Straatsburg, Frankrijk
Zetel van het Europees Parlement
Ook de zetel van twee belangrijke Europese organisaties, namelijk de Raad van Europa en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, beide organisaties die geen onderdeel zijn van de Europese Unie en een groter aantal lidstaten hebben.
Luxemburg-stad, Luxemburg
Zetel van het Europees Hof van Justitie en het Secretariaat van het Europees Parlement
Zetel van de Europese Investeringsbank
Frankfurt, Duitsland
Zetel van de Europese Centrale Bank



De Europese Centrale Bank in Frankfurt.

De drie pijlers

De politiek van de EU is in drie gebieden verdeeld, die 'pijlers' genoemd worden. De eerste pijler, de 'gemeenschapspijler' betreft de gemeenschappelijke economische, sociale en milieupolitiek. De tweede pijler betreft het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB). De derde pijler behelst de Politiële en Justitiële Samenwerking in Strafzaken (PJSS).

Binnen elke pijler is een ander evenwicht gevonden tussen supranationale en intergouvernementele principes. Supranationalisme is het sterkst aanwezig in de eerste pijler, terwijl de andere twee vooral intergouvernementeel zijn. In de tweede en derde pijler zijn de bevoegdheden van het Europees Parlement, de Europese Commissie en het Europees Gerechtshof beperkt, maar niet afwezig.

Het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa, dat pas van kracht zal worden na ratificatie door de lidstaten, schaft de pijlerstructuur af. Voortaan zullen de materies waar de EU zich mee bezighoudt ingedeeld worden in:

Exclusieve bevoegdheden: enkel de EU kan op deze domeinen optreden. De lidstaten kunnen enkel nog de beslissingen van de EU uitvoeren.
Gedeelde bevoegdheden: Zowel de EU als de lidstaten kunnen wetgevend optreden. Indien de EU wetgeving in deze sectoren uitvaardigt hebben de EU-regels wel voorrang op de nationale wetten die eventueel al bestonden. De meeste EU-bevoegdheden zijn van dit type.
Ondersteunende, coördinerende en aanvullende bevoegdheden: zoals de naam het zegt mag de EU het beleid van de lidstaten in deze sectoren ondersteunen, aanvullen of coördineren. De lidstaten behouden echter altijd de volledige wetgevende vrijheid. De EU mag op deze gebieden geen harmonisatie tussen de verschillende nationale stelsels nastreven. Meestal nemen dit type bevoegdheden de vorm aan van een financiële bijdrage vanwege de EU.

Intergouvernementalisme en supranationalisme

Binnen de EU bestaat een spanningsveld tussen intergouvernementele en supranationale tendensen. Intergouvernementalisme is een methode van besluitvorming in internationale organisaties waarbij de macht bij de lidstaten ligt en beslissingen met unanimiteit genomen moeten worden. Afgevaardigden van de regeringen of van gekozen vertegenwoordigingen hebben uitsluitend adviserende of uitvoerende functies. De meeste internationale organisaties hebben tegenwoordig een intergouvernementele grondslag.

Supranationalisme (zie ook federalisme) is een andere methode van besluitvorming. Hier ligt de macht bij onafhankelijke afgevaardigden van de regeringen of van gekozen vertegenwoordigingen. Lidstaten hebben nog steeds macht, maar moeten deze delen met andere instanties. Bovendien worden beslissingen nu bij meerderheid van stemmen genomen. Het kan dan ook gebeuren dat een lidstaat, gedwongen door andere lidstaten, een beslissing tegen zijn wil moet uitvoeren.

Beide vormen van besluitvorming hebben aanhangers binnen de EU. Voorstanders van supranationalisme redeneren dat dit het proces van integratie kan versnellen. Wanneer beslissingen de unanieme goedkeuring van alle betrokken regeringen vereisen, kan het jaren duren voor een besluit valt, als het er al ooit van komt. Voorstanders van intergouvernementalisme argumenteren dat supranationalisme de soevereiniteit en het democratisch gehalte van afzonderlijke staten in gevaar brengt en menen dat de legitimiteit van gemeenschappelijke besluiten alleen afgeleid kan worden van de legitimiteit van de nationale regeringen. Frankrijk is traditioneel een voorstander van een intergouvernementele EU geweest. Dit geldt ook voor eurosceptische landen als Groot-Brittannië en Denemarken. Landen als België, Duitsland en Italië neigen meer naar de supranationale benadering. In de praktijk balanceert de EU tussen beide extremen. Deze balans is echter een moeizaam compromis, dat vaak tot ingewikkelde besluitvormingsprocedures leidt.

Sinds maart 2002 staat herziening van deze balans weer op de politieke agenda. De Europese Conventie kreeg de opdracht om voorstellen te doen om de instellingen en besluitvormingsmechanismen aan te passen aan de steeds groter wordende EU. Uiteindelijk baarde de Conventie een ontwerp van het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa. In 2004 bereikten de staats- en regeringsleiders in de Europese Raad een compromis over dit Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa. Het akkoord beslecht allerminst de strijd tussen de "supranationalisten" en de "intergouvernementalisten". De tekst bevat immers, zoals het een compromis betaamt, elementen van beide strekkingen. Nu het grondwettelijke verdrag door zowel Frankrijk als Nederland is verworpen staat de discussie over de toekomstige balans tussen intergouvernementalisme en supranationalisme weer open.

Procedures in de eerste pijler

In de eerste pijler worden verschillende wetgevingsprocedures gebruikt om tot Europese wetgeving te komen. De wetgevingsprocedures in deze pijlers hebben als overeenkomst dat in deze procedures alleen de Europese Commissie een wetsvoorstel kan doen.

Verreweg het meest gebruikt is de medebeslissingsprocedure (artikel 251 van het EG-verdrag, onder de Europese Grondwet "gewone wetgevingsprocedure" genoemd), waar het Europees Parlement en de Raad van Ministers beide in twee lezingen over het wetsvoorstel van de Europese Commissie stemmen. In de eerste lezing kan het Europees Parlement het wetsvoorstel goedkeuren of amenderen (dus niet verwerpen), waarop de Raad van Ministers in haar eerste lezing het wetsvoorstel met de eventuele amendementen van het parlement ofwel kan aannemen, ofwel over het wetsvoorstel een "gemeenschappelijk standpunt" kan innemen. Als het laatste het geval is wordt het voorstel inclusief het gemeenschappelijk standpunt voor een tweede lezing naar het Europees Parlement gezonden dat het geheel met een gewone meerderheid kan aannemen of met een absolute meerderheid kan verwerpen dan wel amenderen. In geval van amendering door het parlement stemt de Raad van Ministers in een tweede lezing over de amendementen (over het wetsvoorstel zelf kan niet meer gestemd worden). De stemming moet eenparig (unaniem) zijn bij een negatief advies over de amendementen door de Europese Commissie, bij een positief advies volstaat een gekwalificeerde meerderheid. Als de Raad van Ministers de amendementen verwerpt volgt een laatste bemiddelingspoging.

Naast de medebeslissingsprocedure kent de eerste pijler ook de samenwerkingsprocedure (artikel 252 van het EG-verdrag), de instemmingsprocedure en de raadplegingsprocedure. De samenwerkingsprocedure kent net als de medebeslissingsprocedure twee lezingen in zowel het Europees Parlement als de Raad van Ministers. Het parlement geeft in de eerste lezing een advies over het voorstel en kan in een tweede lezing een voorstel goedkeuren of met absolute meerderheid amenderen of verwerpen. Bij verwerping door het parlement kan de Raad een voorstel alleen nog aannemen bij eenparigheid (unanimiteit) van stemmen. De instemmingsprocedure is grotendeels gelijk aan de samenwerkingsprocedure met als uitzondering dat het parlement niet de macht heeft een wetsvoorstel te amenderen. De raadplegingsprocedure voorziet slechts in een raadpleging door de Raad van Ministers van het Europees Parlement, waarbij de Raad de bevoegdheid heeft het advies van het parlement naast zich neer te leggen.

De Europese Grondwet voorzag in een afschaffing van de samenwerkingsprocedure en het onderbrengen van de instemmingsprocedure (in de Grondwet "goedkeuringsprocedure" genoemd) en de raadplegingsprocedure onder "bijzondere wetgevingsprocedures".

Procedures in de tweede pijler

Besluitvorming in de tweede pijler voltrekt zich grotendeels intergouvernementeel. De individuele lidstaten en de Europese Commissie kunnen beide voorstellen doen voor strategieën en richtlijnen die ter stemming voorgelegd worden aan de Europese Raad. Binnen deze strategieën en richtlijnen kunnen vervolgens door de Commissie dan wel de individuele lidstaten voorstellen gedaan worden voor een gemeenschappelijk optreden of een gemeenschappelijk standpunt. Deze voorstellen worden in de Raad van Ministers in stemming gebracht. Het Verdrag van Amsterdam maakt het mogelijk om voor besluiten van uitvoerende aard gebruik te maken van stemming met gekwalificeerde meerderheid in plaats van eenparigheid. Het Europees Parlement heeft een kleine rol in de tweede pijler. De voorzitter van de Raad is enkel gehouden het Parlement te raadplegen over de voornaamste aspecten van het Gemeenschappelijk Buitenland- en Veiligheidsbeleid en hij moet erop toezien dat de opvattingen van het Parlement naar behoren in aanmerking worden genomen.

Procedures in de derde pijler

Ook in de derde pijler voltrekt de besluitvorming zich grotendeels intergouvernementeel. Net als in de tweede pijler hebben zowel de Europese Commissie als de EU-lidstaten het initiatiefrecht voor een beslissingsvoorstel. De besluitvorming over dit voorstel in de Raad van ministers vindt plaats op basis van unanimiteit. Voor besluiten van uitvoerende aard echter ook in deze pijler slechts een gekwalificeerde meerderheid nodig. Het Europees Parlement heeft in de derde pijler iets meer invloed dan in de tweede. Zo moet de Raad het parlement om advies vragen alvorens het een besluit mag nemen.

Rechtsinstrumenten

Momenteel kent de Europese Unie ongeveer 16 rechtsinstrumenten, waarvan de belangrijkste de Europese verordening en de Europese richtlijn zijn. Een verordening heeft directe rechtskracht, terwijl een richtlijn eerst in nationale wetgeving moet worden doorgevoerd. De Europese Grondwet voorzag in een sterke vereenvoudiging van de rechtsinstrumenten en in het hernoemen van de Europese verordening en de Europese richtlijn in respectievelijk Europese wet en Europese kaderwet.

Financiering van de Unie

De inkomsten van de Europese Unie komen deels uit importheffingen aan de buitengrenzen van Europa, deels uit de opgelegde boetes van de Europese Commissie en deels uit de bijdragen van de aangesloten landen.

Uitgaven van de Unie

Er zijn twee belangrijke uitgavenposten van de EU, bestaande uit landbouw en structuurfondsen.


Bevoegdheden en belangrijkste beleidsterreinen

De Europese Unie heeft bevoegdheden om op zowel economisch als politiek gebied beslissingen te nemen. De bevoegdheden zijn vanwege de verschillende manieren van samenwerking – intergouvernementeel en supranationaal – in drie verschillende pijlers ondergebracht.

Bevoegdheden in de eerste pijler

De Europese Unie heeft verreweg de meeste en meest verregaande bevoegdheden op het gebied van de gemeenschappelijke interne markt. De veelal supranationale bevoegdheden op dit gebied vloeien voort uit het Verdrag van Rome en vormen de eerste pijler (Europese Gemeenschappen) van de Europese Unie:

Wetgeving op het gebied van de vrije handel van goederen en diensten tussen de lidstaten. Er bestaan gemeenschappelijke douanetarieven voor de handel met niet-EU-landen (tolunie).
De bevoegdheid verdragen aan te gaan met andere landen of andere internationale rechtspersonen. Zulke verdragen bestaan onder meer met de EFTA, via de Europese Economische Ruimte.
Wetgeving op het gebied van de Akkoorden van Schengen. Het Verenigd Koninkrijk en Ierland hebben op dit gebied een opt-out in het EG-verdrag.
Wetgeving op het gebied van de vrijheid om als onderdaan van een EU-lidstaat overal binnen de Unie te mogen wonen en werken. Voor dit beleidsterrein is het burgerschap van de Europese Unie van groot belang.
Wetgeving op het gebied van het recht van ingezetenen van de lidstaten om overal binnen de EU aan lokale verkiezingen en de verkiezingen van het Europees parlement te mogen deelnemen. Ook dit vloeit voort uit het burgerschap van de Europese Unie.
Wetgeving op het gebied van het vrije verkeer van kapitaal tussen lidstaten.
Wetgeving op het gebied van de harmonisatie van nationale regels en bepalingen, bedrijfsrecht en merkregistraties.
Beslissingen op het gebied van de gemeenschappelijke munt, de euro. De Europese Centrale Bank is als onafhankelijk instituut hiervoor in het leven geroepen. Alle lidstaten, met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk en Denemarken, zijn op basis van het EG-verdrag verplicht de euro in te voeren.
Wetgeving op het gebied van het gemeenschappelijk landbouw- en visserijbeleid.
Wetgeving op het gebied van een gemeenschappelijk asiel- en immigratiebeleid. Wetgeving op dit gebied was oorspronkelijk een bevoegdheid die voortvloeide uit de intergouvernementele derde pijler, maar de bevoegdheden op dit gebied zijn als gevolg van het Verdrag van Amsterdam overgeheveld naar de eerste pijler.
Wetgeving op het gebied van de harmonisatie van indirecte belastingen, waaronder de omzetbelasting.
De bevoegdheid fondsen op te zetten voor onder meer de ontwikkeling van achtergebleven regio's of kandidaat-lidstaten en wetenschappelijk onderzoek.

Bevoegdheden in de tweede pijler

De tweede pijler van de EU geeft de Unie bevoegdheden beslissingen te nemen op het gebied van buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid. Beslissingen worden hierbij grotendeels intergouvernementeel genomen:

Beslissingen over een gemeenschappelijke buitenlandse politiek.
Beslissingen over een gemeenschappelijk veiligheidsbeleid. In het kader hiervan is onder meer beslist een 60.000 man sterke "Snelle Interventiemacht" op te richten die als vredesmacht kan opereren, een militaire staf te creëren (zie ook West-Europese Unie) en een satellietcentrum voor het vergaren van inlichtingen op te zetten.

Bevoegdheden in de derde pijler

De derde pijler van de EU geeft de Unie bevoegdheden beslissingen te nemen op het gebied van samenwerking op politie- en justitiegebied. Beslissingen worden ook in deze pijler grotendeels intergouvernementeel genomen:

Beslissingen op het gebied van samenwerking in misdaadbestrijding, onder andere door informatie uit te wisselen (via Europol, Eurojust en het Schengen Informatie Systeem), egalisering van definities van criminele vergrijpen en versnelde uitleveringsprocedures.
Beslissingen op het gebied van terrorismebestrijding. In het kader van deze bevoegdheid is Gijs de Vries benoemd als EU-coördinator terrorismebestrijding.


Demografie

Officiële talen

De officiële talen van de instituten van de Europese Unie zijn:

Bulgaars
Deens
Duits
Engels
Ests
Fins
Frans
Grieks
Hongaars
Iers
Italiaans
Lets
Litouws
Maltees
Nederlands
Pools
Portugees
Roemeens
Sloveens
Slowaaks
Spaans
Tsjechisch
Zweeds


Met de toetreding van Bulgarije en Roemenië per 1 januari 2007 kwamen Bulgaars en Roemeens er bij. Ook kwam er een derde alfabet, het cyrillisch (in gebruik in Bulgarije), naast de al gebruikte Latijnse en Griekse letters, bij in gebruik.

Alle besluiten van de instellingen worden vertaald in alle officiële talen. Europese burgers hebben daarnaast het recht zich te wenden tot de Europese instellingen in een van de officiële talen, en hebben het recht in dezelfde taal antwoord te krijgen. Dat betekent vaak dat de autoriteiten voor een tolk moeten zorgen. In de Europese Raad en het Europees Parlement mag in elke officiële taal gesproken worden. Het gesprokene wordt, indien gevraagd, onmiddellijk vertaald in de andere officiële talen van de Unie. Uitspraken van het Europees Hof van Justitie worden in alle officiële talen vertaald. Het Maltees neemt een bijzondere positie in. Besluiten van de Raad en het Europees Parlement worden wel vertaald, maar besluiten van het Europees Hof van Justitie niet. Dit is grotendeels te wijten aan het gebrek aan Maltese tolken. De Raad van Ministers neemt besluit over de welke talen de officiële talen zijn door middel van een Europese verordening.

Andere talen in de Europese Unie

De Spaanse regering zal spoedig een voorstel indien om het Catalaans als semi-officiële taal te gebruiken voor de toekomstige Europese grondwet.

Het Poolse parlementslid Małgorzata Handzlik pleit voor de invoering van de internationale taal Esperanto als tweede taal in Europa. Op 1 april 2004 werd hierover gestemd. Van de 626 leden waren er 346 om allerlei redenen niet aanwezig. Slechts 280 brachten hun stem uit. Daarvan was 43% vóór.

Andere talen die in de Europese Unie worden gesproken, maar (nog) niet officieel zijn erkend door de EU, zijn o.a.:

Asturisch
Baskisch
Bretons
Cornish
Corsicaans
Faeröers
Fries
Galicisch
Jiddisch
Judeo-Spaans
Kasjoebisch
Luxemburgs
Nedersaksisch
Occitaans
Oost-Fries
Romani
Russisch
Schots-Gaelisch
Schots
Sorbisch
Welsh


Judeo-Spaans staat ook als Ladino de taal van de sefardische joden bekend.

Religie

De Europese Unie is een seculier orgaan, met geen formele relaties met wat voor religie dan ook en geen vermelding van religie in huidige of voorgestelde verdragen[2]. Tijdens discussies omtrent de ontwerptekst van de Europese Grondwet en later het Hervormingsverdrag waren er voorstellen om naar het christendom en/of God te verwijzen in de inleiding van de tekst. Dit idee kreeg echter veel oppositie, en zodoende werd het niet aangenomen[3].

Deze verwijzingen naar het christendom komen voort uit het gegeven dat het christendom de dominante religie is in de lidstaten van de Europese Unie. Het christendom in de Europese Unie kan ruwweg verdeeld worden in het rooms-katholicisme, een brede hoeveelheid protestantse kerken (vooral in Noord-Europa) en de oosters-orthodoxe Kerk (vooral in Zuidoost-Europa). Andere religies, vooral de islam en het jodendom komen ook voor. Er leven in de Europese Unie ruwweg meer dan een miljoen joden[4] en in 2006 zo'n zestien miljoen moslims[5].

Bevindingen van Eurostat, het statistische bureau van de Europese Unie, die religie en geloof van de EU-bevolking onderzocht als onderdeel van de Eurobarometer, toonde aan dat de meerderheid van de EU-bevolking wel een soort van geloof heeft, maar dat maar eenentwintig procent dit als belangrijk ervaart. Er is een groeiend aantal atheïsten en agnostici onder de Europese bevolking, met daarnaast in vele landen een dalend kerkbezoek en kerklidmaatschap.[6]. De Eurobarometer van 2005 laat zien dat van de bevolking van de vijfentwintig lidstaten, 52% in een god gelooft, 27% in een af andere bovennatuurlijke entiteit of levenskracht gelooft en dat 18% geen enkel vorm van geloof heeft. De landen waar het laagste percentage mensen aangaf een religie aan te hangen, was Tsjechië (19%) en Estland (16%).[1]. In deze landen geven mensen die een soort van geloof aanhangen tevens aan dat ze religieuze organisaties wantrouwen.[7] De landen met het hoogste aantal religieuzen waren Malta (95%), Cyprus (90%) en Roemenië (90%). Door de Europese Unie heen bleek dat het percentage gelovigen hoger lag onder vrouwen, mensen met een religieuze opvoeding, mensen met een lager onderwijsniveau, mensen met een rechtse politieke voorkeur en mensen die zich meer bezig houden met filosofische en ethische vragen. Ook was het percentage gelovigen onder de ondervraagden hoger naarmate men ouder was.



Percentage Europeanen per lidstaat dat in een god gelooft (kaart is inclusief enkele niet-EU-landen)

dinsdag 22 januari 2008

Verenigde Staten



De Verenigde Staten, officieel de Verenigde Staten van Amerika, afgekort VS (Engels: United States of America, afgekort USA of US), zijn een federatie van 50 Staten en het district van Columbia, grotendeels in Noord-Amerika gelegen. Twee van de vijftig staten, Alaska en Hawaï, liggen apart en grenzen niet aan de andere staten. Tot het land behoren ook diverse eilandgebieden in de Caribische Zee en de Grote Oceaan. De Verenigde Staten is het op twee na grootste land ter wereld in bevolking, na China en India; en tevens het op drie na grootste land in oppervlakte, na Rusland, Canada en China. Er is nog discussie over wie groter is, de VS of China[1].

De VS wordt aan de noordkant begrensd door Canada en aan de zuidkant door Mexico en het Caribisch gebied, en wordt geflankeerd door de Grote Oceaan in het westen, de Atlantische Oceaan in het oosten en de Golf van Mexico in het zuiden. De grens met Rusland loopt tussen het Russische Diomedeseilanden, Groot-Diomede en Klein-Diomede, dat in Alaska ligt (de twee eilanden liggen maar enkele kilometers van elkaar verwijderd). Alaska heeft zijn noordgrens aan de Noordelijke IJszee. Washington is de hoofdstad en het politieke centrum, New York is de grootste stad en het economisch centrum.

Tot de afgelegen gebieden van de Verenigde Staten behoren:

In het Caribische Bassin: Puerto Rico (een gemenebest geassocieerd met de Verenigde Staten) en de Amerikaanse Maagdeneilanden (die in 1917 van Denemarken werden gekocht);
In de Grote Oceaan: Guam (afgestaan door Spanje na de Spaans-Amerikaanse Oorlog), de Noordelijke Marianen (een gemenebest geassocieerd met de Verenigde Staten), Amerikaans-Samoa, Wake Island en verscheidene andere eilanden.
De Verenigde Staten heeft vergaande samenwerkingsovereenkomsten met de onafhankelijke landen Marshalleilanden, Palau en Micronesia. Deze overeenkomsten, die bekend staan als de "Compacts of Free Association", regelen de financiële hulp en de defensie van de landen door de Verenigde Staten, alsook algemeen militair gebruik van gebieden erin. Bovendien is de VS met buurlanden Mexico en Canada verbonden in NAFTA.


Politieke geografie



De volgende staten maken deel uit van de Verenigde Staten: Alabama - Alaska - Arizona - Arkansas - Californië - Colorado - Connecticut - Delaware - Florida - Georgia - Hawaï - Idaho - Illinois - Indiana - Iowa - Kansas - Kentucky - Louisiana - Maine - Maryland - Massachusetts - Michigan - Minnesota - Mississippi - Missouri - Montana - Nebraska - Nevada - New Hampshire - New Jersey - New Mexico - New York - North Carolina - North Dakota - Ohio - Oklahoma - Oregon - Pennsylvania - Rhode Island - South Carolina - South Dakota - Tennessee - Texas - Utah - Vermont - Virginia - Washington - West Virginia - Wisconsin - Wyoming. Het District van Columbia is geen staat maar een federaal district.

Bij de onafhankelijkheidsverklaring in 1776 waren er 13 staten.

Alaska is de grootste staat (1.700.578 km²), en Rhode Island de kleinste (4003 km²). Californië heeft de grootste bevolking (33.871.648 in 2000), terwijl Wyoming de minste inwoners heeft (493.782 in 2000). In de late 20e eeuw ervaarden Nevada, Arizona, Florida, Colorado, Utah, Georgia en Texas het snelste tempo van bevolkingstoename. West Virginia, North Dakota en het District van Columbia hadden te maken met bevolkingsdalingen tijdens dezelfde periode.

De staten van de Verenigde Staten hebben ook bijnamen, die men meestal op de nummerplaten van auto's kan vinden.


Steden

De zes grootste steden van de Verenigde Staten zijn:

New York
Los Angeles
Chicago
Houston
Philadelphia
Phoenix
Een selectie van andere grote steden: Boston, Pittsburgh, Baltimore, Richmond, Virginia Beach, Charlotte, Atlanta, Jacksonville, Tampa, Miami, Cleveland, Columbus, Cincinnati, Detroit, Indianapolis, Milwaukee, Minneapolis, Saint Louis, Nashville, Memphis, New Orleans, Oklahoma City, Dallas, Austin, San Antonio, El Paso, Albuquerque, Denver, Salt Lake City, Washington, Tucson, San Diego, Long Beach, Las Vegas, Seattle, Portland, Sacramento, San Francisco, San Jose, Fresno en Honolulu.


Fysische geografie



Het landschap van de Verenigde Staten varieert sterk. Het kan in zeven brede geografische gebieden worden verdeeld. Van het oosten naar het westen:

kustvlakte langs de Atlantische kust
Appalachiaanse Hooglanden
binnenlandse vlaktes
binnenlandse hooglanden
rotsachtige bergsysteem
intermontaan gebied
pacifische bergsysteem
Het terrein van het noorden van de Verenigde Staten werd gevormd door een grote continentale ijskap die in Noord-Amerika tijdens de recente Cenozoïsche periode zijn ontstaan. De zuidelijke rand van de ijskap loopt ruwweg in een lijn die in het oosten door Long Island loopt en in het westen langs de rivieren Ohio en Missouri tot de Rocky Mountains. Het land ten noorden van deze lijn was bedekt met ijs. Alaska en de bergen in het noordwesten van Noord-Amerika hadden vroeger uitgebreide berggletsjers en werden zwaar geërodeerd. Great Salt Lake en andere meren in dit gebied zijn restanten van de ijstijd.

In het zuidwesten van de Verenigde Staten liggen woestijnen. Dit zijn de heetste en droogste plekken van het land. Langs de pacifische kust heeft het klimaat een mediterraan type (bijvoorbeeld in Zuid-Californië). Dit klimaat gaat geleidelijk over in het maritieme klimaat van de westkust. Het noordwesten is een van de natste delen van de Verenigde Staten en is dicht bebost. Rotsachtige bergen, bijvoorbeeld de Cascades en Sierra Nevada hebben typische hooglandklimaten en zijn ook dicht bebost. Naast de Grand Canyon in Arizona en Great Salt Lake in Utah, zijn er andere natuurwonderen in het land, zoals de Niagarawatervallen op de grens van Canada en de VS; de klippen van het Nationale Park van Bryce Canyon, in Utah; en de geisers van Nationaal Park Yellowstone, hoofdzakelijk in Wyoming (voor anderen, zie lijst van parken en reservaten en Werelderfgoed).


Klimaat

De Verenigde Staten hebben een gevarieerd klimaat, variërend van tropisch regenwoud van Hawaï en tropische savanne van Zuid-Florida (Everglades) tot subarctisch en toendraklimaat in Alaska. Ten oosten van de honderdste meridiaan (de algemene scheidingslijn tussen de droge en vochtige klimaten) is het klimaat vochtig en subtropisch. Het noordoosten van de Verenigde Staten heeft een vochtig, continentaal klimaat. Uitgestrekte bossen worden gevonden in beide gebieden. Ten westen van de honderdste meridiaan is er sprake van een steppeklimaat.


Overheid



De Verenigde Staten van Amerika zijn een op de constitutie gebaseerde federale republiek met een sterke democratische traditie. Elke vier jaar worden er presidentsverkiezingen gehouden. De president van de Verenigde Staten wordt niet direct gekozen, maar door getrapte verkiezingen. Men volgt hierbij het volgende proces:

allereerst worden voorverkiezingen gehouden, waarbij de presidentskandidaten van elke partij gekozen moeten worden (er zijn slechts twee partijen van betekenis: de Republikeinen en de Democraten).
Bij de eigenlijke verkiezingen worden de stemmen geteld per staat. Elke staat heeft een op het inwonertal gebaseerd aantal kiesmannen in het kiescollege. Wie in een staat de meeste stemmen krijgt, 'krijgt' in principe ook alle kiesmannen van die staat (het principe van het districtenstelsel).
Wie de meeste kiesmannen heeft, wint de verkiezingen en wordt president. Kiesmannen kunnen echter het stemadvies van de burgers naast zich neerleggen. In 1988 stemde bijvoorbeeld een Democratische kiesman niet op Michael Dukakis, de officiële kandidaat, maar op Lloyd Bentsen, de kandidaat voor vicepresident. In 1876, 1888 en 2000 kreeg de kandidaat met de minste stemmen toch het grootste aantal kiesmannen. Een gekozen president kan maximaal twee periodes dienen (acht jaar).

De presidentskandidaten kiezen al voor de verkiezingen hun running mate, de beoogde vicepresident, uit.

De president van de Verenigde Staten sinds 20 januari 2001 is George W. Bush. Hij werd op 20 januari 2005 geïnaugureerd voor zijn tweede ambtstermijn. Op 20 januari 2009 loopt die af en kan hij niet herkozen worden volgens de wet.

Het Congres (U.S. Congress) is de volksvertegenwoordiging en bestaat uit de Senaat en het Huis van Afgevaardigden.

Politieke partijen

De federale en staatsoverheden worden overheerst door twee belangrijke politieke partijen, de Republikeinen en de Democraten. De Republikeinse Partij is conservatiever en de Democratische Partij is progressiever. Verscheidene andere, kleinere partijen bestaan, maar zij hebben zeer weinig inspraak in nationale bolwerken.

De politieke partijen in de Verenigde Staten hebben geen formele 'leiders' zoals veel andere landen, hoewel er complexe hiërarchieën binnen de politieke partijen zijn die diverse uitvoerende commissies vormen. De ideologie van de partij blijft zeer individueel gedreven; zo zijn er binnen een partij meestal zowel gematigden als radicalen.

De bedrijfsbelangen verlenen het grootste deel van de financiële steun aan beide belangrijke partijen. De Republikeinen ontvangen over het algemeen meer financiering en steunen van commerciële groepen, godsdienstige christenen en Amerikanen op het platteland, terwijl de Democratische partij meer steun van arbeidsvakbonden en etnische minderheidsgroepen ontvangt. Omdat de federale verkiezingen in de Verenigde Staten tot de duurste van de wereld behoren, is de toegang tot fondsen essentieel in het politieke systeem. Aldus spelen bedrijven, vakbonden en andere georganiseerde groepen die fondsen en politieke steun aan partijen verlenen een zeer grote rol in het bepalen van politieke agenda's en overheidsbesluitvorming.

Het politieke systeem van Verenigde Staten heeft historisch catch-all-partijen eerder dan coalitieoverheden gesteund.

Buitenlandse relaties

Als gevolg van de grote militaire, economische en culturele invloed van de Verenigde Staten op de wereld buiten de VS besteedt de politiek in de VS veel aandacht aan dit onderwerp. Veel burgers en bedrijven zijn bezorgd over het beeld van de Verenigde Staten in de rest van de wereld, vaak ook omdat het de belangen van de VS kan schaden.

Het buitenlandse beleid van de VS is in de geschiedenis meerdere keren veranderd tussen de extremen van isolationisme en imperialisme en alles ertussenin.

Als resultaat van de reusachtige politiek als culturele invloed zijn de reacties naar de VS vaak heftig en soms irrationeel. Het varieert van bewondering van alle dingen die 'Amerikaans' zijn tot anti-Amerikanisme. Bewondering van de VS komt vaak voort uit het feit dat veel mensen het als het land van de vrijheid zien. Zij bewonderen het feit dat de Verenigde Staten één van de eerste moderne democratieën was en hebben respect voor de American Dream. Voor veel Europeanen komt daar nog dankbaarheid voor de bevrijding van het Nazi-Duitsland en Italië onder Mussolini tijdens de Tweede Wereldoorlog bij. Tegenstanders van het buitenlands beleid van de VS daarentegen vinden dat de VS gedurende hun geschiedenis weinig respect hebben getoond voor de vrijheid en soevereiniteit van veel andere volkeren. Zij wijzen onder andere op de Vietnamoorlog of de Amerikaanse bemoeienissen in Latijns-Amerika. Ook de invasie van Afghanistan en de Irakoorlog worden door tegenstanders als onrechtvaardig geacht. Een extreem voorbeeld van anti-Amerikanisme zijn de woorden die Ayatollah Khomeini over de VS sprak: Grote Satan.


Bevolking

In 2006 overschreed het land de kaap van 300 miljoen inwoners. In 1776 telden de oorspronkelijke staten amper drie miljoen inwoners, in 1915 al 100 miljoen en in 1968 200 miljoen miljoen inwoners. [2].

Meer dan 79% van de bevolking woont in de stad (en meer dan de helft daarvan in voorsteden). Ongeveer 70% van de inwoners is van Europese oorsprong (Census Bureau, 2004), maar dit percentage heeft een dalende trend door uitbreiding van andere groepen door immigratie en geboorten. Volgens de volkstelling van 2000 bestond de grootste groep minderheden uit Latino’s, die 35.305.818 mensen, 12,5% van de bevolking, vertegenwoordigden. Dit cijfer omvat mensen van Mexicaanse, Puerto Ricaanse en Cubaanse oorsprong. De Afrikaans-Amerikaanse bevolking bedroeg 34.658.190, of 12,3% van de bevolking, hoewel een extra 0,6% van de bevolking van gedeeltelijk Afrikaans-Amerikaanse oorsprong was. De Aziatische bevolking bedroeg 10.242.998 in 2000, of 3,6%, en bestond hoofdzakelijk uit mensen van Chinese, Filipijnse, Indiase, Vietnamese, Koreaanse of Japanse oorsprong. De inheemse Amerikaanse bevolking van de Verenigde Staten, zoals Eskimo's in Alaska en op de Aleoeten, had een bevolking van 2.475.956, ofwel 0,9%. Ruwweg een derde van de inheemse Amerikanen leefde in reservaten, vertrouwensland, of ander land onder inheemse Amerikaanse jurisdictie. Er waren 398.835 Hawaïanen en andere pacifische eilandbewoners in 2000. Dat is 0,1% van de bevolking.



New York is de grootste stad van de Verenigde Staten




Skyline van Los Angeles

Immigratie

Naast de oorspronkelijke groep Britse kolonisten in de talrijke kolonies van de Atlantische kust, werden andere nationale groepen geïntroduceerd door immigratie. De grote aantallen Afrikanen werden vervoerd onder hopeloze omstandigheden ten behoeve van slavenarbeid, met name op de aanplantingen van het Zuiden. Toen de Verenigde Staten regelingen trof met het Westen (waaronder sommige vroegere groepen Franse en Spaanse kolonisten), stroomde de immigranten uit Europa het land binnen. Een belangrijke groep waren de Schotten en Ieren. Vlak voor het midden van de 19e eeuw waren de Ierse en Duitse immigranten overheersend.

Na de burgeroorlog kwamen de immigranten hoofdzakelijk uit de naties uit Zuid- en Oost-Europa: Italië, Griekenland, Rusland, het deel van Polen dat toen tot Rusland behoorde, en uit Oostenrijk-Hongarije en de Balkan. Tijdens deze periode kwamen er ook grote aantallen immigranten uit China. Tijdens de piekjaren van immigratie tussen 1890 en 1924 kwamen meer dan 15 miljoen immigranten in de Verenigde Staten aan. Na de immigratiewet van 1924 werd de immigratie zwaar beperkt tot midden de jaren '60. Sinds de jaren '80 zijn er grote aantallen nieuwe immigranten bijgekomen. De cijfers wijzen erop dat het aandeel niet-inheemse mensen 11,1% is (2000), het hoogste percentage sinds de telling van 1930; meer dan 40% meer dan de 31 miljoen buitenlanders in 1990. Meer dan de helft van alle immigranten in de Verenigde Staten komt uit Latijns-Amerika en meer dan een kwart komt uit Azië. De VS heeft te kampen met vele illegale immigranten die vanuit Mexico de grens overkomen. In 2006 werd aangenomen dat het aantal illegalen circa 12.000.000 zou zijn. Redenen voor illegale immigratie zijn te vinden in het grote welvaartsverschil tussen Noord-Amerika met Midden- en Zuid-Amerika, illegalen kunnen vrij simpel werk vinden dat hen zwart en onderbetaald wordt aangeboden.

Sociale klassen

In termen van relatieve rijkdom, genieten de meeste ingezetenen van de VS een norm van persoonlijke economische rijkdom die veel groter is dan dat in het grootste deel van de wereld. Nochtans heerst er ook een aanzienlijke armoede in de Verenigde Staten: 12,1% van de bevolking leeft onder het officiële nationale armoedeniveau.

De sociale structuur van de Verenigde Staten is enigszins gelaagd, met een significante klasse van zeer rijke individuen, die vaak onevenredige culturele en politieke invloed hebben. Nochtans is de sociale mobiliteit een bekend concept in Amerika, beschouwd als een deel van de American dream, in zoverre dat zelfs iemand geboren in een achtergestelde familie kan opklimmen tot iemand van de hogere klasse.

De coëfficiënt van Gini (die inkomensongelijkheden aangeeft) bedraagt 40,8% en is de op twee na hoogste van alle ontwikkelde naties (na Zuid-Afrika en Mexico).


Godsdienst

Er is godsdienstvrijheid in de Verenigde Staten. De meerderheid van de Amerikanen is christen. Binnen het christendom is de Protestantse Kerk het meest vertegenwoordigd. Ongeveer 55% van alle Amerikanen is protestants. Dat komt neer op zo'n 165 miljoen protestanten (census 2005). Echter binnen de Verenigde Staten zijn er vele verschillende stromingen binnen de protestantse gemeenschap die geen hechte eenheid vormen zoals dat bij de katholieken het geval is. 65 miljoen inwoners zijn Rooms-Katholiek (2005). De Oosters-Orthodoxe Kerk wordt ook vertegenwoordigd echter hun aandeel is miniem. Bovendien hangen ruwweg 1,5% (2005) van Amerikanen het Jodendom aan, en 0,6% (2005) is moslim (census 2005). Het boeddhisme wordt door 0,5% (2005) als geloof aangehangen.


Onderwijs

Het onderwijs in de Verenigde Staten wordt voornamelijk beheerd door de afzonderlijke staten. Elk van de 50 staten heeft een kosteloos openbaar schoolsysteem (public school system). Er zijn ook meer dan 3500 instellingen van hoger onderwijs, gesteund door de individuele staten. Het openbare schoolsysteem is gebaseerd op 13 jaar onderwijs voor iedere leerling, beginnend met Kindergarten voor vijfjarigen, en eindigend met de twaalfde klas, waarna leerlingen hun High school diploma behalen. Daarom wordt het systeem ook wel "K through 12", of kortweg "K12", genoemd. Meestal doorlopen kinderen achtereenvolgens drie verschillende scholen: Elementary School, Middle School (in sommige staten Junior High School genoemd) en High School. Als men hierna nog een opleiding wil volgen komt men vaak uit in een College. Hier kan men een Bachelor Degree (vierjarige opleiding), of voor sommige studierichtingen een lagere associate degree (twee jaar). Ook universiteiten bieden een programma aan om een Bachelor Degree te behalen. Hierna kan men eventueel nog een studie op een universiteit volgen om een Masters Degree of het diploma van Doctor of Philosophy te behalen.


Cultuur

Hoewel algemeen beschouwd als typisch en duidelijk verschillend van de Europese cultuur moet de Amerikaanse cultuur beschouwd worden als behorende tot het West-Europese culturencomplex. Het culturele erfgoed van de verschillende groepen kolonisten is gewoonlijk nog overduidelijk te herkennen in datgene wat wij nu als "typisch Amerikaans" herkennen, al is het wel gemuteerd. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de vele vormen van het christendom die in de Verenigde Staten worden beleden: de theologische grondslagen zijn vaak herkenbaar Engels, maar met de Anglicaanse Kerk hebben deze genootschappen weinig meer te maken. Ook de Afro-Amerikaanse cultuur, zelf trouwens al voor een groot deel Westers van karakter, heeft zwaar zijn stempel gedrukt op het Amerikaanse erfgoed. De culturele indrukken die de oorspronkelijke bewoners, de Indianen, hebben achtergelaten zijn te verwaarlozen.

Ditzelfde geldt voor de taal. Een grote meerderheid (82,1% bij de volkstelling van 2000) van de Amerikanen spreekt Engels, in een vorm die men algemeen herkent als Amerikaans Engels. De lagere sociale lagen van de zwarte bevolking spreken Afro-Amerikaans Engels, een sociolect dat sterk van het Amerikaans der blanken afwijkt. De grootste taalminderheid is de Spaanstalige (10,7%; uiteraard spreken haar leden Latijns-Amerikaans Spaans); andere talen scoren alle minder dan één procent: Chinees (0,771%; in alle varianten, die feitelijk talen op zich zijn), Frans (0,627%; inclusief een aantal creolen en dialecten) en Duits (0,527%; vaak in varianten als Pensylvaans, wat tegenwoordig meestal als aparte taal geldt) zijn nog de grootste. De grootste van de Inheemse Amerikaanse talen, het Navajo, vindt men behoorlijk ver onderaan de lijst van Amerikaanse talen geordend naar aantal sprekers: het wordt gesproken door 0,068% van de bevolking. De rest van de inheemse talen nemen nog eens 0,078% voor hun rekening (Navajo is dan ook met voorsprong de grootste Indianentaal). De meeste Indianentalen zijn inmiddels uitgestorven, bijna uitgestorven of sterk bedreigd.

De Amerikaanse cultuur heeft een grote invloed op de rest van de wereld, vooral de westerse wereld. Deze invloed wordt soms bekritiseerd als cultureel imperialisme. De muziek van de VS wordt gehoord over de hele wereld en het is de vader van muziekvormen zoals blues en jazz. Vele grote westelijke klassieke musici en forums zijn gevestigd in de stad New York, een hub voor internationale opera en instrumentale muziek evenals het wereldberoemde theater Broadway voor musicals. New York en San Francisco zijn wereldwijd leiders in grafisch ontwerp en New York en Los Angeles concurreren met belangrijke Europese steden in de mode-industrie. De films uit de VS (hoofdzakelijk opgenomen in Hollywood) en televisieprogramma's kunnen bijna overal worden gezien. Het Amerikaanse fast-foodprincipe is overal ter wereld neergestreken. Dit is in grimmig contrast met de vroege dagen van de republiek, toen het land door Europeanen als landbouwland werd gezien.

Verdere typische Amerikaanse cultuursymbolen zijn de appeltaart, de honkbalknuppel, de Amerikaanse vlag die bij sommige huizen 365 dagen per jaar wappert en de fastfoodketens als McDonald's, Burger King, Kentucky Fried Chicken, Taco Bell en Wendy's.




Coca Cola fungeert vaak als symbool voor de cultuur van de Verenigde Staten


Vervoer

Om het grote gebied te verbinden, beschikken de Verenigde Staten over een groot netwerk van infrastructuur, waarvan het Interstate Highway System een belangrijk aspect is. Amerikanen zijn sterk afhankelijk van de auto voor vervoer over korte en middellange afstand. Met enkele uitzonderingen (bij voorbeeld New York City, San Francisco) is het openbaar vervoer onvoldoende om een alternatief te bieden. Steden zoals Los Angeles zijn volledig op de auto georiënteerd.

Voor afstanden langer dan 500 km wordt meestal de voorkeur gegeven aan het vliegtuig als vervoermiddel.

Er is ook een transcontinentaal spoorwegsysteem dat voor het vervoeren van vracht wordt gebruikt, hoewel Amtrak een succesvolle snelle passagiersverbinding onderhoudt van Boston, via New York City naar Washington D.C. (North East Corridor). Deze treinverbinding kan concurreren met vlieg- en autoverbindingen omdat de trein direct van stadscentrum naar stadscentrum rijdt.


Geschiedenis

Het gebied, dat nu ingenomen wordt door het continentale deel van de Verenigde Staten, werd oorspronkelijk bewoond door talrijke inheemse Amerikaanse volken en werd gekoloniseerd vanaf de 16e eeuw door Spanje, Frankrijk, Nederland en Engeland. Als resultaat van de Franse en Indiaanse oorlog (1754 - 1763) nam Groot-Brittannië de Franse koloniën in Noord-Amerika over (het oostelijk deel van Canada en delen van het huidige Illinois en Ohio). Daarmee kwam het grootste deel van de oostkust onder Britse controle. De kolonisten hadden de bescherming van het moederland tegen de Fransen niet langer nodig, en begonnen zich te verzetten tegen de Britse belastingheffing. De dertien koloniën verklaarden hun onafhankelijkheid van Groot-Brittannië in 1776, waarop de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog begon. In 1783 erkende het Koninkrijk van Groot-Brittannië de onafhankelijkheid. Er werd een overheid gevormd die een nieuwe grondwet opstelde die na 1789 effectief werd. De natie begon spoedig zich westelijk uit te breiden. De groeiende spanningen over de kwestie van de zwarte slavernij verdeelden het land volgens geografische lijnen. Er volgde een burgeroorlog (1861-1865). De rest van de 19e eeuw werd gekenmerkt door verhoogde westelijke uitbreiding, industrialisatie, en de toevloed van miljoenen immigranten. In de 20e eeuw namen de Verenigde Staten deel aan beide Wereldoorlogen. Daarbij vielen vele slachtoffers. Na de Tweede Wereldoorlog, waar de Verenigde Staten in terecht kwamen na de Japanse aanval op Pearl Harbor in 1941, werden de Verenigde Staten een wereldmacht.


Economie

De Verenigde Staten zijn rijk aan delfstoffen. De Verenigde Staten bezitten ongeveer 20% van de kolen, 13% van de aardolie, en 24% van de aardgas reserves in de wereld. De olie wordt voornamelijk gewonnen aan de Golf van Mexico, en in de staten Alaska en Texas.

Vanwege de grote grondoppervlakte en het gunstige klimaat is landbouw altijd erg belangrijk geweest voor de Verenigde Staten. De Verenigde Staten zijn marktleider in de productie van kaas, graan, sojabonen en tabak. Andere belangrijke landbouwproducten zijn rundvee, varkens, koemelk, boter, katoen, haver, tarwe, gerst en suiker; het is de belangrijkste exporteur van de wereld van tarwe en graan en derde van de wereld in de rijstuitvoer. In 1995 was de visserij van de VS vijfde in de wereld in totale productie. Tegenwoordig werkt nog maar 3% van de beroepsbevolking in de landbouw. Dankzij moderniseringen is de productie echter nog steeds hoog. Ook vanuit de bosbouw worden veel producten geëxporteerd.

Hoewel het land in het verleden vrijwel zelfvoorzienend was, blijft de stijgende consumptie, vooral van energie, het van bepaalde invoer afhankelijk maken. Het is, niettemin, de grootste producent van de wereld van zowel elektro- als kernenergie. Het leidt alle naties in de productie van vloeibaar aardgas, aluminium, zwavel, fosfaten en zout. Het is ook een belangrijke producent van koper, goud, steenkool, ruwe olie, stikstof, ijzererts, zilver, uranium, lood, zink, mica, molybdeen en magnesium. Hoewel de output is gedaald, zijn de Verenigde Staten wereldleiders in de productie van ruwijzer en ferrolegeringen, staal, motorvoertuigen en synthetisch rubber.

De belangrijkste exportproducten van de VS zijn motorvoertuigen, vliegtuigen, voedsel, ijzer en staalproducten, elektronische apparatuur, industriële en energiegenererende machines, chemische producten en consumptiegoederen. Belangrijke invoerproducten zijn onder andere ertsen en metaalschroot, aardolie en aardolieproducten, machines, vervoersapparatuur (vooral auto's) en kantoorproducten. De belangrijkste handelspartners van de VS zijn Canada (de grootste tweezijdige handelsverhouding van de wereld), Mexico, Japan, het Verenigd Koninkrijk, Zuid-Korea en Duitsland. Het volume van de handel is gestaag gestegen. Het bruto binnenlands product is blijven toenemen en vandaag de dag bedraagt het $11750 miljard dollar (11,75 biljoen), met afstand het grootste van de wereld. De ontwikkeling van de economie is aangespoord door de groei van een complex communicatienetwerk. Dit bestaat niet alleen uit spoorwegen, wegen, binnenwateren en luchtvaart maar ook telefoon, radio, televisie, computer (waaronder internet) en de faxmachine. Deze infrastructuur heeft niet alleen de landbouw bevorderd en productiegroei verhoogd. maar ook bijgedragen aan de toerisme-inkomsten en de verschuiving naar een op diensten gebaseerde economie. In 1996 werkte ongeveer 74% van Amerikanen in de dienstensector. Onder landen met een ontwikkelde economie is dit bijna het hoogste percentage, slechts Canada heeft percentueel een grotere dienstensector.

De Verenigde Staten hebben al met al een werelddominerende economie, en het gemiddeld inkomen per persoon is hoog. Dit betekent niet dat iedereen een hoog inkomen heeft. De rijkdom is namelijk onevenwichtig verdeeld. 1% van de bevolking bezit meer rijkdom dan 90% van de rest van de bevolking bij elkaar. En deze kloof lijkt groter te worden: bij de 25% armen daalde het inkomen tussen 1979 en 1995 met 9%, terwijl dat van de rijkste 25% met maar liefst 26% steeg. Er is een groot verschil in de economische status van blank en zwart. Een blank gezin bezit gemiddeld tien keer zoveel als een zwart gezin.

Het tekort op de begroting van de Amerikaanse regering is in het eind september afgelopen boekjaar 2005 teruggelopen met 94 miljard dollar tot 319 miljard dollar (265,33 miljard euro). In een toelichting op de publicatie van het tekort zei Snow: "Lagere belastingen en een beleid dat de economie stimuleert, hebben tot miljoenen nieuwe banen en een groei van de economie geleid. Daardoor namen de belastinginkomsten toe." Hij voegde eraan toe dat hij verwacht dat de VS het tekort tegen 2009 gehalveerd zullen hebben.

Het begrotingstekort van 319 miljard dollar valt lager uit dan het recordtekort van vorig jaar. Het tekort van 2005 is nog wel het op twee na grootste in de Amerikaanse geschiedenis. Toch is het gemelde tekort enigszins misleidend. In het bedrag is niet de 60 miljard dollar aan noodhulp opgenomen die de Amerikaanse regering heeft toegewezen voor herstelwerkzaamheden na de orkaan Katrina.


Defensie



De strijdkrachten van de Verenigde Staten van Amerika bestaan uit:

United States Army (landmacht)
United States Navy (marine)
United States Air Force (luchtmacht)
United States Marine Corps (marinierskorps)
United States Coast Guard (kustwacht)
De US Coast Guard is formeel geen onderdeel van de strijdkrachten, maar valt onder het Department of Homeland Security. In tijd van oorlog valt de kustwacht echter onder het Department of the Navy. De kustwacht kent wel een min of meer militaire hiërarchie en haar schepen zijn bewapend.

Zowel land- als luchtmacht kennen (Air) National Guard Units: actief dienende reservisten. Vrijwilligers die een deel van hun vrije tijd besteden aan actief dienen in het leger, vergelijkbaar met het Korps NATRES in Nederland. Anders dan de NATRES, zijn de militairen van de National Guard ingedeeld in gevechtseenheden en kunnen ze worden uitgezonden naar het buitenland.

De constitutie bepaalt dat de president de opperbevelhebber (Commander in Chief) van de krijgsmacht is. De dagelijkse leiding is in handen van de minister van defensie (Secretary of Defense) en een plaatsvervangend minister (Deputy Secretary of Defense). Zij worden bijgestaan door een aantal assistent-ministers (Assistent Secretary of Defense) voor materieelzaken, personeelaangelegenheden, financiën enz. De overkoepelende organisatie is het United States Department of Defense (DoD), ook het Pentagon genoemd naar het gebouw waarin het departement is gehuisvest. Onder het Defense Department vallen drie departementen voor de afzonderlijke krijgsmachtdelen: US Department of the Navy, Department of the Air Force en het Department of the Army. Elk wordt geleid door een minister (Secretary) en een onderminister (Under Secretary). Zowel de marine als het marinierskorps vallen onder het Department of the Navy.

De krijgsmacht telt 1,4 miljoen actieve dienstnemers (zonder Coast Guard en National Guard). Er zijn nog enkele honderdduizenden beschikbaar in de reserves en de National Guard. De dienstplicht is na de Vietnam-oorlog afgeschaft. De uitgaven voor defensie bedroegen in 2003 370,7 miljard dollar (3,3 % van het BNP), dat is bijna de helft van de werelduitgaven aan defensie.

De defensie van de Verenigde Staten is een hiërarchische organisatie, met een systeem van militaire rangen om niveaus van gezag binnen de organisatie aan te duiden. De legerdienst is verdeeld in een professioneel ambtenarenkorps samen met een groter aantal aangeworven personeel dat de militaire handelingen van dag tot dag uitvoert. In tegenstelling tot bepaalde andere landen, wordt het de ambtenarenkorps van Verenigde Staten niet beperkt door de maatschappijklasse of onderwijs.

Het leger van de VS handhaaft een aantal militaire toekenningen en onderscheidingen om de kwalificaties en de verwezenlijkingen van militair personeel aan te duiden.

Op 26 juli 1948 ondertekende de Amerikaanse president Harry Truman de Executive Order 9981 die raciaal de scheiding ophief tussen de militairen van de Verenigde Staten. Homoseksuelen wordt het echter nog niet toegelaten om openlijk te dienen in het leger (het beleid van "Don't Ask, Don't Tell" - vraag er niet naar, spreek er niet over).


Symboliek



De vlag van de Verenigde Staten, de Star-Spangled Banner of stars and stripes, bestaat uit 13 strepen en 50 sterren op een blauw vlak. De 13 strepen staan voor de oorspronkelijke 13 koloniën. De sterren staan voor de huidige 50 staten. Het wit in de vlag staat voor de waarheid, het rood voor moed en het blauw voor gerechtigheid. Voor de vlaggen van de deelstaten, zie: Lijst van vlaggen van Amerikaanse deelgebieden.

Er zijn meerdere ontwerpen geweest voordat de vlag die vandaag de dag wordt gebruikt het licht zag. Zo was er een ontwerp dat de sterren en strepen 'andersom' had, dus 13 kleine streepjes linksboven en een groot blauw vak met sterren, en een vermeerdering van het aantal strepen met elke staat die er bij kwam.

Het huidige ontwerp werd in 1795 goedgekeurd door het congres. In 1813 gaf het Congres de opdracht aan vlaggenmaakster Mary Pickersgill voor het maken van de eerste officiële "Star-Spangled Banner", de vlag van 10 bij 14 meter die moest gaan wapperen boven fort McHenry. Het was deze vlag die amateurdichter Francis Scott Key inspireerde tot het schrijven van het gelijknamige volkslied.

Het grootzegel, waarop de Amerikaanse zeearend is afgebeeld, dateert uit 1782. Het wordt nog steeds 2000 tot 3000 keer per jaar gebruikt om officiële documenten te verzegelen.


Nationale Feestdagen

De individuele staten bepalen wat de officiële feestdagen zijn voor hun staat. Al zijn de openbare instellingen op die dagen meestal gesloten, volgen bedrijven niet altijd de aanbeveling van de staat en werken gewoon door.

New Year's Day, 1 januari
Martin Luther King Day, derde maandag in januari
President's Day, derde maandag in februari
Memorial Day, laatste maandag in mei
Independence Day, 4 juli
Labor Day, eerste maandag van september
Columbus Day, tweede maandag in oktober (alleen gevierd in staten met een grotere Italiaanse bevolking)
Election Day, eerste dinsdag in november
Veterans Day, 11 november
Thanksgiving Day, vierde donderdag in november
Christmas Day, 25 december
De belangrijkste feestdagen, waarop bijna alle bedrijven gesloten zijn, zijn: New Year's Day, Memorial Day, Independence Day, Labor Day, Thanksgiving Day, en Christmas Day.


Nationale Parken

Lijst van nationale parken in de Verenigde Staten
National Park Service